EME 112 Gebruiksaanwijzing 77800389 07.08
05.00-
H
f
Voorwoord
Voorwoord
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.
Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
f
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden.
m Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. A Staat voor aanwijzingen en toelichting.
t Duidt op de standaarduitvoering.
t Duidt op de standaarduitvoering.
o Duidt op de optionele uitvoering.
o Duidt op de optionele uitvoering.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Auteursrecht
Auteursrecht
Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
www.jungheinrich.com
www.jungheinrich.com
0108.NL
0108.NL
m Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. A Staat voor aanwijzingen en toelichting.
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden.
0108.NL
0108.NL
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave
A
Doelmatig gebruik
A
Doelmatig gebruik
B
Beschrijving van het voertuig
B
Beschrijving van het voertuig
1 2 2.1 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 4 4.1
Beschrijving van gebruik ..................................................................... B Bouwelementen- en functiebeschrijving .............................................. B Voertuig ............................................................................................... B Technische gegevens standaard uitrusting ......................................... B Gegevens over prestatie van standaard voertuigen ........................... B Afmetingen .......................................................................................... B Accu’s en motorprestatie ..................................................................... B EN-normen .......................................................................................... B Voorwaarden gebruik .......................................................................... B Plaatjes ............................................................................................... B Typeplaatje, voertuig ........................................................................... B
1 2 2.1 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 4 4.1
Beschrijving van gebruik ..................................................................... B Bouwelementen- en functiebeschrijving .............................................. B Voertuig ............................................................................................... B Technische gegevens standaard uitrusting ......................................... B Gegevens over prestatie van standaard voertuigen ........................... B Afmetingen .......................................................................................... B Accu’s en motorprestatie ..................................................................... B EN-normen .......................................................................................... B Voorwaarden gebruik .......................................................................... B Plaatjes ............................................................................................... B Typeplaatje, voertuig ........................................................................... B
C
Transport en eerste ingebruikname
C
Transport en eerste ingebruikname
1 2 3
Opladen via hijskraan .......................................................................... C 1 Eerste ingebruikname ......................................................................... C 1 Bewegen van het voertuig zonder eigen aandrijving (noodbedrijf) ..... C 2
1 2 3
Opladen via hijskraan .......................................................................... C 1 Eerste ingebruikname ......................................................................... C 1 Bewegen van het voertuig zonder eigen aandrijving (noodbedrijf) ..... C 2
D
Accu - onderhoud, opladen, vervangen
D
Accu - onderhoud, opladen, vervangen
1 2 3 3.1 3.2 4 5
Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s ....................... D Batterijtypen ........................................................................................ D Accu opladen met geïntegreerde acculader ....................................... D Batterij laden met 230 VAC ................................................................. D Batterij laden met 24 VDC (LKW) ....................................................... D Accu vervangen .................................................................................. D Ontladingscontrole-LED (ontladingsmeter) ......................................... D
1 2 3 3.1 3.2 4 5
Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s ....................... D Batterijtypen ........................................................................................ D Accu opladen met geïntegreerde acculader ....................................... D Batterij laden met 230 VAC ................................................................. D Batterij laden met 24 VDC (LKW) ....................................................... D Accu vervangen .................................................................................. D Ontladingscontrole-LED (ontladingsmeter) ......................................... D
E
Bediening
E
Bediening
1
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig ...................................................................... E Beschrijving van de opgave- en bedieningselementen ....................... E Voertuig in bedrijf nemen .................................................................... E Werken met het bodemtransportvoertuig ............................................ E Veiligheidsregels tijdens het rijden ...................................................... E Rijden, besturen, remmen ................................................................... E Opnemen en neerzetten van lading .................................................... E Voertuig beveiligd parkeren ................................................................ E
1
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig ...................................................................... E Beschrijving van de opgave- en bedieningselementen ....................... E Voertuig in bedrijf nemen .................................................................... E Werken met het bodemtransportvoertuig ............................................ E Veiligheidsregels tijdens het rijden ...................................................... E Rijden, besturen, remmen ................................................................... E Opnemen en neerzetten van lading .................................................... E Voertuig beveiligd parkeren ................................................................ E
1 1 2 2 3 4 5
1 2 4 5 5 6 8 9
1 2 3 4 4 4 4 6 6 7 8
1 1 2 2 3 4 5
1 2 4 5 5 6 8 9
0708.NL
2 3 4 4.1 4.2 4.3 4.4
0708.NL
2 3 4 4.1 4.2 4.3 4.4
1 2 3 4 4 4 4 6 6 7 8
I1
I1
1 2 3 4 5 6 6.1 6.2 6.3 6.4 7 7.1 7.2 8 9 10 10.1 10.2 10.3
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ..............................................F Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden .................................F Onderhouds-checklijst ..........................................................................F Hydraulica-oliestand .............................................................................F Bedrijfsmiddelen ...................................................................................F Aanwijzingen voor instandhouding .......................................................F Voertuig voor instandhoudingswerkzaamheden voorbereiden ............F Frontkap en frontwand verwijderen ......................................................F Elektrische stoppen controleren ...........................................................F Hernieuwde inbedrijfname ...................................................................F Stilleggen van het bodemtransportvoertuig ..........................................F Maatregels tijdens de stillegging ..........................................................F Hernieuwde ingebruikname na stillegging ...........................................F Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen ...........F Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren ..............................................F Hulp bij storingen en opsporing van fouten ..........................................F Hulp bij storingen .................................................................................F Opsporing van fouten (lichtcodes LED besturingsprintkaartplatine) ....F Stroomloopplan ....................................................................................F
1 1 3 4 4 5 5 5 6 6 7 7 8 8 8 9 9 10 11
I2
F
Instandhouding van het bodemtransportvoertuig
1 2 3 4 5 6 6.1 6.2 6.3 6.4 7 7.1 7.2 8 9 10 10.1 10.2 10.3
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ..............................................F Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden .................................F Onderhouds-checklijst ..........................................................................F Hydraulica-oliestand .............................................................................F Bedrijfsmiddelen ...................................................................................F Aanwijzingen voor instandhouding .......................................................F Voertuig voor instandhoudingswerkzaamheden voorbereiden ............F Frontkap en frontwand verwijderen ......................................................F Elektrische stoppen controleren ...........................................................F Hernieuwde inbedrijfname ...................................................................F Stilleggen van het bodemtransportvoertuig ..........................................F Maatregels tijdens de stillegging ..........................................................F Hernieuwde ingebruikname na stillegging ...........................................F Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen ...........F Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren ..............................................F Hulp bij storingen en opsporing van fouten ..........................................F Hulp bij storingen .................................................................................F Opsporing van fouten (lichtcodes LED besturingsprintkaartplatine) ....F Stroomloopplan ....................................................................................F
1 1 3 4 4 5 5 5 6 6 7 7 8 8 8 9 9 10 11
0708.NL
Instandhouding van het bodemtransportvoertuig
0708.NL
F
I2
Bijlage
Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij
Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij Z
Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrich toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen van deze fabrikant nageleefd worden.
