Energiezuinige inblaasvochtregeling
J.H. Gielen, Maart 2005
_________________________________________________________________________
© C point Horst
Energiezuinige inblaasvochtregeling
© 2005 Horst, C point. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van C point. C point is niet aansprakelijk voor eventuele schadelijke gevolgen die kunnen ontstaan bij gebruik van de gegevens uit deze uitgave. C point projectnummer 306872 VPN projectnummer VPN-MJAE 2003-02
Dit onderzoek is i.s.m. Gicom B.V. op de kwekerij van dhr. P. Franzmann te Heijen uitgevoerd en wordt gefinancierd vanuit de MJA-e.
C point Postbus 6035 5960 AA Horst Tel. 077-3984555 Fax. 077-3984160 E-mail
[email protected] Internet www.cpoint.nl
© C point Horst
Energiezuinige inblaasvochtregeling
Inhoud
1. Samenvatting ................................................................................................................................................................................ 1
2. Inleiding ......................................................................................................................................................................................... 3
3. Inblaasvochtregeling ..................................................................................................................................................................... 4 3.1. Algemeen ................................................................................................................................................................................ 4 3.2. Opzet regeling ......................................................................................................................................................................... 5 3.3. Meten klimaatafwijkingen cel .................................................................................................................................................. 7 3.4. Berekenen gewenst inblaasklimaat ........................................................................................................................................ 8 3.5. Meten klimaatafwijkingen inblaas ........................................................................................................................................... 8 3.6. Sturen klimaatunit op klimaatafwijkingen inblaas .................................................................................................................... 8
4. Praktijk .......................................................................................................................................................................................... 10 4.1. Opzet praktijktest .................................................................................................................................................................... 10 4.2. Bevindingen ............................................................................................................................................................................ 10
5. Resultaten, conclusies en aanbevelingen ..................................................................................................................................... 11 5.1. Resultaten ............................................................................................................................................................................... 11 5.2. Conclusies ............................................................................................................................................................................... 15 5.3. Aanbevelingen ........................................................................................................................................................................ 17
6. Literatuurlijst .................................................................................................................................................................................. 18
7. Bijlagen ......................................................................................................................................................................................... 19 7.1. Gemiddelde waarden en deviatie ............................................................................................................................................ 19 7.2. Grafieken ................................................................................................................................................................................ 21 7.3. Mollierdiagram 1013 mbar ...................................................................................................................................................... 26
© C point Horst
Pagina I
Energiezuinige inblaasvochtregeling
1.
Samenvatting Energiezuinige inblaasvochtregeling
Het overgrote deel van de mogelijke energiebesparing wordt bepaald door de manier waarop de luchtklep en het inblaasklimaat worden geregeld onder de diverse teeltomstandigheden en buitenluchtcondities. Middels dit project is een regeling ontwikkeld, waarbij o.a. de vochtregeling van de cel en de luchtklep gestuurd worden op basis van een inblaasvochtregeling. Bij de standaard klimaatregeling zal een RV (of vochtdeficit) afwijking van de cellucht de klimaatunit aansturen. Middels de luchtklep, dan wel de bevochtiging of ontvochtiging (koelen + naverwarmen) wordt het gewenste klimaat gerealiseerd. Probleem hierbij is het naijl effect tussen klimaatunit en cel, waardoor er te laat wordt gereageerd en het celklimaat wisselend toch nog te droog of te vochtig kan worden. Naast grotere klimaatafwijkingen heeft dit ook onnodig energiegebruik tot gevolg. In de nieuwe klimaatmodule is een inblaas RV meting geïntroduceerd. Het inblaasklimaat wordt aan het einde van de klimaatunit gemeten. Hierdoor is het mogelijk om het principe van een z.g. 2-traps regeling toe te passen. Een RV of vochtdeficit afwijking van de cellucht zal worden omgerekend naar een gewenst inblaasvochtgehalte. Zodra het gemeten inblaasvochtgehalte aan het einde van de klimaatunit afwijkt van het gewenste inblaasvochtgehalte, wordt direct de klimaatunit bijgestuurd. Hierdoor is er geen sprake meer van een naijl effect. In eerste instantie werd een regeling op inblaasvochtgehalte ontwikkeld en getest. Tijdens de testen bleek, dat door de invloed van de inblaastemperatuur (ondanks een redelijk stabiel inblaasvochtgehalte) de vochtopnamecapaciteit ofwel het vochtdeficit van de ingeblazen lucht niet voldoende constant was. Om dit te kunnen garanderen werd er ook een regeling op inblaasvochtdeficit ontwikkeld en getest. De informatie uit deze rapportage is vooral bedoeld om innovatieve ontwikkelingen te initiëren c.q. te ondersteunen. Hierbij dient in eerste instantie te worden gedacht aan gebruik door leveranciers van klimaatcomputersystemen. Hieronder worden enkele van de belangrijkste conclusies en aanbevelingen genoemd:
Conclusies
