UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
ACADEMIEJAAR 2013-2014
FACTOREN DIE DE DRINKWATEROPNAME BEPALEN BIJ HOOGPRODUCTIEF MELKVEE
door
Stef FRENKEN
Promotoren:
Dr. Miel Hostens
Literatuurstudie in het kader
Prof. dr. Geert Opsomer
van de Masterproef © Stef Frenken
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden. Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de masterproef.
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
ACADEMIEJAAR 2013-2014
FACTOREN DIE DE DRINKWATEROPNAME BEPALEN BIJ HOOGPRODUCTIEF MELKVEE
door
Stef FRENKEN
Promotoren:
Dr. Miel Hostens
Literatuurstudie in het kader
Prof. dr. Geert Opsomer
van de Masterproef ©2014 Stef Frenken
WOORD VOORAF Tijdens mijn studies is mijn interesse voor de melkveehouderij steeds verder toegenomen en dan voornamelijk op het gebied van de bedrijfsbegeleiding en management. Ik ben dan ook blij dat ik bij de Universiteit Gent de kans heb gekregen om me te verdiepen in een onderwerp dat thuishoort in dit vakgebied en dat praktisch ook zeker toepasbaar is. Van deze pagina wil ik verder dan nog gebruik maken om iedereen te bedanken die heeft bijgedragen aan het tot stand komen van dit werk. In het bijzonder denk ik hierbij aan mijn promotor dr. Miel Hostens. Hem wil ik bedanken voor alle tijd die hij voor mij heeft vrijgemaakt om mij te begeleiden, maar ook zeker voor al zijn moeite bij het nalezen, corrigeren en aanvullen van het werk. Verder wil ik dan nog zeker een woord van dank betuigen aan mijn copromotor prof. dr. Geert Opsomer voor al zijn hulp en handige tips.Als laatste wil ik dan nog mijn familie, vrienden en collega-studenten bedanken voor hun steun en hulp bij het nalezen en corrigeren.
INHOUDSOPGAVE Samenvatting ......................................................................................................................................... 1 Inleiding .................................................................................................................................................. 2 Literatuurstudie ..................................................................................................................................... 3 1.
Het meten van de wateropname................................................................................................... 3
2.
De waterbehoefte van melkkoeien ............................................................................................... 3 2.1
Inleiding .................................................................................................................................. 3
2.2
Factoren die de behoefte aan water beïnvloeden .............................................................. 5
2.2.1 Diergebonden factoren ........................................................................................................... 5 2.2.2 Omgevingsgebonden factoren ............................................................................................... 9 3.
De wateropname van melkkoeien .............................................................................................. 12 3.1 Eigenschappen van het drinkwater ......................................................................................... 13 3.1.1 Smaak................................................................................................................................... 13 3.1.2 Temperatuur van het drinkwater........................................................................................... 13 3.1.3 Zoutgehalte ........................................................................................................................... 13 3.1.4 Waterhardheid ...................................................................................................................... 14 3.1.5 Concentratie Sulfaat ............................................................................................................. 14 3.2 Eigenschappen van de drinkwatervoorziening ...................................................................... 14 3.2.1 Beschikbaarheid van het water in tijd ................................................................................... 14 3.2.2 Debiet ................................................................................................................................... 14 3.2.3 Vorm van de drinkbak ........................................................................................................... 15 3.2.4 AC-stroom............................................................................................................................. 16 3.2.5 Materiaal waarvan drinkbak is gemaakt ............................................................................... 16 3.2.6 Plaatsing in de ruimte ........................................................................................................... 18 3.3 Type melksysteem ..................................................................................................................... 18 3.4 Beschikbaarheid van schaduw ................................................................................................ 18 3.5 Sociale hiërarchie ...................................................................................................................... 18 3.6 Drinkgedrag ............................................................................................................................... 20 3.7 Tijdstip en frequentie van voederen ........................................................................................ 21
4.
Discussie en tips ......................................................................................................................... 23
Referentielijst ....................................................................................................................................... 24 Bijlagen ................................................................................................................................................. 28
SAMENVATTING Wereldwijd worden er jaarlijks enorme hoeveelheden water verbruikt in de dierlijke productie, waarvan de meerderheid uitgaat naar de productie van diervoeders en slechts een kleine hoeveelheid naar drinkwater voor de dieren. Water is een van de basisbehoeften waarover melkvee moet beschikken, de melk bestaat immers voor een zeer groot gedeelte uit water. Het spreekt dus ook vanzelf dat dan de kwaliteit van dit water aan bepaalde eisen moet voldoen en bijvoorbeeld niet verontreinigd mag zijn. Allereerst zijn er allerlei factoren die de behoefte aan water beïnvloeden, denk hierbij aan de hoeveelheid
mineralen
of
het
gehalte
aan
droge
stof
in
het
dieet.
Ook
bij
hogere
omgevingstemperatuur of melkproductie stijgt deze behoefte aanzienlijk. Verder moet ook de opname van het drinkwater gegarandeerd blijven, daar een beperking in de opname ernstige effecten kan hebben op de gezondheid van de dieren, maar ook zeker op de melkproductie. Men moet dus nagaan of de drinkwatervoorziening goed is en rekening houden met bijvoorbeeld de plaatsing van de drinkbakken. Zo is er best voldoende ruimte rond de drinkbak om het dringen te voorkomen en plaatst men er voldoende in aantal, goed verspreid over de stal. Ook kan men nog rekening houden met de eigenschappen van de drinkbak zelf, zoals de afmetingen, vorm en materiaal waarvan hij gemaakt is. Nog andere factoren die een rol spelen in de opname zijn onder andere de sociale hiërarchie, de beschikbaarheid van schaduw op de weide, het gedrag rond het drinken en het tijdstip en frequentie van voedering. Kernwoorden: Drinkwaterkwaliteit – Drinkwaterbehoefte – Drinkwateropname – Melkvee – Melkproductie.
1
INLEIDING 3
De totale dierlijke productie vereist per jaar wereldwijd ongeveer 2422 miljard m aan water, waarvan 19% gerelateerd is aan melkveehouderij. Het grootste deel hiervan wordt gebruikt voor de productie van voeders (98%) en slechts 1,1% hiervan is drinkwater. Zo kan men berekenen dat er per kilogram geproduceerde melk gemiddeld 1020L water nodig is, de zogenaamde water voetafdruk. Aangezien de productie van voeder in staat voor zo een groot deel van de watervoetafdruk, zijn factoren als voederconversie en samenstelling van het dieet zeer belangrijke factoren waarmee men rekening zou kunnen houden bij de eventuele beperking van deze watervoetafdruk van de dierlijke productie. Verder zijn er wereldwijd duidelijke verschillen in watervoetafdruk tussen landen te zien, zo is er in Nederland gemiddeld slechts 528L nodig en in de VS 796L. Landen als China, Rusland en Brazilië scoren
allemaal
ruim
boven
de
1000L,
waarschijnlijk
te
wijten
aan
verschillen
in
klimaatomstandigheden en praktijken van landbouw (Mekonnen en Hoekstra, 2010).
Drinkwater kan afkomstig zijn van verschillende bronnen (o.a. oppervlaktewater, hemelwater, waterleidingnetwerk et cetera). De kwaliteit van dit water kan aanzienlijk verschillen tussen deze bronnen, dit kan op basis van chemische of microbiologische parameters. Het nagaan van de drinkwaterkwaliteit op een melkveehouderij zou dus een belangrijk punt moeten zijn in het management van melkveebedrijven, daar verontreinigingen invloed kunnen hebben op de gezondheid, voeropname en productiviteit van het melkvee. Buiten deze aspecten om moet men ook letten op het ontwerp van het waterdistributiesysteem, werken met terugslagkleppen (verhinderen terugvloei van water), een goede waterdruk op de leiding aanhouden en biofilm-vorming voorkomen (Van Eenige et al., 2013). Kwaliteit van het water is dus een belangrijke parameter. Door de Dierengezondheidszorg Vlaanderen (DGZ) zijn er daarom normen opgesteld waaraan drinkwater zou moeten voldoen. In de praktijk voldoen echter lang niet alle bedrijven aan deze normen, zie voor een overzicht van deze normen de tabel in bijlage 1 (DGZ). Over de kwaliteitsvereisten met betrekking tot de invloeden op de gezondheid van de dieren zal hier niet verder worden ingegaan. In deze thesis wordt allereerst kort besproken hoe de wateropname gemeten kan worden. Daarna zullen de factoren besproken worden die de behoefte aan drinkwater bepalen en worden alle factoren die de drinkwateropname beïnvloeden besproken.
