FINANCIËLE BENCHMARK JAARREKENING 2008 VGS ADVIES
Inhoudsopgave Voorwoord .................................................................................................................................... 3 Inleiding ....................................................................................................................................... 4 Liquiditeit: ................................................................................................................................. 5 Solvabiliteit: ............................................................................................................................... 5 Rentabiliteit: .............................................................................................................................. 6 Weerstandsvermogen totaal: ...................................................................................................... 6 Weerstandsvermogen publiek: .................................................................................................... 7 Geïnvesteerd vermogen:............................................................................................................. 7 Benchmark en analyse per kengetal ............................................................................................... 8 Liquiditeit: ................................................................................................................................. 9 Solvabiliteit: ..............................................................................................................................10 Rentabiliteit: .............................................................................................................................11 Weerstandsvermogen totaal: .....................................................................................................13 Weerstandsvermogen publiek: ...................................................................................................14 Geïnvesteerd vermogen:............................................................................................................15 Vergelijking met voorgaande jaren ................................................................................................16 Liquiditeit: ................................................................................................................................16 Solvabiliteit: ..............................................................................................................................17 Rentabiliteit: .............................................................................................................................18 Weerstandsvermogen totaal: .....................................................................................................19 Weerstandsvermogen publiek: ...................................................................................................19 Geïnvesteerd vermogen:............................................................................................................20 Nawoord ......................................................................................................................................21 Contactgegevens financieel adviseurs VGS Advies ..........................................................................22
Pagina 2 van 22
Voorwoord Middels dit rapport wordt u opnieuw een benchmarkrapport aangeboden, welke dit keer betrekking heeft op de cijfers van het kalenderjaar 2008. In deze benchmark zijn de financiële cijfers van 97 bij het administratiekantoor van de VGS aangesloten besturen in ogenschouw genomen. Net als voorgaande jaren worden deze cijfers in dit rapport, mede door vergelijkingsgroepen, geanalyseerd. Benchmarken kan omschreven worden als het vergelijken en verbeteren van de resultaten van de organisatie, waarbij buiten de muren van de eigen organisatie wordt gekeken. Door middel van een benchmark kan inzicht worden verkregen in de verhouding van de schoolspecifieke resultaten ten opzichte van de resultaten van andere schoolbesturen. Hierdoor wordt duidelijk waar uw specifieke schoolbestuur bovengemiddeld of onder het gemiddelde presteert.
Benchmarken is jezelf verbeteren door van anderen te leren!
Doordat er gewerkt wordt met vergelijkingsgroepen, is het heel gemakkelijk om voor uw specifieke schoolbestuur erachter te komen wat het gemiddelde bij vergelijkende schoolbesturen is geweest. Een benchmark geeft niet aan hoe groot uw vermogenspositie bijvoorbeeld zou moeten zijn. Als een vergelijkingsgroep een zeer lage risicobuffer heeft, wil dat niet zeggen dat een bestuur met een lage risicobuffer wel goed presteert. Ook is het behalen van een weerstandsvermogen van 150% waar de vergelijkingsgroep gemiddeld 30% heeft, geen teken van goed beleid. Normeringen blijven dus belangrijk. Veel besturen en directies worstelen met het toepassen van een goede normering: geven we niet te veel uit, maar potten we ook niet te veel op? Dit najaar komt VGS Advies met een workshop “Risicoanalyse en vermogensopbouw”, waarin handreikingen worden gegeven voor het samenstellen van een bestuursspecifiek risicoprofiel en het kwantificeren van deze risico‟s ten bate van het bepalen van een goede norm. Meer informatie hierover vindt u binnenkort op onze website. Aan de inhoud van dit rapport kunnen geen verdere rechten worden ontleend. Ridderkerk, 26 augustus 2009 Mevr. W. van Dalen BBA Mevr. M. Terlouw BEc (Red.) VGS Advies
Pagina 3 van 22
Inleiding In deze financiële benchmark zijn de cijfers geanalyseerd aan de hand van diverse kengetallen. Kengetallen kunnen gebruikt worden om de financiële situatie van organisaties te boordelen en te vergelijken. Daarnaast zijn kengetallen nuttig als kaderstelling voor het financiële beleid. In de benchmark is gebruik gemaakt van zes kengetallen die de financiële positie uit moeten drukken. Het betreft de volgende kengetallen: de liquiditeit: gedefinieerd als het totaal van de vlottende activa, gedeeld door de kortlopende schulden; de solvabiliteit: gedefinieerd als het totaal van het eigen vermogen, gedeeld door het balanstotaal; de rentabiliteit: gedefinieerd als het resultaat gedeeld door de totale baten; het weerstandsvermogen totaal: gedefinieerd als het totaal van het eigen vermogen minus de materiële vaste activa, gedeeld door de totale rijksbijdragen; het weerstandsvermogen publiek: gedefinieerd als het totaal van het eigen vermogen minus de materiële vaste activa en de private reserves, gedeeld door de totale rijksbijdragen; het geïnvesteerd vermogen: gedefinieerd als de materiële vaste activa gedeeld door de rijksbijdragen OCW. Ten opzichte van vorig jaar is het kengetal „vermogensverhouding‟ gewijzigd voor het kengetal „weerstandsvermogen publiek‟. Dit kengetal laat beter zien in hoeverre het totale weerstandsvermogen vertekend is door hoge buffers van het bestuur. Het laatste kengetal is niet in de jaarrekening of managementrapportages terug te vinden maar wordt ook toegevoegd om vertekeningen in het weerstandsvermogen bij te stellen. Het weerstandsvermogen kan namelijk vertekend zijn door omvangrijk privaat vermogen, maar ook door een lage investeringsgraad. Bij de beoordeling van kengetallen (ook wanneer deze gebruikt worden als sturingsinstrumenten voor het financieel beleid) moet altijd rekening gehouden worden met het feit dat het een globale toetsing blijft en er vertekeningen in de kengetallen kunnen bestaan. Om ervoor te zorgen dat de kengetallen goed met elkaar vergeleken kunnen worden is in de benchmark gebruik gemaakt van zes verschillende vergelijkingsgroepen, met een redelijk homogene populatie: groep 1: éénpitterbesturen met een schoolgrootte tot en met 150 leerlingen; groep 2: éénpitterbesturen met een schoolgrootte van 151 tot en met 250 leerlingen; groep 3: éénpitterbesturen met een schoolgrootte van 251 tot en met 350 leerlingen; groep 4: éénpitterbesturen met een schoolgrootte van meer dan 350 leerlingen; groep 5: besturen met twee of meer scholen; groep 6: besturen met een ontheffing voor de verplichte aansluiting bij het Vervangings- en Participatiefonds wegens gemoedsbezwaren. Ten opzichte van vorig jaar is de vergelijkingsgroep met schoolbesturen met twee scholen samengevoegd met de groep met besturen met meer dan twee scholen. Mocht u twijfels hebben over welke vergelijkingsgroep (1 tot en met 6) voor u van toepassing is, dan kunt u dit navragen bij één van de personen genoemd onder het kopje „contactpersonen‟.