Praktijktest • T.o.v. de standaardregeling konden er zowel bij de regeling op inblaasvochtgehalte als ook bij de regeling op inblaasvochtdeficit geen zichtbare verschillen in kwaliteit (en opbrengst), klepstanden en stabiliteit van de regeling worden geconstateerd. • Kwaliteit (en opbrengst) zijn volgens dhr. Franzmann dan ook vooral gerelateerd aan het vochtdeficit in de cel. • Mogelijk heeft de extra tussenstap via het inblaasklimaat wel een gunstig effect op het energiegebruik, maar dit is niet afzonderlijk gemeten. • Het regelen op inblaasvochtdeficit heeft de voorkeur, omdat hiermee de totale vochtopnamecapaciteit van de inblaaslucht geregeld kan worden. • Het inblaasvochtdeficit blijkt behoorlijk te variëren. Waarschijnlijk liggen hier nog verbeteringsmogelijkheden m.b.t. energiegebruik en stabiliteit. Data analyse Gemiddelde klepstanden • T.o.v. de standaardregeling is er bij de regeling op inblaasvochtgehalte 28,3 % meer verwarming en 9,5 % minder koeling nodig geweest. Bij de regeling op inblaasvochtdeficit is er 12,5 % minder verwarming en 9,6 % minder koeling geweest (periode mei t/m januari). • Er kan dan ook worden geconcludeerd dat het regelen op inblaasvochtdeficit de voorkeur heeft i.v.m. energiebesparing op verwarming en koeling. • Omdat er geen individuele energiemetingen hebben plaatsgevonden, zijn de effecten op de energie efficiency niet concreet aan te geven. Indicatief kan worden ingeschat, dat de regeling op inblaasvochtdeficit toch wel tot zo'n 5 % energiebesparing moet kunnen leiden. Klimaatafwijkingen • T.o.v. de standaardregeling waren er bij de regeling op inblaasvochtgehalte grotere en bij de regeling op inblaasvochtdeficit kleinere klimaatafwijkingen. Uitschieter hierbij is de verwarming, waarvan de
© C point Horst
Pagina 1
Energiezuinige inblaasvochtregeling
klimaatafwijking 11,2 % kleiner was dan bij de standaard regeling (periode mei t/m januari). • Ook hier kan dus worden geconcludeerd dat het regelen op inblaasvochtdeficit de voorkeur heeft i.v.m. kleinere klimaatafwijkingen. Stabiliteit regeling • Omdat al duidelijk was dat de regeling op inblaasvochtdeficit de voorkeur had is alleen hiervan de stabiliteit beoordeeld. T.o.v. de standaardregeling had de regeling op inblaasvochtdeficit weliswaar kleinere klimaatafwijkingen, maar was deze minder stabiel (meer pendelingen). Conclusie: door de directe regeling op inblaasvochtdeficit worden klimaatafwijkingen eerder opgevangen, maar wordt er wel vaker gecorrigeerd. • Mogelijk kunnen hier nog verbeteringen worden gerealiseerd door de inblaastemperatuur regeling en met name de onderliggende verwarmingsregeling te optimaliseren. Afwijkingen inblaasvochtgehalte en inblaasvochtdeficit • Het is opvallend dat de klimaatafwijkingen van het inblaasvochtgehalte duidelijk kleiner zijn dan van het inblaasvochtdeficit. Omdat het inblaasvochtdeficit tot stand komt door een combinatie van inblaasvochtgehalte en inblaastemperatuur, kan men hier uit concluderen dat het optimaliseren van de inblaastemperatuurregeling en met name de onderliggende verwarmingsregeling nog voor verbeteringen kan zorgen. Ventilator • Dhr. Franzmann kiest uit kwaliteitsoverwegingen voor extreem lage ventilatorstanden, waarbij over het algemeen nog net het gewenste klimaat gehandhaafd kan worden. De potentiële energiebesparing van de nieuwe klimaatregeling (op inblaasvochtdeficit) zal met deze beperkte ventilatorstanden, waarbij ook maar beperkte luchtverversing mogelijk is, niet volledig uit de verf komen. • Hogere ventilatorstanden zouden in dergelijke gevallen voor meer luchtverversing en respectievelijk minder koelbehoefte zorgen, wat een lager energieverbruik tot gevolg zou hebben. Mogelijk kunnen bij snij bedrijven wel hogere ventilatorstanden worden toegepast en zo meer energievoordeel worden gehaald. Luchtklep • Momenteel wordt de luchtklep over het hele bereik op basis van inblaasvochtdeficit geregeld. Er komen echter situaties voor, waarin het vanuit het beschikbare klimaat (buitenlucht / cellucht) al bij voorbaat duidelijk is, dat de beste keuze is om (met CO2 begrenzing) volop buitenlucht te nemen of juist volop cellucht te nemen. Waarschijnlijk is het dan voldoende om de luchtklep alleen op inblaasvochtdeficit te regelen als er mengcondities van buitenlucht en cellucht gevraagd worden.
Aanbevelingen
• Regelen op inblaasvochtdeficit verdient de voorkeur t.o.v. regelen op inblaasvochtgehalte (of de standaard klimaatregeling). • Bij het regelen op inblaasvochtdeficit komen (naast lagere klepstanden en kleinere klimaatafwijkingen) wel meer pendelingen voor. Via optimalisering van de inblaastemperatuur regeling en met name de onderliggende verwarmingsregeling is dit mogelijk nog te verbeteren. • Het gebruik van extreem lage ventilatorstanden is een teeltkeuze, waardoor er minder buitenlucht beschikbaar is en meer energie nodig zal zijn. Indien de kwaliteit dit toelaat dient men (met name tijdens de uitgroei van de eerste vlucht) ventilatorstanden te kiezen, welke hoog genoeg zijn om (indien hierom gevraagd wordt) de min. CO2 grens te kunnen bereiken. • Mogelijk kan er nog een optie aan de luchtklepregeling worden toegevoegd voor situaties waarin het vanuit het beschikbare klimaat (buitenlucht / cellucht) al bij voorbaat duidelijk is, dat de beste keuze is om (met CO2 begrenzing) volop buitenlucht te nemen of juist volop cellucht te nemen. De luchtklepregeling op inblaasvochtdeficit blijft van toepassing als er mengcondities van buitenlucht en cellucht gevraagd worden. Mogelijk kan dit nog tot wat extra energiebesparing en stabiliteit in de regeling leiden. Implementatie • Op basis van de bovengenoemde bevindingen kan worden aanbevolen de inblaasvochtdeficit regeling te implementeren in de klimaatcomputersystemen.
© C point Horst
Pagina 2
Energiezuinige inblaasvochtregeling
2.
Inleiding Deze projectrapportage behandelt het onderzoek naar het regelen (van de luchtklep, bevochtiging en ontvochtiging) op basis van het inblaasvochtgehalte. Het project werd in opdracht van de VPN door C point uitgevoerd in samenwerking met Gicom BV op de kwekerij van dhr. P. Franzmann te Heijen. Het initiatief voor het project lag bij C point. De aanleiding tot de ontwikkeling van de in dit rapport beschreven inblaasvochtregeling, werd gegeven door de bevindingen uit eerdere door C point uitgevoerde klimaatprojecten, waarin bleek dat het vochtgehalte van de inblaaslucht een belangrijk criterium is bij de energiebehoefte van de klimaatregeling. Op basis van de positieve ervaringen met de huidige inblaastemperatuurregeling en het gegeven dat er inmiddels via andere klimaatmodules (welke in het kader van de MJA-e ontwikkeld zijn) ook een RV inblaasmeting beschikbaar is, kan er ook een inblaasvochtregeling worden ontwikkeld. Doelstellingen De doelstellingen van het project "Energiezuinige inblaasvochtregeling" zijn dan ook: • De regeling van luchtklep, bevochtiging en ontvochtiging (belangrijkste regelingen m.b.t. energiebesparingsmogelijkheden) te verbeteren door deze te sturen op basis van het inblaasvochtgehalte. • Aanbevelingen naar andere klimaatcomputerleveranciers Klimaatregeling vormt één van de belangrijke aandachtspunten in de ondersteunende activiteiten rond de Meerjarenafspraak Energie. Dit project levert een belangrijke bijdrage, om te komen tot klimaatregelingen van een hoger plan, waarbij het productie- en kwaliteitsaspect van de teelt en energiezuinig regelen in elkaars verlengde zullen liggen. Dit project werd in het kader van de MeerJarenAfspraak Energie paddestoelen gefinancierd door Novem en het Productschap Tuinbouw. De VPN heeft als belangenbehartiger zorg gedragen voor de inhoudelijke begeleiding.
Horst, maart 2005 J.H. Gielen
© C point Horst
Pagina 3
Energiezuinige inblaasvochtregeling
3.
Inblaasvochtregeling
3.1.
