thema Frankrijk TEKST: GIJS BEETS
FRANKRIJK VEEL STERKER VERGRIJSD DA N N E D E R L A N D Nederland staat aan de vooravond van een sterke verandering in de vergrijzingsindexen, zoals het percentage 65-plussers. Dat staat nu op 14, over tien jaar op 18, bereikt rond 2040 een maximum van ruim 24 en zal daarna weer iets dalen naar uiteindelijk circa 22 later deze eeuw. Frankrijk is al jaren veel meer vergrijsd. Het percentage 65-plussers is nu al bijna 17, over tien jaar 20 en stijgt daarna door naar maximaal ruim 26. Ook het percentage 80-plussers ligt in Frankrijk hoger dan in Nederland. Op termijn daalt in beide landen de bevolkingsomvang. Een aantal belangrijke demografische overeenkomsten en verschillen tussen beide landen vormen de voornaamste ingrediënten van onderstaande bijdrage.
Gijs Beets is als senior demografisch onderzoeker werkzaam bij het Nederlands
Frankrijk laat zich in demografische termen vooral omschrijven als het land waar het kindertal al heel vroeg begon te dalen, te weten al in de loop van de 19e eeuw. Waarschijnlijk, maar we weten die cijfers niet voor alle landen, was Frankrijk ook het land waar dat het eerste gebeurde. De Fransen vertoonden al vroeg een redelijk effectief anticonceptief gedrag, vooral omdat ze toen al meer geïnteresseerd waren in de ‘kwaliteit’ van kinderen dan in hun aantal. Zelfs met traditionele methoden van geboortebeperking slaagden gezinnen er in om niet veel meer kinderen te realiseren dan het door hen gewenste aantal. Ze trouwden pas relatief laat en beperkten op die manier de vruchtbare levensperiode van de vrouw. Daarmee was de ‘demografische revolutie/transitie’ geboren: ontwikkelingen op het gebied van hygiëne en medische behandelingen deden de sterfte dalen, vooral de zuigelingen- en kindersterfte, en dat was de voorbode van de daling van het geboortecijfer. Zo kon de wens van ouders om meer tijd over te houden voor zelfontplooiing gestalte krijgen. Tegenwoordig is de verzorging van onze eigen oude dag geen reden meer om veel kinderen te krijgen. We ‘nemen’ nu maximaal nog een klein aantal kinderen, gewoon omdat we het spannend vinden om die te krijgen en ze te zien opgroeien. En we verheugen ons erop en werken er aan om met die kinderen een goede band op te bouwen.
Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) in Den Haag, en houdt zich vooral bezig met nationale en internationale (demografische) aspecten van relatievorming en kinderen krijgen alsmede van vergrijzing / vergroening en bevolkingsgroei / krimp.
22
DE ACTUARIS MEI 2008
De daling van het kindertal is de voornaamste reden van de vergrijzing. Een hoger opleidingsniveau gaat gepaard met een lager kindertal. De wereldwijde stijging van het onderwijsniveau is een van de belangrijkste verklaringen dat het kindertal vrijwel overal daalt, zelfs in Afrika. Maar die daling kent wel vele gedaanten: ieder land heeft zo zijn eigen patroon en tempo. Veranderingen in het kindertal vertalen zich in aantallen levendgebore-
