Directie Landbouw
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA 's-GRAVENHAGE
uw brief van
uw kenmerk
29 september 2006 06-LNV-B-92 5 oktober 2006 06-LNV-B-93 onderwerp
ons kenmerk
datum
DL. 2006/2608
24 oktober 2006
doorkiesnummer
bijlagen
Beantwoording vragen en openstaande toezeggingen mestbeleid
Geachte Voorzitter, In antwoord op de verzoeken van de vaste Kamercommissie voor LNV van 29 september (06-LNV-B-92) over de gevolgen van het mineralenbeleid voor de kweek van lelie en gladiool, respectievelijk 5 oktober jl. (06-LNV-B-93) over mestbeleid en dierrechten, bericht ik u, mede namens de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer als volgt. Met deze brief geef ik tevens uitvoering aan enkele toezeggingen die ik aan uw Kamer heb gedaan tijdens de algemeen overleggen over het mestbeleid op 1 juni respectievelijk 31 augustus jl. Tot slot informeer ik u op enkele relevante onderdelen van het mestbeleid over de stand van zaken.
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Directie Landbouw Bezuidenhoutseweg 73 Postadres: Postbus 20401
Gebruiksregels (Besluit gebruik meststoffen) De antwoorden op de vragen van de leden Schreijer-Pierik (2060700900) en Oplaat (2060700960) van 5 oktober jl. over belemmeringen van de nieuwe mestwet voor plattelandsevenementen heb ik u separaat doen toekomen. Onderstaand zal ik nader ingaan op de vragen die zijn gesteld door de vaste Kamercommissie voor LNV bij brief van 26 september jl.
2500 EK 's-Gravenhage Telefoon: 070 - 3786868 Fax: 070 - 3786100
Gevolgen van het mineralenbeleid voor de kweek van lelie en gladiool In de loop van dit jaar hebben bollentelers gesignaleerd dat de nieuwe regels voor vernietigen van grasland en de verplichting om direct aansluitend op de teelt van maïs een vanggewas te telen, de mogelijkheden beperken grond te huren voor de teelt van lelies en gladiolen in verband met de noodzakelijke grondontsmetting. Telers hebben zich recent ook tot uw Kamer gewend met klachten. Het is juist wat telers stellen, dat ik het verzoek om een uitzondering te maken op de desbetreffende bepalingen niet onmiddellijk heb willen honoreren. Het gaat hier om regels die nodig zijn om kwaliteitsdoelen voor grond- en oppervlaktewater te halen waaraan Nederland zich heeft verbonden (derogatiebeschikking). Er moeten daarom goede argumenten zijn om afwijking van de regels toe te staan. Eerst recent heeft de bollensector die argumenten geleverd.
Datum
Kenmerk
24 oktober 2006
DL. 2006/2608
Paraaf:
Vervolgblad
2
Op basis daarvan heb ik besloten tot een tijdelijke vrijstellingregeling die geldt tot 10 november a.s. Hiermee zijn de regels voor het zaaien van een vanggewas na maïs zondanig aangepast dat ze voor de teelt van lelies en gladiolen niet langer een belemmering vormen. Per 10 oktober heb ik daarover een persbericht uitgebracht. Vruchtbaarheid duinzandgronden voor de teelt van bollen In het AO van 1 juni jl. heeft een aantal bollentelers in een petitie gesteld dat de nieuwe mestwetgeving verhindert duinzandgronden voldoende vruchtbaar te houden voor de teelt van bollen. Ik heb toegezegd deskundigen daarnaar te laten kijken. In vervolg daarop heb ik de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet om haar oordeel gevraagd. Tegen het einde van het jaar zal ik de uitkomst ontvangen. Mestverwerking Mestbeleid en dierrechten Naar aanleiding van de vragen van de vaste Kamercommissie voor LNV van 5 oktober jl. bericht ik u als volgt over de voorziening gedeeltelijke ontheffing uitbreidingsverbod. Met de voorziening gedeeltelijke ontheffing uitbreidingsverbod wordt beoogd de Nederlandse mestmarkt te ontlasten en de ontwikkeling van rendabele mestverwerking en bedrijfsontwikkeling te stimuleren. Bedrijven die investeren in mestverwerking en de mest buiten de Nederlandse landbouw afzetten, worden in de gelegenheid gesteld de kostprijsverhoging die hiermee samenhangt op te vangen door schaalvergroting. Daarbij hoeven zij slechts 50 procent van de voor de uitbreiding van het bedrijf benodigde productierechten aan te kopen. Ook bedrijven die hun mest (laten) verbranden