Algemeen Bij nadere beschouwing kan men concluderen, dat de huidige klimaatregelingen zijn gebaseerd op de klimaatbehoefte van het groeiproces in de cel. Doordat dit groeiproces een groot aantal onbekende factoren bevat, zullen wezenlijke verbeteringen in de klimaatregeling vooral gerealiseerd kunnen worden door nieuwe metingen aan het groeiproces. Omdat men voortaan het inblaasklimaat (temp, RV) kan meten, is het mogelijk de klimaatregeling logischer op te zetten en geschikt te maken voor toekomstige ontwikkelingen op het gebied van nieuwe metingen aan het groeiproces. Deze nieuwe opzet zal een positieve bijdrage leveren aan zaken zoals energiegebruik, productie en kwaliteit. Bij deze opzet wordt het onbekende biologische deel (klimaatbehoefte groeiproces) losgekoppeld van het bekende technische deel (regelen klimaatunit). Een klimaatunit heeft 3 openingen: 2 voor de beschikbare ingaande lucht (cel + buiten) en 1 voor de gewenste uitgaande lucht die de cel in moet worden geblazen. Zodra men weet welk klimaat de cel in moet worden geblazen en men in staat is dit te meten, is het een kwestie van rekenen om dit op een energiezuinige wijze te realiseren. Het voordeel van deze werkwijze is dat de enige link tussen het celklimaat en de regeling van de klimaatunit wordt gevormd door de omrekening van klimaatafwijkingen in de cel naar een gewenst inblaasklimaat. Toekomstige ontwikkelingen zoals nieuwe c.q. andere metingen aan het groeiproces hebben dan ook alleen nog maar gevolgen voor deze omrekening en niet voor de rest van de klimaatregeling, waardoor programma aanpassingen veel eenvoudiger zullen zijn. In de onderstaande tekening is aangegeven hoe een klimaatafwijking in de cel via het inblaasklimaat de klimaatunit aanstuurt. De CO2 meting in de cel wordt alleen nog maar gebruikt om de sturing van de luchtklep te begrenzen (stippellijn).
© C point Horst
Pagina 4
Energiezuinige inblaasvochtregeling
De volgorde van de bijbehorende regeltechnische stappen kan schematisch als volgt worden weergegeven:
3.2.
Opzet regeling In het verleden werd de temperatuurregeling rechtstreeks gebaseerd op de gemeten celluchttemperatuur. Probleem hierbij was het naijl effect van de klimaatunit (m.n. de verwarming), waardoor er continu te laat gereageerd werd en de celtemperatuur wisselend toch nog te koud of te warm kon worden. Een van de grote verbeteringen in de klimaatregeling was de introductie van een temperatuurregeling op basis van inblaastemperatuur. Hierdoor werd het mogelijk om een z.g. 2-traps regeling toe te passen, waarbij een temperatuurafwijking in de cel omgerekend werd naar een gewenste inblaastemperatuur. Zodra de inblaasvoeler (aan het einde van de klimaatunit) afwijkt van de gewenste inblaastemperatuur, wordt direct de klimaatunit bijgestuurd. Hierdoor is er geen sprake meer van een naijl effect, waardoor de temperatuurregeling drastisch is verbeterd. Zoals ook al in de inleiding werd aangegeven, bleek uit eerdere door C point uitgevoerde klimaatprojecten, dat het vochtgehalte van de inblaaslucht een belangrijk criterium is bij de energiebehoefte van de klimaatregeling. Door de ontwikkeling (in het kader van de MJA-e) van een aantal andere klimaatmodules is er een RV inblaasmeting beschikbaar gekomen, waarmee ook het inblaasvochtgehalte kan worden gemeten. Hierdoor is het mogelijk om (net zoals dit bij de inblaastemperatuurregeling is gebeurt) ook een 2-traps RV c.q. vochtdeficit regeling te ontwikkelen op basis van het inblaasvochtgehalte. Het principe van de nieuwe inblaasregeling is gebaseerd op regelen van de warmte, vochtinhoud en luchthoeveelheid (ventilatorstand) van de ingeblazen lucht. (Hierop zijn uitzonderingen mogelijk, zoals b.v. tijdens het Doodstomen). Zodra de vochtinhoud kan worden geregeld, is het voldoende om voor het regelen van de warmte inhoud alleen maar de inblaastemperatuur te regelen, zoals dat op dit moment ook al gebeurt.
© C point Horst
Pagina 5
Energiezuinige inblaasvochtregeling
In het onderstaande schema wordt de bestaande vochtregeling op basis van het celklimaat aangegeven:
Afhankelijk van de teeltfase zal een RV of vochtdeficitafwijking in de cel worden benut om naar behoefte rechtstreeks de bevochtiging, luchtklep en/of de koeling aan te sturen. Bij de aansturing van de luchtklep wordt rekening gehouden met de geschiktheid van de buitenlucht. Verder wordt de luchtklep alleen begrensd door de min. en max. CO2 grenzen. Tevens heeft de luchtklep naar behoefte invloed op de ventilatorstand.
© C point Horst
Pagina 6
Energiezuinige inblaasvochtregeling
In het onderstaande schema wordt de nieuwe vochtregeling op basis van het inblaasvochtgehalte c.q. inblaasvochtdeficit (zie opmerking) aangegeven:
Afhankelijk van de teeltfase zal een RV of vochtdeficitafwijking in de cel worden benut om een regelwaarde inblaasvochtgehalte te berekenen. Op basis van de inblaasvochtgehalte afwijking zal naar behoefte rechtstreeks de bevochtiging, luchtklep en/of de koeling worden aangestuurd. Bij de aansturing van de luchtklep wordt rekening gehouden met de geschiktheid van de buitenlucht. Verder wordt de luchtklep alleen begrensd door de min. en max. CO2 grenzen. Indien de regelwaarde inblaasvochtgehalte tegen de ingestelde min. of max. grens aanloopt, heeft dit in combinatie met de luchtklep naar behoefte invloed op de ventilatorstand. Opmerking In eerste instantie werd de bovengenoemde regeling op inblaasvochtgehalte ontwikkeld en getest. Tijdens de testen bleek, dat door de invloed van de inblaastemperatuur (ondanks een redelijk stabiel inblaasvochtgehalte) de vochtopnamecapaciteit ofwel het vochtdeficit van de ingeblazen lucht niet voldoende constant was. Om dit te kunnen garanderen werd er ook een regeling op inblaasvochtdeficit ontwikkeld en getest. In het hoofdstuk "Inblaasvochtregeling" wordt gemakshalve alleen gesproken over het inblaasvochtgehalte, terwijl dit ook voor het inblaasvochtdeficit geldt. Bij de resultaatbeschrijving is specifiek aangegeven of het de regeling op inblaasvochtgehalte of inblaasvochtdeficit betreft.
3.3.
Meten klimaatafwijkingen cel Standaard zijn de volgende klimaatmetingen in de cel aanwezig: composttemperatuur, luchttemperatuur, RV en CO2. Sinds kort kan hier het vochtdeficit en het warmte-, vocht- en CO2 meetsysteem aan toegevoegd worden. Het vochtdeficit komt in de plaats van de RV en is bedoeld om de vochtopname capaciteit van de cellucht constant te houden. Met het warmte-, vocht- en CO2 meetsysteem kunnen de door het groeiproces afgegeven hoeveelheden warmte-, vocht- en CO2 (ofwel afvalstoffen van het groeiproces) worden gemeten. Daarnaast zijn er ontwikkelingen gaande waarbij infrarood meetapparatuur kan worden gebruikt voor het meten van b.v. de hoedtemperatuur. In deze rapportage is uitgegaan van de standaardmetingen inclusief het vochtdeficit die (m.b.t de cel) op de meeste klimaatcomputersystemen beschikbaar zijn.