0506.NL
Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrich toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen van deze fabrikant nageleefd worden.
0506.NL
Z
Bijlage
1
1
2 2 0605.NL
0605.NL
A Doelmatig gebruik
A Doelmatig gebruik
A
A
m
De ”richtlijn voor het juiste en doelmatige gebruik van bodemtransportvoertuigen” (VDMA) wordt met dit toestel meegeleverd. Ze is onderdeel van deze gebruiksaanwijzing en moet in ieder geval worden nagekomen. Nationale bestemmingen blijven onbeperkt geldig.
De ”richtlijn voor het juiste en doelmatige gebruik van bodemtransportvoertuigen” (VDMA) wordt met dit toestel meegeleverd. Ze is onderdeel van deze gebruiksaanwijzing en moet in ieder geval worden nagekomen. Nationale bestemmingen blijven onbeperkt geldig.
Het bodemtransportvoertuig dat in deze gebruiksaanwijzing is beschreven is bestemd voor het heffen en transporteren van ladingeenheden. Het dient volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing ingezet, bediend en onderhouden te worden. Ieder ander gebruik is niet doelmatig en kan schade aan personen, materieel of goederen veroorzaken. Bovenal dient een te zware belasting door te zware of eenzijdig opgenomen lading vermeden te worden. Bindend voor de maximaal opneembare lading is het aan het voertuig aangebrachte typeplaatje of ladingdiagram. Het bodemtransportvoertuig mag niet in omgevingen met brand- of ontploffingsgevaar gereden worden en evenmin in omgevingen die corrosie veroorzaken of die sterk stofhoudend zijn.
Het bodemtransportvoertuig dat in deze gebruiksaanwijzing is beschreven is bestemd voor het heffen en transporteren van ladingeenheden. Het dient volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing ingezet, bediend en onderhouden te worden. Ieder ander gebruik is niet doelmatig en kan schade aan personen, materieel of goederen veroorzaken. Bovenal dient een te zware belasting door te zware of eenzijdig opgenomen lading vermeden te worden. Bindend voor de maximaal opneembare lading is het aan het voertuig aangebrachte typeplaatje of ladingdiagram. Het bodemtransportvoertuig mag niet in omgevingen met brand- of ontploffingsgevaar gereden worden en evenmin in omgevingen die corrosie veroorzaken of die sterk stofhoudend zijn.
Verplichtingen voor de exploitant: Exploitant in de hier bedoelde betekenis is iedere natuurlijke of juridische persoon die zelf gebruik maakt van het bodemtransportvoertuig of in diens opdracht deze gebruikt wordt. In speciale gevallen (b.v. leasing, verhuur) is de gebruiker diegene die volgens de bestaande contractuele bestemmingen tussen de eigenaar en de gebruiker van het bodemtransportvoertuig de verplichtingen voornoemd dient uit te voeren. De gebruiker dient ervoor te zorgen dat het bodemtransportvoertuig uitsluitend doelmatig gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de gebruiker of van derden vermeden worden. Bovendien moet erop gelet worden dat de voorschriften voor het vermijden van ongelukken, verdere arbeidstechnische aanwijzingen evenals de richtlijnen voor gebruik, onderhoud en instandhouding in acht genomen worden. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze gebruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebben.
Verplichtingen voor de exploitant: Exploitant in de hier bedoelde betekenis is iedere natuurlijke of juridische persoon die zelf gebruik maakt van het bodemtransportvoertuig of in diens opdracht deze gebruikt wordt. In speciale gevallen (b.v. leasing, verhuur) is de gebruiker diegene die volgens de bestaande contractuele bestemmingen tussen de eigenaar en de gebruiker van het bodemtransportvoertuig de verplichtingen voornoemd dient uit te voeren. De gebruiker dient ervoor te zorgen dat het bodemtransportvoertuig uitsluitend doelmatig gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de gebruiker of van derden vermeden worden. Bovendien moet erop gelet worden dat de voorschriften voor het vermijden van ongelukken, verdere arbeidstechnische aanwijzingen evenals de richtlijnen voor gebruik, onderhoud en instandhouding in acht genomen worden. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze gebruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebben.
m
Bij veronachtzaming van deze gebruiksaanwijzing vervalt onze garantie. Dit geldt dienovereenkomstig, wanneer zonder toestemming van de servicedienst van de fabrikant door de klant en/of derden ondeugdelijke werkzaamheden aan het product zijn verricht.
Het aanbouwen van accessoires: Het aan- of inbouwen van extra installaties, waardoor ingegrepen wordt in de funkties van het bodemtransportvoertuig of die daardoor aangevuld worden, mag uitsluitend ná schriftelijke toestemming door de producent gebeuren. Indien nodig dient een schriftelijke vergunning van de lokale autoriteiten aangevraagd te worden. De vergunning van amtswege is echter geen alternatief voor de schriftelijke toestemming door de producent.
