Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland
Milieufederatie Drenthe, Milieufederatie Groningen, Friese milieufederatie 30 juni 2004 Rapport 9P3577
Chopinlaan 12 Postbus 8064 9702 KB Groningen +31 (0)50 521 42 14 050-5261453
[email protected] www.royalhaskoning.com Arnhem 09122561
Documenttitel
Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland
Status
Rapport
Datum
30 juni 2004
Projectnummer Auteur(s)
9P3577 dr. A.J.M. Bos drs. B.N. Pents
Opdrachtgever Referentie
Milieufederatie Drenthe, Milieufederatie Groningen, Friese milieufederatie 9P3577/R0003/SBO/Gron
Telefoon Fax E-mail Internet KvK
SAMENVATTING In 1997 zijn in Kyoto internationale afspraken gemaakt over het reduceren van de emissies van broeikasgassen. Nederland heeft zich hierbij het doel opgelegd om in de periode 2008-2012 een emissiereductie van 6% CO2-equivalenten te bewerkstelligen. Gemeenten en provincies hebben zich middels ondertekening van het klimaatconvenant gecommitteerd aan deze Kyoto-doelstellingen en moeten regionaal en lokaal werk maken van de reductie van broeikasgassen. Energiebesparing en de implementatie van duurzame energie zijn belangrijke peilers hierbinnen. Grote kansen voor, met name, energiebesparing, liggen binnen de sector woningbouw en dan voornamelijk binnen de bestaande bouw. Hier kan op een vrij kosteneffectieve manier CO2-reductie worden gerealiseerd. Energiebesparingsmaatregelen liggen op de plank, maar een grootschalige en gecoördineerde toepassing daarvan vindt niet plaats. Dit onderzoek richt zich op het energiebesparingspotentieel in de bestaande bouw in Noord-Nederland. In deel 1 van de studie is het besparingspotentieel voor NoordNederland in kaart gebracht. Voor een vijftal gemeenten, te weten Assen, Groningen, Meppel, Veendam en Leeuwarden, is de bestaande woningvoorraad geanalyseerd. De meest kansrijke segmenten voor energiebesparing zijn in kaart gebracht, inclusief de bijbehorende maatregelpakketten. De maatregelen die zijn meegenomen hebben een terugverdientijd van minder dan 15 jaar. Tevens is een emissiereductiedoelstelling voor Noord-Nederland geformuleerd. Deze bedraagt 565 kiloton CO2 en is ongeveer 10% van de landelijke doelstelling van 5,4 megaton. Het valt op dat de gemeenten Assen, Meppel, en Veendam vrijwel hetzelfde potentieel hebben. Toch heeft Assen een veel groter aantal woningen en daarmee hebben zij een hogere doelstelling te behalen. Hetzelfde geldt voor Groningen en Leeuwarden. Deze hebben hetzelfde potentieel, ondanks het feit dat Groningen bijna twee keer zo groot is. Er geldt dat hoe stedelijker de gemeente is, hoe kleiner het besparingspotentieel is. Dit wordt veroorzaakt door de opbouw van het woningbestand. Landelijke gemeenten hebben veel vrijstaande woningen en twee-onder-één-kap woningen. In deze twee categorieën woningen valt veel energie te besparen. Het zal in stedelijke gemeenten Leeuwarden en Groningen veel inspanningen vergen om de CO2-reductiedoelstelling in de bestaande bouw te behalen. Het stimuleren van extra, niet-schil-gebonden, maatregelen, zoals het waterzijdig inregelen van CVinstallaties, kan in dergelijke gemeenten wellicht een goede bijdrage leveren. Naast de geselecteerde maatregelen is er nog een groot aantal minder kosteneffectieve maatregelen waarmee een aanzienlijke energiebesparing kan worden bereikt. Dit is bijvoorbeeld het toepassen van HR++glas. De toepassing van dit glas heeft een grote energiebesparing tot gevolg, maar de investeringskosten zijn ook erg hoog. Vaak speelt bij dergelijke investeringen niet alleen de energiebesparing mee, maar ook comfortverhoging en dergelijke. In deel 2 van de studie zijn de kansen en belemmeringen voor de realisatie van energiebesparing in de bestaande bouw en de rol van de diverse actoren in kaart gebracht. De focus ligt op de rol voor de lokale overheden en de woningbouwverenigingen; de laatste is een eenduidige groep waar de gemeenten relatief eenvoudig mee in contact kunnen komen. Deel 2 mondt uit in een eerste aanzet voor een ‘Plan van Aanpak Energiebesparing in de bestaande bouw in NoordNederland’. Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland Rapport
9P3577/R0003/SBO/Gron 30 juni 2004
Belangrijke aanknopingspunten voor energiebesparing in de bestaande bouw in het huidig beleid zijn het klimaatbeleid, ISV1 en ISV2, en het duurzaam bouwen beleid. Deze worden kort besproken. Vervolgens wordt de wettelijke rol, de rol als stimulator/ initiator, de voorbeeldrol en de rol als ruimtelijk ordenaar van de lokale overheden, de gemeenten en provincies, uiteen gezet. Aansluitend zijn enkele belangrijke bevindingen uiteengezet die volgen uit telefonische interviews met betrokkenen bij projecten die wat betreft de implementatie van energiebesparing en de introductie van duurzame energie als succesvol mogen worden beschouwd. Onderscheiden worden de rol van de lokale overheden en de rol van woningcorporaties. Tevens wordt de samenwerking tussen de lokale overheden, de woningcorporaties de projectontwikkelaars en burgers belicht, en wordt aandacht besteed aan het vermarkten van energiezuinige bouw. Tot slot zijn de succesfactoren, kansen en belemmeringen geanalyseerd en wordt er een aantal activiteiten gedefinieerd die een eerste aanzet vormen voor een ‘Plan van Aanpak Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland’. De activiteiten zoemen in op de volgende sporen:
•
• • •
kennisbundeling en kennisverspreiding op een aantal onderwerpen: toepassen van creatieve oplossingen in de financiële sfeer, toepassen van privaatrechtelijke overeenkomsten, toepassen van convenantachtige constructies, en een goede samenwerking tussen, hoofdzakelijk, gemeenten en woningcorporaties. De rechtstreekse focus op woningcorporaties in het kader van het terugtrekken van de nationale overheid. Goede samenwerking tussen gemeenten en woningcorporaties en een goede communicatie richting burgers. Een goede afstemming tussen de actoren die betrokken zijn bij duurzaam bouwen, in het bijzonder gemeenten, provincies, woningcorporaties en projectontwikkelaars.
Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland Rapport
9P3577/R0003/SBO/Gron 30 juni 2004
INHOUDSOPGAVE
1
2
3
4
INLEIDING 1.1 1.2 1.3
Blz. 1 1 1 2
Aanleiding studie Opzet studie Leeswijzer
ENERGIEBESPARINGSPOTENTIEEL IN DE BESTAANDE WONINGBOUW IN NOORD-NEDERLAND 2.1 CO2-emissiereductiedoelstelling voor de bestaande woningvoorraad in Noord-Nederland 2.2 Energiebesparingspotentie in de bestaande bouw in enkele gemeenten in Noord-Nederland 2.3 Conclusies ‘energiebesparingspotentie in de bestaande bouw in enkele gemeenten in Noord-Nederland’
3 3 4 9
KANSEN, BELEMMERINGEN EN DE ROL VAN DIVERSE ACTOREN BIJ DE REALISATIE VAN ENERGIEBESPARING IN DE BESTAANDE BOUW 3.1 Inleiding 3.2 Beleid energiezuinig bouwen 3.3 De rol van gemeenten en provincies 3.4 Bevindingen interviews, literatuur en masterclass
11 11 11 13 15
HOE ENERGIEBESPARINGSPROJECTEN IN DE NABIJE TOEKOMST TE INITIËREN EN REALISEREN
22
Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland Rapport
9P3577/R0003/SBO/Gron 30 juni 2004
1
INLEIDING
1.1
Aanleiding studie In 1997 zijn in Kyoto internationale afspraken gemaakt over het reduceren van de emissies van broeikasgassen. Nederland heeft zich hierbij het doel opgelegd om in de periode 2008-2012 een emissiereductie van 6% CO2-equivalenten te bewerkstelligen. Gemeenten en provincies hebben zich middels ondertekening van het klimaatconvenant gecommitteerd aan deze Kyoto-doelstellingen en moeten regionaal en lokaal werk maken van de reductie van broeikasgassen. Energiebesparing en de implementatie van duurzame energie zijn belangrijke peilers hierbinnen. Grote kansen voor, met name, energiebesparing, liggen binnen de sector woningbouw en dan voornamelijk binnen de bestaande bouw. Hier kan op een vrij kosteneffectieve manier CO2-reductie worden gerealiseerd. Energiebesparingsmaatregelen liggen op de plank, maar een grootschalige en gecoördineerde toepassing daarvan vindt niet plaats.