© C point Horst
Pagina 7
Energiezuinige inblaasvochtregeling
3.4.
Berekenen gewenst inblaasklimaat Bij de berekening van het gewenste inblaasklimaat worden 2 factoren meegenomen: • regelwaarde inblaastemperatuur • regelwaarde inblaasvochtgehalte Regelwaarde inblaastemperatuur Het uitgangspunt bij de berekening van de regelwaarde inblaastemperatuur, is dat deze (tussen een minimum en maximum grens) wordt bepaald op basis van de luchttemperatuurafwijking in de cel. Hierbij wordt het principe van de z.g. PI (proportionele / integrerende) regeling toegepast. Deze regeling is in de meeste klimaatcomputersystemen al beschikbaar. Regelwaarde inblaasvochtgehalte Het uitgangspunt bij de berekening van de regelwaarde inblaasvochtgehalte, is dat deze (tussen een minimum en maximum grens) wordt bepaald op basis van een RV of vochtdeficit afwijking in de cel. Hierbij wordt het principe van de z.g. PI (proportionele / integrerende) regeling toegepast. Dit onderdeel is nieuw binnen de klimaatcomputersystemen (zie ook beschrijving onder "Sturen klimaatunit op klimaatafwijkingen inblaas").
3.5.
Meten klimaatafwijkingen inblaas Voor de nieuwe opzet is het van belang, dat behalve de veelal gangbare inblaastemperatuur ook een RV inblaas wordt gemeten. Technisch is deze meting reeds ontwikkeld in de klimaatmodule "Warmte-, Vochten CO2 (WVC) meetsysteem". In de praktijk wordt gebruik gemaakt van een 2-tal principes: de elektronische RV meting (minder onderhoud / afschermen tijdens doodstomen noodzakelijk) en een droge + natte voeler (meer onderhoud). Ondanks dat een RV inblaasmeting minder kritisch is als een RV meting in de cel, dient men er zorg voor te dragen dat er betrouwbare meetwaarden worden gerealiseerd. Per slot van rekening vormt de RV inblaas meting in de nieuwe opzet (samen met de inblaastemperatuur) de basis voor het aansturen van de klimaatunit. De RV inblaas meting is de enige hardware-matige aanpassing welke nodig is om op basis van het inblaasvochtgehalte te kunnen regelen. In onderstaande tekening is de RV inblaas meting met het rode kader aangegeven. Om het juiste vochtgehalte van de ingeblazen lucht te kunnen meten, dient de RV inblaas meting achter de bevochtiging te worden geplaatst. RV inblaas meting
3.6.
Sturen klimaatunit op klimaatafwijkingen inblaas Bij het aansturen van de klimaatunit op inblaasklimaat kan onderscheid gemaakt worden tussen het regelen van de inblaastemperatuur en het regelen van het inblaasvochtgehalte. Het aansturen van de klimaatunit op basis van de inblaastemperatuur is reeds een bestaande regeling en zal hier dan ook niet meer worden beschreven. Het aansturen van de klimaatunit op basis van het inblaasvochtgehalte is volledig nieuw. In de onderstaande beschrijving zijn hiervan de onderliggende principes aangegeven.
© C point Horst
Pagina 8
Energiezuinige inblaasvochtregeling
Beschrijving regeling op inblaasvochtgehalte: • De regelwaarde inblaasvochtgehalte wordt bepaald (verhoogd/verlaagd t.o.v. de vorige regelwaarde) afhankelijk van de snelheid waarmee het vochtdeficit in de cel naar zijn regelwaarde loopt. Bij een te klein vochtdeficit in de cel (te vochtig) wordt de regelwaarde inblaasvochtgehalte lager gemaakt (droger) en omgekeerd. De mate van aanpassing van de regelwaarde inblaasvochtgehalte wordt bepaald door een z.g. "PI regeling", waarvan de P-factor instelbaar is. De regelwaarde inblaasvochtgehalte wordt tevens begrensd door een minimum en maximum grens. • De ventilatorstand wordt verhoogd als de regelwaarde (incl. gemeten) inblaasvochtgehalte aan de ingestelde minimum of maximum grens is gekomen. De ventilatorstand wordt pas weer verlaagd als de luchtklep lager wordt gestuurd dan de ingestelde luchtklepstand voor verlaging ventilator. • Inblaasvochtgehalte te hoog (te nat); - Eerst bevochtiging dichtsturen - Als vochtinhoud buiten < vochtinhoud cel, dan luchtklep opensturen en als vochtinhoud buiten > vochtinhoud cel, dan luchtklep dichtsturen - Als de luchtklep de min. of max. klepstand of CO2 grens bereikt, dan koeling opensturen (hierbij wordt geen dauwpunt bepaald, maar wel gemeten) - Optioneel kan de regelwaarde luchttemp. worden verhoogd (mits de maximum luchttemp. nog niet is bereikt) als de koeling aan de maximum stand is gekomen en de buitenlucht ongeschikt is voor koelen. Deze verhoging wordt ongedaan gemaakt zodra het gewenste celvochtdeficit is bereikt. • De koeling wordt altijd op de grootste regelwaarde (regelwaarde t.b.v. inblaastemp., regelwaarde t.b.v. inblaasvochtgehalte) gestuurd. • Inblaasvochtgehalte te laag (te droog); - Eerst koeling dichtsturen - Als vochtinhoud buiten < vochtinhoud cel, dan luchtklep dichtsturen en als vochtinhoud buiten > vochtinhoud cel, dan luchtklep opensturen - Als de luchtklep de min. of max. klepstand of CO2 grens bereikt, dan bevochtiging opensturen. • Luchtklepbegrenzing op CO2; Als tijdens het opensturen de CO2 onder de minimum instelling komt, wordt de luchtklep hierop begrensd. Als tijdens het dichtsturen de CO2 boven de maximum instelling komt, wordt de luchtklep hierop begrensd. De CO2 begrenzing van de luchtklep wordt gestuurd afhankelijk van het CO2 verschil tussen cel en buiten.
© C point Horst
Pagina 9
Energiezuinige inblaasvochtregeling
4.
Praktijk
4.1.