0600.NL
0600.NL
Het aanbouwen van accessoires: Het aan- of inbouwen van extra installaties, waardoor ingegrepen wordt in de funkties van het bodemtransportvoertuig of die daardoor aangevuld worden, mag uitsluitend ná schriftelijke toestemming door de producent gebeuren. Indien nodig dient een schriftelijke vergunning van de lokale autoriteiten aangevraagd te worden. De vergunning van amtswege is echter geen alternatief voor de schriftelijke toestemming door de producent.
Bij veronachtzaming van deze gebruiksaanwijzing vervalt onze garantie. Dit geldt dienovereenkomstig, wanneer zonder toestemming van de servicedienst van de fabrikant door de klant en/of derden ondeugdelijke werkzaamheden aan het product zijn verricht.
A1
A1
A2 A2 0600.NL
0600.NL
B Beschrijving van het voertuig
B Beschrijving van het voertuig
1
1
Beschrijving van gebruik Het voertuig is bestemd voor het gebruik op effen bodem en voor het transporteren van goederen. Er kunnen pallets met open bodemoplage of rollwagens worden opgenomen. De draagcapaciteit vindt u in het plaatje draagcapaciteit Qmax.
m
Het voertuig is bestemd voor het gebruik op effen bodem en voor het transporteren van goederen. Er kunnen pallets met open bodemoplage of rollwagens worden opgenomen. De draagcapaciteit vindt u in het plaatje draagcapaciteit Qmax.
m
De EME is voor lichte werkzaamheden geconcipieerd, max. onafgebroken bedrijfstijd 2 uur. Voertuigtypes, draagcapaciteit en motorprestatie: Motorprestatie 0,3 kW AC
Type EME
Draagcapaciteit 1200 kg
Motorprestatie 0,3 kW AC
1001.NL
Draagcapaciteit 1200 kg
De EME is voor lichte werkzaamheden geconcipieerd, max. onafgebroken bedrijfstijd 2 uur. Voertuigtypes, draagcapaciteit en motorprestatie:
1001.NL
Type EME
Beschrijving van gebruik
B1
B1
Bouwelementen- en functiebeschrijving
Pos. 1 2 3 4
t t t t
5 6 7 8 9 10 11 12
t o t t t t t t
2
Benaming Dissel Oprij-veiligheidstaster Rijschakelaar Batterijlaadstekker 230 VAC (geïntegreerde acculader, 24 V / 6,5 A) Nood-Stop schakelaar / Schakelaarslot Aansluiting batterijlader 24 VDC (oplading vanaf truck) Ontladingscontrole-LED (ontladingsmeter) Ladingopname Lastwiel Frontkap Frontwand Aandrijvingswiel
B2
Pos. 1 2 3 4
t t t t
5 6 7 8 9 10 11 12
t o t t t t t t
Benaming Dissel Oprij-veiligheidstaster Rijschakelaar Batterijlaadstekker 230 VAC (geïntegreerde acculader, 24 V / 6,5 A) Nood-Stop schakelaar / Schakelaarslot Aansluiting batterijlader 24 VDC (oplading vanaf truck) Ontladingscontrole-LED (ontladingsmeter) Ladingopname Lastwiel Frontkap Frontwand Aandrijvingswiel
t = Standaard uitrusting
o = Extra uitrusting 1001.NL
t = Standaard uitrusting
Bouwelementen- en functiebeschrijving
o = Extra uitrusting 1001.NL
2
B2
Voertuig
2.1
Voertuig Opbouw: De EME is een 3-wielig voertuig met gestuurd aandrijfwiel (12) en twee lastwielen (9). De gemakkelijk te openen kap (10) zorgt voor goede toegankelijkheid van alle aggregaten. De bedieningsorganen zijn in de disselkop ondergebracht.
Veiligheidsinrichtingen:
Veiligheidsinrichtingen:
– Het voertuigframe beschermt de voeten van de gebruiker en bij botsingen met pallets de daarop liggende ladingen. – De dissel (1) zorgt voor een veilige afstand met het voertuig. Door haar vorm glijdt deze bij gevaar langs het lichaam van de bestuurder omhoog, het voertuigt remt. – Als de dissel (1) wordt losgelaten, wordt ze van een gasdruckveer in de rempositie boven gedrukt. – De oprij-veiligheidstaster (2) in de disselkop reageert op aanraking, de rijrichting wordt omgeschakeld, het voertuig rijdt van de gebruiker weg. – Via indrukken van de Nood-Stop schakelaar (5) worden alle elektrische functies uitgeschakeld.
– Het voertuigframe beschermt de voeten van de gebruiker en bij botsingen met pallets de daarop liggende ladingen. – De dissel (1) zorgt voor een veilige afstand met het voertuig. Door haar vorm glijdt deze bij gevaar langs het lichaam van de bestuurder omhoog, het voertuigt remt. – Als de dissel (1) wordt losgelaten, wordt ze van een gasdruckveer in de rempositie boven gedrukt. – De oprij-veiligheidstaster (2) in de disselkop reageert op aanraking, de rijrichting wordt omgeschakeld, het voertuig rijdt van de gebruiker weg. – Via indrukken van de Nood-Stop schakelaar (5) worden alle elektrische functies uitgeschakeld.
Bedienings- en opgaveelementen: De bedieningselementen heffen, neerlaten, langzame rit en claxon zijn op de dissel (1) geplaatst. Het voertuig is met een ontladingscontrole-LED (ontladingsmeter) (7) uitgerust. Ter bescherming tegen diepe ontlading van de batterij wordt de functie heffen bij 20% restlading uitgeschakeld.
Bedienings- en opgaveelementen: De bedieningselementen heffen, neerlaten, langzame rit en claxon zijn op de dissel (1) geplaatst. Het voertuig is met een ontladingscontrole-LED (ontladingsmeter) (7) uitgerust. Ter bescherming tegen diepe ontlading van de batterij wordt de functie heffen bij 20% restlading uitgeschakeld.