in een verbrandingsinstallatie kunnen gebruik maken van de voorziening. In verband met de door de Europese Commissie verleende derogatie dient Nederland ervoor te zorgen dat de totale mestproductie niet boven het niveau van 2002 uitstijgt. Om deze reden bedraagt het totale plafond voor de voorziening ten hoogste twee miljoen kilogram fosfaat. Met het oog op een evenwichtige spreiding over de verschillende verwerkings- en verbrandingsinitiatieven is van deze twee miljoen kilogram fosfaat één miljoen kilogram fosfaat gereserveerd ten behoeve van de mestverbranding en één miljoen kilogram fosfaat voor de mestverwerking. Het plafond voor mestverbranding geldt ongeacht of het varkens- of pluimveemest betreft. Voor de mestverwerking is het plafond van één miljoen kilogram fosfaat verdeeld naar rato van de fosfaatproductie van pluimvee en varkens in 2004. Dit betekent dat 60 procent van de beschikbare ruimte is gereserveerd voor de varkenshouderij en 40 procent voor de pluimveehouderij. Op deze wijze wordt ook de varkenshouderij gestimuleerd om te investeren in mestverwerking. In tabel 1 staat het aantal ingediende en goedgekeurde aanvragen op dit moment, verdeeld over de drie plafonds.
Datum
Kenmerk
Paraaf:
24 oktober 2006
DL. 2006/2608
Vervolgblad
3
Tabel 1
Plafond mestverbranding 1 miljoen kg fosfaat Plafond verwerking pluimveemest 400.000 kg Plafond verwerking varkensmest 600.000 kg Totaal
Aangevraagd Bedrijven Kg fosfaat 367 3.664.469
goedgekeurd Bedrijven Kg fosfaat 113 937.634
63
1.029.932
19
295.289
148
3.060.410
7
76.982
578
7.754.811
139
1.309.905
Op dit moment is de aanvraag van 204 bedrijven afgewezen voor totaal 1.062.301 kg. Redenen zijn het niet voldoen aan de gestelde voorwaarden of het overschrijden van het plafond. Verwacht wordt dat de beoordeling van de meerderheid van de aanvragen voor het einde van dit jaar zal zijn afgerond. Daarbij geldt dat bedrijven waarvan de aanvraag nog in behandeling is en die bovendien buiten de gestelde plafonds vallen, pas een afwijzing ontvangen als van bedrijven die zijn afgewezen en een bezwaar hebben ingediend de bezwarenprocedure is afgerond. Het kan immers zo zijn dat een aantal van deze bedrijven alsnog binnen de gestelde plafonds valt. Betrokken bedrijven zijn hiervan op de hoogte gesteld. De Dienst Regelingen (DR) is belast met de uitvoering van de voorziening en laat zich daarin bijstaan door de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet. Conform artikel 115, derde lid van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet kan de Dienst Regelingen tijdens het beoordelingsproces om nadere informatie vragen. De voorziening ontheffing productierechten is opgenomen in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet artikel 112 tot en met 121. Daarin staan ook de criteria waaraan een aanvraag voor een ontheffing moet voldoen, onder welke voorwaarden deze wordt verleend en welke voorschriften aan de ontheffing zijn verbonden. Zoals aangegeven is de kern van de regeling dat bedrijven alle geproduceerde mest onomkeerbaar verwerken en afzetten buiten de Nederlandse landbouw. Bij de beoordeling wordt allereerst bezien of de opgegeven vergroting van het pluimveeof varkensrecht, dat de aanvrager van plan is aan te kopen, binnen het voor het bedrijf geldende maximum blijft. De verwerking of verbranding van dierlijke meststoffen moet op een adequate wijze gebeuren en de installatie waarin de varkens- of pluimveemest wordt verwerkt moet voldoende capaciteit hebben. De installatie en het verwerkingsproces en de daaruit voortkomende verwerkingsproducten dienen duidelijk te zijn omschreven. Daarbij dient sprake te zijn van een onomkeerbare verwerking, niet zijnde mestscheiding, droging van mest en covergisting. De installatie moet gedurende langere tijd ongestoord kunnen draaien en de installatie dient daadwerkelijk de vermelde producten te maken en over voldoende verwerkingscapaciteit beschikken. De vermelde afzetmarkt dient aannemelijk te zijn, waarbij de eindproducten duidelijk te onderscheiden zijn van onverwerkte mest en afgezet worden buiten de Nederlandse landbouw.