Opzet praktijktest Om de nieuwe regeling op inblaasvochtgehalte te testen zijn er op het bedrijf van dhr. P. Franzmann te Heijen 2 cellen voorzien van een inblaas RV meting. Deze 2 cellen draaien op de nieuwe klimaatregeling. Daarnaast draaien er nog 2 referentiecellen op de standaard klimaatregeling. De cellen met de nieuwe klimaatregeling konden op deze wijze worden vergeleken met gelijktijdig gevulde cellen, waar nog de standaard klimaatregeling werd toegepast. De vergelijkingstest werd gestart in oktober 2003 met cel 4 en 5 (cel 4 met de nieuwe regeling) en cel 14 en 15 (cel 15 met de nieuwe regeling, welke vanaf 3 februari 2004 omgezet is naar inblaasvochtdeficit). Tijdens de testperiode zijn er diverse softwarematige aanpassingen doorgevoerd, waarvan de laatste op 28 april 2004. Een korte samenvatting van de doorgevoerde aanpassingen: Oktober 2003: • Verhogen ventilatorstand als inblaasvochtgehalte de ingestelde min./max. grens bereikt • Aanpassen bepalen regelwaarde inblaasvochtgehalte • Berekenen dauwpunt achter koeling (op basis van temp. meting na koeling) als extra informatie. Februari 2004: • Cel 15 regelen op inblaasvochtdeficit i.p.v. inblaasvochtgehalte (vanaf 3 februari 2004) • Sturing luchtklep tijdens CO2 begrenzing afhankelijk van verschil tussen CO2 meting cel en buiten (vanaf 18 februari 2004) • Bij herstart proefcellen regeling op inblaasvochtgehalte automatisch inschakelen i.p.v. handmatig (vanaf 18 februari 2004). April 2004: • RV en AV berekening voor extreem lage RV waarden aangepast (vanaf 28 april 2004).
4.2.
Bevindingen Persoonlijke teeltervaringen met het regelen op inblaasvochtgehalte en inblaasvochtdeficit. In de tijd dat ik de regeling op basis van het inblaasvochtgehalte en het inblaasvochtdeficit met de gewone regeling op mijn bedrijf heb kunnen vergelijken, zijn mij zowel wat betreft de kwaliteit (en de opbrengst) van de champignons als ook de klimaatregeling geen duidelijke verschillen opgevallen. • Volgens mij is het voor de kwaliteit (en de opbrengst) van de champignons vooral van belang dat de cel op vochtdeficit wordt geregeld. Dit gebeurt zowel bij de standaard regeling als ook bij de nieuwe regeling. Dit verklaart volgens mij dan ook dat er geen zichtbare verschillen wat kwaliteit (en opbrengst) betreft konden worden geconstateerd. • Dat er bij de nieuwe regeling een extra tussenstap via het inblaasklimaat wordt gemaakt zal mogelijk wel effect op het energiegebruik kunnen hebben. Uit de klepstanden welke dagelijks op de cultuurstaat werden genoteerd zijn echter geen duidelijke verschillen opgevallen. Hiervoor zal de gedetailleerde data analyse een betere maatstaf zijn. • Ook zijn er in de stabiliteit van de regeling geen duidelijke verschillen opgevallen. Mogelijk is de gedetailleerde data analyse hiervoor ook een betere maatstaf. • Nu het in de nieuwe regeling zichtbaar wordt gemaakt, blijkt het inblaasvochtgehalte c.q. inblaasvochtdeficit behoorlijk te variëren. Waarschijnlijk liggen hier nog mogelijkheden voor verbetering, ten gunste van het energiegebruik. • Wat de keuze tussen het regelen op inblaasvochtgehalte of inblaasvochtdeficit betreft, heeft het inblaasvochtdeficit mijn voorkeur omdat hiermee de totale vochtopnamecapaciteit van de inblaaslucht (i.p.v. het vochtgehalte) geregeld wordt. In de testen waren echter geen duidelijke verschillen te zien. Mogelijk is de gedetailleerde data analyse hiervoor ook een betere maatstaf. Piet Franzmann Heijen
© C point Horst
Pagina 10
Energiezuinige inblaasvochtregeling
5.
Resultaten, conclusies en aanbevelingen
5.1.
Resultaten Niet alle geregistreerde teelten waren bruikbaar (b.v. door niet parallel lopen, niet ingeschakelde regeling, defecte meting, software aanpassingen e.d.). Bij het beoordelen van de resultaten zijn alleen de teelten gekozen uit de periode na de laatste software aanpassing. Omdat de regeling op inblaasvochtgehalte vooral actief is in de teeltfasen waarbij veel ontvochtigd moet worden, is er gekozen om vooral naar de uitgroei/oogstfase te kijken. Er is een periode van 18 dagen geselecteerd vanaf het moment dat naar de uitgroei/oogstfase werd overgeschakeld. Dit komt bij het betreffende plukbedrijf overeen met een periode vanaf 2 dagen na start afventileren tot aan de 2e vlucht. T.b.v. de registratie werden elk kwartier alle meetgegevens opgeslagen, zodat er van elke teeltronde 18 * 24 * 4 = 1728 meetgegevens met de referentiecel vergeleken konden worden. In totaal zijn er 12 van dergelijke teeltronden (en 12 referentie teeltronden) voor de analyse gebruikt. Belangrijk is om hierbij te vermelden dat 4 van deze teeltronden betrekking hadden op de vergelijkingstest tussen cel 4 en 5, waarbij cel 4 was voorzien van een nieuwe regeling op basis van inblaasvochtgehalte. De andere 8 teeltronden hadden betrekking op de vergelijkingstest tussen cel 14 en 15, waarbij cel 15 was voorzien van een nieuwe regeling op inblaasvochtdeficit. Inblaasvochtgehalte versus inblaasvochtdeficit In eerste instantie werd er een regeling op inblaasvochtgehalte ontwikkeld. Gedurende de praktijktesten is echter besloten om tevens een regeling op inblaasvochtdeficit te ontwikkelen (welke op cel 15 werd getest). De reden hiervoor was, dat bij het regelen op inblaasvochtgehalte weliswaar het ingeblazen vochtgehalte op een gewenste waarde kon worden geregeld, maar dat hiermee (door de invloed van de inblaastemperatuur) geen vaste vochtopnamecapaciteit van de ingeblazen lucht kon worden gegarandeerd. Door rechtstreeks op de vochtopnamecapaciteit van de ingeblazen lucht ofwel het inblaasvochtdeficit te gaan regelen kon dit wel worden gerealiseerd. Data analyse Naast de in het vorige hoofdstuk genoemde praktijkbevindingen heeft er ook een data analyse plaatsgevonden. Hierbij is o.a. gekeken naar: • gemiddelde klepstanden • klimaatafwijkingen • stabiliteit regeling • afwijkingen inblaasvochtgehalte en inblaasvochtdeficit.
© C point Horst
Pagina 11
Energiezuinige inblaasvochtregeling
Gemiddelde klepstanden De nieuwe klimaatregeling zal naar verwachting tot verschillen in de aansturing van de klimaatunit leiden met mogelijk gunstige effecten op het energiegebruik. Omdat er geen individuele energiemetingen in het project waren opgenomen, is er vooral gekeken naar de effecten op de gemiddelde klepstanden tijdens de genoemde periode van 18 dagen van de uitgroei/oogstfase. De stoomklep (doodstomen) is hierbij weggelaten omdat de nieuwe regeling hierop geen effect heeft. In de onderstaande tabel is een samenvatting gegeven van de gemiddelde klepstanden. Voor de uitgebreide tabel zie bijlage: Gemiddelde waarden en deviatie.