1.2
Opzet studie Dit onderzoek richt zich op het energiebesparingspotentieel in de bestaande bouw in Noord-Nederland. In deel 1 van de studie is het besparingspotentieel voor NoordNederland in kaart gebracht. Voor een vijftal gemeenten, te weten Assen, Groningen, Meppel, Veendam en Leeuwarden, is de bestaande woningvoorraad geanalyseerd. De meest kansrijke segmenten voor energiebesparing zijn in kaart gebracht, inclusief de bijbehorende maatregelpakketten. Tevens is een emissiereductiedoelstelling voor Noord-Nederland geformuleerd. In deel 2 van de studie zijn de kansen en belemmeringen voor de realisatie van energiebesparing in de bestaande bouw en de rol van de diverse actoren in kaart gebracht. De focus ligt op de rol voor de lokale overheden en de woningbouwverenigingen; de laatste is een eenduidige groep waar de gemeenten relatief eenvoudig mee in contact kunnen komen. Om hierover uitspraken te doen zijn interviews gehouden met medewerkers van woningbouwcorporaties, gemeenten, provincies en met medewerkers van organisaties die betrokken zijn bij duurzaam bouwen. De analyse mondt uit in een eerste aanzet voor een ‘Plan van Aanpak Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland’. Hopelijk draagt dat, naast het inzicht in de energiebesparingspotentiëlen in de bestaande bouw, bij aan het daadwerkelijk realiseren van projecten in de bestaande bouw in Noord-Nederland in de nabije toekomst. In het kader van het project is tevens een masterclass ‘Energiebesparing in de Bestaande Bouw’ gehouden, op het provinciehuis te Assen. Deze masterclass komt voort uit het activiteitenprogramma van het Energiekompas. Eén van de benoemde activiteiten is een ‘netwerk energiezuinig bouwen en renoveren’. Bij de bijeenkomst waren 20 personen uit het veld aanwezig: ambtenaren van de gemeente Assen, Meppel en Hoogezand-Sappemeer, medewerkers van de woningbouwcorporaties Woonconcept en SWA, beleidsmedewerkers van de provincies Drenthe, Friesland en Groningen, de regionale duboconsulenten uit Groningen en Drenthe, de Milieufederaties Groningen en Drenthe, medewerkers van Royal Haskoning en een drietal personen van respectievelijk Senter/NOVEM, de Gasunie en het Van Hall Instituut.
Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland Rapport
-1-
9P3577/R0003/SBO/Gron 30 juni 2004
Opdrachtgevers van de voorliggende studie zijn de drie noordelijke milieufederaties. (Zij nemen deel aan het Energiekompas.)
1.3
Leeswijzer Hoofdstuk 2 van dit rapport gaat in op de energiebesparingspotentie in NoordNederland. Hoofdstuk 3 behandelt vervolgens de kansen en belemmeringen voor de realisatie van de energiebesparing in de bestaande bouw en beschrijft de potentiële rol van diverse actoren. In hoofdstuk 4 worden een aantal slotconclusies vermeld en wordt een aantal activiteiten voorgesteld die een eerste aanzet leveren voor een ‘Plan van Aanpak Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland’.
Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland Rapport
-2-
9P3577/R0003/SBO/Gron 30 juni 2004
2
ENERGIEBESPARINGSPOTENTIEEL IN DE BESTAANDE WONINGBOUW IN NOORD-NEDERLAND
2.1
CO2-emissiereductiedoelstelling voor de bestaande woningvoorraad in NoordNederland Zoals opgemerkt in het inleidend hoofdstuk heeft Nederland zich het doel opgelegd de reductie van 6% CO2-equivalenten te bewerkstelligen. Deze CO2-emissiereductie wordt jaarlijks gemonitoord. De monitoring leidt tot een periodiek te verschijnen rapport, de ‘Referentieraming Broeikasgassen’ dat gemaakt wordt in opdracht van het Ministerie van VROM. In deze rapporten worden voor alle sectoren in Nederland de huidige emissie bepaald en wordt beschreven wat de verwachte emissie in de periode 20082012 zal zijn. Per sector wordt vastgesteld wat de nog te realiseren CO2-reductie is. Op basis hiervan kan het beleid zonodig worden bijgesteld. De referentieraming onderscheidt de volgende sectoren:
• • • • •
Huishoudens. Dienstensector. Land- en tuinbouw. Industrie en energie. Transport.
Voor de sector huishoudens is in de meest recent verschenen referentieraming een emissieraming opgesteld als uiteengezet in tabel 1. Tabel 1. Emissieraming voor de huishoudens CO2 huishoudens 1990
28,6 Mton
CO2 huishoudens 2000
32,2 Mton
CO2 huishoudens 2010
32,3 Mton
Doelstelling huishoudens 2010
26,9 Mton
CO2 emissiereductie in 2010
5,4 Mton
De 5,4 Megaton CO2 die nog moet worden gerealiseerd, betekent een reductie van 16,7%. Bovenstaande waarden zijn landelijke gemiddelden. De vraag is nu hoe de kwantitatieve landelijke doelstelling kan worden vertaald naar een lokale doelstelling voor de bestaande bouw in Noord-Nederland. Deze vertaalslag is niet door de landelijke overheid gemaakt. Het klimaatconvenant zegt hierover dat de regionale overheden ‘een evenredige bijdrage leveren aan de internationale afspraken over de terugdringing van CO2’. De term evenredig wordt hierin niet nader toegelicht. Het is ook lastig om voor de verschillende sectoren een evenredige bijdrage te bepalen; deze kan namelijk op meerdere manieren worden vastgesteld. Voor de bestaande bouw in Noord-Nederland is de evenredige bijdrage en daarmee de doelstelling gelijk verondersteld aan die van de huishoudens volgens de laatste referentieraming, namelijk 16,7%. Om de CO2-reductie te berekenen wordt gebruik gemaakt van algemene verbruikgegevens per woning. Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland Rapport
-3-
9P3577/R0003/SBO/Gron 30 juni 2004
Een gemiddelde woning in Nederland gebruikt:
• •
1.950 m3 aardgas. 3.300 kWh elektriciteit.
Dit komt overeen met 5.300 kilogram CO2. De totale CO2-emissies in de bestaande woningvoorraad in Noord-Nederland wordt berekend door de gemiddelde uitstoot van één woning te vermenigvuldigen met het aantal woningen in Noord-Nederland. Dit levert een CO2-emissie-doelstelling op als uiteengezet in tabel 2. Tabel 2. De CO2-emissiereductiedoelstelling voor de noordelijke drie provincies Aantal woningen
Totale CO2-emissie
Doelstelling CO2-emissie reductie
265.812
1.144 kiloton
191 kiloton
Friesland
270.543
1.276 kiloton
213 kiloton
Drenthe
198.233
960 kiloton
161 kiloton
Totaal Noorden
734.588
3.380 kiloton
565 kiloton
(16,7%) Groningen
565 kiloton CO2 is ongeveer 10% van de landelijke doelstelling van 5,4 megaton. Dit strookt met het aandeel woningen in Noord-Nederland; dit is ook ongeveer 10% van het totale aantal woningen in Nederland.
2.2
Energiebesparingspotentie in de bestaande bouw in enkele gemeenten in Noord-Nederland Om de 10% besparing zoals berekend in de vorige paragraaf te bewerkstelligen is een aantal standaardtypen woningen uit verschillende bouwjaren bestudeerd. Onderzocht is hoeveel energiebesparing kan worden bereikt met eenvoudige maatregelen zoals dak-, en vloerisolatie maar ook op basis van een complete isolatie van de woning inclusief zonneboiler en HR-ketel. Van de energiebesparingsmaatregelen die in deze studie zijn bestudeerd zijn de volgende zaken bekend:
• • • •
Energiebesparing per type woning. CO2-emissie reductie per maatregel(pakket). Investeringskosten. Kostenbesparing.
Voor elke maatregel of maatregelpakket is de kosteneffectiviteit bepaald. Van maatregelen met een terugverdientijd van minder dan 15 jaar wordt verondersteld dat de introductie hiervan niet gehinderd wordt door het feit dat de investeringen als onrendabel worden beschouwd. Dit laat onverlet dat maatregelen met langere terugverdientijden aantrekkelijk kunnen zijn. Denk hierbij aan HR++-glas, dat een ruim langere terugverdientijd heeft dan 15 jaar en uit het oogpunt van comfort zeer aantrekkelijk is.
Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland Rapport
-4-
9P3577/R0003/SBO/Gron 30 juni 2004
Voor de gemeenten Assen, Groningen, Leeuwarden, Meppel en Veendam is het complete woningbestand afgezet tegen een scala aan energiebesparende maatregelen. Per gemeente zijn daarmee de meest kansrijke marktsegmenten voor energiebesparing in kaart gebracht. In de figuren 1 t/m 5 is voor elke gemeente een selectie gemaakt van de segmenten in de markt, inclusief maatregelpakketten die de grootste emissiereducties tot gevolg hebben en een terugverdientijd hebben van minder dan 15 jaar. De figuren met de complete lijst aan maatregelen zijn als bijlage toegevoegd. In de figuren worden de volgende afkortingen gebruikt: Maatregelen: s.i. = spouwmuur isolatie d.i. = dak isolatie tot iso = totaal isolatiepakket (dak, muur en vloer) HR = Hoog Rendement ketel z.b. = zonneboiler Woningtypen <65 = rij = 2-1 = vrij = port = gal =
woning gebouwd voor 1965 rijtjeswoning twee-onder-één-kap woning vrijstaande woning portiekwoning galerijwoning
Voorbeeld: vrij <88, d.i. = vrijstaande woning gebouwd voor 1988 met dak isolatie.