2
LITERATUURSTUDIE 1. HET METEN VAN DE WATEROPNAME Er zijn vele manieren om de wateropname te meten. De manier die toegepast wordt zal voornamelijk afhankelijk zijn van wat men daadwerkelijk wilt te weten komen in de desbetreffende studie (en dus van de proefopzet). Wil men de opname per dier individueel bekomen, dan zal men andere systemen moeten toepassen dan wanneer men de opname per groep bekijkt. Zo zou men de opname per dier kunnen bekijken door voor elk dier apart een drinkbak te voorzien en ze dus aangebonden te houden. Hierbij kan men vervolgens dus de toevoer per bak bijhouden doorheen de dag (Andersson et al., 1984). Bij dieren gehouden in groep, waarbij de verschillen in individuele opname niet zo belangrijk zijn, kan men het gemiddelde per koe berekenen als men de totale opname van die groep kent (Solomon et al., 1995). Wat verder belangrijk is, is de gebruikte methode van aflezen. De methode die men vroeger nogal eens toepaste, is deze waarbij de watermeter telkens door de onderzoeker zelf afgelezen werd. Deze watermeters waren dan vaak per drinkbak aangesloten op zijn aanvoerleiding. Hoe vaak dit manuele aflezen gebeurde verschilt dus naargelang het onderzoek en is dus nogal arbeidsintensief. Tegenwoordig gebruikt men meestal meer geautomatiseerde methoden. Een eerste methode is deze waarbij telkens het gewicht van de bak, voor en na de opname, gemeten wordt. Uit dit verschil kan dan automatisch de opname berekend worden, welke digitaal geregistreerd wordt (Meyer, 2004). Ook kan men gebruik maken van identificatiehalsbanden die werken via radiofrequente signalen. Hiermee wordt continu de individuele opname per dier geregistreerd (Cardot et al., 2008; Kramer et al., 2008). Verder bestaat er nog een gelijkaardig type dat via een transponder in het oormerk de dieren onderscheid (Jawor et al., 2012).
2. DE WATERBEHOEFTE VAN MELKKOEIEN 2.1
INLEIDING
Het dierlijk lichaam bestaat voor een groot gedeelte uit water. Het percentage wordt beïnvloed door de leeftijd en lichaamssamenstelling. Zo bevatten jongere dieren relatief meer water dan oudere dieren (Murphy, 1992) en is het aandeel van het lichaamsgewicht bestaande uit water ook groter bij koeien vroeger in de lactatie (69,0%), dan bij deze laat in lactatie (62,4%) (Andrew et al., 1995). Bij droogstaande runderen met een te hoge Body Condition Score (BCS) is dit slechts 56.3%, te wijten aan een relatief groter percentage lichaamsgewicht aan vet (Aschbacher et al., 1965). De totale pool aan lichaamswater kan op verschillende manieren onderverdeeld worden. Een eerste is deze van een intra- en extracellulair compartiment. Het extracellulaire compartiment kan opnieuw opgesplitst worden in interstitieel water, water in plasma en transcellulair (in het gastro-intestinale 3
systeem) water. Een tweede manier van indelen is deze waarbij men het lichaamswater beschouwt als zijnde een twee-compartimentensysteem: water dat zich in het maagdarmstelsel bevindt en al de rest (empty body water, EBW). Hierbij vond men voor een lacterend rund gemiddeld een EBW-volume van 262 liter en een hoeveelheid van 149 liter water in het maagdarmstelstel. Tussen deze twee compartimenten wordt er per uur meer dan 140 liter water uitgewisseld (Woodford et al., 1984). Verlies aan water gebeurt hoofdzakelijk via de melk, urine, mest, zweten en speeksel (Holter en Urban, 1992). Water is dus een van de basisbehoeften waarover een rund moet beschikken en de waterhomeostase is van vitaal belang. Het vervult talloze rollen in het lichaam bij onder andere het transport van nutriënten, als solvent, bij allerlei chemische reacties, maar ook bij de regulatie van de lichaamstemperatuur. Dit laatste is te verklaren door de hoge warmtecapaciteit van water, die van belang is in het conserveren van lichaamswarmte en dus in het constant houden van de lichaamstemperatuur bij variabele klimatologische omstandigheden (McDonald, 2011). Van melkkoeien wordt verwacht dat zij een zo hoog mogelijke productie (tot 50 liter melk per dag in piekproductie) halen en aangezien melk voor 87% uit water bestaat, zal de melkgift dus een belangrijke bepalende factor zijn in de dagelijkse wateropname (Winchester en Morris,1956). Volgens Holter en Urban (1992) kan men als vuistregel aanhouden dat de gemiddelde drinkwateropname twee keer zo hoog is als de gemiddelde melkgift (geldt voor lacterende runderen in eerste helft van lactatie). Verder zijn er vele andere factoren beschreven die een invloed kunnen hebben op de wateropname en het belang van deze invloeden varieert naargelang de omstandigheden. Over het algemeen wordt echter aangenomen dat melkproductie, droge stofopname (DSO), samenstelling van het rantsoen en omgevingstemperatuur de belangrijkste zijn (NRC, 2001). Een manier waarop de dagelijkse behoefte aan drinkwater kan berekend worden is al in vele onderzoeken onderzocht geweest, hier kwam men echter niet altijd tot sluitende conclusies. Volgende formule wordt als het meest correct beschouwd (zie formule 1) (Murphy et al., 1983). (
) ( (
) )
(
) ( )
Formule 1: berekening van de waterbehoefte volgens Murphy et al. (1983).
Dat de wateropname zo belangrijk is voor de melkgift bleek uit onderzoek van Burgos Steiger et al. (2001) naar het effect van een beperking in de wateropname. Eerst werd de normale (basis)opname bepaald en later werd gekeken naar de invloeden van een beperking van 25% óf 50% in drinkwateropname. Er bleek een invloed te zijn op het lichaamsgewicht: zo wegen koeien na ongeveer 4 dagen met 50% restrictie ongeveer 5% minder. Verder is er een daling in voederopname en
4
verandert het patroon van de voederopname sterk. Dit leidt uiteindelijk tot een daling in de melkgift (zie figuur 1).
Figuur 1: Daling in de melkproductie van melkkoeien bij een 25% of 50% drinkwaterrestrictie ten opzichte van de basisperiode. Enig herstel is te zien tijdens een rehydratatieperiode (Burgos Steiger et al., 2001).
2.2
FACTOREN DIE DE BEHOEFTE AAN WATER BEÏNVLOEDEN
Er zijn talloze factoren beschreven die de waterbehoefte beïnvloeden. Hierna volgt een niet-limitatieve lijst van deze factoren, onderverdeeld in diergebonden en omgevingsgebonden factoren.
2.2.1 DIERGEBONDEN FACTOREN
Ras Rasverschillen in drinkwateropname zijn beschreven in verschillende studies (Winchester en Morris (1956); Colditz en Kellaway (1972)). Dit effect is echter niet zeker te wijten aan de genetische basis. Waarschijnlijk spelen de manier van staalname, lichaamsgrootte en DSO hier een grote rol in de verschillen, want na correctie voor deze factoren is er nog amper een effect te beschrijven (NRC, 1981).