Pagina 4 van 22
Kengetallen In dit hoofdstuk worden de in aanmerking genomen kengetallen allereerst verder toegelicht. Per kengetal wordt de betekenis, de formule en de advieswaarde weergegeven.
Liquiditeit: Onder liquiditeit kan de mate verstaan worden waarin een organisatie aan haar kortlopende verplichtingen kan voldoen. Hier wordt dus eigenlijk het totaal aan middelen mee bedoelt wat een organisatie onmiddellijk kan aanwenden om betalingen te verrichten. Deze middelen kunnen worden aangemerkt als zijnde de vlottende activa (vorderingen en liquide middelen). De liquide middelen zijn, zoals de naam al laat zien, onmiddellijk vereffenbaar of beschikbaar en daarmee dus heel liquide. Vorderingen zijn gelden, die op korte termijn (in minder dan een jaar) opeisbaar zijn. Hiermee zijn vorderingen iets minder liquide dan de liquide middelen, aangezien de gelden niet direct beschikbaar zijn. De gelden kunnen echter wel op korte termijn beschikbaar komen. De liquiditeit kan dan ook uitgedrukt worden door middel van de volgende formule:
Liquiditeit =
vlottende activa kortlopende schulden
Voor het kengetal liquiditeit geldt een aanbevolen minimumwaarde van 2,00; soms wordt hiervoor ook wel 1,80 gehanteerd. Een liquiditeit van 2,00 betekent dus dat de vlottende activa twee maal zoveel bedraagt dan de kortlopende schulden, waardoor een voldoende „buffer‟ aanwezig is. Een liquiditeit welke ligt onder de waarde van 1,00 is niet gezond te noemen, aangezien de kortlopende schulden dan niet uit de vlottende activa betaald kunnen worden. Liquiditeit is duidelijk geen indicator voor de rijkdom van het schoolbestuur. Een organisatie kan namelijk zeer vermogend zijn, maar geen hoge liquiditeit bezitten. Dit is het geval wanneer een groot deel van het vermogen vastgelegd is in vaste activa.
Solvabiliteit: Solvabiliteit kan gedefinieerd worden als de mate waarin een organisatie aan haar totale schulden kan voldoen. De solvabiliteitsratio laat zien welk gedeelte van het vermogen, waarmee de organisatie haar dagelijkse activiteiten financiert, van haar zelf is en dus niet (noch op korte, noch op lange termijn) terugbetaald hoeft te worden aan andere partijen. De solvabiliteit kan dan ook uitgedrukt worden door middel van de volgende formule:
Solvabiliteit =
eigen vermogen balanstotaal
Pagina 5 van 22
Als minimumnorm voor de solvabiliteit wordt voor not-for-profit organisaties zoals onderwijsinstellingen, een waarde van 0,50 (ook wel 50%) gehanteerd. Dit betekent dat het eigen vermogen de helft moet zijn van het totale vermogen en dat met het eigen vermogen dus precies de schulden (ook 50%) kunnen worden afbetaald. Een solvabiliteitsratio van 0,60 (60%) geeft aan dat als een organisatie al haar schulden zou moeten afbetalen zij nog 20% van het balanstotaal vrij beschikbaar zou overhouden.
Rentabiliteit: Bij berekening van de rentabiliteit wordt als ware gekeken naar de verhouding tussen de opbrengsten en het nettoresultaat. Anders gezegd wordt hier gekeken hoeveel procent van de totale opbrengsten als nettoresultaat in de organisatie achterblijft. De formule luidt dan ook als volgt:
Rentabiliteit =
nettoresultaat totale opbrengsten
Voor de rentabiliteit kan geen algemene minimumwaarde worden gegeven: de gewenste rentabiliteit is afhankelijk van het gevoerde financiële beleid (met name met betrekking tot de gewenste vermogenspositie).
Weerstandsvermogen totaal: Het weerstandsvermogen kan omschreven worden als het niveau van de aanwezige vrije reserves voor het opvangen van de financiële consequenties van eventuele calamiteiten. Het weerstandsvermogen kan uitgerekend worden door middel van de volgende formule:
Weerstandsvermogen totaal =
(eigen vermogen - materiële vaste activa) rijksbijdragen OCW
De investeringen in materiële vaste activa worden buiten beschouwing gelaten, omdat het vermogen wat aangewend is voor het doen van deze investeringen niet meer vrij beschikbaar is. Wanneer dit vermogen beschikbaar gemaakt zal worden door de verkoop van de materiële vaste activa, zal de continuïteit van de school in gevaar komen, aangezien er dan geen materialen meer aanwezig zullen zijn voor het geven van onderwijs. Het kengetal wordt afgezet tegen de rijksbijdragen (op jaarbasis), aangezien dit een indicator is voor de grootte van de schoolorganisatie. Een vermogen van bijvoorbeeld € 100.000 is immers voor een school met 100 leerlingen meer dan voor een school met 500 leerlingen. De laatste heeft echter een veel hogere rijksbijdrage dan de eerste, waardoor het vermogen afgezet tegen de rijksbijdrage een betere diepte aan het kengetal meegeeft. Verder wordt hiermee het vergelijken van vermogensposities tussen verschillende scholen mogelijk.
