FRANKRIJK EN DE VERENIGDE STATEN : EN ÉTAT DE CONFLITS PERPÉTUELS? Atlantisch Perspectief, 27, 3 (mei 2003) 9-14. Dr A.H.M. van Ginneken Universiteit Utrecht
Geschiedenis Frankrijk krijgt straf: vanwege het verzet tegen de Verenigde Staten in de Irak-crisis overwegen de Amerikanen Frankrijk uit te sluiten van bepaalde transatlantische besluitvormingsorganen. De Navo bedacht recentelijk nog de truc het defensie planning comité als onderhandelingsforum te gebruiken, waar Frankrijk sinds 1966 geen deel meer van uitmaakt. De regering-Bush wil voortaan alleen samenwerken als dat in het belang van Amerika is. Nu zijn de meeste regeringen weinig geneigd samen te werken als dat niet in hun belang is, maar in dit geval is het toch vooral de ‘ton qui fait la musique’. En de betrekkingen tussen Frankrijk en de Verenigde Staten zijn op dit moment niet echt ‘comme il faut’. Dat is wel eens anders geweest. Frankrijk was nauw betrokken bij de geboorte van de Amerikaanse staat. Lang vóór de Onafhankelijkheidsverklaring bestreden de Britten en Fransen elkaar op het Amerikaanse continent en daarmee waren de Fransen voor de Amerikanen ‘de vijand van mijn vijand’ geworden. Het enthousiasme in Frankrijk voor de Amerikaanse vrijheidsoorlog kende geen grenzen . Franse intellectuelen deelden met hun Amerikaanse broeders de afkeer van feodalisme en privileges. Franse vrijwilligers trokken vanaf 1776 massaal naar Amerika om de rebellen in hun strijd tegen de Britten te ondersteunen; Markies de Lafayette bracht het zelfs tot generaal in Washingtons leger. Maar ook de Franse regering steunde de rebellen: Lodewijk XVI voorzag ze van wapens , stuurde zelfs een expeditieleger van 6000 man en de Franse vloot hinderde de Britse schepen bij hun overtocht naar Amerika . Benjamin Franklin werd aan het Franse Hof met open armen ontvangen . Op zoveel steun konden de Fransen echter niet rekenen toen zij zeventien jaar later in hun eigen revolutie verwikkeld waren en in staat van oorlog met Engeland en Spanje verkeerden. De vertegenwoordiger van de nieuwe Franse Republiek werd in de Verenigde Staten uiterst koel ontvangen. Officieel nog steeds bondgenoot van Frankrijk, wilde men neutraal blijven in een Europese oorlog. Bovendien waren de Amerikanen uiterst verdeeld over de Franse Revolutie: was dit een strijd tussen autocratie en democratie of tussen orde en anarchie, religie en atheïsme? Naar aanleiding van dit thema ontstonden zelfs de voorlopers van de huidige twee partijen: zij, die het conflict vooral zagen als de strijd tussen autocratie en democratie, vormden de Republikeinse partij (thans de Democraten), zij die orde en religie gewaarborgd wilden zien verenigden zich als Federalisten (thans de Republikeinen). En toen Napoleon het uitgestrekte Louisiana van Spanje verwierf dreigde Jefferson zelfs een bondgenootschap met beider aartsvijand Engeland aan te gaan, een risico dat Napoleon voorkwam door in 1803 simpelweg Louisiana aan de Verenigde Staten te verkopen. Het kon dus verkeren. In politiek opzicht bedachten de Verenigde Staten hun eigen variant van neutraliteit. De Monroe-doctrine van 1823 verklaarde het westelijk halfrond, waar een groot aantal ZuidAmerikaanse landen zich van Spanje had losgemaakt, tot verboden koloniaal jachtterrein voor Europese mogendheden. Omgekeerd zou Amerika zich niet mengen in oorlogen tussen Europese mogendheden onderling. Dat gebeurde pas weer met de Eerste Wereldoorlog toen president Woodrow Wilson met grote moeite het Congres zover had