Melkproductie Melk bestaat voor 87% uit water, bijgevolg zal de wateropname toenemen bij een verhoging van de melkproductie. Dit is duidelijk te zien in het experiment van Woodford et al. (1984). Hier werden koeien 5
gevolgd van een aantal weken voor de kalving tot een aantal weken erna, en werd de wateropname geregistreerd. De totale tijdsspanne is opgedeeld in 3 periodes, namelijk deze van gemiddeld 24 dagen voor tot 24 dagen na kalving (periode 1), deze van gemiddeld 24 dagen tot 42 dagen na kalving (periode 2) en periode 3 (vanaf gemiddeld 42 dagen na kalving). Volgens dit onderzoek is
de
toename in wateropname voor 82% te verklaren door de stijging in melkgift, zie tabel 1. Tabel 1: Lichaamsgewicht, melkgift, DSO en wateropname in de periode rond de kalving. Er is een stijging in de wateropname te zien (uit Woodford et al., 1984).
Ook andere onderzoeken tonen een duidelijk verband met de melkgift aan (Atkeson en Warren (1934); Andersson (1985); Holter en Urban (1992); Dado en Allen (1994); Meyer et al. (2004); Kume et al. (2010)). Hoe sterk het aangetoonde verband is varieert nogal per onderzoek. Zo tonen Meyer et al. (2004) bijvoorbeeld aan dat er voor elke kilogram melk die meer geproduceerd wordt 1,30kg extra wateropname nodig is, terwijl anderen waarden vermelden van 0.60L/kg melk (Holter en Urban, 1992) en 2,6L/kg melk (Kume et al., 2010).
Lichaamsgewicht Een hoger lichaamsgewicht is positief gecorreleerd met een hogere wateropname, dit werd voorheen in nog geen andere studie bewezen (Meyer et al., 2004). In de door Meyer et al. (2004) vooropgestelde formule zou voor elke extra kilogram in lichaamsgewicht een verhoging van de drinkwateropname van 5,8 gram optreden.
Leeftijd en pariteit Multipare dieren nemen in totaal duidelijk meer water op dan primipare dieren(zie tabel 2). De multipare dieren drinken ook sneller, nemen meer water op per drinkbeurt, spenderen meer tijd aan het drinken per drinkbeurt en drinken vaker op een dag. Met de factor lichaamsgewicht is er hier geen rekening gehouden (Dado en Allen, 1994).
6
Tabel 2: Pariteit versus verschillende variabelen, gemeten gedurende 10 dagen
1
(naar Dado en Allen, 1994).
Lactatiestadium Hoe verder de lactatie vordert, hoe hoger ook de wateropname (Meyer et al., 2004). De piek in de wateropname ligt bij primipare runderen rond de 80dg na kalving (zie figuur 2) en valt dus iets later dan de piek in melkgift op 40 dagen na kalving. Multipare koeien volgen dezelfde trend, enkel is de stijging van de opname aan het begin van de lactatie en de daling van de opname aan het einde van de lactatie veel radicaler (Kramer et al., 2008).
Figuur 2: Melkgift, droge stofopname en wateropname voor koeien in eerste lactatie (uit Kramer et al., 2008).
Huzzey et al. (2005) volgden koeien op rond de transitieperiode en toonden aan dat er een graduele stijging is in het aantal drinkbeurten doorheen de transitieperiode. Het gemiddeld aantal drinkbeurten voor de kalving ligt op 6,6 per dag en na de kalving is dit 9,5 (zie figuur 3). Ook de tijd die gespendeerd word aan het drinken varieert in de transitieperiode en neemt in de periode net voor de kalving geleidelijk af, om
na de kalving weer tot een gemiddelde tijd van 6.8min/dag te stijgen.
Hoeveel water er werd opgenomen, werd hier niet geregistreerd.
7
Figuur 3: Veranderingen in het gemiddeld aantal drinkbeurten (A) en de besteedde tijd per drinkbeurt (B) tijdens de transitieperiode (uit Huzzey et al., 2005).
Een veel voorkomend probleem in de transitieperiode is hypocalcemie. Jawor et al. (2012) observeerden koeien in de transitieperiode en vergeleken hierbij een aantal koeien met subklinische hypocalcemie met een aantal controle dieren. Hieruit bleek dat de subklinisch aangetaste dieren per dag minder vaak dronken dan de controle dieren. De totale drinkwateropname bleef wel gelijk (zie figuur 4).
Figuur 4: De wateropname in de transitieperiode bij controledieren en koeien met subklinische hypocalcemie (uit Jawor et al., 2012).
8
Verder zou er tijdens de transitieperiode een gunstig effect zijn van voedingssupplementen op de wateropname. In het experiment van Osborne et al. (2009) werd er bij een controle groep dieren vóór de kalving een gemiddelde wateropname gezien van 34,9L/dag, terwijl deze in de week na de kalving gemiddeld al gestegen was tot 68,7L/dag (zie figuur 5). Uit deze studie bleek ook dat dieren die glycerol toegevoegd krijgen aan hun drinkwater meer drinken dan dieren die sojaolie toegevoegd krijgen, maar beide deze groepen drinken minder dan de controlegroep.
Figuur 5: Wateropname van controledieren(■) versus dieren die glycerol(●) of soja-olie (▲) gesupplementeerd krijgen via hun drinkwater (uit Osborne et al., 2009).
2.2.2 OMGEVINGSGEBONDEN FACTOREN Seizoen Het seizoen heeft een effect, met een maximum op 27 juni (Julian Day, JD 178) en een minimum op 31 december (JD365). Volgens een formule die gesteld wordt op basis van dit onderzoek is er een variatie, puur op basis van seizoen, te verklaren van 9L/dag (Holter en Urban, 1992).
Temperatuur De waterconsumptie van dieren die leven onder omstandigheden met een grotere variatie aan extremen van temperatuur, varieert veel meer dan deze bij dieren die gehouden worden onder gecontroleerde omstandigheden (Harbin et al., 1958). Een hogere omgevingstemperatuur leidt onvermijdelijk tot een hogere drinkwateropname (Winchester en Morris(1956); Harbin et al.(1958); Gengler et al.(1970); Meyer et al.(2004); Andersson (1985)). Zo is er voor elke graad Celsius (°C) toename in omgevingstemperatuur, een verhoging in drinkwateropname van 1,52kg/dag te zien (Meyer et al., 2004). Andersson (1985) meldt een toename van 1,1L voor elke °C toename in staltemperatuur.
9
Harbin et al. (1958) toonden een positief verband aan met de temperatuur en berekenden een correlatiecoëfficiënt r voor lacterende(r=0.95) en niet-lacterende koeien(r=0.94). Uit figuur 6 blijkt het duidelijk verband.
Figuur 6: correlatie tussen de gemiddelde dagelijkse omgevingstemperatuur (T) en de wateropname (W) per 100lb (±45kg) lichaamsgewicht bij lacterende en niet-lacterende runderen (uit Harbin et al., 1958).
Relatieve vochtigheid Er blijkt een duidelijk significante negatieve correlatie van de drinkwateropname met de relatieve vochtigheid uit het onderzoek van Harbin et al. (1958), maar bij een constante omgevingstemperatuur is deze niet meer significant. Het verband lijkt hier waarschijnlijk groter dan het is, doordat in dit onderzoek de relatieve vochtigheid sterk gecorreleerd was met temperatuur, die dan weer sterk gecorreleerd was met de drinkwateropname. Meyer et al. (2004) toonden een negatief verband met de relatieve vochtigheid aan. De inclusie van 2
de relatieve vochtigheid in hun formule droeg echter niet bij tot een duidelijke toename in r en dus is er ook hier geen duidelijk verband te zien. Een parameter die vandaag de dag eerder gebruikt wordt, is de Temperature Humidity Index (THI). Deze index houdt rekening met de luchttemperatuur en de relatieve vochtigheid en gecombineerd zouden deze een betere voorspellende parameter kunnen zijn. In de literatuur is er echter weinig terug te vinden over de relatie tussen de THI en de wateropname.