Rijaandrijving: De aandrijving is symmetrisch geplaatst. De 0,3 kW-rijmotor drijft via een aandrijving het aandrijvingswiel (12) aan. Door het omschakelen van de rijrichting met de rijschakelaar (3) in de disselkop kan met tegenstroom worden geremd.
Rijaandrijving: De aandrijving is symmetrisch geplaatst. De 0,3 kW-rijmotor drijft via een aandrijving het aandrijvingswiel (12) aan. Door het omschakelen van de rijrichting met de rijschakelaar (3) in de disselkop kan met tegenstroom worden geremd.
Besturing: Bestuurd wordt het voertuig met de dissel (1) met een zwaaibereik van 90° naar beide kanten.
Besturing: Bestuurd wordt het voertuig met de dissel (1) met een zwaaibereik van 90° naar beide kanten.
Reminstallatie: Een veerkrachtrem (bedrijfsrem) werkt direct op de aandrijvingsmotor. Door de dissel (1) in de rembereik boven of beneden te neigen wordt geremd.
Reminstallatie: Een veerkrachtrem (bedrijfsrem) werkt direct op de aandrijvingsmotor. Door de dissel (1) in de rembereik boven of beneden te neigen wordt geremd.
Hydraulische installatie: De functies heffen, neerlaten worden met de bedieningstasters in de disselkop in werking gesteld. Door de functie heffen in te schakelen, loopt het pompaggregaat aan. De hydraulica-olie wordt uit de olietank naar de cilinder gepompt. De ladingopname (8) begint te heffen.
Hydraulische installatie: De functies heffen, neerlaten worden met de bedieningstasters in de disselkop in werking gesteld. Door de functie heffen in te schakelen, loopt het pompaggregaat aan. De hydraulica-olie wordt uit de olietank naar de cilinder gepompt. De ladingopname (8) begint te heffen.
Elektrische installatie: 24-volt-batterij. Een elektronische draaistroombesturing is standaard.
Elektrische installatie: 24-volt-batterij. Een elektronische draaistroombesturing is standaard.
1001.NL
Opbouw: De EME is een 3-wielig voertuig met gestuurd aandrijfwiel (12) en twee lastwielen (9). De gemakkelijk te openen kap (10) zorgt voor goede toegankelijkheid van alle aggregaten. De bedieningsorganen zijn in de disselkop ondergebracht.
1001.NL
2.1
B3
B3
3
Technische gegevens standaard uitrusting
3
Technische gegevens standaard uitrusting
A
Opsomming van de technische gegevens volgens VDI 2198. Onder voorbehoud van technische veranderingen en toevoegingen.
A
Opsomming van de technische gegevens volgens VDI 2198. Onder voorbehoud van technische veranderingen en toevoegingen.
3.1
Gegevens over prestatie van standaard voertuigen
3.1
Gegevens over prestatie van standaard voertuigen
3.2
Benaming Nominale draagcapaciteit Zwaartepuntafstand lading Rijsnelheid met/zonder geheven lading Hefsnelheid heffen met/zonder geheven lading Hefsnelheid neerlaten met /zonder geheven lading
EME 1200 600 4,2 / 5 20 / 30 30 / 20
kg mm km/h cm/s cm/s
Q C
Afmetingen Benaming h3 h13 s y l l1
Heffen Hoogte (neergelaten stand) Vorkdikte Wielstand, lastgedeelte neergelaten
3.2 Standaard EME 95 ±5 82 50
Breedte voertuig EME 95 ±5 82 50
mm mm mm
1218
1218
mm
Benaming h3 h13 s y
1177
1177
Lengte voertuig
1555
1555
mm mm
l l1
378 150 700 520 370 32 1425
378 150 700 650 500 32 1425
mm mm mm mm mm mm mm
1640
1640
mm
l2 e b1 b5 b11 m2 Wa Ast*
1840
1840
mm
Lengte voorbouw Vorkbreedte Breedte voertuig Afstand lastvorken buiten Spoorbreedte lastgedeelte Afstand tot vloer Draaistraal Breedte arbeidsgang 1000 x 1200 in de breedte Ast* Breedte arbeidsgang 800 x 1200 in de lengte
3.3
Heffen Hoogte (neergelaten stand) Vorkdikte Wielstand, lastgedeelte neergelaten
Standaard EME 95 ±5 82 50
Breedte voertuig EME 95 ±5 82 50
mm mm mm
1218
1218
mm
1177
1177
Lengte voertuig
1555
1555
mm mm
378 150 700 520 370 32 1425
378 150 700 650 500 32 1425
mm mm mm mm mm mm mm
1640
1640
mm
1840
1840
mm
* Ast incl. 200 mm veilige afstand
Accu’s en motorprestatie
3.3
Accu’s en motorprestatie
EME
B4
kg mm km/h cm/s cm/s
Vorklengte
Lengte voorbouw Vorkbreedte Breedte voertuig Afstand lastvorken buiten Spoorbreedte lastgedeelte Afstand tot vloer Draaistraal Breedte arbeidsgang 1000 x 1200 in de breedte Ast* Breedte arbeidsgang 800 x 1200 in de lengte
* Ast incl. 200 mm veilige afstand
EME 1200 600 4,2 / 5 20 / 30 30 / 20
Afmetingen
Vorklengte
l2 e b1 b5 b11 m2 Wa Ast*
Benaming Nominale draagcapaciteit Zwaartepuntafstand lading Rijsnelheid met/zonder geheven lading Hefsnelheid heffen met/zonder geheven lading Hefsnelheid neerlaten met /zonder geheven lading
EME
2 x 12 V / 42 Ah in serie
Accu
2 x 12 V / 42 Ah in serie
Motorprestatie
0,3 kW
Motorprestatie
0,3 kW
1001.NL
Accu
B4
1001.NL
Q C
100 100
Ast
B5
y
Wa l2
l1 145
100
h13
m2
s
687
h3
h3
Q
b5
39
h13
m2
s
687
1264
1264
c
b11
b1
145
b5
b11
39
l2
e
e
b1
Q
1001.NL
1001.NL
l l
c
y l1
Wa
100
Ast
B5
3.4
EN-normen
3.4
Permanente geluidsdrukpeil: 66 dB(A) volgens prEN 12053 in overeenstemming met ISO4871.
