EXAMENVRAGEN OPTIES 1. Een short put is: A. een verplichting om een onderliggende waarde tegen een specifieke prijs in een bepaalde tijdsperiode te verkopen B. een verplichting om een onderliggende waarde tegen een specifieke prijs in een bepaalde tijdsperiode te kopen C. een recht om een onderliggende waarde tegen een specifieke prijs in een bepaalde tijdsperiode te verkopen D. een recht om een onderliggende waarde tegen een specifieke prijs in een bepaalde tijdsperiode te kopen 2. Een calloptie is: A. een verplichting om een onderliggende waarde tegen een specifieke prijs in een bepaalde tijdsperiode te verkopen B. een recht om een onderliggende waarde tegen een specifieke prijs in een bepaalde tijdsperiode te verkopen C. een verplichting om een onderliggende waarde tegen een specifieke prijs in een bepaalde tijdsperiode te kopen D. een recht om een onderliggende waarde tegen een specifieke prijs in een bepaalde tijdsperiode te kopen 3. Het verschil tussen Amerikaanse Stijl en Europese Stijlopties is: A. Amerikaanse Stijl opties kunnen alleen uitgeoefend worden op expiratie B. Europese Stijl opties kunnen alleen op expiratie uitgeoefend worden C. Amerikaanse Stijl opties zijn alleen te handelen in de Verenigde Staten D. Europese Stijlopties zijn alleen te handelen in Europa 4. Een verkoper of schrijver van een putoptie: A. heeft een bearishe visie op de markt B. wil zijn positie tegen een prijsdaling beschermen C. verwacht een sterke stijging van de markt D. heeft een licht bullishe visie op de markt 5. Iemand die aandelen heeft en een put koopt: A. is een arbitrageant
B. is een hedger C. is een gokker D. is een speculant 6. Als u een calloptie schrijft: A. heeft u het recht om de onderliggende waarde te verkopen B. heeft u de verplichting om de onderliggende waarde te kopen als u wordt aangewezen (geassigned) C. heeft u het recht om de onderliggende waarde te kopen D. heeft u de verplichting om de onderliggende waarde te verkopen als u wordt aangewezen 7. De asymmetrische risico-beloning profiel van een optie betekent: A. de scheefheid tussen potentieel (beperkt) verlies versus potentiële winst (onbeperkt) B. het potentieel aan onbeperkt verlies wanneer u opties koopt C. het beperkte winstpotentieel wanneer u opties koopt D. het onbeperkte winstpotentieel wanneer u opties verkoopt 8. Het aandeel van Yahoo noteert $15,10. De YHOO Oct 15 Call wordt verhandeld op $1,40. Als u deze call koopt, zult u winst maken wanneer de koers van het aandeel stijgt boven: A. B. C. D.
$13,60 $16,50 $15,00 $16,40
9. Het aandeel van Yahoo noteert $15,10. De YHOO Oct 15 Put is verhandeld op $1,30. De intrinsieke waarde van deze optie is: A. B. C. D.
$0,10 $1 $0 $1.20
10. Het aandeel van YHOO staat op $15,10. De YHOO Oct 13 Put is verhandeld op $0,57. Als u deze put verkoopt dan: A. Heeft u het recht om YHOO te kopen op $12,43 tot de oktoberexpiratie B. Heeft u de verplichting om YHOO te kopen op $13 tot de oktoberexpiratie als u wordt aangewezen C. Heeft u het recht om YHOO te verkopen op $13 tot oktoberexpiratie D. Heeft u de verplichting om YHOO te kopen op $12,43 tot de oktoberexpiratie, als u wordt aangewezen 11.
I. De relatie tussen tijd en volatility is lineair omdat het op de vierkantswortel is gebaseerd. II. In het geval van dagen, zijn schattingen voor de dagelijkse standaarddeviaties op basis van 365 dagen per jaar A. I is juist, II is onjuist B. I is onjuist, II is juist C. I en II zijn juist D. I en II zijn onjuist 12. I. Fysieke levering is gebruikelijk met aandelenopties II. Afwikkeling in contanten is gebruikelijk met opties op commodies A. I is juist, II is onjuist B. I is onjuist, II is juist C. I en II zijn juist D. I en II zijn onjuist 13. I. Ervan uitgaande dat de prijs van een onderliggende waarde een normaal verdeling heeft, dan is de kans voor een optie om diep-in-the-money te expireren veel kleiner wanneer de distributie een hoge standaarddeviatie heeft II. Opties worden duurder als de prijzen van de onderliggende waarden veel schommelen A. I is juist is, II is onjuist B. I is onjuist, II is juist C. I en II zijn juist D. I en II zijn onjuist 14. I. De Black & Scholes- model en de Coxx -Ross-Rubinstein model zijn de belangrijkste modellen die gebruikt worden voor de waardering van opties II. Het Black & Scholes model wordt ook wel aangeduid als een binominaal model A. I juist is , II is onjuist B. I onjuist , II is juist C. I en II zijn juist D. I en II zijn onjuist
15.