10
Samenstelling van het rantsoen
Droge Stof in het voeder Vele onderzoeken vermelden het belang van de DSO via het voeder (Atkeson en Warren (1934); Winchester en Morris (1956); Holter en Urban (1992); Meyer et al. (2004); Cardot et al.(2008); Kume et al. (2010)) en enkele (Holter en Urban (1992); Meyer et al. (2004); Kume et al. (2010)) hiervan vermelden ook nog specifiek het drogestof gehalte (Dry matter content of DMC). Het probleem is echter dat vele van deze studies enkel een correlatie aantonen en niet een direct verband In 1933 zagen Atkeson en Warren (1934) al dat de drinkwaterbehoefte met enige marge te voorspellen is aan de hand van de DSO. Als men de hoeveelheid water uitgescheiden via de melk aftrekt van de totale wateropname (dus drinkwater en water in voeder) en het resterende water in verhouding stelt tot de DSO, komt men tot een redelijk constante ratio van 3,6-3,7 kg/kg droge stof. Voor elke kilogram droge stof die een koe opneemt, neemt zij dus gemiddeld iets meer dan 3,65kg water op. Dit geldt zowel voor droogstaande koeien als voor gemiddeld- en hoog-producerende runderen. Andersson et al. (1984) komen tot een iets hoger resultaat van 4.0-5.2L water per kilogram DSO. Voor elke procent toename in DMC van het rantsoen word er 0.62L extra drinkwater opgenomen (Holter en Urban, 1992). Hoeveelheid Natrium in het voeder Meyer et al. (2004) toonden ook een positieve correlatie aan van de wateropname met het natriumgehalte van het dieet. Voor elke gram natrium die opgenomen werd via voedsel, dronken de koeien gemiddeld 0.4kg water extra. Anderen vermelden dan weer lagere waarden zoals een extra wateropname van 0,05kg voor elke +
gram Na extra gevoederd (Murphy et al., 1983), of een extra opname van 35ml voor elke gram extra NaCl in het dieet bij meststieren (Meyer et al., 1955). Vochtgehalte van het rantsoen Als dieren via hun rantsoen al een aanzienlijke hoeveelheid vocht opnemen, zal de behoefte aan het opnemen van drinkwater dus ook minder zijn. Zie verder. Overige factoren van het rantsoen Meyer et al. (2004) en Kume et al. (2010) vermelden het belang van kalium in het voeder. Zij tonen beide een positieve correlatie aan met de wateropname, maar vermelden geen exact effect. Verder zou de stikstofopname via voeder de opname verhogen (Kume et al., 2010) en een groter aandeel ruwvoer in het rantsoen de wateropname verlagen (Meyer et al., 2004).
11
3. DE WATEROPNAME VAN MELKKOEIEN Een dier voldoet aan zijn behoefte aan water op verschillende manieren. De grootste hoeveelheid wordt opgenomen via het drinkwater, dit staat in voor gemiddeld 83% van de behoefte. Al de rest wordt opgenomen via het voeder (afhankelijk van het vochtgehalte) of wordt metabool gevormd (NRC, 2001). Zo neemt bij droogstaande koeien de wateropname toe met 7L/dag als het vochtgehalte van het rantsoen daalt van 70% naar 40%. De totale wateropname is hier echter wel 15L per dag minder (Holter en Urban, 1992). Atkeson en Warren (1934) kwamen tot vergelijkbare resultaten na vergelijking van de drinkwateropname tussen groepen koeien met een rantsoen verschillend
in
vochtgehalte. De koeien dronken hier bij een rantsoen met een hoger vochtgehalte minder dan bij een rantsoen lager in vocht. De totale wateropname bleef hier echter vergelijkbaar. Tot het metabool gevormd water rekent men het water dat ontstaat als bij- of eindproduct in alle metabole processen in het dierlijke lichaam. Zo geeft het katabolisme van 1kg vet, koolhydraten of eiwit respectievelijk 1190, 560 of 450gram aan water. Het belang van dit water kan dus groot zijn, voornamelijk in droge klimaten of in omstandigheden van hoge katabole activiteit, zoals bij een hoge negatieve energiebalans (NEB) (Church, 1979). Er zijn, zoals hoger al vermeld, dus vele factoren beschreven die een invloed hebben op de waterbehoefte, waaronder melkproductie, droge-stof opname, samenstelling van het dieet en omgevingstemperatuur als belangrijkste worden gezien (NRC, 2001). Hieruit mag men concluderen dat de absolute hoeveelheid die opgenomen wordt erg kan variëren. In de literatuur rapporteert men over het algemeen gemiddelde dagelijkse opnames van tussen de 68,7L (Osborne et al., 2009) en 84,3L (Kramer et al., 2008). Men moet er echter rekening mee houden dat in de meeste onderzoeken word gerekend met een gemiddelde wateropname per koe per dag en dat er geen rekening wordt gehouden met individuele verschillen tussen de koeien. In het onderzoek van Spörndly en Wredle (2005) is er een spreiding in drinkwateropname van 24 tot 79 Liter per koe per dag in een van de experimenten. Het is echter te ingewikkeld om in elk van de onderzoeken rekening te houden met de individuele variatie.
Hier zullen dus verder enkel de factoren besproken worden die de opname van water via het drinken beïnvloeden.
12
3.1 EIGENSCHAPPEN VAN HET DRINKWATER 3.1.1 SMAAK Toevoegen van een sinaasappelsmaakadditief aan een concentratie van 2 mg/L heeft geen motiverend effect op koeien om meer of minder water te consumeren. Uit een voorkeursexperiment bleek een voorkeur van runderen voor het water zonder toegevoegde smaak. Echter, het toevoegen van een sinaasappelsmaak weerhoudt de dieren er ook niet van om toch een gelijke hoeveelheid water op te nemen, vergeleken met een ad libitum toegang tot water (Thomas et al., 2007). Een te hoog gehalte aan ijzer (8mg/L vergeleken met 0 of 4mg/L) zou ook de smakelijkheid van het drinkwater kunnen beïnvloeden, waardoor er een verminderde opname is. Dit kan dan weer invloed hebben op de productiviteit en gezondheid van het dier (Genther en Beede, 2012). De concentratie aan sulfaten kan ook een effect hebben op de smaak van het water, zie verder.
3.1.2 TEMPERATUUR VAN HET DRINKWATER De meeste bronnen rapporteren een toename in de opname van drinkwater bij stijgende temperatuur van het water zelf (Cunningham et al. (1964); Lanham et al. (1986); Milam et al. (1986); Baker et al. (1988); Osborne et al. (2002)), maar er zijn ook studies waarbij het tegenovergestelde werd bevonden (Andersson (1985); Wilks et al. (1990)). De verschillen zijn mogelijks te verklaren door verschillen in studieopzet en omgevingsfactoren. Zo zou men rekening kunnen houden met het extra verkoelend effect van kouder drinkwater, zodat dieren bij een hoge omgevingstemperatuur relatief een kleiner volume aan koeler drinkwater zullen consumeren om tot eenzelfde verkoelend effect te komen (Lanham et al. (1986); Baker et al. (1988); Wilks et al. (1990)). Krijgen koeien op hetzelfde moment de keuze tussen koud (10°C) en warm water (30°C), dan zullen 70% van de koeien kiezen voor het warmere water, zelfs bij hoge omgevingstemperatuur. Wilt men dus koud drinkwater aanbieden als manier van verkoeling, dan moet men er ook voor zorgen dat alle toegankelijke drinkbakken koud water bevatten, zo niet gaan de dieren gewoon drinken van het warmere water (Wilks et al., 1990).