Figuur 1. Energiebesparingspotentieel in de gemeente Assen
Assen port < 65, tot iso + HR rij <65, d.i. 2-1 <88, s.i. 2-1 <65, tot iso + HR + z.b. 2-1 <65, d.i. 2-1 <65, s.i. vrij <88 s.i. vrij <65, tot iso + z.b. vrij <65, d.i. vrij < 65, s.i. 0
1000
2000
3000
4000
5000
6000
7000
Besparing CO2 (ton)
Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland Rapport
-5-
9P3577/R0003/SBO/Gron 30 juni 2004
Figuur 2. Energiebesparingspotentieel in de gemeente Groningen
Groningen port < 88, s.i. port < 65, tot iso + HR rij <79, s.i. rij <45, d.i. rij <45, s.i. 2-1 <65, tot iso + HR + z.b. 2-1 <65, d.i. vrij <65, tot iso + z.b. vrij <65, d.i. 0
1000
2000
3000
4000
5000
6000
7000
Besparing CO2 (ton)
Figuur 3. Energiebesparingspotentieel in de gemeente Leeuwarden
Leeuwarden port < 65, tot iso + HR rij <75, s.i. rij <65, d.i. rij <65, s.i. rij <45, d.i. rij <45, s.i. 2-1 <88, s.i. 2-1 <65, tot iso + HR + z.b. 2-1 <65, d.i. 2-1 <65, s.i. vrij <65, tot iso + z.b. vrij <65, d.i. vrij < 65, s.i. 0
1000
2000
3000
4000
5000
6000
7000
Besparing CO2 (ton)
Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland Rapport
-6-
9P3577/R0003/SBO/Gron 30 juni 2004
Figuur 4. Energiebesparingspotentieel in de gemeente Meppel
Meppel port < 65, tot iso + HR rij <65, d.i. rij <45, d.i. 2-1 <65, tot iso + HR + z.b. 2-1 <65, d.i. 2-1 <65, s.i. vrij <65, tot iso + z.b. vrij <65, d.i. vrij < 65, s.i. 0
1000
2000
3000
4000
5000
6000
7000
Besparing CO2 (ton)
Figuur 5. Energiebesparingspotentieel in de gemeente Veendam
Veendam 2-1 <65, tot iso + HR + z.b.
2-1 <65, d.i.
2-1 <65, s.i.
vrij <65, tot iso + z.b.
vrij <65, d.i.
vrij < 65, s.i. 0
1000
2000
3000
4000
5000
6000
7000
Besparing CO2 (ton)
Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland Rapport
-7-
9P3577/R0003/SBO/Gron 30 juni 2004
In tabel 3 zijn enkele resultaten uit de figuren 1 tot en met 5 samengevat. Tabel 3. Samenvatting resultaten CO2-reducties voor vijftal gemeenten Veendam
Meppel
Assen
Leeuwarden
Groningen
63 ton
66 ton
132 ton
226 ton
431 ton
10,5 kton
11 kton
22 kton
37,7 kton
72 kton
11 kton
13,5 kton
11 kton
21,5 kton
20,4 kton
8.500
7.400
9.130
20.800
18.500
% van doelstelling
81%
68%
42%
55%
25%
Woningsegmenten
Vrijstaand
Als vorige +
Als Veendam +
Als Meppel +
Als Veendam +
waarbinnen de
< 1965
CO2-emissie van huishoudens per gemeente CO2-reductiedoelstelling: 16,7%* CO2-reductie door kosteneffectieve maatregelen** CO2-reductie bij selectie***
selectie van de
Rijtjeswoning
Vrijstaand
Rijtjeswoning
Rijtjeswoning <
beste besparings-
2-1 kap woning
< 1965
< 1988
< 1975
1945
maatregelen vallen.
< 1965
Rijtjeswoning
2-1 kap < 1988
< 1945
Rijtjeswoning
2-1 kap < 1988
<1965
Portiekwoning
< 1965
Portiekwoning <
<1965
Portiekwoning
1988
<1965
Rijtjeswoning <
Portiekwoning
1979
* Deze doelstelling is gelijk aan de doelstelling van de huishoudens uit de meest recente referentieraming. ** Dit is het totaal van alle kosteneffectieve maatregelen met een terugverdientijd van minder dan 15 jaar; deze maatregelen zijn opgenomen in de figuren en in de bijlage. *** Dit is het totaal van de selectie uit de kosteneffectieve maatregelen die zijn opgenomen in de figuren 1 t/m 5. De selectie bestaat uit de maatregelen met de grootste emissiereducties.
Het valt op dat de gemeenten Assen, Meppel, en Veendam vrijwel hetzelfde potentieel hebben. Toch heeft Assen een veel groter aantal woningen en daarmee hebben zij een hogere doelstelling te behalen. Hetzelfde geldt voor Groningen en Leeuwarden. Deze hebben hetzelfde potentieel, ondanks het feit dat Groningen bijna twee keer zo groot is. Daarnaast valt het op dat het percentage van de doelstelling die behaald wordt met de geselecteerde maatregelen, steeds kleiner wordt naarmate de gemeenten ‘stedelijker’ worden. De eigendomsverhouding van de verschillende typen woningen is ook geanalyseerd. Deze wordt hieronder weergegeven:
• • • •
Vrijstaande woning
80% koop
2-1 kap woning
75% koop
Rijtjeswoning
50% koop, 50% huur
Galerij, portiek, flat
10% koop, 90% huur
Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland Rapport
-8-
9P3577/R0003/SBO/Gron 30 juni 2004
Waterzijdig inregelen Naast deze maatregelen gericht op de bouwschil en de installatietechniek zijn er nog andere energiebesparende mogelijkheden. Een actuele en één van de meest kansrijke maatregelen is het waterzijdig inregelen van de CV-installatie. Deze maatregel is zeer succesvol gebleken in de utiliteitsbouw en kan ook worden toegepast in de woningbouw. Een voorlopige schatting en de praktijkstudies tonen aan dat een besparingspotentieel van 10% reëel is. Indien deze maatregel bij de helft van de woningen in NoordNederland wordt toegepast zou dit een besparing van 126 kiloton CO2 opleveren; dit is bijna 25% van de doelstelling voor 2010.
2.3
Conclusies ‘energiebesparingspotentie in de bestaande bouw in enkele gemeenten in Noord-Nederland’ De conclusies die uit deze figuren en tabellen in paragraaf 2.2 getrokken kunnen worden zijn de volgende:
•
De overeenkomsten tussen de energiebesparingspotentiëlen tussen de gemeenten Assen, Meppel en Veendam zijn enerzijds verrassend, maar ook deels verklaarbaar. Veendam en Meppel komen erg overeen qua samenstelling van het woningbestand, terwijl Assen meer verstedelijkt is.
•
De onderlinge verschillen in besparing tussen de gemeenten zijn duidelijk aanwezig. Hoe stedelijker de gemeente, hoe kleiner het besparingspotentieel is. Dit wordt veroorzaakt door de opbouw van het woningbestand. Landelijke gemeenten hebben veel vrijstaande woningen en twee-onder-één-kap woningen. In deze twee categorieën woningen valt veel energie te besparen.
•
Het behalen van de CO2-reductiedoelstelling in de bestaande bouw is in een aantal gemeenten dus niet eenvoudig. (De CO2-reductiedoelstelling is vastgesteld op 16,7% van de totale uitstoot; dit is gelijk aan de doelstelling van de sector huishoudens volgens de laatste referentieraming). In de stedelijke gemeenten Leeuwarden en Groningen zal het behalen van de doelstelling veel inspanningen vergen. Het stimuleren van extra, niet-schil-gebonden, maatregelen, zoals het waterzijdig inregelen van CV-installaties, kan in dergelijke gemeenten wellicht een goede bijdrage leveren.
•
Naast de geselecteerde maatregelen is er nog een groot aantal minder kosteneffectieve maatregelen waarmee een aanzienlijke energiebesparing kan worden bereikt. Dit is bijvoorbeeld het toepassen van HR++glas. De toepassing van dit glas heeft een grote energiebesparing tot gevolg, maar de investeringskosten zijn ook erg hoog. Vaak speelt bij dergelijke investeringen niet alleen de energiebesparing mee, maar ook comfortverhoging en dergelijke.
•
Vrijstaande woningen en twee-onder-één-kap woningen zijn vooral in bezit van particulieren. Deze kansrijke sectoren dienen op een andere manier benaderd te worden dan de huurwoningen.