Pagina 6 van 22
Afhankelijk van de bestuurs- en schoolgrootte kan voor het weerstandsvermogen een minimumwaarde van 5 tot 15% worden aangehouden. Voor de VGS-besturen is gezien de relatief beperkte omvang een bereik van 12,50% tot 15% realistischer. Bij deze norm zal het bestuur voldoende „buffer‟ ter beschikking hebben om eventuele calamiteiten op te kunnen vangen. Eigenrisicodragers dienen echter nog een aanvullende dekking te formuleren voor de personele risico‟s die zij lopen. Meestal wordt voor deze besturen een norm gehanteerd van 35%.
Weerstandsvermogen publiek: Het voornoemde kengetal weerstandsvermogen kan per school erg verschillend zijn door de aangehouden private reserves van het bestuur. Het weerstandsvermogen kan hiervoor genuanceerd worden door het publieke weerstandsvermogen mee te nemen in de beoordeling. Het publieke weerstandsvermogen wordt berekend door onderstaande formule:
Weerstandsvermogen publiek =
(eigen vermogen - materiële vaste activa – private reserves) rijksbijdragen OCW
Aangezien bestuursexploitaties door hun beperkte omvang in tegenstelling tot schoolexploitaties vaak geen ruimte bieden om ingeteerd vermogen snel weer aan te vullen met positieve resultaten, is het van belang dat een school zelf een voldoende risicobuffer heeft. Voor het publieke weerstandsvermogen wordt derhalve dezelfde norm gehanteerd als voor het totale weerstandsvermogen, namelijk 12,50% tot 15%. Wel is het zo dat de daadwerkelijke norm per bestuur kan verschillen, door verschillen in het risicoprofiel. Het is dus voor elk bestuur belangrijk om een eigen risicoprofiel te bepalen en dit te kwantificeren. VGS Advies biedt workshops aan die hierin ondersteunend functioneren.
Geïnvesteerd vermogen: Het weerstandsvermogen kan verder onterecht positief vertekend worden, wanneer er bijna niet geïnvesteerd wordt in materiële vaste activa. Het weerstandsvermogen zal dan hoger uitvallen, terwijl de onderwijskwaliteit kan dalen, door de lage investeringsgraad. Het geïnvesteerde vermogen kan gedefinieerd worden als:
Geïnvesteerd vermogen =
materiële vaste activa rijksbijdragen OCW
Door middel van het percentage aan geïnvesteerd vermogen kan een uitspraak gedaan worden over in hoeverre het weerstandsvermogen een realistisch beeld geeft van de organisatie.
Pagina 7 van 22
Benchmark en analyse per kengetal In dit hoofdstuk zullen de uitkomsten van de benchmark van 2008 in grafieken worden weergegeven. In deze grafieken worden per kengetal en per vergelijkingsgroep de laagste, mediale, gemiddelde en hoogste waarde getoond. De reden dat ook de mediaan (de middelste waarde van een reeks) wordt weergegeven is dat door die waarde te vergelijken met het gemiddelde, er uitspraken kunnen worden gedaan over de mate waarin het gemiddelde te wijten is aan bepaalde uitschieters. Verder zullen per kengetal de gevonden waarden worden geanalyseerd. Hierbij zullen kort eventuele opvallende zaken aangestipt worden en zal aandacht worden besteed aan mogelijke vertekeningen in de gevonden waarden. In onderstaande tabel worden allereerst de vergelijkingsgroepen met een aantal kenmerken weergegeven: Groep
Beschrijving
Groep Groep Groep Groep Groep Groep
tot en met 150 leerlingen 151 tot en met 250 leerlingen 251 tot en met 350 leerlingen meer dan 350 leerlingen besturen met twee of meer scholen besturen met ontheffing VF/PF
1 2 3 4 5 6
Aantal Gemiddelde besturen schoolgrootte 19 101,11 lln. 24 199,46 lln. 15 298,20 lln. 9 484,22 lln. 17 446,47 lln. 13 387,62 lln.
TABEL 1: VERGELIJKINGSGROEPEN
Als eerste criterium bij het indelen van de besturen in vergelijkingsgroepen is de ontheffing voor de verplichte aansluiting bij het Vervangings- en Participatiefonds gebruikt. Deze besturen zijn ingedeeld in groep 6. De indeling is onafhankelijk van bestuursgrootte: zo bevinden zich in groep 6 13 besturen die gezamenlijk 22 scholen onder haar beheer hebben. Als tweede criterium is de hoeveelheid scholen per bestuur gehanteerd. Besturen met meer dan één school, de zogenoemde meerpitters zijn onverdeeld in groep 5. De overgebleven éénpitterbesturen zijn vervolgens in de eerste vier groepen ingedeeld op basis van leerlingenaantal. Elk bestuur is maar in één groep ingedeeld.
Gerealiseerd moet worden dat kengetallen een momentweergave zijn van de financiële situatie van een schoolbestuur. Het gevaar is namelijk aanwezig dat er te veel naar het getal op zich gekeken wordt, waardoor de cijfers overschat kunnen worden. Het nut van kengetallen is echter dat ze heel goed gebruikt kunnen worden als vergelijkingsgetal. Een ander voordeel is dat er gemakkelijk advieswaarden aan gekoppeld kunnen worden.
In de volgende tabellen zullen de kengetallen worden weergegeven en geanalyseerd. Bij elke tabel is een grafiek geplaatst met een visuele weergave van de waarden per vergelijkingsgroep.