Uit het bovenste deel van de tabel blijkt dat bij het regelen op inblaasvochtgehalte de absolute klepstand voor de luchtklep 4,5 % lager uitviel, de verwarming 5,3 % hoger, de koeling 6,3 % lager, de bevochtiging 3,3 %/t hoger en de ventilator 0,4 % lager. Uit het onderste deel van de tabel blijkt dat bij het regelen op inblaasvochtdeficit de absolute klepstand voor de luchtklep 1,2 % lager uitviel, de verwarming 4,0 % lager, de koeling 4,4 % lager, de bevochtiging 0,4 %/t hoger en de ventilator 1,0 % lager. Wat het energiegebruik betreft zullen vooral verwarming en de koeling een belangrijke rol spelen. De luchtklep zelf, de lage bevochtigingsklepstanden en de kleine verschillen in de ventilatorstand zullen geen noemenswaardige invloed op het energiegebruik hebben. Als we de absolute verschillen in de verwarmings- en koelklepstanden omrekenen naar procentuele verschillen, blijkt er bij de regeling op inblaasvochtgehalte 28,3 % meer verwarming en 9,5 % minder koeling nodig te zijn geweest. Bij de regeling op inblaasvochtdeficit is er 12,5 % minder verwarming en 9,6 % minder koeling geweest. Ter illustratie zie bijlage: Grafiek 1 t/m 4.
© C point Horst
Pagina 12
Energiezuinige inblaasvochtregeling
Klimaatafwijkingen De nieuwe klimaatregeling zal naar verwachting tot kleinere klimaatafwijkingen leiden. Om dit te achterhalen is er vooral gekeken naar de effecten op de gemiddelde deviatie (is gemiddelde afwijking t.o.v. de gemiddelde waarde) tijdens de genoemde periode van 18 dagen van de uitgroei/oogstfase. Een grotere gemiddelde deviatie betekent een grotere afwijking en omgekeerd betekent een kleinere gemiddelde deviatie een kleinere afwijking. In de onderstaande tabel is een samenvatting gegeven van de gemiddelde deviatie. Voor de uitgebreide tabel zie bijlage: Gemiddelde waarden en deviatie.
Uit het bovenste deel van de tabel blijkt dat bij het regelen op inblaasvochtgehalte het absolute verschil van de klimaatafwijking (ofwel de gemiddelde deviatie) alleen bij de CO2 (-23 ppm) en de ventilator (- 0,3 %) kleiner uitviel en bij alle andere metingen of sturingen gelijk of groter. Uit het onderste deel van de tabel blijkt dat bij het regelen op inblaasvochtdeficit het absolute verschil van de klimaatafwijking alleen bij de koeling (0,3 %) iets groter uitviel en bij alle andere metingen of sturingen gelijk of kleiner (dus gunstiger). Wat tevens opvalt is dat het regelen op inblaasvochtgehalte t.o.v. de standaard klimaatregeling tot grotere klimaatafwijkingen van de verwarming en bevochtiging heeft geleid en dat het regelen op inblaasvochtdeficit juist tot kleinere klimaatafwijkingen van de verwarming en bevochtiging heeft geleid. Als we de absolute verschillen omrekenen naar procentuele verschillen, blijkt ook hier weer dat de procentuele verschillen in de klimaatafwijkingen vooral bij het regelen op inblaasvochtdeficit duidelijk kleiner (dus gunstiger) uitvallen dan bij de standaard klimaatregeling. Uitschieter hierbij is de verwarming, waarvan de klimaatafwijking 11,2 % kleiner was dan bij de standaard regeling. Stabiliteit regeling Omdat de gemiddelde deviatie alleen de gemiddelde grootte van de klimaatafwijking aangeeft, is er ook naar de stabiliteit (pendel frequentie) van de klimaatregeling gekeken. Dit is niet mogelijk middels statistische analyse, maar kan alleen door beoordeling van de klimaatgrafieken worden gedaan. Omdat uit het voorgaande bleek dat het regelen op inblaasvochtdeficit de meest interessante optie is, zijn met name de grafieken van cel 15 in relatie tot referentie cel 14 hierop beoordeeld. Uit de vergelijking van diverse teeltronden valt op, dat de regeling op inblaasvochtdeficit weliswaar kleinere klimaatafwijkingen heeft dan de standaard klimaatregeling, maar de frequentie van de pendelingen is over het algemeen groter. (Zie ook de grafieken in de bijlage). Deze constatering is echter niet geheel onverwacht. Omdat de directe regeling via het inblaasklimaat de klimaatafwijkingen eerder opvangt (met kleinere klimaatafwijkingen tot gevolg), zal er vaker worden gecorrigeerd (met meer kleinere pendelingen tot gevolg). Mogelijk kunnen hier nog verbeteringen worden gerealiseerd door o.a. optimalisering van de inblaastemperatuur regeling en met name de onderliggende verwarmingsregeling. Ter illustratie zie bijlage: Grafiek 5 en 6.
© C point Horst
Pagina 13
Energiezuinige inblaasvochtregeling
Afwijkingen inblaasvochtgehalte en inblaasvochtdeficit Bij de 2 cellen met de nieuwe klimaatregeling is behalve naar de gemiddelde klepstanden en de klimaatafwijkingen ook gekeken naar het verloop van het inblaasklimaat. Naast de standaard inblaastemperatuur is er bij beide cellen met de nieuwe klimaatregeling gekeken naar het inblaasvochtgehalte en bij cel 15 (waar de test op inblaasvochtdeficit werd uitgevoerd) is er ook naar het inblaasvochtdeficit gekeken. In de onderstaande tabel zijn hiervan de gemiddelde waarden en de gemiddelde deviatie aangegeven.