gekregen toe te stemmen in Amerikaanse interventie. In de motivatie ervoor deed hij een beroep op de drie in de Amerikaanse samenleving zo hecht verankerde waarden: ‘to make the world safe for democracy’, Europa los te maken van de ouderwetse balance of powerpolitiek, die de anarchie van de oorlog tot gevolg had gehad en de wereld vreedzaam te verenigen via de religieuze connotatie van de Covenant, het Pact van de Volkenbond ‘to end all wars’ . Wilson, die persoonlijk naar Parijs was gekomen om de heilsboodschap over te brengen, vond daar o.a. Clemenceau tegenover zich, gepokt en gemazeld in de Europese machtspolitiek, die, net als de Britten, nogal cynisch stond tegenover al dit moois. Toen de balance of power-tendenzen zich op de vredesconferentie toch weer manifesteerden en zijn Volkenbond uitgekleed werd, keerde Wilson teleurgesteld terug naar huis. Het Congres besloot zijn avonturen niet te honoreren: Amerika trad niet toe tot de Volkenbond en hield zich opnieuw afzijdig van het Europese gekrakeel. Dat betekende voor Frankrijk vooral dat een Amerikaanse veiligheidsgarantie kwam te vervallen. Wederzijdse achterdocht en teleurstelling kwamen ook toen al niet uit de lucht vallen. De Gaulle: nog meer irritatie Met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog konden de Verenigde Staten om diverse redenen niet afzijdig blijven. Japan bedreigde immers de Amerikaanse belangen in de Pacific en Hitlers aspiraties dreigden heel Europa aan een fascistische dictatuur te onderwerpen. Aan Churchills smeekbeden werd door president Roosevelt in etappes gehoor gegeven tot op 7 november 1942 daadwerkelijk Amerikaanse troepen in Frans-Noord-Afrika landden. Nu waren de Fransen met de (late) Amerikaanse interventie in de oorlog van ’14 -’18 al niet onverdeeld gelukkig geweest - sommige Fransen meenden zelfs dat ze het zonder de Amerikanen ook wel gered zouden hebben - maar de Tweede Wereldoorlog zou de FransAmerikaanse relatie onder wel zeer zware druk zetten. De vernederingen voor Frankrijk waren zo mogelijk nog groter dan tijdens de Eerste Wereldoorlog. De franse legers gaven de strijd al na 19 dagen op en Parijs werd na negen dagen zonder strijd bezet. Alleen generaal Charles de Gaulle riep op tot voortzetting van de strijd en vormde in 1941 een provisorisch nationaal comité der Vrije Fransen. De Gaulle was in juni 1940 onder-staatssecretaris van Oorlog en na de overgave naar Londen vertrokken. Daar moest hij een gevecht tegen vooral de Amerikanen leveren voor de erkenning van zijn eigen rol en die van Frankrijk na de oorlog. In de ogen van velen had Frankrijk definitief als grote mogendheid afgedaan, maar niet voor De Gaulle. En De Gaulle vocht voor de Franse gloire; voor buitenstaanders een vreemde houding van de vertegenwoordiger van een land dat aan de oorlog zelf niet meer meedeed. Voor hen was hij slechts een arrogante querulant, wiens autoriteit op een wel heel wankele juridische basis berustte en die het bestond zich bereid te verklaren aan de zijde van de Geallieerden mee te vechten op voorwaarde dat zij zich achter de Franse politiek zouden scharen. De Amerikanen begrepen weinig van De Gaulle en zijn nauwe banden met het Franse verzet. De minachting die de Amerikanen in eerste instantie voor De Gaulle aan de dag legden, krenkte diens trots en werd bovendien in het collectieve geheugen van de Fransen opgeslagen. Met name Roosevelt wilde De Gaulle overal buiten houden, hij had een hekel aan diens arrogante manier van optreden en het was Churchill die als een soort go-between tussen beide heren fungeerde. Toch werd De Gaulle niet uitgenodigd voor de conferenties van Jalta en Potsdam en dat zijn de Fransen nooit vergeten. Om zijn positie tegenover de Amerikanen te versterken zocht De Gaulle al in 1944 contact met Stalin. Het pact dat uit die contacten voortvloeide was, hoe kan het ook anders, gericht tegen Duitsland; het bepaalde dat beiden alles in het werk zouden stellen om te voorkomen dat Duitsland ooit weer een bedreiging voor Europa zou vormen. Voor de veiligheid van Frankrijk diende een Moskou-Parijs-Londen-connectie tot stand gebracht worden 1. Maar toen de eerste tekenen van de Koude Oorlog zich