Pagina 8 van 22
Liquiditeit: Groep
Laagste waarde
Mediaan
Gemiddelde
Hoogste waarde
Groep Groep Groep Groep Groep Groep
2,27 2,05 2,80 3,00 2,15 2,81
5,71 4,92 5,18 5,08 4,37 8,57
5,84 5,32 5,37 5,18 4,61 7,39
11,35 11,70 9,86 6,97 8,32 11,48
1 2 3 4 5 6
TABEL 2: LIQUIDITEIT
In bovenstaande tabel is te zien dat alle 97 schoolbesturen aan de minimumnorm van 2,00 voldoen. Dit is ten opzichte van vorige jaar een verbetering, toen er nog twee schoolbesturen waren die niet aan deze norm voldeden. Het bovenstaande betekent dat alle schoolbesturen op korte termijn aan haar verplichtingen kunnen voldoen. Wanneer er naar de gemiddelde waarden gekeken Voor het opstellen van een liquiditeitsbewordt, is te zien dat deze voor bijna elke groep migroting voor uw bestuurs- of schoolspecinimaal 2 keer boven de adviesnorm liggen. Een fieke situatie kunt u gebruik maken van overschot aan liquiditeit is echter niet automatisch de diensten van de unit VGS Advies. goed te noemen. Overtollige liquide middelen kunVoor meer informatie hierover kunt u nen bijvoorbeeld aangewend worden om extra te contact opnemen met drs. A. (Arie) van investeren in de onderwijskwaliteit, mits de andere Loon, unitmanager. kengetallen ook aangeven dat deze ruimte aanwezig is. Daarnaast kan het zijn dat de middelen weinig optimaal zijn weggezet: grote bedragen die op de lopende rekening blijven staan omdat er geen zicht is op kasstromen of geld dat weinig renderend wordt weggezet, leidt feitelijk tot een verlies aan inkomsten. Het is echter ook mogelijk dat de liquiditeit weliswaar voldoende is als naar de norm van 2,00 wordt gekeken, maar dat dit nog niet de ruimte biedt voor de gewenste investeringen of bijvoorbeeld een renovatie. Het is de taak voor elk schoolbestuur om een balans te vinden tussen een tekort en een overschot aan liquiditeit. Een liquiditeitsbegroting is een goed hulpmiddel om de beschikbare ruimte of juist behoefte op het saldo liquide middelen te kunnen bepalen. Op basis hiervan kunnen besturen en directies beslissen of er ruimte is voor investeringen, onderhoud of het voor langere tijd vastzetten van banktegoeden. In de grafiek zijn bij groep 6 verschillende uitschieters te zien. De gemiddelde liquiditeit is in deze groep ook het hoogst. Dit is te verklaren door het feit dat deze besturen zelf de risico‟s dragen van vervanging en participatie en daarvoor hogere buffers aanhouden. Naast de hoge waarden in groep 6, zijn er in de groepen 1 en 2 ook hoge waarden waar te nemen. Deze waarden zijn gerealiseerd door hoge tegoeden op bank- en girorekeningen.
Pagina 9 van 22
Solvabiliteit: Groep Groep Groep Groep Groep Groep Groep
1 2 3 4 5 6
Laagste waarde 0,31 0,51 0,56 0,48 0,55 0,59
Mediaan 0,69 0,74 0,72 0,72 0,73 0,79
Gemiddelde 0,66 0,71 0,70 0,70 0,70 0,79
Hoogste waarde 0,86 0,88 0,84 0,84 0,81 0,89
TABEL 3: SOLVABILITEIT
Er zijn slechts twee schoolbesturen welke de minimumwaarde van 0,50 voor de solvabiliteit niet halen. Dat wil in theorie zeggen dat er onvoldoende eigen vermogen binnen de organisatie beschikbaar is om eventuele risico‟s die verband houden met het exploiteren van een school en dus zogenaamde “deelname aan het economisch verkeer”, te dekken. Een lage solvabiliteit bemoeilijkt het vinden van een externe financiering voor tekorten door middel van leningen in verband met onzekerheid over de continuïteit van de organisatie. De liquiditeit van deze schoolbesturen bevindt zich wel boven de adviesnorm. Dit duidt er op dat er waarschijnlijk andere factoren zijn die de balans dusdanig vertekenen dat de solvabiliteit zeer laag is, terwijl het bestuur wel financieel gezond is. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een omvangrijke voorziening groot onderhoud in verband met een naderende renovatie zijn: deze geeft dan een onevenredig hoog vreemd vermogen, terwijl het risico niet hoger is dan normaal. Bij het uitvoeren van een dergelijke renovatie loopt de voorziening leeg, waarna de solvabiliteit vaak weer tot normale proporties terugkeert. Ten opzichte van vorig jaar is er een vooruitgang op te merken. Toen waren er namelijk nog 7 besturen die niet aan deze norm voldeden. Aangezien de tabel met weerstandsvermogen laat zien dat de vermogensposities niet gegroeid zijn, moet hier echter opnieuw gedacht worden aan vertekende factoren door bijvoorbeeld voorzieningen. Daarmee is de vooruitgang meer cosmetisch te noemen dan kwalitatief. In de kolom gemiddelde is te zien dat de gemiddelde waarden ver boven te norm liggen in elke vergelijkingsgroep. In de grafiek is bij groep 6 stijging waar te nemen. Dit is het gevolg van de reeds genoemde extra buffers in verband met het risico van vervanging en participatie wat deze besturen dragen.
Pagina 10 van 22
Rentabiliteit: Groep Groep Groep Groep Groep Groep Groep
1 2 3 4 5 6
Laagste waarde -20,03% -8,55% -4,25% -0,10% -2,53% -32,65%
Mediaan 0,29% 3,14% 1,60% 3,25% 2,23% 6,11%
Gemiddelde -1,30% 2,39% 1,56% 3,07% 3,43% 2,05%
Hoogste waarde 12,60% 11,24% 8,94% 8,32% 22,02% 10,59%
TABEL 4: RENTABILITEIT
Aan de soms forse negatieve percentages in bovenstaande tabel is af te leiden dat aardig wat schoolbesturen het afgelopen jaar een negatief netto resultaat hebben behaald. Dit negatieve netto resultaat kan vooraf echter begroot zijn geweest en dus gerealiseerd zijn conform de beleidsvoornemens. Het kan namelijk zijn dat het gewenst was om een inhaaldotatie te boeken voor een voorziening groot onderhoud of BAPO, waardoor de continuïteit van de organisatie ondanks (of juist door) het hierdoor gerealiseerde verlies is toegenomen. De hoogte van de rentabiliteit is dus direct afhankelijk van het gevoerde financiële beleid van het schoolbestuur. Wel blijft het belangrijk dat het resultaat begroot en daarmee niet onverwacht was (beleidsrijke verliezen) en het geen structurele trend betreft. Besturen en directies die een onverwacht groot negatief resultaat realiseerden, doen er goed aan hun planning en controle cyclus te herzien.
Door te werken via een goede planning en control cyclus kan er continue gestuurd worden op de rentabiliteit van de schoolorganisatie. U kunt een beroep doen op de unit VGS Advies om gestalte te geven aan een deugdelijke planning en control cyclus (begroten, uitvoeren, monitoren middels financiële rapportages en bijsturen).