Datum
Kenmerk
24 oktober 2006
DL. 2006/2608
Paraaf:
Vervolgblad
4
Als na afhandeling van alle aanvragen er bij een van de groepen ruimte overblijft ten opzichte van het plafond, wordt deze toegevoegd aan de groep of groepen waarbij er meer aangevraagd is dan er ruimte is. Indien bijvoorbeeld blijkt dat de voor de varkenseenheden gereserveerde ruimte binnen de huidige voorziening niet volledig wordt benut, terwijl daarentegen voor meer pluimvee-eenheden een ontheffing wordt aangevraagd dan de gereserveerde ruimte, kunnen de pluimvee-eenheden die het gereserveerde aantal te boven gaan, worden opgevuld uit de voor varkenseenheden gereserveerde ruimte, totdat het totale plafond is bereikt. Deze overheveling zal plaatsvinden na afronding van de beoordelingsprocedure. Een eventuele tweede openstelling van de voorziening is eerst na evaluatie van de huidige voorziening aan de orde. Hierbij zullen de inzichten van het bedrijfsleven worden betrokken en zal gebruik gemaakt worden van de meest actuele inzichten en cijfers over de mestproductie en de te verwachten ontwikkelingen. Kunstmestvervangers In mijn brief van 28 juni jl. (Kamerstukken II, 28385, nr. 73) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de mogelijkheden om producten uit mestverwerking aan te merken als kunstmestvervanger. De datum van de in deze brief genoemde EU-workshop, bedoeld voor alle lidstaten over mestverwerking, is inmiddels definitief vastgesteld op 6 en 7 november a.s. Ik zal deze workshop aangrijpen voor het agenderen van de wens om producten uit mestverwerking als kunstmestvervanger aan te wenden. Informeel heeft de Europese Commissie gesuggereerd om een aantal kansrijke kunstmestvervangers aan te dragen voor plaatsing op de positieve lijst (bijlage I) van Verordening (EG) nr. 2003/2003 inzake meststoffen. Daarmee zou het onderscheid met dierlijke mest expliciet gemarkeerd worden. Onderzoek co-vergisting gemeente Putten Tijdens het Algemeen Overleg van 31 augustus jongstleden heb ik aangegeven te onderzoeken of het aantrekkelijk is om GFT-afval rechtstreeks door biogasinstallaties te laten verwerken. Ik voer tezamen met de gemeente Putten een economische verkenning uit naar de haalbaarheid van combinaties van het vergisten van GFT en groenafval. Begin volgend jaar verwacht ik u over de resultaten te kunnen informeren. Overige zaken mestbeleid Overleg met Europese Commissie Met de Europese Commissie heeft op verzoek van uw Kamer een verkennend overleg plaatsgevonden over een aantal onderwerpen, waarbij tevens is stilgestaan bij een aantal situaties waarin Nederland tijdelijk heeft afgeweken van de vigerende regelgeving. Hieruit is gebleken dat de Europese Commissie een kritische houding aanneemt, zeker voor wat betreft het afwijken van de verplichtingen die rechtstreeks voortvloeien uit de derogatiebeschikking en het derde nitraat actieprogramma waarop de derogatiebeschikking gebaseerd is. Voorbeelden hiervan zijn de recent verleende tijdelijke vrijstelling om grasland te scheuren in de maand oktober en de deze zomer doorgevoerde verhoging van de gebruiksnormen voor zomergerst en wintertarwe.