manifesteerden, werd dat plan in de ijskast gezet. Het wantrouwen van de Fransen tegenover de Amerikanen werd door diverse factoren versterkt. Kort na de oorlog bemoeide de Amerikaanse ambassade in Parijs zich, uit angst voor de relatief grote macht van de Communisten, intensief met de Franse binnenlandse politiek en sprong daarbij bepaald niet tactisch met Franse gevoeligheden om2. De Amerikanen hanteerden een tamelijk stereotype beeld van de Fransen. In hun ogen waren die dom, instinctief, onredelijk, deden ze veel te ingewikkeld en hadden ze weinig realiteitszin . Bovendien waren het de Amerikanen die aartsvijand Duitsland er niet alleen economisch, maar ook militair weer bovenop wilden helpen. En dat zette veel kwaad bloed in Frankrijk. Pas eind jaren ’40 accepteerden de Fransen de wederopbouw van Duitsland in ruil voor een Amerikaanse veiligheidsgarantie3. Het traditionele Franse balance of power-denken had moeite met het ontstaan van de twee grote machtsblokken en koos de Europese oplossing: Europa als tegenwicht tegen de twee superpowers. Frankrijk wilde daarbij wel de handen vrij houden en een grote internationale rol blijven spelen. Om Duitsland onder controle te houden, moest dat wel een Europa onder Franse leiding worden. Een geluk bij het ongeluk van het mislukken van de Europese Defensie Gemeenschap (1954) was dat Frankrijk zijn militaire soevereiniteit behield. Vanwege de bemiddelende rol die het tussen Oost en West wilde spelen, was flexibiliteit ten opzichte van het Oostblok gewenst. En de opvolger van de EDG, de West-Europese Unie, leek een Europees veiligheidssysteem zonder de Amerikanen te verschaffen. Maar zonder de Amerikanen ging het niet en dus werd de Navo de veiligheidsparaplu voor Europa en de Fransen. De dominantie van de Verenigde Staten in het bondgenootschap ergerde Frankrijk vanaf het begin. Bovendien vertrouwde Frankrijk de Amerikanen niet: het geloofde niet dat Amerika Europa – of liever gezegd Frankrijk – te hulp zou komen als de Russen kwaad in de zin hadden. Het werd in die overtuiging gesterkt toen het zich bij de Suezcrisis en de Algerijnse oorlog door de Amerikanen in de steek gelaten voelde. De strijd in Indochina kon Frankrijk nog presenteren als onderdeel van de Koude Oorlog, maar bij Algerije lukte dat niet meer. Daar gokten de Amerikanen erop dat steun aan de Arabische nationalisten de beste weg was om communistische expansie te voorkomen. Dat alles maakte de Amerikanen in Franse ogen uiterst onbetrouwbare bondgenoten, die niet van plan waren de Franse strategische belangen in het Middellandse Zeegebied te verdedigen. Zoals gezegd ergerden de Fransen zich al lang aan de Amerikaanse dominantie in de Navo, waarvan de opperbevelhebber altijd een Amerikaan moest zijn en waarvan het hoofdkwartier nota bene in Parijs gevestigd was. Samen met de Britten controleerden de Verenigde Staten het nucleaire arsenaal en de know how die daarbij hoorde werd niet of nauwelijks met de Fransen gedeeld 4. De Gaulle die in 1958 opnieuw aan de macht kwam en van de grandeur van Frankrijk zijn levensbestemming had gemaakt, wilde van deze inferieure positie af en stelde daarom een directoraat van Frankrijk, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten voor, een voorstel dat – ook voor De Gaulle niet onverwacht – werd afgewezen. Zijn volgende stappen: het Fouchet-plan van 1961-62 voor een Europees buitenlands en veiligheidsbeleid en het Elysée-verdrag met Duitsland van 1963, moeten gezien worden als pogingen de Amerikanen tot een hervorming van de Navo te dwingen met meer gewicht voor Frankrijk dat nu samen met Duitsland aan het hoofd stond van het Europese – derde – blok5. Omdat De Gaulle altijd geloofde dat de SovjetUnie uiteindelijk de communistische ideologie zou verlaten en het er na de breuk met China inderdaad naar uit zag dat de Sovjet-Unie zou streven naar een détente met het Westen, besloot De Gaulle in 1966 het geïntegreerde militaire commando van de Navo te verlaten en contact te leggen met de Russen. Communistisch China had hij al in 1964 erkend. Tot grote ergernis van de Amerikanen moedigde hij Laos en Cambodja aan hun onafhankelijkheid van de Verenigde Staten te bewaren in een tijd dat dat land in de moeizame Vietnam-oorlog verwikkeld was6. Dit beleid, Europa – en met name Duitsland - losweken van de Verenigde Staten hebben de Fransen sindsdien gevolgd. In de jaren ’80 leidde dit tot het streven naar een Europese