3.1.3 ZOUTGEHALTE De wateropname bij runderen die ontzilt drinkwater krijgen is gemiddeld 10-12L/d hoger dan deze bij runderen die zout (>1000ppm TDS of Total Dissolved Salts: totale hoeveelheid geladen ionen in het drinkwater waaronder mineralen, zouten en metalen) drinkwater krijgen (Solomon et al., 1995). Jaster et al. (1978) vergeleken de wateropname tussen twee groepen met een verschil aan zoutconcentratie in het water: een groep kreeg kraanwater met 196ppm aan opgeloste zouten en de andere groep kreeg hetzelfde kraanwater met daaraan toegevoegd nog 2500ppm natriumchloride. De gemiddelde dagelijkse wateropname was 9,3L per koe groter bij de tweede groep. De melkproductie was 1,9kg/dag lager bij dit zoutere water en er werd een daling in de persistentie van de melkgift gezien (Jaster et al., 1978).
13
3.1.4 WATERHARDHEID De hardheid van water is afhankelijk van de hoeveelheid magnesium en calcium dat aanwezig is in het drinkwater. De hardheid van water heeft geen invloed op de hoeveelheid die opgenomen wordt (Graf en Holdaway, 1952).
3.1.5 CONCENTRATIE SULFAAT Vaarzen die gedurende 90 dagen blootgesteld worden aan drinkwater met een concentratie van 2500mg/liter sulfaten vertonen geen vermindering in de wateropname. Wel is er een voorkeur voor water met een lager gehalte aan sulfaat, dat te wijten is aan de smakelijkheid van het water. Bovenop de daling in wateropname zijn er nog andere negatieve effecten te zien, zoals een daling in de voederopname en verminderde gewichtsaanzet en andere symptomen veroorzaakt door de toxische effecten van sulfaten, zoals een verhoogde diurese en methemoglobinemie (Weeth en Hunter (1971); Weeth en Capps (1972); Digesti en Weeth (1976)).
3.2 EIGENSCHAPPEN VAN DE DRINKWATERVOORZIENING 3.2.1 BESCHIKBAARHEID VAN HET WATER IN TIJD Als koeien maar in een beperkte tijdspanne op een dag kunnen drinken, kunnen ze op een dagelijkse basis in totaal toch net zo veel water opnemen in vergelijking met dieren met een ad libitum toegang tot drinkwater. Het patroon in de consumptie van water kan dus veranderen, als de beschikbaarheid van water over een dag verandert. Verder is er geen effect op de melkgift (Thomas et al., 2007).
3.2.2 DEBIET Koeien die aangebonden staan zullen meer drinkwater opnemen als de toestroomsnelheid in de bak hoger is (er is een verschil te zien van 8,4 liter per dag als men een toestroomsnelheid van 12L/min vergelijkt met een drinkbak van 2 L/min) en zullen vaker en langer water opnemen als deze lager is (zie tabel 3 en 4) (Andersson et al., 1984). Andersson (1987) bevestigd later het effect. Tabel 3: effect van de toestroomsnelheid op wateropname in tijd en frequentie (uit Andersson et al., 1984).
14
Tabel 4: Het effect van de toestroomsnelheid op de consumptie van drinkwater bij aangebonden koeien die individueel over een drinkbak beschikken (experiment 1C) en bij koeien die met twee een drinkbak delen (experiment 2C) (uit Andersson et al., 1984).
3.2.3 VORM VAN DE DRINKBAK Als men de voorkeur met betrekking tot de grootte en diepte van de drinkbak bekijkt, blijkt dat de dieren meer water opnemen, meer slokken nemen en meer tijd besteden aan drinken bij bakken die hoger (60cm versus 30cm)
en groter (139cm x 95cm versus 126cm x 68cm) zijn (zie figuur 7)
(Machado Filho et al., 2004).
Figuur 7: effect van de grootte van de drinkbak op de waterconsumptie (G1-6: niet-lacterende koeien, G7-8: lacterende koeien) (uit Machado Filho et al., 2004).
In een vervolgonderzoek van Teixera et al. (2006) werd er verder gekeken naar de invloeden van oppervlakte, hoogte en diepte van de drinkbak op de wateropname. Zo namen koeien meer slokken water, besteedden ze meer tijd aan het drinken en dronken meer uit een bak die een grotere 2
2
oppervlakte had (1,13m vergeleken met 0,28 m ). Verder bleek dat de koeien meer slokken namen uit een lagere, dan uit een hogere drinkbak, maar een echt significant verband met totale wateropname en de tijd die aan het drinken besteed werd, was er niet. Daarbovenop was er geen duidelijke invloed van de diepte van de drinkbak (zie tabel 5).
15
Tabel 5: water opname(l), tijd gespendeerd aan drinken(s) en slokken genomen(n) uit waterbakken die verschillen in oppervlakte, hoogte en diepte (uit: Teixera et al., 2006).
Deze twee studies bewijzen dus dat er een duidelijke invloed kan zijn van het ontwerp van drinkbakken op het drinkgedrag van melkvee en dat er dus bij het plaatsen van een drinkbak rekening gehouden zou moeten worden met de oppervlakte van de bak en de grootte van de bak.
3.2.4 AC-STROOM Door constructiefouten kan er stroom komen te staan op het drinkwatersysteem of de stalinrichting, wat dan weer een invloed kan hebben op de drinkwateropname van de koeien. Dieren die blootgesteld worden aan een voltage tot 3V passen de wateropname aan binnen de 2 dagen. Bij 91% van de dieren die blootgesteld wordt aan 4-6V gebeurt dit ook, waardoor er uiteindelijk geen verschil meer is in de totale waterconsumptie. Wel zijn er dieren die zullen blijven weigeren om nog iets te drinken als er een stroom staat op de drinkbak, hierin lijken vaarzen gevoeliger te zijn (Gorewit et al., 1989).
3.2.5 M ATERIAAL WAARVAN DRINKBAK IS GEMAAKT Het materiaal waaruit een drinkbak bestaat blijkt ook invloed te hebben op het drinkgedrag. Zo is er een verschil in voorkeur tussen een vierkante betonnen bak (0,5m x 1,5m x 0,5m, 300l inhoud, 0,75m
2
oppervlakte) en een ronde PVC drinkbak (0,6m hoog en 1,2m diameter, 500l inhoud, 1,13m
2
oppervlakte) (zie figuur 8), bij vleesvee weliswaar. In een proef waarin beide types drinkbak beschikbaar zijn, is te zien dat de dieren vaker, langer en meer drinken uit een ronde PVC bak en dus een duidelijke voorkeur hebben voor PVC (zie figuur 9 ) (Coimbra et al., 2009).
16
Figuur 8: Verschillende types drinkbakken uit het voorkeursexperiment van Coimbra et al. (2009).
In een andere proef in gelijke omstandigheden krijgt twee groepen elk maar 1 type drinkbak en ook hier blijkt dat de dieren meer water opnemen, langer drinken en vaker drinken uit de PVC bak (zie figuur 10). Het is dus duidelijk dat de dieren meer drinken en een voorkeur hebben voor een PVC bak ten opzichte van een betonnen bak (Coimbra et al., 2009). Waarschijnlijk is een deel van deze voorkeur te verklaren door de grotere oppervlakte en grootte van de PVC bak.
Figuur 9: bij simultane toegang tot een PVC bak en
Figuur 10: Bij toegang tot slechts één van beide
een betonnen bak (RC), drinken de dieren vaker,
types drinkbakken drinken de dieren vaker, langer
langer en meer uit de PVC bak (Uit Coimbra et al.,
en meer uit de PVC bak dan uit de betonnen bak
2009).
(RC) (uit Coimbra et al., 2009).