I. Optie prijzen zijn gebaseerd op de ‘spot’ prijs van de onderliggende waarde II. Volatiliteit is de fluctuatie van de prijs van een onderliggende waarde A. I juist is , II is onjuist B. I onjuist , II is juist C. I en II zijn juist D. I en II zijn onjuist 16. I. De intrinsieke waarde van een optie is onderworpen aan premie verval II. De prijs van een optie zal stijgen als de volatiliteit van de onderliggende waarde stijgt A. I juist is , II is onjuist B. I onjuist , II is juist C. I en II zijn juist D. I en II zijn onjuist 17. I. Hoe langer de looptijd van een optie is, hoe hoger de premie zal worden II. Het proces van premie verval van een optie is evenredig A. I is juist, II is onjuist B. I onjuist, II is juist C. I en II zijn juist D. I en II zijn onjuist 18. Een (long) call-optie kan synthetisch worden gemaakt door: A. de verkoop van het aandeel en de verkoop van de put (met dezelfde uitoefenprijs als de call) B. het kopen van het aandeel en de verkoop van de put (met dezelfde uitoefenprijs als de call) C. het kopen van het aandeel en het kopen van de put (met dezelfde uitoefenprijs als de call) D. het kopen van het aandeel en het kopen van een put (met verschillende uitoefenprijs als de call) 19. In het geval van een dividenduitkering kan : A. een putoptie worden onderworpen aan vervroegde uitoefening B. een calloptie worden onderworpen aan vervroegde uitoefening voor het ex-dividend C. een Europese stijl calloptie onderhevig zijn aan vervroegde uitoefening D. een Amerikaanse calloptie niet worden onderworpen aan vervroegde uitoefening 20.
I. Vervroegde uitoefening van de calls wordt verondersteld te worden uitgevoerd de dag van ex-dividend II. Vervroegde uitoefening van de puts wordt verondersteld te worden uitgevoerd, de dag na ex-dividend A. I is juist, II is onjuist B. I is juist, II is juist C. I is onjuist, II is juist D. I is onjuist, II is onjuist 21. I. Impliciete volatiliteit is de volatiliteit afgeleid van de markt ( prijs) II. Impliciete volatiliteit is een ander woord voor toekomstige volatiliteit A. I is juist, II is onjuist B. I is onjuist, II is juist C. I en II zijn juist D. I en II zijn onjuist 22. Een positieve skew betekent een A. relatief lage impliciete volatiliteit voor de out of the money put en out of the money call B. relatief hoge implied volatility voor out of the money put en out of the money calls C. relatief hoge implied volatility voor out of the money puts en relatief lage impliciete volatiliteit voor de out of the money calls D. optieseries met een hoge uitoefenprijs impliceren een hoge volatiliteit en opties serie met een lage uitoefenprijs impliceert een lage volatiliteit 23. Profiteren van 'mispricing’, of prijsverschillen wordt genoemd A. Hedging B. Speculeren C. Arbitreren D. Scalping 24. I. De delta is de procentuele verandering van de prijs van een optie in relatie tot de verandering van de prijs van de onderliggende waarde. II. De waarde van de delta is niet afhankelijk van de volatility A. I juist is , II is onjuist B. I onjuist , II is juist
C. I en II zijn juist D. I en II zijn onjuist 25. I. Een long put heeft een negatieve gamma II. Een long call heeft een positieve theta A. I is juist, II is onjuist B. I is onjuist, II is juist C. I en II zijn juist D. I en II zijn onjuist ANTWOORD: D 26. Als de volatility toeneemt, wat gebeurt er dan met de delta van een (near) out of the money call? A. Er gebeurt niets met de delta, want volatility heeft geen invloed op de delta B. De delta neemt af C. De delta neemt toe D. De delta verandert niet, maar de theta neemt af 27. I. Een geschreven put is gevaarlijker dan een aandeel met een geschreven call met dezelfde uitoefenprijs als de put. II. U kunt beter aandelen kopen, dan een (langlopende) in the money call kopen, want anders mist u dividend. A. I is juist, II is onjuist B. I is onjuist, II is juist C. I en II zijn juist D. I en II zijn onjuist 28. Stel dat DSM aankondigt de dividenduitkering van €1 per aandeel gaat schrappen. Wat gebeurt er dan met optieprijzen? DSM noteert €40, waarbij onderstaande opties nog 1 maand lopen en ex-dividenddatum 1 week voor expiratie is. A. De 39 call wordt goedkoper B. De 39 call wordt duurder C. De 40 put wordt duurder D. De 45 call wordt goedkoper
29. Een long put en een geschreven call met dezelfde uitoefenprijzen, noemt men ook wel:
A. Butterfly B. Conversie C. Iron Condor D. Synthetisch aandeel short 30. I. DSM noteert €37,96. U koopt de UN Aug 38 Call @ 1,90 en schrijft de UN Jun 38 Call @ 0,80. U loopt geen enkel risico als de koers hard stijgt, want de geschreven call wordt gedekt door de gekochte call. II. Stel dat op expiratie DSM €38,- noteert en dat u de call 38 short en de 38 put long zit, dan heeft u geen zogenoemde ‘pin risk’. A. I is juist, II is onjuist B. I is onjuist, II is juist C. I en II zijn juist D. I en II zijn onjuist