In de tabel kan worden afgelezen, dat het gemiddelde inblaasvochtgehalte zowel bij cel 4 (regeling op inblaasvochtgehalte) als ook bij cel 15 (regeling op inblaasvochtdeficit) op 6,5 g/kg lag. Tevens lag bij cel 15 het gemiddelde inblaasvochtdeficit ook op 6,5 g/kg. Omdat dit bij cel 15 met een gemiddelde inblaastemp. van 18 graden plaatsvond, betekent dit dat in de betreffende periode de gemiddelde RV inblaas op 50 % heeft gelegen. (18 graden 100 % RV bevat een vochtgehalte van 13 g/kg, dus 18 graden 50 % RV bevat een vochtgehalte van 6,5 g/kg en heeft dan een vochtdeficit van 6,5 g/kg). Het zou in feite dan ook niet uitmaken, of men gemiddeld op 6,5 g/kg vochtgehalte of 6,5 g/kg vochtdeficit zou regelen. Uit de voorgaande resultaten blijkt echter dat het regelen op inblaasvochtdeficit duidelijk de voorkeur heeft, omdat dit tot lagere klepstanden en kleinere klimaatafwijkingen leidt. Wat de gemiddelde deviatie van cel 15 betreft, is het opvallend dat dit bij het inblaasvochtgehalte "maar" 1,8 g/kg is en bij het inblaasvochtdeficit op 3,3 g/kg ligt. Ter illustratie zie bijlage: Grafiek 7 en 8. Omdat het inblaasvochtdeficit tot stand komt door een combinatie van inblaasvochtgehalte en inblaastemperatuur, kan men hier uit afleiden dat bij het regelen op inblaasvochtdeficit mogelijk nog betere resultaten kunnen worden behaald door het optimaliseren van de inblaastemperatuurregeling. Met name het verband tussen inblaastemperatuur en de onderliggende verwarmingsregeling is hierbij van belang. Opmerking: Ventilator Bij het beoordelen van de grafieken viel verder op, dat het in de laatste dagen voor de eerste vlucht (met geschikte buitenlucht) regelmatig voorkwam dat het vochtdeficit in de cel te klein werd (te vochtig), ondanks 100 % luchtklep en 100 % koeling. Ook de CO2 liep dan ver boven de betreffende CO2 grens uit. Oorzaak hiervan waren de extreem lage ventilatorstanden die gebruikt werden. Hogere ventilatorstanden zouden in dergelijke gevallen voor meer luchtverversing en respectievelijk minder koelbehoefte zorgen, wat een lager energieverbruik tot gevolg zou hebben. Ter illustratie zie bijlage: Grafiek 9. Dhr. Franzmann kiest echter uit kwaliteitsoverwegingen voor dergelijke extreem lage ventilatorstanden, waarbij over het algemeen nog net het gewenste klimaat gehandhaafd kan worden. In de laatste paar dagen voor de eerste vlucht blijkt dit echter niet altijd meer te lukken. (Mogelijk kunnen bij snij bedrijven wel hogere ventilatorstanden worden toegepast en kan daar meer energievoordeel worden gehaald). Opmerking: Luchtklep In de nieuwe regeling wordt de luchtklep op inblaasvochtdeficit geregeld, totdat hierbij de min. of max. CO2 grens wordt bereikt. Op dat moment bepaalt de betreffende CO2 grens de sturing van de luchtklep. Tijdens het opstellen van deze rapportage ontstond de gedachte om hier nog een optie aan toe te voegen: In situaties waarin het (op basis van het gewenste inblaasvochtgehalte en de beschikbare vochtgehaltes buiten en in de cel) al bij voorbaat duidelijk is dat de luchtklep het beste volop buitenlucht (met min. CO2 begrenzing) of volop cellucht (met max. CO2 begrenzing) kan nemen, hoeft er niet op inblaasvochtdeficit te worden geregeld. Alleen als er mengcondities van buitenlucht en cellucht nodig zijn zal de luchtklep op inblaasvochtdeficit moeten worden geregeld. Mogelijk kan met een dergelijke optie nog wat extra energiebesparing en stabiliteit in de regeling worden gerealiseerd.
© C point Horst
Pagina 14
Energiezuinige inblaasvochtregeling
5.2.
Conclusies Op basis van de praktijkervaringen en de resultaten uit de data analyse kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Praktijktest In eerste instantie werd er een regeling op inblaasvochtgehalte ontwikkeld. Het bleek, dat door de invloed van de inblaastemperatuur hiermee geen vaste vochtopnamecapaciteit (ofwel vochtdeficit) van de ingeblazen lucht kon worden gegarandeerd. Voor cel 15 werd daarom een regeling op inblaasvochtdeficit ontwikkeld. • T.o.v. de standaardregeling konden er zowel bij de regeling op inblaasvochtgehalte als ook bij de regeling op inblaasvochtdeficit geen zichtbare verschillen in kwaliteit (en opbrengst) worden geconstateerd. De verklaring hiervoor ligt volgens dhr. Franzmann in het feit dat kwaliteit (en opbrengst) vooral zijn gerelateerd aan het vochtdeficit in de cel. Dit is zowel bij de standaard regeling als ook de nieuwe regeling het geval. • M.b.t. de klepstanden en de stabiliteit van de regeling zijn geen duidelijke verschillen opgevallen. Mogelijk heeft de extra tussenstap via het inblaasklimaat wel een gunstig effect op het energiegebruik, maar dit is niet afzonderlijk gemeten. • Ondanks dat er geen zichtbare verschillen te zien waren tussen het regelen op inblaasvochtgehalte en inblaasvochtdeficit heeft het regelen op inblaasvochtdeficit de voorkeur, omdat hiermee de totale vochtopnamecapaciteit van de inblaaslucht geregeld kan worden. • Het inblaasvochtgehalte c.q. inblaasvochtdeficit blijkt behoorlijk te variëren. Waarschijnlijk liggen hier nog mogelijkheden voor verbetering, ten gunste van het energiegebruik en stabiliteit van de regeling.
Data analyse Gemiddelde klepstanden • Wat het energiegebruik betreft zullen vooral de gemiddelde klepstanden van de verwarming en de koeling een belangrijke rol spelen. Als we hiervan de absolute klepstand verschillen omrekenen naar procentuele verschillen, blijkt er (t.o.v. de standaard klimaatregeling) bij de regeling op inblaasvochtgehalte 28,3 % meer verwarming en 9,5 % minder koeling nodig te zijn geweest. Bij de regeling op inblaasvochtdeficit is er 12,5 % minder verwarming en 9,6 % minder koeling geweest. Deze gegevens zijn gebaseerd op een periode 3/4 jaar (mei t/m januari). • Er kan dan ook worden geconcludeerd dat het regelen op inblaasvochtdeficit de voorkeur heeft i.v.m. energiebesparing op verwarming en koeling. • Omdat er geen individuele energiemetingen hebben plaatsgevonden, zijn de effecten op de energie efficiency niet concreet aan te geven. Indicatief kan worden ingeschat, dat 12,5 % minder verwarming en 9,6 % minder koeling (ondanks mogelijke mechanische verschillen tussen de installaties) toch wel tot zo'n 5 % energiebesparing moet kunnen leiden. Klimaatafwijkingen • Wat de klimaatafwijkingen betreft is gekeken naar de absolute verschillen (deviatie) bij alle metingen en sturingen. Wat hierbij opviel is dat het regelen op inblaasvochtgehalte t.o.v. de standaard klimaatregeling tot grotere klimaatafwijkingen bij alle metingen en sturingen (CO2 en ventilator iets kleiner) heeft geleid en dat het regelen op inblaasvochtdeficit juist tot kleinere klimaatafwijkingen (koeling iets groter) heeft geleid. • Als we de absolute verschillen omrekenen naar procentuele verschillen, blijkt dat de procentuele verschillen in de klimaatafwijkingen alleen bij het regelen op inblaasvochtdeficit duidelijk kleiner uitvallen dan bij de standaard klimaatregeling. Uitschieter hierbij is de verwarming, waarvan de klimaatafwijking 11,2 % kleiner was dan bij de standaard regeling. Deze gegevens zijn gebaseerd op een periode 3/4 jaar (mei t/m januari). • Ook hier kan dus worden geconcludeerd dat het regelen op inblaasvochtdeficit de voorkeur heeft i.v.m. kleinere klimaatafwijkingen.