Tot slot, bovenstaande analyses geven een inzicht in de energiebesparingspotentie binnen de bestaande woningvoorraad in de gemeenten Assen, Groningen, Meppel, Leeuwarden en Veendam, verdeeld over de verschillende woningtypen. Die segmenten Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland Rapport
-9-
9P3577/R0003/SBO/Gron 30 juni 2004
van de woonmarkt zijn in kaart gebracht waarbinnen, op basis van maatregelen of maatregelpakketten met terugverdientijden van 15 jaar een forse CO2-reductie kan worden gerealiseerd. Een dergelijk overzicht geeft een gemeente die ambities heeft op het gebied van energiebesparing in de bestaande bouw handvatten om gericht en slagvaardig te werk te gaan. Immers, op één of enkele segmenten focussen is wellicht effectiever dan het aanpakken van een groep woningen van verschillende typen. De realisatie van energiebesparing in de bestaande bouw blijkt in de praktijk lastig te zijn. Ondanks dat er klaarblijkelijk een grote potentie ligt komen dergelijke projecten moeizaam van de grond. Het volgende hoofdstuk gaat in op de kansen en belemmeringen bij de realisatie van energiebesparing. Gefocust wordt op woningbouwverenigingen; dit is een eenduidige groep waar gemeenten relatief eenvoudig mee in contact kunnen komen. Het hoofdstuk mondt uit in een eerste aanzet voor een ‘Plan van Aanpak Energiebesparing in de bestaande bouw in NoordNederland’. Hopelijk draagt dat, naast het ondermeer door deze studie verkregen inzicht in de energiebesparingspotentiëlen in de bestaande bouw, bij aan het daadwerkelijk realiseren van projecten in de bestaande bouw in Noord-Nederland in de nabije toekomst.
Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland Rapport
- 10 -
9P3577/R0003/SBO/Gron 30 juni 2004
3
KANSEN, BELEMMERINGEN EN DE ROL VAN DIVERSE ACTOREN BIJ DE REALISATIE VAN ENERGIEBESPARING IN DE BESTAANDE BOUW
3.1
Inleiding In dit hoofdstuk worden de kansen en belemmeringen voor de realisatie van energiebesparing in de bestaande bouw uiteengezet. Tevens wordt ingegaan op de potentiële rol van diverse actoren. Om hierover uitspraken te doen zijn interviews gehouden met medewerkers van woningbouwcorporaties, gemeenten, provincies en met medewerkers van organisaties die betrokken zijn bij duurzaam bouwen. Er is (hoofdzakelijk) gesproken met betrokkenen bij projecten die wat de implementatie van energiebesparing en de introductie van duurzame energie als succesvol mogen worden beschouwd. Daarnaast zijn enkele literatuurbronnen geraadpleegd. Tot slot hebben discussies in de masterclass ‘Energiebesparing in de Bestaande Bouw’ aan de analyse in dit hoofdstuk bijgedragen. In paragraaf 3.2 van dit hoofdstuk wordt eerst kort ingegaan op het beleid op het gebied van energiezuinig bouwen tot op heden. In het vervolg van dit hoofdstuk wordt regelmatig naar dit beleid, met name het ISV1 en ISV2, verwezen. In paragraaf 3.3 worden diverse rollen van gemeenten en provincies in het kader van energiezuinig bouwen besproken. In paragraaf 3.4 worden de resultaten van de interviews, de literatuurbronnen en de masterclass uiteengezet. Hierbij wordt verwezen naar de diverse interviews en (succesvolle) projecten. In hoofdstuk 4 tot slot worden de belangrijkste kansen en belemmeringen samengevat. Hierop aansluitend wordt een aantal activiteiten gedefinieerd die een eerste aanzet vormen voor een ‘Plan van Aanpak Energiebesparing in de bestaande bouw in NoordNederland’. Hierbij wordt een potentiële rol voor de actoren woningbouwverenigingen, gemeenten, provincies, etc. besproken. De analyses in hoofdstuk 4 zijn gebaseerd op de resultaten uit paragraaf 3.4 en een gesprek met de Milieufederatie Drenthe en Royal Haskoning.
3.2
Beleid energiezuinig bouwen Gedurende drie perioden van beleid heeft de nadruk gelegen op de toepassing van energiezuinig bouwen in de nieuwbouwsector. De laatste jaren ontstaat het inzicht dat het energiegebruik in de bestaande bouw ten opzichte van het energiegebruik in nieuwbouw erg groot is en dat het wellicht verstandig is de inspanningen om energie te besparen en tot CO2-reductie te komen te richten op de bestaande bouw. Deel 1 van deze studie, waarvan de resultaten zijn weergegeven in hoofdstuk 2, bevestigt dit. Belangrijke aanknopingspunten voor energiebesparing in de bestaande bouw in het huidige beleid zijn het klimaatbeleid, ISV, en het duurzaam bouwen beleid. Deze worden hieronder kort besproken. Klimaatbeleid Gemeenten zijn door ondertekening van ‘het convenant klimaatbeleid’ de verplichting aangegaan om klimaatbeleid ten uitvoer te brengen. VROM heeft vervolgens middels de BANS-regeling (BANS= BestuursAkkoord Nieuwe Stijl), subsidies ter beschikking gesteld om dergelijk klimaatbeleid te ondersteunen.
Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland Rapport
- 11 -
9P3577/R0003/SBO/Gron 30 juni 2004
Een kader voor het gemeentelijke klimaatbeleid is de zogenaamde Menukaart Gemeentelijk Klimaatbeleid. Deze is door Senter/NOVEM (de Nederlandse Organisatie voor Energie en Milieu, een agentschap van Economische Zaken) in samenwerking met de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten) ontwikkeld. De financiële BANS-regeling is op de menukaart geënt. De menukaart heeft betrekking op een achttal thema’s; één daarvan is woningbouw (nieuw en bestaand). Anderen zijn bijvoorbeeld ‘duurzame energie’, ‘verkeer en vervoer’ en ‘klimaat in beleid’. Per thema kiest een gemeente het ambitieniveau ‘actief’, ‘voorlopend’ of ‘innovatief’. Om voor subsidie in aanmerking te komen zijn er zogenaamde verplichte thema’s; deze vormen onderdeel van de zogenaamde prestatiekaart. Enkele taakstellingen van de thema' s ‘woningbouw bestaande bouw’ en ‘gemeentelijke gebouwen en voorzieningen - bestaande bouw’ behoren tot dit verplichte deel. Ofwel, klimaatbeleid biedt dus kansen om met energiebesparing in de bestaande bouw aan de slag te gaan en dit te realiseren. Vele gemeenten hebben tot op heden een klimaatscan uitgevoerd. Overigens is het aantal gemeenten dat In Noord-Nederland tot een klimaatscan is overgegaan beperkt. Uitvoering van het beleid moet in veel gemeenten nog starten. Duurzaam bouwen beleid Het huidig duurzaam bouwen beleid is geformuleerd in de herijkingsbrief van VROM van april 2002. Een herijking was nodig omdat het beleid concreter moest worden en aansluiting gezocht moest worden bij de belevingswereld van de verschillende doelgroepen. De koerswijziging houdt in dat het beleid is toegespitst op energie en materialen met gezondheid als belangrijke randvoorwaarde. Daarnaast gaat er speciale aandacht uit naar de consument, wordt gestreefd naar het vastleggen van een minimum kwaliteitsniveau in het Bouwbesluit en wordt aandacht besteed aan duurzaam bouwen op lokaal niveau. Gemeenten krijgen een belangrijke rol en moeten de samenwerking zoeken met de marktpartijen. De rijksoverheid trekt in dat opzicht haar handen terug. De drie belangrijke instrumenten die VROM sindsdien heeft ingezet zijn het Energie Prestatie Advies (EPA), de Energie Premie Regeling (EPR) en het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV). Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) Het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) is bedoeld om de aantrekkelijkheid van steden te verbeteren. Met het ISV probeert de overheid een soortgelijke slag te maken als met het Tijdelijk Investeringsbudget waarmee in het verleden 56.000 woningen zijn opgeknapt. Binnen ISV kunnen gemeenten een vijfjaarlijkse financiële bijdrage aanvragen, uitsluitend bedoeld voor stedelijke vernieuwing. Zij zijn in grote mate vrij in de besteding van het budget, maar om aanspraak te maken op ISV-gelden moet wel een gemotiveerde aanvraag in de vorm van een programma (MOP= Meerjaren Ontwikkelings Plan) of projectplan worden ingediend. Een dergelijk programma of plan moet op een aantal prestatievelden duidelijke ambities hebben. Het ISV1 heeft gelopen van 2000 tot 2004. Op dit moment is ISV2 in werking getreden; dit loopt tot 2009. ISV1 en ISV2 onderscheiden rechtstreekse gemeenten, die direct onder de verantwoordelijkheid van VROM vallen, en indirecte gemeenten, die hun MOP’s ter goedkeuring voorleggen aan de Provincies en die op basis hiervan de budgetten verdelen. Belangrijk verschil tussen ISV1 en ISV2 is dat ISV1 twaalf prestatievelden onderscheidde waarvan ‘duurzaamheid en energiebesparing’ er één was, en dat ISV2 nog maar vier prestatievelden onderscheidt waarbij ‘milieukwaliteit’ als beleidsthema Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland Rapport
- 12 -
9P3577/R0003/SBO/Gron 30 juni 2004
onderdeel vormt van het prestatieveld ‘omgevingskwaliteit’. Gemeenten moeten weliswaar in ISV2 verplicht een sterkte-zwakte-analyse uitvoeren maar zijn hier niet langer op af rekenen. De invloed van de Provincies op de gemeenten om lokaal energiebesparing en duurzaamheiddoelstellingen te realiseren is met de wijziging is met de komst van ISV2 dus afgenomen. Overigens, kan naast subsidie op basis van ISV2 ook subsidie verkregen worden op basis van het Innovatie Programma Stedelijke vernieuwing.