nen. Zijn er daarvan ineens veel meer of veel minder dan duurt het een mensenleven lang voordat het effect van zo’n geboortegolf of geboortedal uit de leeftijdsopbouw is verdwenen. Frankrijk en Nederland kregen na de Tweede Wereldoorlog met een omvangrijke babyboom te maken. Omdat nationale begrotingen gevoelig zijn voor veranderingen in de leeftijdsopbouw is economische stabiliteit voor de langere termijn vooral gebaat bij een rustig verlopend kindertal. Waar het kindertal onder het zogenoemde vervangingsniveau is terechtgekomen – de meeste westerse landen – komt daar, op termijn, ook een daling van de bevolkingsomvang bij kijken. Het vervangingsniveau geeft het aantal kinderen weer dat nodig is om de ene generatie precies door de volgende te vervangen. Bij de tegenwoordige sterfteverhoudingen staat het vervangingsniveau op 2,1 kinderen per vrouw. Is het lager dan stijgen op een gegeven moment de aantallen personen die jaarlijks komen te overlijden uit boven die van de levendgeborenen. Zowel in Frankrijk als in Nederland is dat nu nog niet zover, maar bijvoorbeeld in Duitsland al wel. Nog enige tijd kan dan alleen een (flink) immigratieoverschot de negatieve natuurlijke bevolkingsgroei compenseren. Gebeurt dat niet dan vindt bevolkingsdaling plaats, tenzij het kindertal weer zou stijgen of de levensverwachting zou dalen. De ontwikkeling van de levensverwachting speelt uiteraard ook een rol in de omvang van de vergrijzing. Een snelle of langzame stijging daarvan, laat staan een daling, hebben ieder zo hun effecten. Migratie speelt nauwelijks een rol. K I N D E R TA L
Frankrijk kende dus al vroeg een veel lager kindertal dan Nederland. Pas na 1970 eeuw wisselden de posities, en zakte het Nederlandse cijfer onder dat van Frankrijk (zie tabel 1 met enkele kerncijfers). Terwijl het Nederlandse kindertal (2006: 1,72) zich boven het EU-25 gemiddelde (2006: geschat op 1,55) bevindt, komt Frankrijk veel hoger uit (2006: 1,98). Frankrijk heeft binnen de EU zelfs het hoogste cijfer, en bevindt zich al decennia in de kopgroep. Net Nederlandse vrouwen worden Franse vrouwen tegenwoordig pas laat moeder: in Nederland als zij gemiddeld ruim 29 jaar zijn, in Frankrijk is dat ongeveer een jaar vroeger. Omdat in beide landen die leeftijd de afgelopen decennia aanzienlijk steeg – waardoor er per kalenderjaar een onderregistratie van geborenen is opgetreden –, is het uiteindelijk kindertal meerzeggend: Franse vrouwen die nu 45 jaar oud zijn, dwz geboren in 1963 (en van hen is bekend dat zij nauwelijks meer kinderen zullen krijgen), hebben 2,07 kinderen gerealiseerd. In 1963 geboren Neder-
thema Frankrijk
landse vrouwen kregen er minder: 1,82. In beide landen vertonen de kindertallen van opeenvolgende geboortejaargangen nog een lichte daling maar deze dempt uit. Dat betekent dat er op termijn ‘rust’ komt in de geboortecijfers. Wel is een (tijdelijke) geboortegolf te verwachten zodra de leeftijd van de moeder bij geboorte van haar eerste kind niet verder stijgt.
EU landen met de hoogste levensverwachting. Vooral in vergelijking met Frankrijk is er een opmerkelijk manvrouw verschil: in Frankrijk liep dit tussen 1960 en 1992 op van 6,5 naar 8,2 jaar, en daalde vervolgens naar 6,9 (in 2006); in Nederland was het verschil in 1960 3,9 jaar, lag het hoogtepunt in 1984 bij 6,7 jaar en is het verschil inmiddels weer gezakt naar 4,3 jaar (2006).
Er zijn aanwijzingen dat de kindertallen die voor de komende decennia in de meest recente prognoses van Nederland en Frankrijk worden gehanteerd (zie tabel 1) iets aan de te lage kant zullen blijken te zijn. Uit het verschil in kindertal tussen beide landen kan ook worden afgeleid dat Nederland eerder en iets heftiger zal worden geconfronteerd met bevolkingsdaling.