Datum
Kenmerk
24 oktober 2006
DL. 2006/2608
Paraaf:
Vervolgblad
5
Deze kritische houding moet in de context geplaatst worden van het feit dat andere lidstaten hebben ingestemd met de Nederlandse derogatie, waarbij in de derogatiebeschikking verwezen is naar de inhoud van het derde nitraat actieprogramma. Daarnaast is de Commissie bezig om met andere lidstaten afspraken te maken over een derogatie en wil geen precedenten scheppen door soepel met Nederlandse wensen en afwijkingen om te gaan. De door Nederland doorgevoerde en nog gewenste wijzigingen zouden volgens de Commissie feitelijk een heroverweging van de Nederlandse derogatiebeschikking en het derde nitraat actieprogramma betekenen. De Commissie stelt dat het overeengekomen mestbeleid voor de periode 2006-2009 op basis van het derde actieprogramma en de derogatiebeschikking gehandhaafd moet blijven en dat wijzigingen opgespaard zouden moeten worden tot een volgend actieprogramma. De Nederlandse derogatie is zowel qua hoogte van 250 kilogram stikstof per hectare als het aantal derogatiebedrijven de omvangrijkste in Europa. Verzoeken van andere lidstaten reiken momenteel tot maximaal 230 kilogram per hectare waarbij het verwachte aantal derogatiebedrijven aanzienlijk geringer is. Met het tussentijds aanpassen van de voorwaarden die voortvloeien uit de Nederlandse derogatiebeschikking loopt Nederland het risico dat getornd zou kunnen worden aan het maximum van 250 kg en dat door Commissie en/of andere lidstaten niet meer zal worden ingestemd met een verlenging van de huidige derogatiebeschikking na 2009. In overleg met de diensten van de Europese Commissie is met verwijzing naar het voorgaande gebleken dat de wens van de Kamer om op derogatiebedrijven toe te staan dat de gebruiksnorm voor dierlijke mest van 250 kg stikstof per ha, tot 170 kg per ha opgevuld mag worden met staldiermest en daarboven met graasdiermest, niet kan worden gehonoreerd. De huidige derogatiebeschikking laat dat niet toe. Op dit moment is nog niet duidelijk of rosékalveren aangemerkt kunnen worden als graasdieren in plaats van hokdieren, en of champost benoemd kan worden als niet-dierlijke mest. Nader overleg met de Europese Commissie moet duidelijk maken óf, en zo ja wanneer, deze wensen in Nederlandse regelgeving kunnen worden opgenomen. Strikt genomen vergt ook dit namelijk ook het openbreken van de derogatiebeschikking. Bezien wordt in hoeverre in ontwikkeling zijnde aanpalende EU regelgeving ten aanzien van de definitie van kalfsvlees interpretatieruimte biedt om rosékalveren te rekenen tot de categorie rundvee in plaats van vleeskalveren. Uitvoeringsregeling Meststoffenwet Per 1 januari 2007 zal de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet op een aantal punten aangepast worden. Als eerste zal er een voorziening komen voor gesplitste transporten. Transporten waarbij vrachten dierlijke meststoffen niet in één keer van de leverancier naar de eindbestemming gebracht worden maar waarbij de vracht gedurende maximaal zeven dagen blijft staan op een tussenbestemming, hoeven - onder bepaalde voorwaarden slechts eenmaal bemonsterd en geanalyseerd te worden. Een tweede wijziging betreft een additionele uitzondering op de spoor 1 verplichtingen bij de afvoer van paardenmest naar een onderneming waar deze mest wordt gebruikt voor de productie van substraat voor de teelt van champignons. De rechtstreekse afvoer van deze paardenmest was reeds vrijgesteld van de spoor 1 verplichtingen.