A
Permanente geluidsdrukpeil: 66 dB(A) volgens prEN 12053 in overeenstemming met ISO4871.
A
De permanente geluidsdrukpeil is een volgens de opgegeven normen berekende gemiddelde waarde en houdt rekening met de geluidsdrukpeil bij het rijden, heffen en tijdens de vrijloop. De geluidsdrukpeil wordt dicht bij het oor van de bestuurder gemeten. Vibratie:
EN-normen
0,30 m/s2
De permanente geluidsdrukpeil is een volgens de opgegeven normen berekende gemiddelde waarde en houdt rekening met de geluidsdrukpeil bij het rijden, heffen en tijdens de vrijloop. De geluidsdrukpeil wordt dicht bij het oor van de bestuurder gemeten. Vibratie:
volgens prEN 13059.
A
0,30 m/s2 volgens prEN 13059.
A
De trillingsacceleratie, welke in de bedieningspositie op zijn lichaam werkt, is volgens de voorgeschreven normen de lineair geïntegreerde gewogen acceleratie in de verticale lijn. De acceleratie wordt bij het rijden over drempels met constante snelheid gemeten. Elektromagnetische verdraagzaamheid (EMV)
De trillingsacceleratie, welke in de bedieningspositie op zijn lichaam werkt, is volgens de voorgeschreven normen de lineair geïntegreerde gewogen acceleratie in de verticale lijn. De acceleratie wordt bij het rijden over drempels met constante snelheid gemeten. Elektromagnetische verdraagzaamheid (EMV)
De producent bevestigt het aanhouden van de grenswaarden voor elektromagnetische stoorzendingen en stoorbestendigheid evenals de controle van het ontladen van statische elektriciteit volgens prEN 12895 en ook de daar aangegeven normatieve verwijzingen.
De producent bevestigt het aanhouden van de grenswaarden voor elektromagnetische stoorzendingen en stoorbestendigheid evenals de controle van het ontladen van statische elektriciteit volgens prEN 12895 en ook de daar aangegeven normatieve verwijzingen.
A
Wijzigingen aan de elektrische en elektronische onderdelen en hun groepering mogen alleen met de schrijftelijke toestemming van de producent worden uitgevoerd.
A
Wijzigingen aan de elektrische en elektronische onderdelen en hun groepering mogen alleen met de schrijftelijke toestemming van de producent worden uitgevoerd.
3.5
Voorwaarden gebruik
3.5
Voorwaarden gebruik
Omgevingstemperatuur
Omgevingstemperatuur - bij gebruik 0 °C tot 40 °C
B6
Bij voortdurende inzet onder 5 °C of in het koelhuis resp. bij extreme temperaturen of verandering van luchtvochtigheidsgehalte is voor heftrucks een speciale uitrusting en toelating vereist.
1001.NL
A
Bij voortdurende inzet onder 5 °C of in het koelhuis resp. bij extreme temperaturen of verandering van luchtvochtigheidsgehalte is voor heftrucks een speciale uitrusting en toelating vereist.
1001.NL
A
- bij gebruik 0 °C tot 40 °C
B6
4
Plaatjes
4
Qmax 1200 kg
Plaatjes
Qmax 2645 lb
Qmax 1200 kg
Qmax 2645 lb
Xxx Xxxx Xxxx Xxxx
Xxx Xxxx Xxxx Xxxx Xxxxxx Xxxxxx Xxxxxxx Xxxxxx
Xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxx Xxxxxx
13
Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxx Xxxxxxxxx Xxxxxxxxx Xxxxx Xxxxx Xxxxx Xxxxx
xx
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx
Xx
X
xx
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
Xxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx
xx
Xxxxxx Xxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxx
Xxxxxx
xx
Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxx Xxxxxxxxx Xxxxxxxxx
xx
Xxxxx Xxxxx Xxxxx Xxxxx
Xxxxxxx Xxxxxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxxx
xx
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx
Xx
X
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
xx
xx
xx
14
mV
1,5 V
1,5 V
18
18
15
15
16
16
17.1
17.1
17.1
17.1
17
17
Pos. 13 14 15 16 17 17.1 18
Benaming Draagcapaciteit Qmax Typeplaatje, voertuig Aanslagpunt voor hijsverlading Verbodsbord ”Niet meerijden” Bord ”Hefpunt krik” Voertuig-nr. (ingeslagen) Waarschuwingsbord ”Let op elektronika met lage spanning”
1001.NL
Benaming Draagcapaciteit Qmax Typeplaatje, voertuig Aanslagpunt voor hijsverlading Verbodsbord ”Niet meerijden” Bord ”Hefpunt krik” Voertuig-nr. (ingeslagen) Waarschuwingsbord ”Let op elektronika met lage spanning”
1001.NL
Pos. 13 14 15 16 17 17.1 18
xx
Xxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx
Xxxxxxx Xxxxxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxxx
14
mV
Xxxxxx Xxxxxx Xxxxxxx Xxxxxx
Xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxx Xxxxxx
13
Xxxxxx Xxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxx
Xxxxxx
B7
B7
4.1
Typeplaatje, voertuig
4.1
31
19 20 21 22 23
Typeplaatje, voertuig
Xxx Xxxx
20
30 Xxxxxx Xxxxxx
Xxxxxxx Xxxxxxxxx Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxx
kg
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxx
mm
Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxx
V
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxx
kW
Xxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxx xxxxxxxx
Xxxxxxx Xxxxxx Xxxxx Xxxx
Xxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx
kg
kg
21
29
22
28
23
27
B8
kg
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxx
mm
Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxx
V
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxx
kW
Xxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx xxxxxxxxxx xxxxxxxx
Xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx
25
26
Pos. 26 27 28 29 30 31
Benaming Aandrijfvermogen in kW Klant-nr. Accugewicht min/max in kg Leeggewicht zonder batterij in kg
Pos. 19 20 21 22
Bouwjaar Logo van de producent
23 24 25
A
Bij vragen over het voertuig respectievelijk bestellingen aub. het serie-nummer (20) aangeven.