Het is buitengewoon lastig om te achterhalen wat de precieze oorzaak is van zulke tempo- en niveauverschillen in de levensverwachting tussen landen. Collega Joop de Beer heeft in een eerder nummer van De Actuaris (13, 5(mei 2006), pp, 26-30) een zeer lezenswaard artikel geschreven over verleden en toekomst van de levensverwachting, met een focus vooral op Nederland. Hij betoogt daarin dat de levensverwachting in het bijzonder in de 20e eeuw sterk is gestegen, aanvankelijk vooral door de daling van de sterfte op jonge leeftijd, en vanaf 1950 meer door de daling van de sterfte op middelbare en oudere leeftijden. Over de toekomstige ontwikkelingen zijn de meningen echter zeer verdeeld. Sommigen extrapoleren gewoon een verdere lineaire stijging van de levensverwachting, omdat er geen eind lijkt te komen ➤
LEVENSVERWACHTING
Franse vrouwen worden veel ouder dan Nederlandse maar dat was tot circa 1990 andersom (zie tabel 1). Bij de mannen komt dat omslagpunt pas over een jaar of tien. Nederland heeft nog steeds een stijgende levensverwachting, met voor internationale begrippen een hoog niveau, maar zakt wel langzaam af in de top-10 van
DE ACTUARIS MEI 2008
23
thema Frankrijk
aan steeds weer nieuwe medische inzichten en behandelingen. Anderen denken dat de levensverwachting een natuurlijke maximale grens kent. En de steeds ongezondere levensstijl en obesitas zouden wel eens voor stagnatie, wellicht zelfs een daling kunnen gaan zorgen. De Beer betoogt dat er vooral redenen zijn aan te nemen dat het stijgingstempo van de levensverwachting in de toekomst steeds verder zal afnemen. Hoe het ook zij, de cijfers in de tabel laten zien dat de prognosemakers in Frankrijk en Nederland er kennelijk verschillende ideeën op nahouden. Terwijl Frankrijk verwacht dat de grens van 90 jaar voor vrouwen medio deze eeuw in zicht komt, blijft Nederland daar ver van verwijderd. Het verschil in optimisme wordt vooral gevoed door recente waarnemingen in beide landen. Inmiddels zijn er tekenen dat Nederland mogelijk te pessimistisch is, terwijl het voor Frankrijk zeer de vraag is of het grote optimisme werkelijkheid zal worden. Het zou dan ook niet verbazen indien wij dat in 2050 vaststellen. I N W O N E R TA L E N V E R G R I J Z I N G
Tussen 1950 en 2000 is het inwonertal van Frankrijk (exclusief de buiten Europa gelegen departementen) gestegen van 41,8 miljoen naar 58,8 miljoen (groeifactor 1,41) en tot 2050 komen daar nog eens bijna 7 miljoen mensen bij (factor 1,12). Pal voor 2050 gaat de bevolkingsomvang dalen. In Nederland is de bevolking tussen 1950 en 2000 veel sterker gegroeid, van 10,1 miljoen naar 15,9 miljoen (factor 1,57). Tot 2050 wordt er nog een lichte groei verwacht (+0,9 miljoen; factor 1,06). Dat is trager dan in Frankrijk, maar in Nederland gaat de bevolkingsomvang al vanaf circa 2035 teruglopen. Dat heeft alles te maken met de aantallen levendgeborenen en overledenen die de afgelopen vijftig jaar in beide landen zijn geregistreerd en de aantallen die de komende vijftig jaar worden verwacht. En die hangen samen met de veranderingen in kindertal en levensverwachting zoals in tabel 1 weergegeven. Gevolg is ook een voortgaande vergrijzing die eerst in een flinke versnelling komt maar daarna ‘op zijn eind’ loopt: beide landen vergrijzen al meer dan een eeuw en volgens de meest recente prognoses gaat het percentage 65-plussers in Nederland al voor 2050 dalen, in Frankrijk pas iets daarna. De grafieken tonen de bevolkingspiramides van Frankrijk en Nederland in de periode 1950-2050, om de 25 jaar. De Franse bevolking kwam vrij gehavend uit zowel de eerste als de tweede wereldoorlog (zie bijvoorbeeld de groep 30-34 jaar in 1950: een geringer aantal geborenen in de eerste wereldoorlog maar ook extra zuigelingensterfte toen). Te zien is dat gaandeweg de percentages jongeren slinken en die van ouderen steeds verder toenemen. Rond 2050 is de piramidale vorm, die er rond 1950 nog min of meer was, vervangen door een soort rechthoek