Het grootste dal is te zien bij een schoolbestuur welke valt onder groep 6 (ontheffing VF). Dit verlies was van te voren niet begroot, maar zal niet structureel zijn, aangezien dit tot stand is gekomen door kosten met betrekking tot de uitbreiding van het schoolgebouw. Het weerstandsvermogen van dit bestuur is wel bovengemiddeld. Door deze lage uitschieter wordt het gemiddelde erg omlaag getrokken (zie ook de mediaan). Wanneer deze waarde niet in aanmerking wordt genomen, ligt het gemiddelde met 4,94% boven de gemiddelden van de andere vergelijkingsgroepen. Dit kan verklaard worden doordat schoolbesturen in groep 6 grote risicobuffers aanhouden en hierdoor bovengemiddelde renteopbrengsten realiseren. In groep 1 bevinden zich de meeste negatieve rentabiliteitswaarden, waardoor het gemiddelde uitkomt op -1,30%. Dit betreft de groep eenpitterbesturen tot en met 150 leerlingen. Voor deze schoolbesturen is het doorgaans moeilijker om bij te sturen op bepaalde vaste lasten, zoals het personeelsbestand. Dit komt bijvoorbeeld doordat ze door beperkte schaalgrootte ook minder natuurlijk verloop in hun teams kennen. Aangezien deze scholen het meest getroffen zijn door dalende leerlingenaantallen, is juist dergelijk verloop belangrijk om tussentijds bij te kunnen sturen. Hierbij moet beseft worden dat één leerling minder gemiddeld gesproken voor een daling van de totale rijksbekostiging zorgt
Pagina 11 van 22
van € 4.000. Het gemiddelde in deze groep wordt wel wat vertekend door een drietal uitschieters. De rentabiliteit staat bij deze schoolbesturen onder druk door onder andere hoge interimkosten en een inhaaldotatie voor groot onderhoud. Wanneer deze uitschieters niet meegenomen worden komt het gemiddelde van groep 1 uit op 1,39% positief. In de grafiek is bij groep 5 een piek waar te nemen bij de hoogste waarde. Dit betreft een bestuur dat door organisatorische wijzigingen gedurende een bepaalde periode bekostigd werd op basis van de landelijk gemiddelde leeftijd in plaats van de eigen bestuursspecifieke gemiddelde leeftijd (ruim 10 jaar lager). Hierdoor werd een bekostiging ontvangen die veel hoger was dan het prijspeil van het personeelsbestand.
Pagina 12 van 22
Weerstandsvermogen totaal: Groep Groep Groep Groep Groep Groep Groep
1 2 3 4 5 6
Laagste waarde 6,22% 6,58% 9,68% 12,51% 11,41% 14,21%
Mediaan 39,31% 36,47% 32,50% 36,45% 33,12% 71,36%
Gemiddelde 41,49% 40,66% 38,25% 36,35% 34,90% 65,11%
Hoogste waarde 90,60% 106,18% 88,68% 67,37% 68,94% 104,29%
TABEL 5: WEERSTANDSVERMOGEN TOTAAL
Voor het weerstandsvermogen kan een adviesnorm van 12,50% tot 15,00% worden gehanteerd. Dit is afhankelijk van de bestuurs- en schoolgrootte. In bovenstaande tabel is te zien dat sommige besturen deze adviesnorm niet halen. Dit betreft vooral de besturen uit de groepen 1, 2 en 3. Bij groep 1 gaat het zoals eerder al gesteld om besturen die door beperkte schaalgrootte weinig flexibiliteit kennen in hun vaste lasten en daardoor moeilijker bij kunnen sturen. Het verlies dat dit veroorzaakte, zorgde voor dalende weerstandsvermogens. Verder spelen opnieuw de negatieve exploitaties door interimkosten een rol. Het valt op dat juist ook met name in deze groepen zich de hoogste waarden bevinden. Dit wordt veroorzaakt door het hoge niveau van de bestuursreserves. Vanuit het kengetal „weerstandsvermogen publiek‟ dat in de volgende paragraaf besproken zal worden gekeken in hoeverre het weerstandsvermogen vertekend wordt door de aanwezigheid van private vermogens. De gemiddelde waarden liggen in alle vergelijkingsgroepen ver boven de adviesnorm. In de grafiek is bij groep 6 een duidelijke piek zichtbaar. Deze eigenrisicodragers dienen wegens een verhoogd risicoprofiel echter een hoger weerstandsvermogen aan te houden. Aan de mediaan is te zien dat het gemiddelde binnen deze groep nog omlaag wordt getrokken door de laagste waarde van 14,21%. Voor een schoolbestuur in deze vergelijkingsgroep betreft dit een lage waarde, wat kan betekenen dat niet alle risico‟s in de toekomst opgevangen kunnen worden. Wanneer deze uitschieter niet in beschouwing genomen wordt, is de laagste waarde 40,18%.
Om de gewenste vermogensbuffer te bepalen voor uw schoolbestuur, kunt u deelnemen aan de workshop risicoanalyse en vermogensopbouw van de unit VGS Advies. Zie hiervoor ook de trainingsgids.