3.3
De rol van gemeenten en provincies De rol van de rijksoverheid inzake de realisering van energiebesparing in de bestaande bouw en door middel van duurzaam bouwen in de brede zin neemt af. Er ligt een steeds zwaardere taak voor provincies en gemeenten. Gemeenten en provincies hebben wettelijke bevoegdheden, een rol als stimulator/ initiator, een voorbeeldrol, en een rol als ruimtelijk ordenaar. Hun belangrijkste rollen in het kader van energiezuinig bouwen, met een accent op de bestaande bouw, worden hieronder kort uiteen gezet. Gemeenten De rol van de gemeente in het kader van het klimaatbeleid, het duurzaam bouwen beleid en ISV is hoofdzakelijk die van stimulator/ initiator. In het kader van het klimaatbeleid kan een gemeente vele projecten initiëren waarmee ze projecten op het gebied van energiezuinig bouwen stimuleert en soms ook invulling geeft aan haar voorbeeldrol. Binnen ISV kunnen gemeenten een vijfjaarlijkse financiële bijdrage aanvragen, uitsluitend bedoeld voor stedelijke vernieuwing. Hiertoe dienen zij een gemotiveerde aanvraag in de vorm van een programma (MOP= Meerjaren Ontwikkelings Plan) of projectplan in te dienen. De rol van de gemeente in dergelijke projecten is vooral stimulerend/ initiërend. In het kader van ISV2 zijn verantwoordelijkheden voor duurzame stedelijke vernieuwing wederom meer bij de gemeenten komen te liggen dan voorheen. In het duurzaam bouwen beleid heeft de rijksoverheid eveneens een belangrijke rol voor de gemeenten in gedachte. De instrumenten die zij hiervoor aanreikt zijn echter niet zo duidelijk. De gemeente vervult een wettelijke rol als toetser van bouwaanvragen aan het bouwbesluit. Andere bestuurlijke/ juridische middelen heeft zij feitelijk niet. Wel kan zij middels privaatrechtelijke overeenkomsten met marktpartijen contracten afsluiten waarin prestatieafspraken betreffende energie en milieu en duurzaam bouwen zijn vastgelegd. Een bijzondere vorm van stimulering door de gemeente is de statiegeldregeling op gemeentegrond, waarbij bewoners geld terug krijgen als zij duurzame maatregelen in de bouw toepassen. Daarnaast kan een gemeente met marktpartijen afspraken maken in de vorm van een convenant. Een convenant kan regionaal of projectgebonden zijn. Deze mogelijkheid wordt verder uitgewerkt onder ‘provincies’. Als ruimtelijk ordenaar tot slot kan de gemeente in bestemmingsplannen een zône ‘wonen-algemeen’ instellen en voor deze zône bijvoorbeeld eisen stellen met betrekking tot de Noord-Zuid-verkaveling en de dichtheid van woningen (bron: NDC). Dit is overigens een maatregel die van toepassing is op nieuwbouw of herstructurering in plaats van op bestaande bouw.
Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland Rapport
- 13 -
9P3577/R0003/SBO/Gron 30 juni 2004
Provincies Provincies hebben, in navolging van gemeenten, in het kader van het klimaatbeleid de mogelijkheid gekregen BANS-subsidies aan te vragen. Zij kunnen in dit kader vele projecten initiëren waarmee ze projecten op het gebied van energiezuinig bouwen stimuleren, danwel invulling geven aan haar voorbeeldrol. Wat betreft ISV2 en de rol van de provincies kan worden opgemerkt dat de mogelijkheden om energiebesparing in de bestaande bouw te stimuleren of af te dwingen zijn afgenomen. De belangrijkste rol van de Provincie in het kader van energiezuinig bouwen is die van ruimtelijke ordenaar en stimulator/initiator (potentieelstudie Provincie Groningen). Als ruimtelijk ordenaar keurt de Provincie bestemmingsplannen goed. Op basis van de Nota Planbeoordeling kan zij eisen stellen aan het proces hoe een dergelijk bestemmingsplan tot stand moet komen. Zij kan bijvoorbeeld verlangen dat een paragraaf wordt opgenomen over duurzaam bouwen. Zij kan ook een stap verder gaan door bijvoorbeeld te verlangen dat bij het opstellen van bouwplannen een energievisie dient te worden uitgevoerd. Daarnaast geeft de Provincie in het kader van de Nota Planbeoordeling invulling aan het begrip ‘ruimtelijke kwaliteit’ en toetst hieraan. Dit biedt in theorie de mogelijkheid milieuen energiedoelstellingen op te nemen als onderdeel van dit kwaliteitsbegrip waardoor deze in de toetsing van het bestemmingsplan worden opgenomen. Provincies zullen hier echter niet snel op overgaan, omdat zij voor zichzelf vaak een rol als stimulator zien weggelegd. Als stimulator/ initiator heeft de Provincie diverse mogelijkheden. Zij kan kennis verstrekken of aandragen. Vooral kleine gemeenten kunnen inhoudelijke en procesondersteuning vanuit de Provincie soms goed gebruiken. Een bijzondere vorm van ‘kennis aandragen’ is het opstellen van de handreiking in het kader van het ISV2beleidskader zoals de provincie Zuid Holland doet. De handreiking biedt handvatten hoe invulling te geven aan de lokale energiedoelstellingen, aan het begrip ‘Milieukwaliteit’ en aan het begrip ‘Duurzame Ontwikkeling’. De Provincie kan ook subsidies verstrekken. Menig Provincie draagt momenteel bij aan de financiering van de functies van de Regionaal Duurzaam Bouwen Consulenten (bron: RDC-ers). Deze is onder bepaalde voorwaarden toepasbaar. Belangrijk in het kader van energiebesparing is dat een aantal van de eerder genoemde subsidieregelingen overeind gehouden zouden moeten worden (EPR, EPA). Provincies en gemeenten kunnen met marktpartijen afspraken maken, eventueel in de vorm van een convenant. Een convenant kan regionaal of projectgebonden zijn. Als tegenbod voor goede afspraken, bijvoorbeeld over na te streven energie- en milieudoelstellingen, kunnen de marktpartijen een snel en vereenvoudigd beleid- en vergunningtraject worden geboden. Met deze instrumenten is ervaring en zijn successen geboekt (bron: NDC). Hoewel afspraken in convenanten niet afdwingbaar zijn, begeven de overheden zich hiermee enigszins in de rol van regulator. Overigens geldt voor bovenstaande uiteenzetting dat een aantal zaken niet altijd volledig maar deels van toepassing zijn op herstructurering en de bestaande bouw.
Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland Rapport
- 14 -
9P3577/R0003/SBO/Gron 30 juni 2004
3.4
Bevindingen interviews, literatuur en masterclass In deze paragraaf zijn de belangrijkste bevindingen uiteengezet die volgen uit de telefonische interviews en uit de discussies tijdens de ‘Masterclass bestaande bouw’. Deze zijn op enkele punten aangevuld met bevindingen uit de literatuur. Geïnterviewden, projecten en literatuur waar in de tekst op diverse plaatsen naar wordt verwezen zijn: Projecten
• • • • • • • • • •
Koninginnebuurt - Vivare – Elst 2 Megawatt - Schalkwijk, Haarlem -dhr. A. van Aken, dhr. T. Elfrink Holwerd, Ternaard, Dokkum - gemeente Dongeradeel - dhr. D. Keegstra Oikos - gemeente Enschede - dhr. J. van der Steege Haveltermade – Meppel de Fazant – Woonstichting Domesta – Hoogeveen – dhr. Holthuis de Kroon - Woonconcept - Hoogeveen - mevrouw P. Postuma de Boer Zonne-energieprojecten - Leeuwarden - dhr. B. de Boer de Thij - Woonmaatschappij WBO Oldenzaal – Oldenzaal – dhr. Weppel Lemmersweg-west - Woonstichting de Wieren – Sneek
Literatuurbronnen:
• • • • • •
Senter/NOVEM – rapportage ‘Voorbeelden uit de praktijk; energiebesparing in de bestaande bouw’ Provincie Zuid-Holland - Provinciaal beleidskader ISV2 Potentieelstudie Provincie Groningen, rapportage ‘Beleidsruimtestudie’ Rapportage ‘Duurzaam in de bestaande bouw; wens of werkelijkheid?’ – door de heer J. van Landeghem (W/E adviseurs duurzaam bouwen) Presentatie Duurzame Stedenbouw – NDC – themadag 2 oktober 2003 Presentatie Energiebesparing in de Bestaande Bouw – masterclass 11 februari 2004.
