ADVIES VAN DE FRWB
FINANCIERING FASE VI INTERUNIVERSITAIRE ATTRACTIEPOLEN
In toepassing van het oprichtingsbesluit van 8 augustus 1997, is het ondermeer de opdracht van de Federale Raad voor Wetenschapsbeleid om advies uit te brengen over samenwerkingsvoorstellen bedoeld in art. 6 bis § 3 van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980, zoals later gewijzigd. De FRWB heeft kennis genomen van, en stemt bovendien in met, de beslissing van de Ministerraad van 3 februari jl. inzake de principiële voortzetting van het programma, en het samenwerkingsakkoord dat deze beslissing implementeert. Daarnaast acht de FRWB het opportuun, om bij de aanvang van de begrotingsopmaak 2007, de Regering zijn standpunt m.b.t. de noodzakelijke samenhang tussen enerzijds de financiering van dit programma en anderzijds de evolutie naar de Barcelonadoelstelling in 2010, mee te delen.
Situering van het IUAP-programma
Het programma “Interuniversitaire Attractiepolen”, beter bekend onder zijn afkorting IUAP, werd in 1987, door toenmalig wetenschapsminister en huidig federaal premier, dhr. Guy Verhofstadt, in het leven geroepen. Met deze actie beoogde de toen nog “nationale” overheid het excellerend wetenschappelijk potentieel van de universiteiten te versterken door hen in netwerken in te schakelen en hen zodoende, via hun onderlinge complementariteit, voldoende kritische massa te verlenen en hen internationaal beter te positioneren. Het betrof bijgevolg een wetenschappelijke associatie (om een recent fenomeen m.b.t. het
1
academisch onderwijs te parafraseren) binnen het uitgespreide Belgische kennislandschap. Het IUAP-programma kende sinds het oprichtingsjaar 5 fasen die telkens over 5 jaar verliepen. De eerste fase liep over de jaren 1987 tot 1991 en beschikte, over de volledige fase en de 14 participerende netwerken gespreid, over een totaal budget van 38.900.000 Euro. De tweede fase liep van 1991 tot 1995 met een budget van 47.420.000 Euro, te spreiden over 23 nieuwe netwerken. De derde fase zette de eerste fase verder en breidde ze uit tot 16 netwerken met een totaal budget van 48.950.000 Euro voor de jaren 1992 tot 1996. De tweede fase werd met 13 maanden verlengd om haar qua looptijd te laten correleren met de derde fase en om naderhand een nieuwe en grotere IUAP-reeks op te zetten. Tijdens de vierde fase van 1997 tot 2001 werden 35 netwerken gefinancierd met een totaal bedrag van 110.310.000 Euro. Tijdens het jaar 2000 werd het globale programma door een panel van buitenlandse experts geëvalueerd. Deze experts concludeerden dat het IUAP-programma ruimschoots voldeed aan de verwachtingen ten overstaan van de vooropgestelde objectieven en kon beschouwd worden als de essentie zelf van een goed wetenschapsbeleid. De vijfde fase uiteindelijk liep van 2002 tot 2006 en financierde 36 netwerken met een totaal te besteden budget van 111.640.000 Euro.
Overwegingen 1/ de fiscale context voor O&O De FRWB erkent het belang van een aantal recente maatregelen die de Federale Regering nam inzake de indirecte, fiscale stimulering van het wetenschappelijk onderzoek in zowel de publieke als in de bedrijfssector.