veiligheidsidentiteit via de WEU, in de jaren ’90, na het fiat van Maastricht, tot de vorming van een Europese defensiemacht. Net als Engeland, dat ook in eigen ogen wel erg ver van Europa was losgeraakt, levert Frankrijk thans de meeste inspanningen tot de realisering van een slagvaardig Europees defensie-apparaat. Het spreekt vanzelf dat een zelfstandige Europese buitenlandse politiek niet altijd overeenkomt met het Amerikaanse buitenlandse beleid. Zeker als Duitsland zich aan de kant van Frankrijk schaart, kan zo’n politiek bedreigend zijn en de Amerikanen irriteren. Op economisch gebied zijn daar tal van voorbeelden van. Kritiek op de Amerikaanse afwijzing van het Kyoto-protocol en het internationale Strafhof alsmede het handhaven van de doodstraf is niet alleen van Frankrijk afkomstig, maar het is wel Frankrijk dat zich graag als woordvoerder profileert. Het zoeken naar een tegenwicht tegen de enig overgebleven supermacht manifesteert zich ook in de Francophonie, een voornamelijk cultureel-geïnspireerd franstalig blok, en in de speciale banden die Frankrijk altijd gehad heeft met de Arabische landen. Frankrijk houdt er sinds De Gaulle een uitgebalanceerde Midden-Oosten-politiek op na (Syrië en Libanon waren in het interbellum Franse mandaatgebieden) die Israel zijn veiligheid gunt, maar ook ijvert voor een Palestijnse staat. Ook de banden met de landen in de Golfregio zijn niet nieuw. Het waren niet alleen de economische (olie)belangen die Frankrijk tot zijn verzet tegen de Irak-oorlog brachten, maar ook de traditionele overweging het Amerikaanse machtsmonopolie in de Golfregio te breken. Deze politiek botste ineens met een andere constante in het Franse buitenlandse beleid: namelijk zelf, indien nodig via Europa, een rol op het wereldtoneel te spelen en daarvoor zijn permanente zetel in de Veiligheidsraad ten volle te benutten. Het heeft er alle schijn van dat Frankrijk had ingezet op deelname aan de Irak-oorlog om daarmee te kunnen meebeslissen over de toekomst van de regio. In diplomatiek opzicht heeft het daarbij zijn hand overspeeld omdat het niet gerekend had op zoveel vastberadenheid van de Verenigde Staten de klus desnoods alleen te klaren. Veiligheidsraad-mandaten zijn voordelig voor Frankrijk omdat het daarbij vaak de Russische Federatie aan zijn zijde vindt. Het machtsspel dat in de Veiligheidsraad gespeeld is, is op zich niet ongewoon. Nieuw is wel de positie van één hypermogendheid die het zich kan permitteren andermans overwegingen naast zich neer te leggen. De Verenigde Staten gebruiken hun macht zoals Frankrijk dat in de 17e/18e eeuw deed. Na het verlies van die macht moest Frankrijk wel zijn toevlucht zoeken tot het streven naar machtsevenwicht. En daaraan hebben de Amerikanen regelmatig geen boodschap. Dat heeft minder met de neo-conservatieve ideologie te maken dan menigeen denkt. Ook de Amerikanen hebben de laatste twee eeuwen een zelfbeeld ontwikkeld over hun rol in de wereld en dat zelfbeeld is voor een groot deel cultureel bepaald. Cultuur Beide landen hebben aan hun revoluties een zendingsdrang overgehouden, die in beide gevallen universalistisch is. Beide landen zijn uitermate trots op hun eigen cultuur en vinden dat hun normen en waarden over de hele wereld uitgedragen moeten worden. Maar omdat de Verenigde Staten zich losmaakten van een koloniale overheerser en Frankrijk tegen de absolute monarchie met zijn standenprivileges in opstand kwam, zijn er wel nuanceverschillen in wat ze willen exporteren. Amerika verzette zich vooral tegen de economische onderdrukking door Engeland en sindsdien staat economische vrijheid met weinig staatsbemoeienis daar hoog in het vaandel geschreven. In Frankrijk is precies het omgekeerde het geval. Daar was een sterke staat het resultaat van de strijd tegen de standenmaatschappij (ook noodzakelijk om de regio’s via taal en cultuur aan zich te binden) en die staat bemoeide zich intensief met de economie. Frankrijk exporteert daarom graag de verworvenheden van zijn revolutie: humanitaire waarden, filosofische begrippen als rationele argumentatie en politieke denkkaders, ofwel het model van zijn staatsinrichting.