Overig:
• • • • • • • •
Senter/NOVEM – de heer P. Schuthof NDC – de heer J. Blass Provincie Zuid-Holland – de heer V. Gijsberts, mevrouw N. Stemerdink Provincie Gelderland – de heer B. Jeroense Gemeente Hengelo – de heer R. Franck Gemeente Hardenberg – de heer J.H. Kat, mevrouw T. Gerner RDC provincie Drenthe – de heer P. Kiers RDC provincie Overijssel – ervaringen Twentse gemeenten - mevrouw S. Bos
In de interviews is (hoofdzakelijk) gesproken met betrokkenen bij projecten die wat de implementatie van energiebesparing en de introductie van duurzame energie als succesvol mogen worden beschouwd. Een tweetal van dergelijke voorbeelden zijn in de boxes op de volgende pagina uitgewerkt. Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland Rapport
- 15 -
9P3577/R0003/SBO/Gron 30 juni 2004
Box 1. Voorbeeldproject ‘Lemmerweg-West’ in Sneek
Woningbouwcorporatie ‘de Wieren’ heeft in de wijk Lemmerweg-West een hoge energiebesparing behaald in een renovatieproject. Op basis van een lange termijnplan is gekeken in welke woningen geïnvesteerd moest worden en welke buurten moesten worden ge-upgrade. Daarnaast is voor elke woning van het bestand de energieprestatie in kaart gebracht. Een combinatie van beide leverde onder andere een plan op voor een verbetering van de wijk Lemmerweg-West, waarbij forse energiebesparende maatregelen zijn doorgevoerd. Niet alleen zijn daar 250 eensgezinswoningen voorzien van een nieuw dak en meer ruimte, ook is er fors geïnvesteerd in HR++ glas, bodemisolatie en een hoog rendement CV. Het project is geïnitieerd door de woningstichting zelf en is vanuit eigen middelen bekostigd. Een huurverhoging van 23 euro per maand staat tegenover de toename van ruimte en comfort. Er is gekozen voor een aanpak in nauw contact met de bewoners van de buurt. Het is duidelijk dat energiebesparing en kwaliteit- en comfortverbetering in dit plan hand in hand zijn gegaan. Het resultaat is een vriendelijker wijk met comfortabeler woningen die weer 30 jaar meekunnen. Energiebesparing als vorm van kwaliteitsverbetering is bij de Wieren een essentieel onderdeel geworden van een strategisch voorraadbeheer. Box 2. Voorbeeldproject ‘De Kroon’ in Hoogeveen
In het renovatieproject ‘De Kroon’ in de Hoogeveense wijk Nieuw-Krakeel is in een vernieuwingsslag een besparing van 65% op de CO2-uitstoot gehaald. Dit hoge percentage is gehaald door bij de renovatie van zo' n 120 woningen zonnegascombi' s en zonne (PV)panelen te plaatsen en extra dak- en wandisolatie aan te brengen. De woningen uit dit herstructureringsproject scoren 195 punten op de maatlat Duurzame Energie. Daarmee komen de woningen in aanmerking voor een ‘Groene hypotheek’. Woonconcept heeft aangegeven dat zij de aanpassingen uit eigen zak heeft betaald. Er is geen gebruik gemaakt van de goedkope leningen die de gemeente Hoogeveen aanbood om extra maatregelen mogelijk te maken. De renovatie van de woningen maakt deel uit van een omvangrijk project om de aantrekkelijkheid van de wijk Krakeel te vergroten en achterstallig onderhoud aan het huizenbestand te verrichten. In de Kroon was dit ook hard nodig. De wijk kende een leegstandspercentage van bijna 30% en Woonconcept had te maken met ontevreden huurders. De woningen waren slecht onderhouden. Woonconcept wilde het complex ‘upgraden’ omdat er behoefte is aan producten in een hoger (huur)segment. Een deel van de huizen is als koopwoning op de markt gezet. De investering in kwaliteitsverbetering heeft goede resultaten opgeleverd. Ook hier blijkt: energiebesparende maatregelen verhogen het comfort en de woonkwaliteit van een wijk.
In het vervolg worden bevindingen ten aanzien van ‘de rol van de lokale overheden’, ‘de rol de woningcorporaties’, ‘de samenwerking tussen lokale overheden, woningcorporaties, projectontwikkelaars en burgers’ en ‘het vermarkten van energiezuinig bouwen’ onderscheiden. In een aantal gevallen worden de bevindingen breder getrokken dan het terrein van ‘energiebesparend bouwen’. In dergelijke gevallen wordt (ook) over duurzaam bouwen gesproken omdat de bevindingen voor dit bredere veld feitelijk niet anders zijn.
Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland Rapport
- 16 -
9P3577/R0003/SBO/Gron 30 juni 2004
Ten aanzien van de rol van de lokale overheden
•
Aangegeven is dat een provincie in hun rol van beoordelaar van bestemmingsplannen kan verlangen dat een paragraaf wordt opgenomen over duurzaam bouwen maar dat zij ook een stap verder kan gaan door bijvoorbeeld te verlangen dat bij het opstellen van bouwplannen een energievisie dient te worden uitgevoerd. In dit kader heeft de provincie Gelderland een toetsingskader ‘Energie in de bouw’ voor RO-mensen opgesteld. Deze is aan gemeenten en woningcorporaties gepresenteerd en is door deze partijen goed ontvangen.
•
Daadwerkelijke eisen stellen aan energiezuinig en duurzaam bouwen, anders dan in het bouwbesluit, lijkt niet mogelijk, en is tegen de achtergrond van de stimulatorrol van de provincie, vaak niet gewenst. De provincie Gelderland bestudeert de mogelijkheden van het inzetten van dergelijke instrumenten overigens wel.
•
ISV2 laat grote ruimte voor provincies en gemeenten om invulling te geven aan stedelijke vernieuwing. Dit biedt kansen voor voornamelijk gemeenten, maar is momenteel echter tevens één van de knelpunten. Immers, wie rekent het nu werkelijk tot zijn verantwoordelijkheid stedelijke vernieuwing te realiseren?
•
De vraag kan gesteld worden hoe het met het draagvlak gesteld is onder de afzonderlijke gemeenten wat betreft de afspraken die door de VNG gemaakt zijn in het kader van het klimaatbeleid. Daarnaast vormt het aflopen van de BANS-regeling in augustus 2004 een bedreiging voor toekomstig klimaatbeleid en daarmee voor het beleid voor de realisatie van energiebesparing in de bestaande bouw.
•
Diverse partijen zijn van mening dat er wat betreft ondersteuning voor energiebesparing in de bestaande bouw vanuit de centrale overheid weinig meer te verwachten valt. Gemeenten en marktpartijen zullen derhalve zelf creatief moeten worden. Kansen liggen er absoluut bij het introduceren van creatieve financieringsconstructies (bron: masterclass)! Deze bieden een oplossing voor het probleem dat sommige investeringen op dit moment niet gerealiseerd worden, omdat de kosten in het heden maar de besparingen op de energierekening in de toekomst liggen. Er zijn diverse voorbeelden van projecten waarin op basis van ‘slimme financiële constructies’ succes is geboekt (bronnen: de Fazant Hoogeveen, de Kroon-Hoogeveen, Lemmersweg-West - Sneek, masterclass).
•
Zoals eerder opgemerkt ligt er een steeds zwaardere taak voor provincies en gemeenten. Het is de vraag of met name de gemeenten aan deze taak invulling kunnen geven. Zij hebben te kampen met bezuinigingen en beschikken over weinig instrumenten en middelen om energiebesparing en duurzaam bouwen in de brede zin invulling te geven. Denk hierbij aan bijvoorbeeld de spoedig af te lopen BANSregeling en de EPR die verleden tijd is. Energiezuinig (en duurzaam) bouwen hebben momenteel een beperkt bestuurlijk en ambtelijk draagvlak. En regelmatig zijn de afdelingen Bouw- en Woning Toezicht van gemeenten overbelast waardoor de tijd en motivatie ontbreekt om meer aandacht aan energiezuinig en duurzaam bouwen te besteden. Tijdgebrek wordt door gemeenten aangedragen als reden dat handhaving lastig is.
Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland Rapport
- 17 -
9P3577/R0003/SBO/Gron 30 juni 2004
•
Er zijn vele ambitieuze enthousiaste ambtenaren die gemotiveerd zijn energiezuinig en/ of duurzaam bouwen verder te brengen. Deze werken vaak binnen de ‘energienetwerken’ en op de milieuafdelingen van gemeenten. Op andere afdelingen van gemeenten is de kennis en het draagvlak voor dubo beperkter. Alhoewel verankering van beleid eveneens belangrijk is, is het belangrijk via deze milieumensen energiezuinig en duurzaam bouwen hoger op de politieke agenda en tussen de oren van de andere ambtenaren te krijgen, zoals bijvoorbeeld bij ambtenaren van B&WT. Zij zijn betrokken bij de aanvraag van bouwvergunningen en hebben daarmee direct contact met de bouwende partijen! En ook bij B&WT zijn beslist gemotiveerde ambtenaren te vinden.