17
3.2.6 PLAATSING IN DE RUIMTE Drukte rond de drinkbak moet vermeden worden. Dit kan men bekomen door een voldoende hoge toestroomsnelheid van het water, maar ook door een correcte plaatsing van de bak in de ruimte. De hoge toestroomsnelheid verminderd de tijd die nodig is om te drinken en verkort dus de wachttijd voor het drinken, waardoor er minder drukte is rond de drinkbakken. Om deze reden is het ook beter om drinkbakken op een afstand van elkaar te plaatsen en niet direct naast elkaar (Andersson, 1987). Koeien met weidegang die enkel water hebben in de stal, vergeleken met een groep dieren die ook toegang hebben tot water op de weide zelf, tonen geen verschil in de totale opname, ook niet als de weide tot wel 330 meter van de stal ligt. Er is wel een duidelijk verschil te zien in drinkgedrag als de dieren terug in de stal komen om gemolken te worden. Hierbij drinken de dieren die enkel toegang hebben tot drinkwater in de stal gemiddeld 21,7L binnen het half uur, terwijl dit bij de groep met toegang op de stal en in de weide slechts 4,8L is. Als men dus alleen in de stal drinkwater aanbiedt moet men er dus rekening mee houden dat de dieren bij binnenkomst een grotere hoeveelheid water zullen willen drinken op korte tijd en dus dat het debiet van de drinkwatervoorziening voldoende hoog is (Spörndly en Wredle, 2005). Verder is dus ook de plaatsing van de drinkbak in de ruimte van belang. Coimbra et al. (2012) vergeleken dieren die konden drinken uit een smalle bak met een groep die kon drinken uit een bak in een ruime paddock. Het bleek dat de koeien uit de laatste groep meer dronken, in totaal meer tijd spendeerden aan het drinken en vaker dronken op een dag. Verder werden ook nog het aantal agressieve gedragingen geobserveerd (sociale agressie), die best zo laag mogelijk gehouden worden om verwondingen te voorkomen. Deze agressie is er duidelijk meer bij de dieren waarbij er rond de drinkbak te weinig plaats is. Het is dus zeer belangrijk om bij het ontwerp van stallen rekening te houden met de manier waarop het water beschikbaar wordt gesteld aan de dieren (Coimbra et al., 2012).
3.3 TYPE MELKSYSTEEM Het type van melksysteem of melkstal heeft geen effect op de wateropname (Meyer et al., 2004).
3.4 BESCHIKBAARHEID VAN SCHADUW Bij koeien op de weide speelt ook de beschikbaarheid van schaduw en de hoeveelheid schaduw per koe een rol bij het gedrag rond drinken. Zo brengen koeien meer tijd door rond de drinkbak in extreme hitteomstandigheden en neemt dit effect toe als er minder schaduw is per koe (Schütz et al., 2010). Wanneer men in de zomer dus zorgt voor voldoende schaduw op de weide, kan de drukte rond de drinkbak beperkt worden en de toegang tot de drinkbak voor elke koe verzekerd blijven.
3.5 SOCIALE HIËRARCHIE Koeien die hoger staan in rang drinken minder dan de lager geplaatsten. Dit is te verklaren doordat deze dieren een hogere prioriteit geven aan het opnemen van voeder (Andersson, 1987). Dit
18
onderzoek kwam ook tot een formule ter berekening van de drinkwateropname waarin dus ook het rangnummer werd opgenomen. Koeien hoger in rang krijgen een hoger rangnummer en voor elk rangnummer neemt de drinkwateropname af met 0.38L/dag. Dit kan zeker van toepassing zijn op dieren die vrij rond kunnen lopen in de stal, zoals dat bij deze studie van toepassing is. Andere studies bevestigen een verschil in wateropname naargelang de rang. Zo zijn er ook studies gedaan met dieren die permanent aangebonden staan, waar dominante koeien 7% meer water bleken te drinken dan de meer onderdanige. Dit is te verklaren door het conflict om te mogen drinken, aangezien de aangebonden dieren hier met zijn tweeën een drinkbak moesten delen. Dominante koeien drinken bovendien minder vaak dan de meer onderdanige, spenderen er meer tijd aan en nemen ook meer water op per drinkbeurt (zie tabellen 6 en 7) (Andersson et al., 1984).
Tabel 6: effect van rang op de dagelijkse wateropname, voedselopname en melkgift (uit Andersson et al., 1984).
Tabel 7: effect van rang op het drinkgedrag (uit Andersson et al., 1984).
Wanneer men zorgt voor voldoende ruimte rond de drinkbak, dan kan men het aantal agonistische interacties bij het drinken beperken, wat dan ook kan leiden tot minder agressief gedrag rond de drinkbak. In deze studie toont men ook aan dat er bij een groep dieren met veel ruimte rond de bak geen invloed is van de sociale status op de opname van water, terwijl dit er wel is als de ruimte maar beperkt is. In deze laatste situatie drinken de dominante dieren vaker en spenderen er meer tijd aan. Het blijkt dus dat de beperking in ruimte rondom de drinkbak dit agonistisch gedrag tot expressie kan brengen en het dus zeer belangrijk is om er rekening mee te houden om gedrang en verwondingen te voorkomen. Koeien zijn groepsdieren en zouden in een situatie waarin water vrij toegankelijk is idealiter simultaan moeten kunnen drinken, anders zou de sociale hiërarchie sommige dieren ervan kunnen weerhouden om aan hun behoefte te voldoen (Coimbra et al., 2012).
19
3.6 DRINKGEDRAG Het meeste water wordt overdag gedronken (Atkeson en Warren (1934); Cardot et al. (2008)), zo toonden Cardot et al. (2008) aan dat 72.7% van de dagelijkse wateropname plaatsvind tijdens werkuren (0600-1900h) en dat pieken in opname samenvallen met de melkbeurten en het voederen: 42,3% van de totale dagelijkse drinkwateropname vond plaats binnen 2 uur na het melken en voederen (zie figuur 11).
Figuur 11: Verdeling in de drinkwateropname (FWI = free water intake) over een dag (uit Cardot et al., 2008).
Verder bezoekt 75% van de koeien de drinkbak binnen de 2 uur na de avond melkbeurt (bij tweemaal daags melken) en drinkt dan 27% van de totale dagelijkse drinkwateropname (zie figuur 12) (Cardot et al., 2008).
Figuur 12: proportie van de dieren dat drinkt binnen intervallen van een uur (uit Cardot et al., 2008).
Interessant is ook dat er bij een toename in melkproductie een groter aandeel van het drinkwater tijdens de nacht opgenomen zal worden (Atkeson en Warren, 1934). Droogstaande koeien nemen slechts 20% van het totale drinkwater op tijdens de nacht, terwijl bij gemiddelde (hier 13,7kg/dag) en hoge productie (hier 37,5kg/dag) respectievelijk 35% en 39% van het water tijdens de nacht wordt gedronken (Atkeson en Warren, 1934). Ook Osborne et al. (2002) toonden een duidelijke trend in het patroon van de wateropname over de dag aan: 40% van de dagelijkse wateropname vond plaats binnen de 2 uur na het melken (’s avonds én ’s ochtends) en het voederen (zie figuur 13). Minder dan 10% van het totale drinkwater wordt tijdens de nacht opgenomen.
20
Figuur 13: Distributie in de dagelijkse drinkwateropname in liters en per uur voor lacterende melkkoeien. Melkbeurten om 06:00uur en 16:30uur en voedering om 07:30uur en 15:00uur (uit Osborne et al., 2002).
3.7 TIJDSTIP EN FREQUENTIE VAN VOEDEREN Zoals reeds eerder vermeld is, is er een associatie tussen de wateropname en het tijdstip van voederen (zie figuur 14, maar ook figuren 11 en 13) (Andersson et al., 1984). Ook (Andersson (1985); Nocek en Braund (1985); Andersson (1987); Osborne et al. (2002); Cardot et al. (2008)) zagen dit verband, maar kwamen tot nogal variabele waarden gaande van 15,3% van de dagelijkse opname binnen 2 uur na het voederen (Cardot et al., 2008) tot 70% binnen 2 uur na het voederen (Andersson, 1987) en 76,8% binnen 3 uur van de voerbeurten (Andersson, 1985).
Figuur 14: Geaccumuleerde dagelijkse drinkwateropname in procenten van de totale opname (F is het tijdstip van voederen en de verschillende lijntypes vertegenwoordigen verschillende toestroomsnelheden (uit Andersson et al., 1984)).
Er is daarom ook onderzoek gedaan naar het effect van de frequentie van voederen, oftewel het aantal keren per dag dat er gevoerd wordt. De gemiddelde dagelijkse wateropname blijkt niet significant te worden beïnvloed door de frequentie van voederen (zie tabel 8).