Pagina 13 van 22
Weerstandsvermogen publiek: Groep Groep Groep Groep Groep Groep Groep
1 2 3 4 5 6
Laagste waarde -47,59% -37,05% -8,99% 1,63% -7,29% -9,74%
Mediaan 18,92% 20,46% 21,94% 22,72% 25,94% 47,10%
Gemiddelde 14,73% 20,87% 20,79% 21,55% 23,88% 42,38%
Hoogste waarde 64,05% 52,86% 42,02% 38,95% 55,04% 88,80%
TABEL 6: WEERSTANDSVERMOGEN PUBLIEK
Het publieke weerstandsvermogen geeft het weerstandsvermogen op schoolniveau weer. Middels dit kengetal kunnen uitspraken gedaan worden over de mate waarin het geconsolideerde weerstandsvermogen beïnvloed wordt door de hoogte van de bestuursreserves. Een laag publiek weerstandsvermogen wil zeggen dat de school bijna geheel afhankelijk is van de bestuursreserves wanneer onverwachte risico‟s zich voordoen. In de kolom „laagste waarde‟ in bovenstaande tabel is te zien dat er een aantal schoolbesturen zijn met een fors negatief publiek weerstandsvermogen. Dit is in een aantal gevallen veroorzaakt door sterke verliezen van de schoolorganisaties in de achterliggende jaren. Daarnaast zijn deze lage waarden het gevolg van de aanwezigheid van een hoog bedrag aan materiële vaste activa, door gebouwen en terreinen. Deze ontwikkeling is zorgelijk te noemen omdat de schoolorganisaties geheel draaien op het vermogen van het bestuur en zelf geen vermogen meer beschikbaar hebben. Gekeken naar de mediaan en de gemiddelde waarde in groep 1, is te zien dat het gemiddelde naar beneden getrokken wordt door lage uitschieters in deze groep. De lage uitschieters betreffen drie besturen, waarvan de school de eigenaar is van een schoolgebouw. Wanneer deze waarden buiten beschouwing worden gelaten komt de gemiddelde waarde in groep 1 uit op 23,56%. In de grafiek is bij groep 1 ook een piek waar te nemen bij de hoogste waarde. Dit betreft een schoolbestuur met een hoog publiek eigen vermogen, wat door de jaren heen ontstaan is door positieve netto resultaten van de school. In groep 6 wordt het gemiddelde ook naar beneden getrokken door een lage uitschieter. Met name in deze groep is een negatieve waarde zeer onwenselijk te noemen, omdat deze schoolbesturen een hogere risicobuffer aan dienen te houden voor participatie en vervanging. Het gemiddelde komt zonder deze waarde uit op 46,73%. Dit percentage ligt ruim boven de eerdergenoemde (gemiddelde) norm van 35%. Een aantal schoolbesturen hebben op schoolniveau een zeer groot eigen vermogen opgebouwd. In het kader van eventuele signaleringsgrenzen (hetzij opgelegd door het Ministerie, hetzij net als in het Voortgezet onderwijs vanuit zelfregulering) verdient het aanbeveling deze gelden op een beleidsrijke manier aan te wenden voor het onderwijsproces, of (wanneer er echt sprake is van een verhoogd risicoprofiel dat dergelijke hoge vermogensbuffers rechtvaardigt) een duidelijke onderbouwing te maken van het risicoprofiel.
Pagina 14 van 22
Geïnvesteerd vermogen: Groep Groep Groep Groep Groep Groep Groep
1 2 3 4 5 6
Laagste waarde 6,95% 1,46% 6,73% 8,81% 8,46% 10,52%
Mediaan 17,80% 19,90% 14,54% 15,78% 16,33% 17,16%
Gemiddelde 20,68% 22,22% 16,31% 17,59% 18,13% 25,95%
Hoogste waarde 61,20% 63,80% 49,36% 30,37% 43,27% 75,29%
TABEL 7: GEÏNVESTEERD VERMOGEN
Naast het publieke weerstandsvermogen kan het geïnvesteerd vermogen gebruikt worden om het geconsolideerde weerstandsvermogen verder te nuanceren. Een lage investeringsgraad kan immers zorgen voor een hoog weerstandsvermogen, terwijl dit voor de onderwijskwaliteit niet altijd gunstig hoeft te zijn. In het benchmarkrapport van 2007 was al geconcludeerd dat er een relatie bestaat tussen het hoge weerstandsvermogen en het lage geïnvesteerde vermogen. Gekeken naar de uitschieters in de kolom „hoogste waarde‟ van het geconsolideerde weerstandsvermogen, kan worden opgemerkt dat 4 van deze 6 besturen een lager geïnvesteerd vermogen kennen dan het groepsgemiddelde. Bij het bestuur in groep 2 betreft dit de laagste waarde van het geïnvesteerd vermogen. Het hoge weerstandsvermogen is bij deze besturen dus mede het gevolg van benedengemiddelde investeringen. De besturen in groep 1 en 3 kenden ondanks het hoge weerstandsvermogen ook een bovengemiddelde investeringsgraad. Het hoge weerstandsvermogen was hier grotendeels het gevolg van het hoge private vermogen. Wanneer gekeken wordt naar de schoolbesturen met de hoogste waarden aan geïnvesteerd vermogen, kan geconcludeerd worden dat 4 van de 6 schoolbesturen een lager geconsolideerd weerstandsvermogen hebben dan gemiddeld. Dit lagere weerstandsvermogen is dus mede het gevolg van een hoge investeringsgraad. De groepen 2 en 6 kennen ondanks de hoge investeringsgraad een bovengemiddeld weerstandsvermogen. Dit wordt in deze groepen ook veroorzaakt door hoge private reserves. Zowel het geconsolideerde weerstandsvermogen als het publieke weerstandsvermogen en het geïnvesteerd vermogen hangen dus nauw met elkaar samen. Op basis van de mediaan en het gemiddelde kan geconcludeerd worden dat het gemiddelde van groep 6 vertekend wordt door de De adviseurs van de VGS kunnen u helpen bij het opstellen zeer hoge waarde van 75,29%. van de (investerings)begroting voor uw specifieke schoolbeDit betreft een schoolbestuur, stuur. welke bezitter is van gebouwen en terreinen. Wanneer deze waarde niet meegenomen wordt, komt het gemiddelde uit op 21,84%.
Pagina 15 van 22
Vergelijking met voorgaande jaren In dit hoofdstuk zullen de kengetallen en hun waarde kort vergeleken worden met de cijfers uit de benchmark over het kalenderjaar 2007 en 2006, toen voor het eerst een financiële benchmark werd opgesteld. In onderstaande tabellen zijn de gemiddelde waarden per groep genomen van zowel 2006 als 2007.
Liquiditeit: Groep
Liquiditeit 2008
2007
10.00 2006
9.00 8.00 7.00 6.00 5.00 4.00 Groep 6
3.00 Groep 5
TABEL 8: VERGELIJKING LIQUIDITEIT
4,78 5,31 4,58 5,00 3,96 9,03
Groep 4
6,21 5,23 4,60 5,41 4,10 8,22
Groep 3
5,84 5,32 5,37 5,18 4,61 7,39
Groep 2
1 2 3 4 5 6
Groep 1
Groep Groep Groep Groep Groep Groep
De lijn van de liquiditeit in 2008 fluctueert minder ten opzichte van de jaren 2007 en 2006. Bij groep 6 is nog steeds een piek waar te nemen, wat te verklaren is door het feit dat deze besturen eigenrisicodragers zijn en daarvoor hogere buffers aanhouden. Het gemiddelde in groep 3 werd in de jaren 2006 en 2007 omlaaggehaald door een aantal fors benedengemiddelde waarden. De algehele liquiditeitspositie is ten opzichte van voorgaande jaren verbeterd, aangezien nu alle schoolbesturen de adviesnorm van 2,00 behaald hebben.