1001.NL
A
Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxx
kg
kg
29 28 27
Benaming Type Serienr. Nominale draagcapaciteit in kg Accu: spanning V ampère-uur Ah Producent Order-nr. Zwaartepuntafstand lading in mm
26
Pos. 26 27 28 29 30 31
Benaming Aandrijfvermogen in kW Klant-nr. Accugewicht min/max in kg Leeggewicht zonder batterij in kg Bouwjaar Logo van de producent
Bij vragen over het voertuig respectievelijk bestellingen aub. het serie-nummer (20) aangeven.
1001.NL
23 24 25
30 Xxxxxx Xxxxxx
Xxxxxxx Xxxxxxxxx
24 25
Benaming Type Serienr. Nominale draagcapaciteit in kg Accu: spanning V ampère-uur Ah Producent Order-nr. Zwaartepuntafstand lading in mm
Xxx Xxxx
Xxxxx Xxxx
24
Pos. 19 20 21 22
31
19
B8
C Transport en eerste ingebruikname
C Transport en eerste ingebruikname
1
Opladen via hijskraan
1
Opladen via hijskraan
m
Alleen hijstuig met voldoende draagcapaciteit gebruiken (gewicht verlading = eigen gewicht + accugewicht; vgl. typeplaatje voertuig).
m
Alleen hijstuig met voldoende draagcapaciteit gebruiken (gewicht verlading = eigen gewicht + accugewicht; vgl. typeplaatje voertuig).
A
Voor het op- en afladen van het voertuig met behulp van een kraan zijn aanslagpunten (1) aangebracht. Deze aanslagpunten zijn van kunststofkapjes voorzien, die na het transport weer moeten worden teruggeplaatst.
A
Voor het op- en afladen van het voertuig met behulp van een kraan zijn aanslagpunten (1) aangebracht. Deze aanslagpunten zijn van kunststofkapjes voorzien, die na het transport weer moeten worden teruggeplaatst.
– Voertuig beveiligd parkeren (vgl. hoofstuk E). – Het hijstuig aan de aanslagpunt (1) aanslagen.
– Voertuig beveiligd parkeren (vgl. hoofstuk E). – Het hijstuig aan de aanslagpunt (1) aanslagen.
m
Het hijstuig zo aan de aanslagpunt aanslagen dat het niet kan verschuiven! De aanslagmiddelen van het hijstuig moeten zo worden vastgemaakt dat ze bij het heffen niet in aanraking komen met accessoires.
m
Het hijstuig zo aan de aanslagpunt aanslagen dat het niet kan verschuiven! De aanslagmiddelen van het hijstuig moeten zo worden vastgemaakt dat ze bij het heffen niet in aanraking komen met accessoires.
2
Eerste ingebruikname
2
Eerste ingebruikname
m
Voertuig alleen met aacustroom rijden! Kabelverbindingen met de accu (sleep-kabel) moeten korter dan 6 m zijn.
m
Voertuig alleen met aacustroom rijden! Kabelverbindingen met de accu (sleep-kabel) moeten korter dan 6 m zijn. Het voertuig kan nadat het geleverd werd of na een transport als in het volgende beschreven bedrijfsklaar worden gemaakt:
– – – –
– – – –
Uitrusting op volledigheid controleren. Indien nodig accu inbouwen, accukabel niet beschadigen. Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). Voertuig als voorgeschreven in gebruik nemen (vgl. hoofdstuk E).
A
Uitrusting op volledigheid controleren. Indien nodig accu inbouwen, accukabel niet beschadigen. Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). Voertuig als voorgeschreven in gebruik nemen (vgl. hoofdstuk E).
Na het parkeren van het voertuig is het mogelijk dat de loopvlaktes van de wielen plat worden, maar als het voertuig een korte tijd rijdt zal dit verschijnsel weer verdwijnen.
0301.NL
Na het parkeren van het voertuig is het mogelijk dat de loopvlaktes van de wielen plat worden, maar als het voertuig een korte tijd rijdt zal dit verschijnsel weer verdwijnen.
0301.NL
A
Het voertuig kan nadat het geleverd werd of na een transport als in het volgende beschreven bedrijfsklaar worden gemaakt:
C1
C1
3
m
Bewegen van het voertuig zonder eigen aandrijving (noodbedrijf)
3
Bewegen van het voertuig zonder eigen aandrijving (noodbedrijf)
Om het voertuig in de toestand noodbedrijf te kunnen bewegen, moet de elektromagnetisch in werking gestelde rem worden losgemaakt.
Om het voertuig in de toestand noodbedrijf te kunnen bewegen, moet de elektromagnetisch in werking gestelde rem worden losgemaakt.
– Schroeven (2) losdraaien. – Frontwand (3) wegnemen. – Bevestigingsschroeven (4) losdraaien tot het voertuig kan worden bewogen (remwerking is opgeheven).
– Schroeven (2) losdraaien. – Frontwand (3) wegnemen. – Bevestigingsschroeven (4) losdraaien tot het voertuig kan worden bewogen (remwerking is opgeheven).
Het voertuig kan nu worden bewogen.
Het voertuig kan nu worden bewogen.
m
Na het wegparkeren op de plaats van bestemming dienen de bevestigingsschroeven (4) weer stevig te worden aangehaald. De remwerking is weer ingesteld!
2
Na het wegparkeren op de plaats van bestemming dienen de bevestigingsschroeven (4) weer stevig te worden aangehaald. De remwerking is weer ingesteld!