2
Het recent, via het generatiepact ingevoerde belastingkrediet voor ondernemingen, laat toe dat bijvoorbeeld startende bedrijven die nog geen of weinig winst maken, hun gedane O&O-investeringen kunnen overdragen naar een latere aanslag en zodoende in mindering brengen op het ogenblik dat het bedrijf winstgevend wordt. Het systeem van gedeeltelijke vrijstelling van bedrijfsvoorheffing op onderzoekerslonen, dat oorspronkelijk beperkt was tot de universiteiten, hogescholen en onderzoeksfondsen en geleidelijk via publieke en private onderzoeksinstellingen zonder winstoogmerk, uitgebreid werd naar de ondernemingen toe. Het statuut van “young innovative company” dat de eerste juli eerstkomend in voege treedt en dat een belangrijke korting impliceert op de loonkost van zowel wetenschappers als ondersteunend laboratoriumpersoneel in kleine onderzoeksintensieve ondernemingen. Door deze lastenverminderingen op de lonen van onderzoekspersoneel zal de concurrentiepositie van de O&O-intensieve ondernemingen – maar evenzeer van de universiteiten – op internationaal vlak verbeteren. Tezamen met het statuut van “young innovative company” en het geciteerde nieuwe belastingkrediet wordt een positieve context gecreëerd die, zo mag worden gehoopt, voor een aangroei van de tewerkstelling en een verhoging van de investeringen in onderzoek en ontwikkeling zal zorgen. 2/ de federale financiering van het fundamenteel onderzoek; “wetenschappelijke maribel” en “IUAP’s” De FRWB merkt bovendien de signaalfunctie op van de recente themaministerraad dd. 22 maart inzake “innovatie en ondernemen”. Op deze ministerraad werd nl. het princiepsbesluit genomen om 30 à 40 miljoen Euro patronale sociale zekerheidsbijdragen uit de academische sector, te herinvesteren in het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. Naast de relatief beperkte investering in het fundamenteel onderzoek ligt het belang van dit signaal in de erkenning, en dit precies op een ministerraad gewijd aan “innovatie en ondernemen”, van het fundamenteel onderzoek als oorsprong van een continuüm dat uiteindelijk uitmondt in marktgerichte, vernieuwende toepassingen. De FRWB hoopt dat de Federale Ministerraad met deze positieve ingesteldheid ten opzichte van het basisonderzoek de evolutie van de
3
financiering van het programma Interuniversitaire Attractiepolen wil overschouwen en hieruit de passende budgettaire conclusies zal trekken. In eerste instantie doet de FRWB opmerken dat de financiering de laatste 10 jaar, tussen de start van de vierde fase in 1997 en het eind van de actuele lopende fase in 2006, quasi gelijklopend is gebleven. In feite is de financiering per netwerk, uitgedrukt in nominale cijfers, zelfs lichtjes gedaald. In 1997 bedroeg de gemiddelde financiering per netwerk en per vijf jaar namelijk ongeveer 3,15 miljoen Euro, 10 jaar later bedroeg deze financiering 3,10 miljoen Euro. In reële cijfers uitgedrukt is de investering van de Federale Overheid in het IUAP-programma evenwel systematisch en in belangrijke mate gedaald. Het budget is doorheen het laatste decennium nooit aangepast aan de evolutie van de consumptieprijzen, noch aan de loonevolutie of carrièreevolutie van het erin tewerkgestelde onderzoekspersoneel. Ontwikkeling van het gemiddeld jaarbudget per netwerk, uitgedrukt in reële termen.
680.000 660.000 640.000 620.000 600.000 580.000 560.000 540.000 520.000 500.000 1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Bronnen: 1. OESO, MSTI; impliciete BBP-index (1997-2005); 2000=100. 2. FOD Economie voor het jaar 2006: algemeen indexcijfer vd consumptieprijzen; stijging% tussen april 2005 (=102,39) en april 2006 (=104,4)=1,96%.
Het gevolg hiervan is dat de bestaande netwerken enerzijds stelselmatig minder gefinancierd worden, en dat naast uitmuntende netwerken die een quasi permanent bestaansrecht binnen het programma hebben verworven, er geen middelen beschikbaar zijn om nieuwe netwerken uit
4
te bouwen. M.b.t. het IUAP-programma beschikken de universiteiten over 2,5 maal meer projecten van excellent niveau dan het budget toelaat. Kortom, de financiering is ruim onvoldoende om de bestaande netwerken op hetzelfde peil te laten verderwerken, laat staan om het beschikbare wetenschappelijk potentieel in netwerken te associëren. Wanneer bovendien de parallel gelegd wordt tussen de O&Ooverheidsinvesteringen die nodig zijn om tegen 2010 de Barcelonanorm van 1% van BBP te behalen en de evolutie van de IUAP-kredieten, is de uitkomst zelfs zorgwekkend te noemen. Het laatst beschikbare cijfer toont aan dat de Belgische overheidsinvesteringen zich situeren op 0,45% van het BBP. In nominale cijfers zouden de overheidsinvesteringen tegen 2010 bijgevolg ruim moeten verdubbelen om de Barcelonadoelstelling te behalen. Indien rekening gehouden wordt met de inflatie en met de waarschijnlijke aangroei van het BBP tussen nu en 2010, zal het reële budget dat nodig is om de 1% norm te behalen echter véél meer dan ruim moeten verdubbelen.
Besluit
Gelet op de hierboven vermelde overwegingen zou het totale budget voor de zesde fase van de Interuniversitaire attractiepolen (veel) meer dan moeten verdubbelen in vergelijking met het budget - nl. 111.640.000 Euro - dat beschikaar werd gesteld voor de uitvoering van de vijfde fase. De Raad meent bijgevolg de Federale Regering te mogen adviseren om voor de zesde fase van de IUAP’s een totaal budget van 200 miljoen Euro te voorzien. Dit impliceert 57 miljoen euro vastleggingskredieten bovenop het bedrag van 143 miljoen Euro dat in de nota aan de Ministerraad dd. 3 februari jl. werd vooropgesteld, of een verhoging met 11,4 miljoen Euro voor het begrotingsjaar 2007.
Brussel 20 juni 2006
5