die aan de bovenkant enigszins afbuigt aan de kant van de vrouwen, omdat zij langer leven dan mannen. Uiteraard duikt de groep van 0-4 jarigen in 1950 ook op in de daaropvolgende grafieken: in die van 1975 als 2529-jarigen, in 2000 als 50-54-jarigen, enz. De verschillen tussen Frankrijk en Nederland waren aanvankelijk opvallend maar verdwijnen steeds meer. Frankrijk is al decennialang meer vergrijsd, en hoewel het proces in Nederland in een iets grotere versnelling komt blijven de cijfers iets gematigder. Tabel 1 laat zien dat de percentages 0-14 jaar nagenoeg gelijk worden en dat die van de 65-plussers en van de 80-plussers licht blijven verschillen. De iets sterkere vergrijzing van Frankrijk vertaalt zich ook in de demografische druk waarbij de ‘afhankelij-
24
DE ACTUARIS MEI 2008
ken’ worden uitgedrukt per 100 ‘onafhankelijken’. Deze index steeg aanvankelijk enigszins (door toedoen van meer jongeren), daalde daarna en passeerde zojuist het diepste punt – hetgeen economisch gezien erg gunstig is, wanneer de ‘maximale bevolking die zou kunnen werken’ ook inderdaad aan de slag is – en is sindsdien aan het stijgen (nu door toedoen van meer ouderen). Tegen het midden van de eeuw worden recordhoogtes van de verzorgingsstaat verwacht, van de Franse meer dan van de Nederlandse. De hele wereld vergrijst, Europa voorop, maar dat gaat veranderen. Frankrijk en Nederland en ook de andere EU lidstaten zakken langzaam volgens de lijst van de Verenigde Naties met per land de zogenoemde vergrijzingsindex (zie tabel 2, waar ook wordt toegelicht wat die index voorstelt). Op dit moment staat Frankrijk op de 26e plaats en Nederland op 31e. Japan is het enige nietEuropese land met een hogere positie. In 2025 staat Nederland iets hoger dan Frankrijk en in 2050 is dat weer andersom. En steeds meer niet-Europese landen bezetten tegen die tijd de topposities: in de loop van deze eeuw zal Europa als eerste werelddeel weer enigszins gaan vergroenen. TOT SLOT
Vergrijzing komt vooral tot stand door veranderingen in het kindertal. Een geboortegolf nu levert straks een vergrijzingsgolf op. Ontwikkelingen in de levensverwachting spelen ook een rol in het vergrijzingsproces, maar over het algemeen een veel bescheidenere. Ontwikkelingen in de migratie spelen meestal nauwelijks een rol. Migranten uit landen met een veel hoger kindertal kiezen meestal zelfs ook voor een groot gezin maar hun kinderen passen hun kindertal aan aan wat in het land van vestiging gangbaar is. En ook migranten worden ouder. Uiteraard is het effect van migratie op de vergrijzing groter naarmate migranten een groter aandeel van de totale bevolking uitmaken. Frankrijk kende de laatste eeuw op vrijwel alle punten een wat stabieler demografisch patroon dan Nederland. Vooral de relatieve hoogte en duur van onze naoorlogse geboortegolf brengen nu met zich mee dat de vergrijzing in Nederland in een stroomversnelling komt. Maar in Frankrijk is het allemaal ‘een tandje meer’. Zodra de laatste ‘babyboomer’ is uitgestorven komen we in wat rustiger demografisch vaarwater, maar Nederland wordt wel iets eerder en iets heftiger met bevolkingsdaling geconfronteerd.
thema Frankrijk
BEVOLKINGSPIRAMIDES (5-JARIGE LEEFTIJDSGROEPEN) 1950, 1975, 2000, 2025 EN 2050 F R A N K R I J K E N N E D E R L A N D I N P E R C E N TA G E S - TOTA L E B E V O L K I N G I S S T E E D S 1 0 0 % DE X-AS LOOPT VAN 0-7% VOOR MANNEN NAAR LINKS VAN HET MIDDEN EN VAN 0-7% VOOR VROUWEN NAAR RECHTS
Mannen
Vrouwen
Mannen
80-84
80-84
70-74
70-74
60-64
60-64
50-54
50-54
40-44
40-44
30-34
30-34
20-24
20-24
10-14
10-14
0-4
0-4 Frankrijk 1950
Mannen
Frankrijk 1975
Nederland 1950
Vrouwen 80-84
70-74
70-74
60-64
60-64
50-54
50-54
40-44
40-44
30-34
30-34
20-24
20-24
10-14
10-14
0-4
0-4
Mannen
Nederland 2000
Nederland 1975
Mannen
80-84
Frankrijk 2000
Vrouwen
Vrouwen
Frankrijk 2025
Nederland 2025
Vrouwen Bron: Eurostat statistieken en prognoses voor Frankrijk;
80-84
CBS statistieken en prognoses voor Nederland.