•
Privaatrechtelijke overeenkomsten tussen gemeenten en marktpartijen waarin prestatieafspraken voor energie en milieu en duurzaam bouwen zijn vastgelegd zijn meerdere malen succesvol geweest; zie het 2 MW in Schalkwijk en Oikos in Enschede. De statiegeldregeling op gemeentegrond, waarbij bewoners geld terug krijgen als zij duurzame maatregelen in de bouw toepassen is succesvol geweest in het Oikos-project in Enschede.
•
Gemeenten geven aan lastig te kunnen werken met de (toch wel ingewikkelde) Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen. Diverse gemeenten gaan dan ook over op het opstellen van beknoptere, hanteerbare lijsten met maatregelen die door de gemeenten in het kader van duurzaam bouwen worden nagestreefd (bronnen: Oikos - Enschede, en RDC Overijssel naar aanleiding van ervaringen in diverse Twentse gemeenten).
•
Er is sprake van kennisachterstand als het gaat over ‘processen die moeten worden doorlopen om tot energiebesparing en/of duurzaam bouwen te komen’. Het is niet eenvoudig te doorgronden wat met deze uitspraken wordt bedoeld, en niet eenvoudig om het probleem op te lossen (bron: masterclass). Het aandragen van moeizame processen binnen het gemeentelijke apparaat lijkt voor gemeenten soms een excuus om aan de slag te gaan. Hier ligt mede een taak voor de Regionaal Duurzaam Bouwen Consulenten, die door VROM zijn aangesteld om gemeenten te ondersteunen bij deze interne processen en die tussen de gemeenten en de marktpartijen. RDC-ers kunnen gemeenten wellicht inzicht geven in de beschikbare instrumenten om dergelijke processen in te steken (bron: RDC Drenthe). Dit zijn instrumenten van toepassing op het stedenbouwkundige ontwerp tot aan de detailfase. Een goed overzicht van dergelijke instrumenten is gegeven in figuur 6. Overigens zijn deze instrumenten behalve van toepassing op de bestaande bouw óók of in enkele gevallen alléén van toepassing op de nieuwbouw. Hetzelfde geldt voor de constatering over kennisachterstand.
Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland Rapport
- 18 -
9P3577/R0003/SBO/Gron 30 juni 2004
Figuur 6. Instrumentenpallet
schaal stad
wijk
! " # $ " ! % " '& " % " (& * ) ! % * '& + $ "$ ,
gebouw
() !' $
-
detail
%
tijd initiatief
plan / ontwerp
uitvoering
Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland Rapport
% "# & !' $
- 19 -
beheer
renovatie
& $ %
-.! ) / / 0 +( ! ! $ % '&
&
/ -
9P3577/R0003/SBO/Gron 30 juni 2004
!
Ten aanzien van de rol van de woningbouwcorporaties
•
Er is nog steeds sprake van kennisachterstand bij diverse woningbouwcorporaties (Koninginnebuurt - Elst, de Kroon - Hoogeveen, zonne-energieprojecten Leeuwarden, de Thij - Oldenzaal). Duurzame energieopties kosten per definitie veel geld, is en blijft de mythe. Enkele partijen bestrijden echter dat er sprake is van kennisachterstand en geven aan dat de oorzaak van uitblijvende duurzame investeringen toe te schrijven is aan een gebrek aan wil (bron: masterclass). De vermeende kennisachterstand zal de komende jaren mogelijk afnemen door de vele fusies tussen woningstichtingen (bron: 2 MW - Schalkwijk). Hierdoor is er sprake van de bundeling van kennis, dan wel ontstaan er organisaties die groot genoeg zijn om een specialist in dienst te hebben die kennis heeft over energiebesparing en de toepassing van duurzame energie in de gebouwde omgeving. Hier ligt absoluut een kans! Maar vooralsnog blijft het wegwerken van kennisachterstand dus nog steeds aandacht vragen. Medewerkers van woningbouwverenigingen in contact brengen met succesvolle projecten elders, middels bijvoorbeeld excursies, blijft een beproefd middel (bron: zonne-energieprojecten - Leeuwarden).
•
Het doorvoeren van energiebesparende maatregelen in de bestaande bouw stokt omdat vele subsidies zijn stopgezet. Echter, diverse woningcorporaties geven aan dat financiering niet werkelijk een probleem is indien creatieve financieringsconstructies worden aangewend. Het verdient aanbeveling succesvolle projecten, waarin op slimme wijze de investeringskosten zijn gealloceerd, nader te bestuderen op de toepasbaarheid voor andere, vergelijkbare projecten (bronnen: de Fazant - Hoogeveen, de Kroon - Hoogeveen, Lemmersweg-West - Sneek, masterclass)!
Ten aanzien van de samenwerking tussen de lokale overheden, de woningcorporaties, de projectontwikkelaars en burgers
•
Het succes van diverse projecten wordt hoofdzakelijk toegeschreven aan een goede samenwerking tussen woningbouwcorporaties en gemeenten of door een goede samenwerking tussen meerdere betrokken partijen (bronnen: Oikos - Enschede, 2MW - Schalkwijk).
•
Een nauwe betrokkenheid van bewoners bij de planvorming is een belangrijke factor die het succes van een project bepaalt (bronnen: gemeente Dongeradeel, de Kroon - Hoogeveen, zonne-energieprojecten -Leeuwarden, 2 MW - Schalkwijk, de Thij Oldenzaal).
•
Er blijft onduidelijkheid over de actoren die energiebesparing in de bestaande bouw op moeten en kunnen pakken. De verantwoordelijkheden worden steeds meer bij de lokale overheden neergelegd terwijl de gemeenten kampen met bezuinigingen en het aantal instrumenten waarover zij beschikken lijkt af te nemen. De woningbouwcorporaties en projectontwikkelaars beschouwen zichzelf niet als eerste verantwoordelijke voor duurzame bouwpraktijken. Zij dragen regelmatig het huurdersbelang aan om extra maatregelen niet te nemen, ondanks dat energiebesparing en daarmee lagere stookkosten eveneens in het belang van de huurders is. Zij voelen zich, indien het initiatief voor duurzame projecten vanuit hen komt, regelmatig door de overheid in de steek gelaten (bron: de Kroon Hoogeveen).
Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland Rapport
- 20 -
9P3577/R0003/SBO/Gron 30 juni 2004
Ten aanzien van het vermarkten van energiezuinige bouw
•
De toekomstige labelling van woningen op energieprestatie (voor particulieren vanaf 2006) biedt aanknopingspunten voor het realiseren van energiebesparing in de bestaande bouw (bron: masterclass).
•
In projecten waarin een forse energiebesparing is gerealiseerd zijn altijd isolatiemaatregelen doorgevoerd en is HR++-glas aangebracht. Opvallend genoeg is deze laatste maatregel een zeer dure maatregel, die zichzelf eigenlijk niet terugverdient. Het belangrijkste argument om toch tot het invoeren van een dergelijk maatregel over te gaan is de bijzondere comfortverhoging die met het aanbrengen van dit glas wordt bereikt.
•
Het verdient aanbeveling energiebesparende maatregelen te bespreken in het kader van comfortverbetering, en ze ook hieronder ‘te verkopen’ (bronnen: LemmerswegWest - Sneek, masterclass). Comfortverhoging is namelijk een aspect dat bewoners over het algemeen meer aanspreekt dan energiebesparing, dan wel een grotere groep bewoners aanspreekt. En energiebesparing leidt daadwerkelijk vaak tot comfortverhoging; de introductie van warmte-koude-opslag in combinatie met warmtepompen en LTV-systemen (vloerverwarming, wandverwarming) bijvoorbeeld, levert een verwarmingssysteem op dat door bewoners als zeer comfortabel ervaren wordt. Hetzelfde geldt voor het aanbrengen van HR++-glas. Daarnaast toetst ISV2 op omgevingskwaliteit, en niet langer zoals ISV1, op duurzaamheid. ‘Toetsen op duurzaamheid’ dient dus onder de noemer gebracht te worden van ‘Toetsen op kwaliteit’ (bron: Senter/NOVEM).
Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland Rapport
- 21 -
9P3577/R0003/SBO/Gron 30 juni 2004
4
HOE ENERGIEBESPARINGSPROJECTEN IN DE NABIJE TOEKOMST TE INITIËREN EN REALISEREN In dit hoofdstuk 4 wordt uiteengezet hoe wij denken dat energiebesparing in de bestaande bouw kan worden geïnitieerd en gerealiseerd. Eerst worden de belangrijkste kansen en belemmeringen uit hoofdstuk 3 samengevat; zie tabel 4. Daarop aansluitend wordt een aantal activiteiten gedefinieerd die een eerste aanzet vormen voor een ‘Plan van Aanpak Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland’. Hierbij wordt een potentiële rol voor de actoren woningbouwverenigingen, gemeenten, provincies, etc. besproken. Tabel 4. De belangrijkste succesfactoren, kansen en belemmeringen voor de realisatie van energiebesparing in de bestaande bouw
Succesfactoren
• • • •
Creatieve oplossingen in de financiële sfeer. Privaatrechtelijke grondovereenkomst met projectontwikkelaar. Statiegeldregeling grond met particulieren. Goede samenwerking tussen woningbouwcorporaties en gemeenten. Bij start van project alle betrokken partijen aan tafel.