Pagina 16 van 22
Solvabiliteit: Groep
Groep Groep Groep Groep Groep Groep
1 2 3 4 5 6
Solvabiliteit 2008
2007
2006
0,66 0,71 0,70 0,70 0,70 0,79
0,68 0,73 0,68 0,71 0,70 0,77
0,66 0,72 0,70 0,71 0,71 0,79
TABEL 9: VERGELIJKING SOLVABILITEIT
De lijn van de solvabiliteit is vergelijkbaar met de lijnen van voorgaande jaren. Wat wel opvalt is dat de gemiddelde waarde in vergelijkingsgroep 3 hoger uitkomt ten opzichte van voorgaande jaren. Dit is ook bij de liquiditeit het geval en wordt veroorzaakt door benedengemiddelde waarden in voorgaande jaren bij een aantal besturen. Zoals al eerder opgemerkt is de solvabiliteitspositie verbeterd ten opzichte van 2007 toen er nog zeven schoolbesturen niet aan de minimumnorm voldeden. In 2008 zijn dit er nog slechts twee. Eerder werd al gesteld dat, gezien de ontwikkeling van andere kengetallen, deze verbetering mogelijk slechts cosmetisch is. Het gemiddelde in de groepen 1 en 2 is wel lager uitgekomen ten opzichte van vorig jaar. Dit kan gedeeltelijk verklaard worden door de afgenomen rentabiliteit, wat een daling van de eigenvermogenspositie veroorzaakte.
Pagina 17 van 22
Rentabiliteit: Groep
Groep Groep Groep Groep Groep Groep
1 2 3 4 5 6
Rentabiliteit 2008
2007
2006
-1,30% 2,39% 1,56% 3,07% 3,43% 2,05%
6,35% 3,59% 2,70% 4,21% 4,11% 7,49%
0,62% 3,20% 1,85% 2,05% 1,45% 7,72%
TABEL 10: VERGELIJKING RENTABILITEIT
De rentabiliteitspositie is verslechterd ten opzichte van het jaar 2007, toen deze bij bijna alle groepen toenam. De gemiddelde waarden van de rentabiliteit zijn nu bij vrijwel elke vergelijkingsgroep afgenomen. De gemiddelde waarde van groep 1 is dit jaar zelfs negatief uitgekomen. Een reden hiervoor is dat veel scholen in deze groep te maken hadden met een dalend leerlingenaantal ten opzichte van 2006. Het leerlingenaantal op 1 oktober 2007 is immers de basis voor de hoogte van de bekostiging van 2008. Daarnaast bevinden zich in deze groep een aantal besturen, waar de rentabiliteit onder druk stond door specifieke lasten (zoals interim-kosten en een inhaaldotatie voor groot onderhoud). De gemiddelde rentabiliteit in groep 6 is fors gedaald ten opzichte van de jaren 2006 en 2007, toen de gemiddelde rentabiliteit nagenoeg ongewijzigd bleef. Zoals al eerder beschreven is deze daling gedeeltelijk het gevolg van een uitschieter binnen deze groep (-32,65%). Wanneer deze waarde buiten beschouwing wordt gelaten, komt het gemiddelde uit op 4,94%. Dit is nog steeds lager dan de gemiddelden in voorgaande jaren (7,49% en 7,72%). De lagere rentabiliteitspositie bij alle vergelijkingsgroepen wordt relatief vaak veroorzaakt door een personele overbezetting. De afgelopen jaren is het prijspeil van de lonen sterk gestegen. De ontvangen personele lumpsum is hiervoor volledig geïndexeerd. Echter, veel scholen hebben meer personeel in dienst dan waar zij genormeerd bekostiging voor ontvangen en betalen dit uit andere budgetten, zoals het PAB-budget, of uit rentebaten. Deze inkomsten zijn niet (volledig) geïndexeerd, waardoor de lasten harder stegen dan de baten. Daarnaast ervaren sommige besturen problemen bij het afstemmen van het personeelsbestand op lagere leerlingaantallen en lagere bekostiging door het langzaam wegvallen van de overgangsregeling lumpsum.
Pagina 18 van 22
Weerstandsvermogen totaal: Groep
Groep Groep Groep Groep Groep Groep
1 2 3 4 5 6
Weerstandsvermogen totaal 2008
2007
2006
41,49% 40,66% 38,25% 36,35% 34,90% 65,11%
48,50% 43,43% 35,57% 40,85% 35,69% 68,21%
36,97% 39,93% 29,19% 36,33% 30,92% 63,70%
TABEL 11: VERGELIJKING WEERSTANDSVERMOGEN TOTAAL
De lijn van het gemiddelde totale weerstandsvermogen in 2008 loopt volgens de trend die zich liet zien in voorgaande jaren. Ten opzichte van 2007 nam het weerstandsvermogen iets af, met uitzondering van vergelijkingsgroep 3, waar een stijging waar te nemen is. Deze stijging is het gevolg van een toegenomen gemiddelde eigen vermogenspositie, wat te zien aan de stijging van de solvabiliteitsratio.
Weerstandsvermogen publiek: Groep
Groep Groep Groep Groep Groep Groep
1 2 3 4 5 6
Weerstandsvermogen publiek 2008 2007 14,73% 20,87% 20,79% 21,55% 23,88% 42,38%
22,86% 24,35% 20,77% 22,72% 24,17% 54,29%
TABEL 12: VERGELIJKING WEERSTANDSVERMOGEN PUBLIEK
Bij de groepen 1, 2 en 6 laat de grafiek een daling zien van het publieke weerstandsvermogen ten opzichte van vorig jaar. Deze daling is mede het gevolg van de negatieve rentabiliteit bij deze groepen. Het aandeel van de private reserves in het eigen vermogen zal veelal constant blijven. Bij verliezen zal het publieke eigen vermogen in eerste instantie afnemen, waardoor ook het publieke weerstandsvermogen zal dalen.