21
Tabel 8: verschillende variabelen ten opzichte van de frequentie van voedering (naar Nocek en Braund, 1985).
Wel is er duidelijk te zien dat koeien die eenmaal daags gevoederd worden minder water opnemen dan koeien die achtmaal daags gevoederd worden. Zie figuur 15 voor de dagelijkse distributie in de drinkwateropname (Nocek en Braund, 1985).
Figuur 15: Distributie in de dagelijkse drinkwateropname (pijltjes zijn de tijdstippen van voederen en de schaal is verlengd tussen 18:00uur en 19:00uur) bij eenmaal (1x), tweemaal (2x), viermaal (4x) en achtmaal (8x) daags voederen van een total mixed ration rantsoen (uit Nocek en Braund, 1985).
22
4. DISCUSSIE EN TIPS Samengevat kan er dus besloten worden dat er allereerst een hoop invloeden zijn die inspelen op de waterbehoefte van het dier en dat er daarnaast ook nog vele zijn die dan vervolgens de opname van dit drinkwater mee bepalen. Zo mag men dus concluderen dat de dieren nooit beperkt mogen worden in hun mogelijkheden tot de opname van het water, en dat men dus bij het ontwerpen van stallen rekening moet houden met bijvoorbeeld de plaatsing van de bak, de ruimte er rond, het aantal bakken, het debiet en dergelijke meer. Verder is ook de kwaliteit van het water zelf van belang en daarbij vooral zijn chemische en microbiologische samenstelling. Men zou dus best dagelijks aandacht besteden aan de vervuiling van de bakken met voer of mest en deze indien nodig reinigen. Deze vervuiling van water kan namelijk ernstige afwijkingen veroorzaken in de organoleptische eigenschappen van het water en zou hierdoor de opname ervan kunnen beperken. Voor de praktijk kan men dus komen tot enkele praktisch toepasbare tips:
Controleer regelmatig het drinkwater op de chemische en microbiologische parameters, om de kwaliteitsvereisten van het drinkwater te kunnen garanderen.
Zorg voor voldoende en toegankelijk geplaatste drinkbakken zodat alle dieren voldoende water op kunnen nemen. Een te lage opname kan leiden tot een daling in melkgift (Burgos Steiger et al., 2001)
Melkkoeien hebben een voorkeur voor hogere en grotere bakken (Machado Filho et al., 2004), bakken met een grotere oppervlakte (Teixera et al., 2006) en drinken liever uit een bak gemaakt van PVC dan uit een van beton (Coimbra et al., 2009).
Voorkom drukte
rond de drinkbak door te zorgen voor een voldoende hoge
toestroomsnelheid van het water en voldoende ruimte rond de bak. Men voorkomt hiermee agressie en verwondingen (Coimbra et al., 2012).
Wanneer men in de zomer zorgt voor voldoende schaduw op de weide zelf, kan de drukte rond de drinkbak beperkt worden. Hierdoor blijft de toegang tot de drinkbak voor elke koe verzekerd (Schütz et al., 2010). Bij koeien met weidegang zonder een drinkbak, moet men in deze periode dus rekening houden met een hoge opname bij het terug binnenkomen van de dieren (Spörndly en Wredle, 2005).
Koeien drinken 42,3% van hun dagelijkse opname vlak na het melken en voederen (Cardot et al., 2008). Het is daarom aan te raden om een makkelijk toegankelijke drinkbak te hebben vlak bij de uitgang van de melkstal en voldoende debiet te voorzien in de wateraanvoer die de behoefte van de dieren na het voederen kan vervullen.
Als vuistregel mag men aanhouden dat de gemiddelde dagelijkse drinkwateropname twee maal zo hoog is dan de melkgift (in liters per dag) (Holter en Urban, 1992).
Meer exact kan men de drinkwateropname berekenen met formule van Murphy et al. (1983): Wateropname (kg/dag) = 15.99 + 1.58 × DSO (kg/dag) + 0.90 × melkproductie (kg/dag) + 0.05 × Natriumopname (g/dag) + 1.20 × minimum omgevingstemperatuur ( ) 23
REFERENTIELIJST Andersson, Monica, J. Schaar, and H. Wiktorsson. "Effects of drinking water flow rates and social rank 1234on performance and drinking behaviour of tied-up dairy cows." Livestock Production Science 123411.6 (1984): 599-610. Andersson, Monica. "Effects of drinking water temperatures on water intake and milk yield of tied-up 1234dairy cows." Livestock Production Science 12.4 (1985): 329-338. Andersson, Monica. "Effects of number and location of water bowls and social rank on drinking 1234behaviour and performance of loose-housed dairy cows." Applied Animal Behaviour Science 123417.1 (1987): 19-31. Andrew, S. M., R. A. Erdman, and D. R. Waldo. "Prediction of body composition of dairy cows at three 1234physiological stages from deuterium oxide and urea dilution." Journal of dairy science 78.5 1234(1995): 1083-1095. Aschbacher, P. W., T. H. Kamal, and R. G. Cragle. "Total body water estimations in dairy cattle using 1234tritiated water." Journal of Animal Science 24.2 (1965): 430-433. Atkeson, F. W., and T. R. Warren. "The influence of type of ration and plane of production on water 1235consumption of dairy cows." Journal of Dairy Science 17.3 (1934): 265-277. Baker, C. C., et al. "Chilled drinking water effects on lactating Holstein cows in summer." Journal of 1234dairy science 71.10 (1988): 2699-2708. Burgos, Martine Steiger, et al. "Effect of water restriction on feeding and metabolism in dairy cows." 1234American Journal of Physiology-Regulatory, Integrative and Comparative Physiology 280.2 1234(2001): R418-R427. Cardot, V., Y. Le Roux, and S. Jurjanz. "Drinking behavior of lactating dairy cows and prediction of 1234their water intake." Journal of dairy science 91.6 (2008): 2257-2264. Church, David Calvin. Digestive physiology and nutrition of ruminants. Volume 2. Nutrition. No. Ed. 2. 1234O & B Books, Inc., 1979. Coimbra, P. A. D., et al. "Effect of water trough type on the drinking behaviour of pasture-based beef 1234heifers." Animal 4.01 (2009): 116-121. Coimbra, Paula Araujo Dias, Luiz Carlos Pinheiro Machado Filho, and Maria José Hötzel. "Effects of 1234social dominance, water trough location and shade availability on drinking behaviour of cows on 1234pasture." Applied Animal Behaviour Science 139.3 (2012): 175-182. Colditz, P. J., and R. C. Kellaway. "The effect of diet and heat stress on feed intake, growth, and 1234nitrogen metabolism in Friesian, F1 Brahman× Friesian, and Brahman heifers." Crop and 1234Pasture Science 23.4 (1972): 717-725. Cunningham, M. D., F. A. Martz, and C. P. Merilan. "Effect of drinking-water temperature upon 1234ruminant digestion, intraruminal temperature, and water consumption of nonlactating dairy 1234cows." Journal of Dairy Science 47.4 (1964): 382-385. Dado, R. G., and M. S. Allen. "Variation in and relationships among feeding, chewing, and drinking 1234variables for lactating dairy cows." Journal of Dairy Science 77.1 (1994): 132-144.
24
DGZ,
Dierengezondheidszorg
Vlaanderen.
“Normen
wateronderzoek:
zoogdieren
&
IKM”.