Datum
Kenmerk
24 oktober 2006
DL. 2006/2608
Paraaf:
Vervolgblad
6
Deze uitzondering wordt thans uitgebreid met de mogelijkheid dat de paardenmest voor een korte periode door de intermediair in een tussenopslag wordt verzameld alvorens de paardenmest die bestemd is voor de productie van substraat wordt afgeleverd bij de producent. Tot slot bezie ik die forfaits uit de uitvoeringsregeling waarover de sector haar twijfels heeft geuit. Het betreft hier onder andere de forfaits voor gasvormige verliezen en excretieforfaits. Aan de hand van praktijkgegevens die de sector levert wordt in overleg met de sector geanalyseerd of bepaalde forfaits aanpassing behoeven of dat nader onderzoek nodig is. Aanpassingen worden zo mogelijk meegenomen bij onderhavige wijziging van de uitvoeringsregeling. Overheveling Meststoffenwet 1947 Een ontwerp van een algemene maatregel van bestuur strekkend tot de overheveling van de op de Meststoffenwet 1947 gebaseerde en de in het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen (BOOM) opgenomen kwaliteitsregels naar het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet en van de gebruiksregels uit het BOOM naar het Besluit gebruik meststoffen is op 16 augustus jl. bij de Tweede Kamer voorgehangen en voor commentaar aan maatschappelijk organisaties gestuurd. Op dit moment worden de ontvangen reacties van de maatschappelijke organisaties verwerkt. Naar verwachting zal het ontwerpbesluit eind oktober dan wel begin november voor advies aan de Raad van State worden gezonden. Tegelijkertijd zal worden gestart met het opstellen van een uitvoeringsregeling, die onder meer een opsomming zal bevatten van afvalstoffen die als meststof verhandeld mogen worden. Ook zullen regels worden gesteld over het mengen van meststoffen, de etikettering alsmede de bemonstering en analyse. Mestdistributie Bij de start van het nieuwe mestbeleid is fors ingezet op het reguleren van de mesttransporten, omdat zich daar naar de ervaring leert naar verhouding grote risico’s voordoen. Een belangrijke nieuwe eis is dat mestvoertuigen moeten zijn voorzien van GPS/AGR-apparatuur. Het stemt tot tevredenheid dat conform de verwachting inmiddels circa 80-90% van alle transportvoertuigen is uitgerust met deze apparatuur. Daarmee is een onomkeerbare stap gezet. Als gevolg hiervan kunnen - zoals ik ook tijdens het AO van 31 augustus jl. memoreerde - de controles op mesttransporten meer worden geconcentreerd op de transporten van vaste mest: bij transporten van vaste mest is de aanwezigheid van GPS/AGR-apparatuur weliswaar verplicht, maar de resterende fraudemogelijkheden zijn groter dan bij transporten van vloeibare mest. Naar aanleiding van de daartoe strekkende vraag van het Kamerlid Van der Vlies tijdens het AO van 31 augustus jl., herbevestig ik dat mijn inzet er op is gericht om de geldigheidsduur van het diergezondheidscertificaat, dat noodzakelijk is bij de export van dierlijke mest, te verlengen, mits dat vanuit veterinair oogpunt verantwoord is. In dit verband is onder meer van belang dat het diergezondheidscertificaat mede wordt afgegeven op basis van een verklaring van het Controlebureau Pluimvee, Eieren en Eiproducten (CPE), welke verklaring ook een beperkte geldigheidsduur heeft.