2
2
2
3
3
C2
0301.NL
4
0301.NL
4
C2
D Accu - onderhoud, opladen, vervangen
1
1
Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s
Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s
Vóór alle werkzaamheden aan de accu’s moet het voertuig beveiligd geparkeerd worden (vgl. hoofdstuk E).
Vóór alle werkzaamheden aan de accu’s moet het voertuig beveiligd geparkeerd worden (vgl. hoofdstuk E).
Personeel voor onderhoud: Het opladen, onderhouden en vervangen van accu’s mag uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel uitgevoerd worden. Deze gebruiksaanwijzing en de aanwijzingen van de producent van de accu en het acculaadstation moeten bij deze werkzaamheden opgevolgd worden.
Personeel voor onderhoud: Het opladen, onderhouden en vervangen van accu’s mag uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel uitgevoerd worden. Deze gebruiksaanwijzing en de aanwijzingen van de producent van de accu en het acculaadstation moeten bij deze werkzaamheden opgevolgd worden.
Maatregels voor brandbeveiliging: Bij het omgaan met de accu’s mag niet gerookt en geen open vuur gebruikt worden. In de omtrek van het voor opladen geparkeerd voertuig mogen op een afstand van tenminste 2 m geen brandbare stoffen of vonkenvormende bedrijfsmiddelen aanwezig zijn. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandwerend materieel moet gereedstaan.
Maatregels voor brandbeveiliging: Bij het omgaan met de accu’s mag niet gerookt en geen open vuur gebruikt worden. In de omtrek van het voor opladen geparkeerd voertuig mogen op een afstand van tenminste 2 m geen brandbare stoffen of vonkenvormende bedrijfsmiddelen aanwezig zijn. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandwerend materieel moet gereedstaan.
Onderhoud van de accu: De celdeksels van de accu moeten droog en schoon gehouden worden. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig accupoolvet ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn. Accu’s met niet geisoleerde polen moeten met een niet glijdende isolatiemat afdeckken.
Onderhoud van de accu: De celdeksels van de accu moeten droog en schoon gehouden worden. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig accupoolvet ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn. Accu’s met niet geisoleerde polen moeten met een niet glijdende isolatiemat afdeckken.
Het uit de weg ruimen van de accu: De accu moet op juiste wijze en volgens de geldende nationale bepalingen voor milieubescherming of de desbetreffende wetten uit te weg worden geruimd. De aanwijzingen van de producent moeten in ieder geval worden nagekomen.
Het uit de weg ruimen van de accu: De accu moet op juiste wijze en volgens de geldende nationale bepalingen voor milieubescherming of de desbetreffende wetten uit te weg worden geruimd. De aanwijzingen van de producent moeten in ieder geval worden nagekomen.
m
Voordat de accukap wordt gesloten, moet worden gecontroleerd dat de accukabel niet kan worden beschadigd.
m
Voordat de accukap wordt gesloten, moet worden gecontroleerd dat de accukabel niet kan worden beschadigd.
f
De accu’s bevatten opgelost zuur dat vergiftig en bijtend is. Om deze reden moet bij alle werkzaamheden aan de accu’s beschermende kleding en oogbescherming gedragen worden. Ieder contact met accuzuur moet vermeden worden. Mochten kleding, huid of ogen desondanks met accuzuur in aanraking gekomen zijn, dienen de getroffen delen onmiddellijk met veel stromend water afgespoeld te worden, bij huidof ogencontact moet bovendien een arts geraadpleegd worden. Uitgestroomd accuzuur moet onmiddellijk geneu-traliseerd worden.
f
De accu’s bevatten opgelost zuur dat vergiftig en bijtend is. Om deze reden moet bij alle werkzaamheden aan de accu’s beschermende kleding en oogbescherming gedragen worden. Ieder contact met accuzuur moet vermeden worden. Mochten kleding, huid of ogen desondanks met accuzuur in aanraking gekomen zijn, dienen de getroffen delen onmiddellijk met veel stromend water afgespoeld te worden, bij huidof ogencontact moet bovendien een arts geraadpleegd worden. Uitgestroomd accuzuur moet onmiddellijk geneu-traliseerd worden.
m f
Er mag uitsluitend gebruik gemaakt worden van batterijen met gesloten batterijbak.
m f
Er mag uitsluitend gebruik gemaakt worden van batterijen met gesloten batterijbak.
2
Batterijtypen
2
Batterijtypen
m
Het voertuig is met onderhoudsvrije batterijen uitgerust (zie hoofdstuk B). Bij dit type batterijen mag geen gedestilleerd water worden bijgevuld. De kapjes van de cellen zijn hermetisch gesloten. Door de kapjes te openen raakt de batterij vernield!
m
Het voertuig is met onderhoudsvrije batterijen uitgerust (zie hoofdstuk B). Bij dit type batterijen mag geen gedestilleerd water worden bijgevuld. De kapjes van de cellen zijn hermetisch gesloten. Door de kapjes te openen raakt de batterij vernield!
Het gewicht en de afmetingen van batterijen hebben een aanzienlijke uitwerking op de bedrijfsveiligheid van de truck. De batterij-uitrusting mag uitsluitend met toestemming van de producent uitgewisseld worden.
Het batterijgewichten staat aangegeven op het typeplaatje van de desbetreffende batterij.
D1
1001.NL
1001.NL
D Accu - onderhoud, opladen, vervangen
Het gewicht en de afmetingen van batterijen hebben een aanzienlijke uitwerking op de bedrijfsveiligheid van de truck. De batterij-uitrusting mag uitsluitend met toestemming van de producent uitgewisseld worden.
Het batterijgewichten staat aangegeven op het typeplaatje van de desbetreffende batterij.
D1
3
Accu opladen met geïntegreerde acculader
3
Accu opladen met geïntegreerde acculader
3.1
Batterij laden met 230 VAC
3.1
Batterij laden met 230 VAC De netkabel van de acculader is van buiten toegankelijk.