1234Internetreferentie: http://www.dgz.be/publicatie/normen-wateronderzoek (geconsulteerd op 17 1234februari 2014) Digesti, R. D., and H. J. Weeth. "A defensible maximum for inorganic sulfate in drinking water of 1234cattle." Journal of animal science 42.6 (1976): 1498-1502. Gengler, W. R., et al. "Effect of temperature on food and water intake and rumen fermentation." 1234Journal of Dairy Science 53.4 (1970): 434-437. Genther, O. N., and D. K. Beede. "Preference and drinking behavior of lactating dairy cows offered 1234water with different concentrations, valences, and sources of iron." Journal of dairy science 1234(2012). Gorewit, R. C., et al. "AC voltages on water bowls: effects on lactating Holsteins." Journal of Dairy 1234Science 72.8 (1989): 2184-2192. Graf, G. C., and C. W. Holdaway. "A comparison of “hard” and commercially softened water in the 1234ration of lactating dairy cows." Journal of Dairy Science 35.12 (1952): 998-1000. Harbin R, Harbaugh FG, Neeley KL, Fine NC. Effect of Natural Combinations of Ambient Temperature 1234and Relative Humidity on Water Intake of Lactating and Nonlactating Dairy Cows. J. Dairy Sci. 12341958;41:1621 Holter, J. B., and W. E. Urban Jr. "Water partitioning and intake prediction in dry and lactating Holstein 1234cows." Journal of dairy science 75.6 (1992): 1472-1479. Huzzey, J. M., M. A. G. Von Keyserlingk, and D. M. Weary. "Changes in feeding, drinking, and 1234standing behavior of dairy cows during the transition period." Journal of dairy science 88.7 1234(2005): 2454-2461. Jaster, E. H., J. D. Schuh, and T. N. Wegner. "Physiological Effects of Saline Drinking Water on High 1234Producing Dairy Cows." Journal of Dairy Science 61.1 (1978): 66-71. Jawor, P. E., et al. "Associations of subclinical hypocalcemia at calving with milk yield, and feeding, 1234drinking, and standing behaviors around parturition in Holstein cows." Journal of dairy science 123495.3 (2012): 1240-1248. Kramer, E., et al. "Relationship between water intake, dry matter intake and daily milk yield on a 1234German research farm." Livestock Science 115.1 (2008): 99-104. Kume, S., et al. "Evaluation of drinking water intake, feed water intake and total water intake in dry and 1234lactating cows fed silages." Livestock Science 128.1 (2010): 46-51. Lanham, J. K., et al. "Effects of drinking water temperature on physiological responses of lactating 1234Holstein cows in summer." Journal of dairy science 69.4 (1986): 1004-1012. Machado Filho, Pinheiro, et al. "Designing better water troughs: dairy cows prefer and drink more from 1234larger troughs." Applied Animal Behaviour Science 89.3 (2004): 185-193. McDonald, Peter. Animal nutrition. 7th edition. Pearson Education Limited, Edinburgh Gate, Harlow, 12342011 Mekonnen, M.M. and Hoekstra, A.Y. (2010) The green, blue and grey water footprint of farm animals 1234and animal products, Value of Water Research Report Series No. 48, UNESCO-IHE, Delft, the 1234Netherlands.
25
Meyer, J. H., et al. "The influence of high sodium chloride intakes by fattening sheep and cattle." 1234Journal of Animal Science 14.2 (1955): 412-418. Meyer, Ulrich, et al. "Investigations on the water intake of lactating dairy cows." Livestock production 1234science 90.2 (2004): 117-121. Milam, K. Z., et al. "Effects of drinking water temperature on production responses in lactating Holstein 1234cows in summer." Journal of dairy science 69.4 (1986): 1013-1019. Murphy, M. R. "Water metabolism of dairy cattle." Journal of dairy science 75.1 (1992): 326-333. Murphy, M. R., C. L. Davis, and G. C. McCoy. "Factors affecting water consumption by Holstein cows 1234in early lactation." Journal of dairy science 66.1 (1983): 35-38. Nocek, J. E., and D. G. Braund. "Effect of feeding frequency on diurnal dry matter and water 1234consumption, liquid dilution rate, and milk yield in first lactation." Journal of Dairy Science 68.9 1234(1985): 2238-2247. NRC (National Research Council) (US). Committee on Animal Nutrition. Subcommittee on 1235Environmental Stress. Effect of Environment on Nutrient Requirements of Domestic Animals. 1235National Academies Press, 1981: 39-50 NRC (National Research Council). "Nutrient requirements of dairy cattle." 7th rev. ed (2001): 381. Osborne, V. R., et al. "Effects of supplementing glycerol and soybean oil in drinking water on feed and 1234water intake, energy balance, and production performance of periparturient dairy cows." Journal 1235of dairy science 92.2 (2009): 698-707. Osborne, V. R., R. R. Hacker, and B. W. McBride. "Effects of heated drinking water on the production 1234responses of lactating Holstein and Jersey cows." Canadian journal of animal science 82.3 1234(2002): 267-273. Schütz, K. E., et al. "The amount of shade influences the behavior and physiology of dairy cattle." 1235Journal of dairy science 93.1 (2010): 125-133. Solomon, R., et al. "Performance of high producing dairy cows offered drinking water of high and low 1235salinity in the Arava desert." Journal of dairy science 78.3 (1995): 620-624. Spörndly, E., and E. Wredle. "Automatic milking and grazing—Effects of location of drinking water on 1234water intake, milk yield, and cow behavior." Journal of dairy science 88.5 (2005): 1711-1722. Teixeira, Dayane L., Maria J. Hötzel, and Luiz Carlos Pinheiro Machado Filho. "Designing better water 1235troughs: 2. Surface area and height, but not depth, influence dairy cows’ preference." Applied 1234Animal Behaviour Science 96.1 (2006): 169-175. Thomas, L. C., et al. "Use of flavored drinking water in calves and lactating dairy cattle." Journal of 1234dairy science 90.8 (2007): 3831-3837 Van Eenige, M. J., G. H. Counotte, and J. P. Noordhuizen. "Drinking water for dairy cattle: always a 1235benefit or a microbiological risk?." Tijdschrift voor diergeneeskunde 138.2 (2013): 86-97. Weeth, H. J., and D. L. Capps. "Tolerance of growing cattle for sulfate-water." Journal of Animal 1235Science 34.2 (1972): 256-260. Weeth, H. J., and J. E. Hunter. "Drinking of sulfate-water by cattle." Journal of Animal Science 32.2 1235(1971): 277-281.
26
Wilks, D. L., et al. "Responses of lactating Holstein cows to chilled drinking water in high ambient 1245temperatures." Journal of dairy science 73.4 (1990): 1091-1099. Winchester, C. F., and M. J. Morris. "Water intake rates of cattle." Journal of Animal Science 15.3 1234(1956): 722-740. Woodford, S. T., M. R. Murphy, and C. L. Davis. "Water dynamics of dairy cattle as affected by 1235initiation of lactation and feed intake." Journal of dairy science 67.10 (1984): 2336-2343
27
BIJLAGEN Bijlage 1: Normen wateronderzoek Herkauwers(DGZ). Chemisch onderzoek Fysisch aspect
Helder; kleur- en geurloos
pH
5,5 – 8,5
Geleidbaarheid
2100 µS/cm
Totale hardheid
Max. 20°D
Fluoride
≤ 2,0 mg/L
Chloride
≤ 250 mg/L
Nitriet
≤ 1,0 mg/L
Nitraat
≤ 200
Fosfaat
≤ 2,0 mg/L
Sulfaat
≤ 250 mg/L
Sulfide
Afwezig
Ammonium
≤ 10 mg/L
Totaal ijzer
≤ 2,5 mg/L
Mangaan
≤ 1,0 mg/L
Magnesium
≤ 50 mg/L
Calcium
≤ 270 mg/L
Natrium
≤ 400 mg/L
Zoutgehalte
≤ 3000mg/L
Bacteriologisch onderzoek Totaal kiemgetal 22 °C
< 100.000 kve/ml
Totaal kiemgetal 37 °C
< 100.000 kve/ml
Coliformen
< 10.000 kve/ml
E.coli
< 100 kve/ml
Intestinale enterococcen
< 1 kve/ml
Sulfiet red. Clostridia
< 1 kve/ml
C. perfringens
< 1 kve/ml
Schimmels/gisten
< 10.000 kve/ml
Salmonella sp.
afwezig
28