Datum
Kenmerk
24 oktober 2006
DL. 2006/2608
Paraaf:
Vervolgblad
7
Over een eventuele verlenging van het certificaat zal overeenstemming moeten worden bereikt met de veterinaire autoriteiten van ontvangende lidstaten, zoals Duitsland en België. Ik verwacht uw kamer over de uitkomsten hiervan in het eerste kwartaal van 2007 nader te informeren. LTO plan afzet bevordering dierlijke mest In het AO van 1 juni heb ik met u gesproken over de afzet van dierlijke mest. Aan de orde is ook geweest dat met name bij akkerbouwers mogelijk plaatsingsruimte onbenut blijft en dat doelgerichte voorlichting er aan zou kunnen bijdragen dat meer dierlijke mest wordt afgenomen. Ik heb toegezegd financieel te willen bijdragen aan daartoe strekkende initiatieven van het bedrijfsleven. Inmiddels heeft LTO een voorstel ingediend voor een voorlichtingsproject. Ik ben voornemens dit project volledig te financieren. Uitwerking vervolg onderzoek toetsdiepte nitraat In de Nitraatrichtlijn wordt geen eis gesteld aan de diepte waarop getoetst moet worden aan de norm van 50 mg nitraat per liter grondwater (50 mg/l). Door de Europese Commissie wordt aangegeven dat monitoring door de lidstaten plaats dient te vinden in de voor hen, op basis van regiospecifieke hydromorfologische karakteristieken, relevante lagen van het grondwater. Voor Nederland betekent dit dat monitoring in het bovenste grondwater primair aan de orde is vanwege de directe relatie met het oppervlaktewater. Daarbij komt dat het bovenste grondwater het snelst reageert op veranderingen in de landbouwpraktijk. Het kunnen aantonen van positieve effecten van het mestbeleid is voor Nederland van groot belang mede met oog op het in de nabije toekomst willen verlengen van de derogatiebeschikking. In het Landelijk meetnet effecten mestbeleid wordt om die reden de eerste meter van het grondwater bemonsterd om de trend in de ontwikkeling van de nitraatgehalten zo direct mogelijk te volgen. In het verleden is door de Europese Commissie een conceptleidraad afgegeven die stelt dat de bovenste vijf meter van de verzadigde bodem bemonsterd moet worden. In het Derde Nederlandse Actieprogramma (2004-2009) inzake de Nitraatrichtlijn is aangekondigd dat, in het kader van de evaluatie Meststoffenwet 2004, wordt onderzocht of het milieukundig verantwoord en uitvoerbaar is om op een andere diepte binnen het bovenste grondwater te toetsen aan de doelstelling van 50 mg/l nitraat. Op 31 augustus 2006 is in een algemeen overleg met de vaste commissie voor LNV en de vaste commissie voor VROM gesproken over de uitkomst van dit onderzoek. Tijdens dit overleg is vanuit uw Kamer gesuggereerd dat er sprake was van onwil van de kant van het kabinet om te komen tot een toetsdieptemeetnet waarbij de mogelijkheden van de Nitraatrichtlijn ten volste worden benut. Ik wil benadrukken dat van onwil geen sprake is. Dit kabinet is zich terdege bewust van de opgave voor de landbouwsector om de doelstellingen uit de Nitraatrichtlijn te realiseren. De staatssecretaris van VROM en ik hebben ons in de onderhandelingen met de Europese Commissie over het nieuwe stelsel dan ook steeds hard gemaakt voor maatregelen die volop gebruik maken van de ruimte die de Nitraatrichtlijn biedt. De hoogte van de derogatie en het platslaan van de normen voor droge zand- en lössgronden en overige zand- en lössgronden is daarvan een duidelijk wapenfeit.
Datum
Kenmerk
24 oktober 2006
DL. 2006/2608
Paraaf:
Vervolgblad
8
Tijdens genoemd algemeen overleg is op verzoek van uw Kamer de toezegging gedaan dat, “gebruik makend van verschillende meetsystemen, binnen de grens van vijf meter naar een modelmatig overzicht moet worden gezocht zonder te vervallen in gedetailleerde en nieuwe meetmethodieken” (28 385, nr. 78, pag. 3). Tijdens het recente algemene overleg over de inzet van Koopmansmiddelen heeft uw Kamer het verzoek nogmaals herhaald. De staatssecretaris van VROM heeft de toezegging in dit overleg nogmaals bekrachtigd. Om geen kansen onbenut te laten wil ik vervolgonderzoek daarnaast ook breder inzetten. De komende twee maanden zal met inbreng vanuit diverse maatschappelijke organisaties en belangenverenigingen worden bezien of er mogelijkheden zijn om anders te meten en/of te toetsen. In een daarop aansluitende vervolgstudie welke begin 2007 in gang kan worden gezet, zullen de mogelijk kansrijke opties vanuit verschillende wetenschappelijke disciplines van een adequate onderbouwing moeten worden voorzien. Uitgangspunt daarbij is dat de sector als geheel baat moet hebben bij een andere wijze van meten en/of toetsen, het milieu geen negatieve gevolgen mag ondervinden, dat overeenstemming bereikt moet worden met de Europese Commissie en dat een andere wijze van meten en/of toetsen naar de overige lidstaten toe verdedigbaar is met oog op de gewenste verlenging van het derogatieverzoek na 2009. DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT,
dr. C.P. Veerman