© C point Horst
Pagina 15
Energiezuinige inblaasvochtregeling
Stabiliteit regeling • Omdat uit de controle van de gemiddelde klepstanden en de klimaatafwijkingen al duidelijk is geworden dat de regeling op inblaasvochtdeficit de voorkeur heeft, zijn wat de stabiliteit (pendel frequentie) betreft alleen de grafieken hiervan met de standaard klimaatregeling vergeleken. Hieruit blijkt dat de regeling op inblaasvochtdeficit weliswaar kleinere klimaatafwijkingen heeft dan de standaard klimaatregeling, maar de frequentie van de pendelingen is over het algemeen groter. • Er kan dan ook worden geconcludeerd, dat de directe regeling via het inblaasklimaat de klimaatafwijkingen eerder opvangt (kleinere klimaatafwijkingen), maar vaker zal corrigeren (meer pendelingen). • Door de inblaastemperatuur regeling en met name de onderliggende verwarmingsregeling te optimaliseren, kunnen hier mogelijk nog verbeteringen worden gerealiseerd. Afwijkingen inblaasvochtgehalte en inblaasvochtdeficit • Het is opvallend dat de klimaatafwijkingen van het inblaasvochtgehalte duidelijk kleiner zijn dan van het inblaasvochtdeficit (1,8 t.o.v. 3,3 g/kg). Omdat het inblaasvochtdeficit tot stand komt door een combinatie van inblaasvochtgehalte en inblaastemperatuur, kan men hier uit concluderen dat bij het regelen op inblaasvochtdeficit mogelijk nog betere resultaten kunnen worden behaald door het optimaliseren van de inblaastemperatuurregeling en met name de onderliggende verwarmingsregeling. Ventilator • Dhr. Franzmann kiest uit kwaliteitsoverwegingen voor extreem lage ventilatorstanden, waarbij over het algemeen nog net het gewenste klimaat gehandhaafd kan worden. De potentiële energiebesparing van de nieuwe klimaatregeling (op inblaasvochtdeficit) zal met deze beperkte ventilatorstanden, waarbij ook maar beperkte luchtverversing mogelijk is, niet volledig uit de verf komen. • Hogere ventilatorstanden zouden in dergelijke gevallen voor meer luchtverversing en respectievelijk minder koelbehoefte zorgen, wat een lager energieverbruik tot gevolg zou hebben. Mogelijk kunnen bij snij bedrijven wel hogere ventilatorstanden worden toegepast en kan daar meer energievoordeel worden gehaald. Luchtklep • Momenteel wordt de luchtklep over het hele bereik op basis van inblaasvochtdeficit geregeld. Er komen echter situaties voor, waarin het vanuit het beschikbare klimaat (buitenlucht / cellucht) al bij voorbaat duidelijk is, dat de beste keuze is om volop buitenlucht (met min. CO2 begrenzing) te nemen of juist volop cellucht (met max. CO2 begrenzing) te nemen. Waarschijnlijk is het dan voldoende om de luchtklep alleen op inblaasvochtdeficit te regelen als er mengcondities van buitenlucht en cellucht gevraagd worden.
© C point Horst
Pagina 16
Energiezuinige inblaasvochtregeling
5.3.
Aanbevelingen Op basis van de bevindingen uit deze rapportage kunnen de volgende aanbevelingen worden gedaan: • Regelen op inblaasvochtdeficit verdient de voorkeur t.o.v. regelen op inblaasvochtgehalte (of de standaard klimaatregeling). • Bij het regelen op inblaasvochtdeficit komen (naast lagere klepstanden en kleinere klimaatafwijkingen) wel meer pendelingen voor. Via optimalisering van de inblaastemperatuur regeling en met name de onderliggende verwarmingsregeling is dit mogelijk nog te verbeteren. • Het gebruik van extreem lage ventilatorstanden is een teeltkeuze, waardoor er minder buitenlucht beschikbaar is en meer energie nodig zal zijn. Indien de kwaliteit dit toelaat dient men (met name tijdens de uitgroei van de eerste vlucht) ventilatorstanden te kiezen, welke hoog genoeg zijn om (indien hierom gevraagd wordt) de min. CO2 grens te kunnen bereiken. • Mogelijk kan er nog een optie aan de luchtklepregeling worden toegevoegd voor situaties waarin het vanuit het beschikbare klimaat (buitenlucht / cellucht) al bij voorbaat duidelijk is, dat de beste keuze is om volop buitenlucht (met min. CO2 begrenzing) te nemen of juist volop cellucht (met max. CO2 begrenzing) te nemen. De luchtklepregeling op inblaasvochtdeficit blijft van toepassing als er mengcondities van buitenlucht en cellucht gevraagd worden. Mogelijk kan dit nog tot wat extra energiebesparing en stabiliteit in de regeling leiden. Implementatie Bij de nieuwe regeling zijn geen verschillen in kwaliteit (en opbrengst) geconstateerd. Wel zal het regelen op inblaasvochtdeficit tot lagere klepstanden en kleinere klimaatafwijkingen leiden. Mogelijk kunnen via de genoemde aanbevelingen de pendelingen nog verder worden verkleind. De nieuwe regeling heeft een positieve invloed op de energie efficiëntie. Het is derhalve dan ook zinvol om het regelen op inblaasvochtdeficit ook te implementeren in de andere klimaatcomputersystemen.
© C point Horst
Pagina 17
Energiezuinige inblaasvochtregeling
6.
Literatuurlijst Ham, Ph.J. (1984) Mollier-h/x- diagrammen voor vochtige lucht, geconstrueerd d.m.v. de computer Klimaatbeheersing 13, nr.8 Publicatie 915, TNO, DELFT Gielen, J.H. (2002) NOVEM rapport "Energiezuinige vochtregeling" C Point, HORST Gielen, J.H. (2002) NOVEM rapport "Meet- & informatiesysteem Warmte-, Vocht-, CO2-afgifte" C Point, HORST
© C point Horst
Pagina 18
Energiezuinige inblaasvochtregeling
7.
Bijlagen
7.1.
Gemiddelde waarden en deviatie
© C point Horst
Pagina 19
Energiezuinige inblaasvochtregeling
© C point Horst
Pagina 20
Energiezuinige inblaasvochtregeling
7.2.
Grafieken Grafiek 1: Verwarming, cel 14 (standaard regeling)
Grafiek 2: Verwarming, cel 15 (inblaasvochtdeficit regeling)
© C point Horst
Pagina 21
Energiezuinige inblaasvochtregeling
Grafiek 3: Koeling, cel 14 (standaard regeling)
Grafiek 4: Koeling, cel 15 (inblaasvochtdeficit regeling)
© C point Horst
Pagina 22
Energiezuinige inblaasvochtregeling
Grafiek 5: Inblaastemperatuur, cel 14 (standaard regeling)
Grafiek 6: Inblaastemperatuur, cel 15 (inblaasvochtdeficit regeling)
© C point Horst
Pagina 23
Energiezuinige inblaasvochtregeling
Grafiek 7: Inblaasvochtgehalte, cel 15 (inblaasvochtdeficit regeling)
Grafiek 8: Inblaasvochtdeficit, cel 15 (inblaasvochtdeficit regeling)
© C point Horst
Pagina 24
Energiezuinige inblaasvochtregeling
Grafiek 9: Lage ventilatorstand, cel 15 (inblaasvochtdeficit regeling)
© C point Horst
Pagina 25
Energiezuinige inblaasvochtregeling
7.3.
Mollierdiagram 1013 mbar
© C point Horst
Pagina 26