Van de pensée unique van het pure marktdenken moeten de meeste Fransen niets hebben. Dat betekent overigens niet dat de Verenigde Staten nooit protectionistisch zijn. Net als Frankrijk beschermen ze graag hun eigen industrie als het zo uitkomt , en vooral de boeren, die in beide landen op een speciale band met hun regering kunnen rekenen. Export van democratie en individuele vrijheden is voor de Amerikanen even belangrijk als voor de Fransen. Alleen betekent vrijheid voor Amerika toch meer vrijheid van ondernemen dan dat bij de Fransen het geval is. Als steun aan dictaturen noodzakelijk is om hun invloed te vergroten, hebben beide landen daar overigens weinig principiële bezwaren tegen. Het doel heiligt vaak de middelen. Al in de 19e eeuw begonnen de wederzijdse vooroordelen post te vatten. De Verenigde Stasten zagen zichzelf als een ongerepte natie, die de onderdanen vrijheid bood, waar iedereen zich kon ontplooien en welvaart kon verwerven; een land van religieus geïnspireerde harde werkers. Een land dat het juiste evenwicht tussen centrale staat en afzonderlijke staten had gevonden en wars was van de politieke complicaties in Europa. Maar in de ogen van de Fransen waren de Amerikanen ‘ boers, gewelddadig en simplistisch’ ; van elke culturele verfijning verstoken, geen land om prettig te wonen. De bewondering van Alexis de Tocqueville’s De la Démocratie en Amérique (1832) werd bepaald overdreven geacht. Frankrijk kon bogen op een lange geschiedenis die met zijn filosofen en kunstenaars eeuwenlang Europa had gedomineerd, terwijl Amerika bij wijze van spreken net ontdekt was. Volgens Philippe Roger in l’Ennemi américain (2002) moesten ook in de 20e eeuw de Franse taal en cultuur, de religieuze en culinaire tradities beschermd worden tegen het materialistische, conformistische, gewelddadige en calvinistische Amerika met zijn industriële cultuurproductie van Hollywood 7. Vanuit de mondiale, bemiddelende rol en een rijke koloniale ervaring hebben de Fransen banden met verschillende niet-westerse culturen met name de Arabische en Afrikaanse. De Franse way of life ziet er daar toch anders uit dan de Amerikaanse. Volgens de Fransen begrijpen de Amerikanen Oosterlingen niet. De Francophonie is vooral gebaseerd op een gedeelde geschiedenis, taal en cultuur en zeker niet alleen op economische netwerken. De uniformiteit van de Amerikaanse way of life, die zich via de mondialisering verspreid heeft, versterkt bij de Fransen de behoefte aan een eigen identiteit alleen maar. Vandaar het streven naar een multipolaire wereld die door geen enkele mogendheid gedomineerd wordt. De Verenigde Staten vatten dit streven op als een poging hun verworven internationale status aan te vechten. Het Franse beleid een brug te slaan tussen Amerika en de rest van de wereld, wordt daar niet bepaald op prijs gesteld. Net als tijdens de Tweede Wereldoorlog vinden de Amerikanen dat Frankrijk niet de machtspositie heeft om die pretenties waar te maken. Vandaar dat het nu voor die pretenties gestraft wordt. Frankrijk is overigens geen land dat de Verenigde Staten permanent kunnen negeren, zeker niet zolang het Duitsland en een deel van Europa achter zich heeft. Daarvoor zijn de politieke, economische en militaire banden via andere kanalen dan de Navo toch te sterk. De schade zal op den duur dus wel blijken mee te vallen. Frankrijk komt pas in de problemen als het Europa niet meer achter zich heeft en daar zal het wel voor waken; net als in de jaren ’50. Maar de cultureel-bepaalde verschillen zullen waarschijnlijk voor wrijvingen en crises blijven zorgen.
1
Alfred Grosser, The Western Alliance. European-American Relations since 1945 (New York 1982) . Irwin M. Wall, The United States and the making of postwar France, 1945-1954 (Cambridge 1999) 66. 3 Heike Bungert, A New Perspective on French-American Relations during the Occupation of Germany, 1945-1948: Behind-the-Scenes Diplomatic Bargaining and the Zonal Merger, Diplomatic History, 18(Summer 1994) 346. 4 Halverwege de jaren ’70 is er overigens wel een Amerikaans-Franse samenwerking op nucleair 2
gebied totstandgekomen, zie hiervoor: Richard H. Ullman, The Covert French Connection, in: Foreign Policy, 75(summer 1989)3-34. 5 Georges-Henri Soutou, France and the Cold War, 1944-63, Diplomacy and Statecraft 12(dec. 2001) 37, 45-47. 6 Paul-Marie de la Gorce, ‘A short history of Franco-US discord’ , Le Monde Diplomatique, Mars 2003. 7 Juurd Eijsvoogel in NRC Handelsblad, 8 november 2002.