Pagina 19 van 22
Geïnvesteerd vermogen: Groep
Groep Groep Groep Groep Groep Groep
1 2 3 4 5 6
Geïnvesteerd Vermogen 2008 2007 20,68% 22,22% 16,31% 17,59% 18,13% 25,95%
18,14% 21,18% 16,50% 16,49% 18,20% 20,61%
TABEL 13: VERGELIJKING GEÏNVESTEERD VERMOGEN
De lijn van het geïnvesteerd vermogen over 2008 ligt op bijna alle punten hoger ten opzichte van 2007. Het gemiddelde geïnvesteerde vermogen van groep 6 wordt wel vertekend door een hoge uitschieter. Het gemiddelde komt zonder deze uitschieter uit op 21,48%, wat nog hoger ligt ten opzichte van vorig jaar. Het gemiddelde geïnvesteerde vermogen in groep 1 en 2 is hoger uitgekomen doordat de rijksbijdragen zijn gedaald als gevolg van een daling in het leerlingenaantal. Het aandeel van de materiële vaste activa in de rijksbijdragen komt daarmee hoger uit. Verder is de stijging van dit kengetal veelal het gevolg van daadwerkelijk hogere investeringen. Naast een aantal forse investeringen in gebouwen, waren de meest significante onderdelen op de investeringsbegrotingen van de scholen de volgende fase in de invoering van een nieuwe taalmethode en de aanschaf van zogenaamde Activboards (digitale borden).
Pagina 20 van 22
Nawoord Als we de gegevens die in dit rapport opgenomen zijn bekijken, mogen we als eerste dankbaar concluderen dat de achterban van de VGS overall financieel goed gezond is. Een aantal jaren na de “gevreesde” invoering van lumpsum mag dat ook wel een keer als compliment meegegeven worden aan alle management- en bestuursleden die zich met de financiën bezig hebben gehouden. Wel moeten we niet vergeten dat, hoewel de uitschieters minder groot zijn dan voorheen, een aantal scholen met grote financiële problemen schuil gaan in de massa. Hoewel er gemiddeld genomen dus een goede financiële positie bestaat, is deze wel verminderd ten opzichte van het voorgaande jaar. Waar dit het gevolg was van toegenomen investeringen is dit geen verkeerde ontwikkeling te noemen. Hierdoor kan overtollig vermogen immers nuttig en met een grote toegevoegde waarde (namelijk ten gunste van de ontwikkeling van de leerlingen) ingezet worden. We zien echter ook andere oorzaken, zoals de negatieve(re) exploitaties bij een groot aantal scholen. Eerder werd al opgemerkt dat één van de oorzaken hiervoor dalende leerlingaantallen waren. Hoewel op macroniveau het aantal leerlingen binnen de achterban van de VGS nagenoeg gelijk bleef, was er tussen sommige regio‟s wel een toenemende “herverkaveling” te zien. Daarnaast legt de lumpsumfinanciering steeds meer gewicht in de schaal. Zo is de overgangsregeling, die waar nodig nog bijpluste, nagenoeg voor alle scholen verleden tijd. Ook kampen veel scholen met de gevolgen van de stijgende personele lasten. Over 2008 stegen deze door Cao-maatregelen met circa 4,5%, waarna de lumpsumbekostiging met eenzelfde percentage werd bijgesteld. Veel scholen kennen echter een overbezetting, die in stand gehouden wordt met de middelen vanuit het oude schoolbudget, de subsidie voor versterking van bestuur en management en gemeentelijke subsidies. Doordat deze niet of niet geheel werden bijgesteld voor de prijsstijging van het personeel, dan wel voor de leeftijd (anciënniteit) van het personeelsbestand, kwam de exploitatie onder druk te staan. Daarbij namen rugzakgelden en afdrachten vanuit het samenwerkingsverband veelal af. Veel scholen bleken helaas niet voldoende in staat om hierop met hun uitgaven te anticiperen. Dit geeft toch enige reden tot zorg voor de toekomst, waarin de toegenomen risico‟s voor het onderwijs toch een hoge kwaliteit van ook de financiële bedrijfsvoering vereisen. Sommige scholen kwamen financieel krapper te zitten door personele mutaties: het vertrek van een directeur bleek meer dan eens tot een langdurige vacature met hoge interimkosten te leiden. Hoewel dit niet op korte termijn te verwachten is, ziet de toekomst er op dit vlak rooskleurig uit. Afgaande op het aantal implementatietrajecten voor middenmanagement dat VGS Advies het afgelopen jaar uitvoerde, zal in de toekomst een groot aantal scholen werken met een meer gelaagde managementstructuur, waardoor er dus ook meer mensen intern opgeleid worden voor managementfuncties. Dat zal een positief c.q. drukkend effect hebben op het aantal directievacatures. Deze investering in managementpotentieel, mits breder dan alleen op het onderwijskundige vlak, zal zich in de toekomst ook uitbetalen in een blijvende financiële gezondheid van de scholen en een – voor zover het het menselijk aspect betreft – voortzetting van het christelijk onderwijs op gereformeerde grondslag. Ridderkerk, 20 augustus 2009 Arie van Loon Unitmanager VGS Advies
Pagina 21 van 22
Contactgegevens financieel adviseurs VGS Advies Voor vragen over het benchmarkrapport of betreffende andere zaken op het gebied van financieel management, kunt u contact opnemen met de volgende adviseurs:
De heer L.P. (Leonard) Niewenhuijse BSc, adviseur Telefoon: 0180 - 44 26 97 / 06 515 128 63, e-mail:
[email protected] Expertisegebieden: bestuur en governance, financieel management Mevrouw W. (Evelien) van Dalen BBA, junior adviseur Telefoon: 0180 - 44 26 45 / 06 515 136 16, e-mail:
[email protected] Expertisegebieden: financieel management Mevrouw M. (Martha) Terlouw BEc, junior adviseur Telefoon: 0180 - 44 26 75 / 06 515 129 74, e-mail:
[email protected] Expertisegebieden: financieel management
Voor de contactgegevens van de andere adviseurs wordt u verwezen naar de website of onze trainingsgids.
Pagina 22 van 22