Nauwe betrokkenheid burgers. Kansen
• • • • • • •
Gemeenten krijgen binnen ISV2 grote ruimte om invulling te geven aan stedelijke vernieuwing. ISV2 laat ruimte voor de provincies om de kaders voor duurzame stedelijke vernieuwing te stellen. Stimulerende rol van gemeente(ambtenaren). Zaken zoveel mogelijk privaatrechtelijk regelen. Opstellen korte hanteerbare lijsten met na te streven maatregelen (in aanvulling op het eventuele gebruik maken van de Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen). Kennisniveau neemt toe door schaalvergroting corporaties.
Breng Duurzaam Bouwen en Energiebesparing aan de man onder het kwaliteitsbegrip. Knelpunten
• • •
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor stedelijke vernieuwing. De rol van de provincie is (slechts) die van een stimulerende. Maar gemeenten komen fte’s te kort en moeten bezuinigen. Gebruik ‘Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen’ is vaak te ingewikkeld. Kennisgebrek op inhoud; bij woningbouwcorporaties.
Op basis van de uiteenzetting in tabel 4 en een gesprek tussen de Milieufederatie Drenthe en Royal Haskoning komen we tot het volgende viertal analyses.
Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland Rapport
- 22 -
9P3577/R0003/SBO/Gron 30 juni 2004
Analyse 1 Veel succesvolle projecten zijn gebaseerd op succes op één van de onderstaande terreinen: • Toepassen van creatieve oplossingen in de financiële sfeer. • Toepassen van privaatrechtelijke overeenkomsten. • Toepassen van convenantachtige constructies. • Een goede samenwerking tussen, hoofdzakelijk, gemeenten en woningcorporaties. Daarnaast liggen er kansen om energiezuinig en duurzaam bouwen aan de man te brengen onder het kwaliteitsbegrip. Bij veel partijen heerst gebrek aan kennis over deze terreinen en gebrek aan ervaring met beschikbare instrumenten, bijvoorbeeld met instrumenten die de samenwerking bevorderen. Zorg er daarom voor dat kennis op deze terreinen en kennis met betrekking tot de beschikbare instrumenten worden gebundeld (de kennis is grotendeels aanwezig). Draag er vervolgens zorg voor dat de kennis bij woningbouwverenigingen en gemeenten terecht komt en/of dat zij bij de toepassing van de beschikbare instrumenten worden begeleid. Leg bij kennisoverdracht nadruk op de kwaliteitverhogende aspecten die duurzaam bouwen maatregelen vaak met zich meebrengen! Consumenten en andere partijen zijn hier gevoelig voor, en ze zijn er tot op heden regelmatig onbekend mee. Rol actoren De kennisbundeling kan uitstekend door partijen als Senter/NOVEM en het NDC (Nationaal Dubo (Duurzaam Bouwen) Centrum) worden opgepikt; zij hebben reeds veel kennis en kunnen dit op enkele gebieden wellicht uitbreiden. De kennisverspreiding kan verzorgd worden door de Regionale Duurzaam Bouwen Consulenten en wederom door Senter/NOVEM, en wellicht door de milieufederaties. Gemeenten kunnen vanuit hun contacten met de woningcorporaties ook een belangrijke rol spelen bij de kennisverspreiding richting deze woningcorporaties.
Analyse 2 Gemeenten zijn verantwoordelijk voor stedelijke vernieuwing. Maar gemeenten geven aan nu reeds fte’s te kort te komen en ook nog te moeten bezuinigen. De rol van de provincie is (slechts) die van een stimulerende. De nationale overheid trekt zich steeds verder terug. Derhalve wordt aanbevolen om de pijlers in elk geval ook rechtstreeks op woningbouwcorporaties te richten. Bij woningbouwverenigingen vinden de komende jaren fusies plaats. Fusies leiden tot de bundeling van kennis, dan wel creëren ze organisaties die groot genoeg zijn om een specialist in dienst te hebben die kennis heeft van energiebesparing en de toepassing van duurzame energie in de gebouwde omgeving. Hier liggen kansen! Geef echter sturing aan deze kennisbundeling en -verbreding, want fusies kunnen er ook toe leiden dat zaken als energiezuinig bouwen (tijdelijk) van de agenda verdwijnen. Reik in het bijzonder kennis aan over creatieve financieringsconstructies! Rol actoren Gemeenten vanwege hun contacten met de woningbouwverenigingen, en provincies vanuit hun stimulerende rol, zouden een informerende en stimulerende rol prima op zich kunnen nemen. Daarnaast kan een dergelijk taak uitstekend worden opgepikt door landelijke organisaties als Senter/NOVEM, en door lokale milieuorganisaties.
Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland Rapport
- 23 -
9P3577/R0003/SBO/Gron 30 juni 2004
Analyse 3 Er ligt voor de komende jaren een grote herstructureringsopgave. Dat betekent dat het een kwestie is van ‘nu of nooit’ wat betreft een brede invoering van energiebesparingsprojecten. Een goede samenwerking tussen woningbouwcorporaties en gemeenten ligt regelmatig aan de basis van succesvolle projecten. Dit geldt ook voor een nauwe betrokkenheid van bewoners bij de planvorming. Het lijkt dus een uitstekend moment deze ervaringen te erkennen en toe te passen. Rol actoren Gemeenten worden geadviseerd de kansrijke segmenten in de bestaande woningvoorraad in kaart brengen, naar voorbeeld van deel 1 van de voorliggende studie. Een dergelijk overzicht geeft handvatten om gericht en slagvaardig te werk te gaan. Leg deze handvatten naast de gemeentelijke ambities op het gebied van het klimaatbeleid en de stedelijke vernieuwing, en stel een programma op om energiebesparing in de bestaande bouw te realiseren waarbinnen prioriteiten zijn aangeduid. Vervolgens worden de gemeenten geadviseerd de samenwerking aan te gaan met de woningbouwcorporaties van wijken waarbinnen grote energiebesparingskansen liggen, als mede met de burgers van dergelijke wijken, bijvoorbeeld via wijkverenigingen. Dergelijke samenwerkingsverbanden vormen een belangrijke basis voor succesvol energiebesparingsprojecten. Analyse 4 Er dient afstemming te worden gevonden tussen de actoren en de rol die zij vervullen om energiebesparing in de bestaande bouw te realiseren. Verantwoordelijkheden worden steeds meer bij de lokale overheden neergelegd: • gemeenten krijgen binnen ISV2 een grote ruimte om invulling te geven aan stedelijke vernieuwing, terwijl provincies onder ISV2 ruimte krijgen om kaders te stellen. • uitvoering van het klimaatbeleid is gedeeltelijk bij provincies en gemeenten neergelegd. beide partijen zijn betrokken bij de uitvoering van projecten; daarnaast wordt van de provincie tevens verwacht dat zij kaders stelt. Vooral gemeenten kampen echter met bezuinigingen en het aantal instrumenten waarover zij beschikken lijkt af te nemen. Hierbij aansluitend wordt aanbevolen op gemeentelijk niveau ‘klimaat’ ofwel energiebesparing een grotere, leidende rol binnen ISV te geven. Immers, klimaatbeleid heeft momenteel meer aandacht dan ISV. Daarmee wordt een efficiencyslag met de uitvoering van het beleid bereikt. Provincies worden geadviseerd meer kaders te scheppen. Gemeenten geven regelmatig aan hier behoeften aan te hebben; ofwel, de bemoeienis’ van de provincie wordt door hen gewaardeerd! Dan de woningbouwcorporaties en projectontwikkelaars; zij beschouwen zich niet als eerste verantwoordelijk voor duurzame bouwpraktijken. In analyse 3 is hiervoor een oplossingsrichting uitgewerkt. Gemeenten spelen hierin een cruciale rol. Om gemeenten middelen te geven om de bestaande woningvoorraad te analyseren wordt de provincie geadviseerd hiervoor middelen aan te reiken. Rol actoren Een belangrijke uitvoerende taak ligt in bovenstaande analyse bij gemeenten. Zij zitten dicht ‘op de markt’ waardoor dit ook effectief kan zijn. Gemeenten beschikken echter over beperkte mankracht en middelen. Provincies moeten dan ook heldere kaders scheppen en financiële ondersteuning bieden. In inhoudelijk ondersteuning van gemeenten kan worden voorzien door onder andere Senter/NOVEM, het NDC en de milieufederaties (zie analyse 1). Procesmatige ondersteuning kan mede worden verzorgd door de regionale duurzaam bouwen consulenten. Energiebesparing in de bestaande bouw in Noord-Nederland Rapport
- 24 -
9P3577/R0003/SBO/Gron 30 juni 2004