70-74
Van prognoses steeds de middenvariant.
60-64 50-54 40-44 30-34 20-24 10-14 0-4 Frankrijk 2050
Nederland 2050
➤ DE ACTUARIS MEI 2008
25
thema Frankrijk
TA B E L 1 ENKELE DEMOGRAFISCHE KERNCIJFERS, 1950-2050, FRANKRIJK EN NEDERLAND
1950 1960 Gemiddeld kindertal per vrouw Frankrijk 2,93 2,73 Nederland 3,10 3,12
1970
1980
1990
2000
2010
2020
2030
2040
2050
2,47 2,57
1,95 1,60
1,78 1,62
1,88 1,72
1,87 1,75
1,85 1,75
1,85 1,75
1,85 1,75
1,85 1,75
Levensverwachting mannen (in jaren) Frankrijk 63,4 67,0 68,4 Nederland 70,3 71,5 70,8
70,2 72,5
72,8 73,8
75,3 75,5
77,5 78,2
79,3 79,5
80,8 80,2
81,8 80,9
82,7 81,5
Levensverwachting vrouwen (in jaren) Frankrijk 69,2 73,5 75,8 Nederland 72,6 75,5 76,4
78,3 79,1
80,9 80,0
82,7 80,5
84,5 81,9
86,2 82,5
87,5 83,1
88,4 83,7
89,1 84,2
Inwonertal (x 1000) Frankrijk 41829 Nederland 10114
45465 11417
50528 12958
53731 14091
56577 14893
58797 15864
61486 16432
63571 16748
65119 16976
65995 16963
65704 16797
% 0-14 Frankrijk Nederland
22,7 29,2
26,4 29,9
24,8 27,4
22,3 22,6
20,3 18,2
19,7 18,6
18,2 17,8
17,1 16,3
16,3 16,2
16,0 16,3
15,7 15,8
% 65+ Frankrijk Nederland
11,4 7,8
11,6 9,1
12,9 10,1
14,0 11,4
14,0 12,8
16,3 13,6
16,5 14,9
20,2 18,8
23,2 22,5
25,3 24,6
26,6 23,4
% 80+ Frankrijk Nederland
1,7 1,0
2,0 1,3
2,3 1,7
3,1 2,2
3,8 2,9
3,9 3,2
5,3 3,7
5,7 4,1
7,2 5,6
9,0 6,7
9,7 7,6
68,2 63,1
74,9 69,1
75,5 64,7
Demografische druk [(bevolking 0-14 + bevolking 65+) per 100 van de 15-64 jarigen] Frankrijk 51,7 60,9 60,5 57,6 51,6 53,5 53,9 60,8 Nederland 58,7 63,7 60,0 51,7 45,0 47,4 48,7 54,1
Bron: Eurostat statistieken en prognoses voor Frankrijk; CBS statistieken en prognoses voor Nederland. Van prognoses steeds de middenvariant.
TA B E L 2 VERGRIJZINGSINDEX, 2007-2025, FRANKRIJK EN NEDERLAND + MAXIMALE WAARDE
2007
2025
2050
Rangnummer
Index
Rangnummer
Index
Rangnummer
Index
Land met maximale waarde
Japan
201
Italië
289
Macau (speciale regio in China)
375
Frankrijk
26
121
33
176
40
210
Nederland
31
113
27
185
43
201
Bron: Verenigde Naties (2007), World Population Ageing 2007. ST/ESA/SER.A/260. New York: VN, 517 pp. Zie ook: http://www.un.org/esa/population/publications/WPA2007/wpp2007.htm. Vergrijzingsindex: het aantal 60-plussers per 100 0-14-jarigen, kortom het aantal ouderen per 100 jongeren. Hoe hoger het getal, hoe meer vergrijsd. Omdat sommige landen nog niet eens zo heel veel 60-plussers kennen en jongeren vaak al vanaf 15 jaar tot de beroepsbevolking worden gerekend, is deze afbakening gehanteerd. Voor Nederland en Frankrijk had een afbakening 0-19 en 65-plus meer voor de hand gelegen. Rangnummer: de positie van Frankrijk en Nederland op de lijst van landen in de wereld met een hogere index.
■
26
DE ACTUARIS MEI 2008