– Netstekker (1) uit de opname (2) van de acculader trekken en in een geschikt netstopcontact (230 V ±10%) steken. De LED (3) geeft door groen knipperen aan, dat het laadtoestel op het net is aangesloten en het opladen actief is. – De batterij opladen, tot de groene LED (3) permanent brandt. – Stekker (1) uit de contactdoos trekken en in de aansluiting op het voertuig (2) steken.
– Netstekker (1) uit de opname (2) van de acculader trekken en in een geschikt netstopcontact (230 V ±10%) steken. De LED (3) geeft door groen knipperen aan, dat het laadtoestel op het net is aangesloten en het opladen actief is. – De batterij opladen, tot de groene LED (3) permanent brandt. – Stekker (1) uit de contactdoos trekken en in de aansluiting op het voertuig (2) steken.
A
Tijdens het opladen zijn alle elektrische functies onderbroken (elektronische wegrijdblokkering). Het voertuig is buiten bedrijf.
Behoudlading Zodra de groene LED (3) permanent brandt, is de batterij volledig opgeladen. De acculader schakelt op behoudlading om. De behoudlading duurt tot de netstekker uit het netstopcontact wordt getrokken.
m
Teneinde een lange batterijlevensduur te waarborgen, wordt geadviseerd, geregeld, d.w.z om de 1-2 weken een compensatie-oplading uit te voeren. Het laadtoestel moet minimaal 41 uur op het net blijven aangesloten. Netaansluiting Netspanning: 230 V ±10% Netfrequentie: 50 Hz ±4%
D2
Behoudlading Zodra de groene LED (3) permanent brandt, is de batterij volledig opgeladen. De acculader schakelt op behoudlading om. De behoudlading duurt tot de netstekker uit het netstopcontact wordt getrokken. Teneinde een lange batterijlevensduur te waarborgen, wordt geadviseerd, geregeld, d.w.z om de 1-2 weken een compensatie-oplading uit te voeren. Het laadtoestel moet minimaal 41 uur op het net blijven aangesloten. Netaansluiting Netspanning: 230 V ±10% Netfrequentie: 50 Hz ±4%
1001.NL
m
Tijdens het opladen zijn alle elektrische functies onderbroken (elektronische wegrijdblokkering). Het voertuig is buiten bedrijf.
D2
1001.NL
A
De netkabel van de acculader is van buiten toegankelijk.
3.2
Batterij laden met 24 VDC (LKW)
3.2
– Aansluitstekker van de laadkabel (o) in het 24 VDC contact (4) pluggen. De LED (3) geeft door groen knipperen aan, dat het laadtoestel op het net is aangesloten en het opladen actief is. – Batterij opladen, tot de LED (3) permanent groen brandt. – Aansluitstekker uit het 24 VDC contact trekken.
A
A
Tijdens het opladen zijn alle elektrische functies onderbroken (elektronische wegrijdblokkering). Het voertuig is buiten bedrijf.
4
3
3
Duur opladen
Duur opladen
De duur van het opladen bedraagt afhankelijk van de toestand van ontlading tot 6 uur.
De duur van het opladen bedraagt afhankelijk van de toestand van ontlading tot 6 uur.
Gedeeltelijke oplading
Gedeeltelijke oplading
De acculader is zo geconstrueerd dat hij zich bij het opladen van gedeeltelijk opgeladen accu’s automatisch aanpast. De slijtage van de accu wordt gering gehouden.
De acculader is zo geconstrueerd dat hij zich bij het opladen van gedeeltelijk opgeladen accu’s automatisch aanpast. De slijtage van de accu wordt gering gehouden.
m
Rood knipperen van de LED (3) geeft aan, dat de batterij defect of de laadstroomkring onderbroken is. Bij gebruik van het laadtoestel via het truck-boordnet is volledig opladen van de batterij niet altijd mogelijk. Eén keer per week dient een compensatieoplading (netoplading) te worden uitgevoerd.
m
Rood knipperen van de LED (3) geeft aan, dat de batterij defect of de laadstroomkring onderbroken is. Bij gebruik van het laadtoestel via het truck-boordnet is volledig opladen van de batterij niet altijd mogelijk. Eén keer per week dient een compensatieoplading (netoplading) te worden uitgevoerd.
f
Geschiedt de compensatie-oplading op de truck via de netaansluiting (115 V / 230 V), dient de netaansluiting met een FI-veiligheidsschakelaar te zijn uitgerust!
f
Geschiedt de compensatie-oplading op de truck via de netaansluiting (115 V / 230 V), dient de netaansluiting met een FI-veiligheidsschakelaar te zijn uitgerust!
D3
1001.NL
1001.NL
– Aansluitstekker van de laadkabel (o) in het 24 VDC contact (4) pluggen. De LED (3) geeft door groen knipperen aan, dat het laadtoestel op het net is aangesloten en het opladen actief is. – Batterij opladen, tot de LED (3) permanent groen brandt. – Aansluitstekker uit het 24 VDC contact trekken.
Tijdens het opladen zijn alle elektrische functies onderbroken (elektronische wegrijdblokkering). Het voertuig is buiten bedrijf.
4
Batterij laden met 24 VDC (LKW)
D3
Accu vervangen
4
– Schroeven (5) losdraaien, frontkap (6) en frontwand (7) verwijderen. – Poolsschroeven losmaken en accukabels van de polen aftrekken.
m
– Schroeven (5) losdraaien, frontkap (6) en frontwand (7) verwijderen. – Poolsschroeven losmaken en accukabels van de polen aftrekken.
m
Accukabels zo plaatsen dat ze bij het eruittrekken van de accu niet aan het voertuig blijven hangen. – Batterijen (8) aan de handgrepen naar buiten tillen.
D4
m
De accu wordt in de omgekeerde volgorde weer ingebouwd, daarbij op de juiste inbouwpositie en de juiste aansluiting van de accu letten: – rode kabel: + pool 1. accu – blauwe kabel: - pool 2. accu – Na het opnieuw inbouwen alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare beschadigingen controleren.
Accukabels zo plaatsen dat ze bij het eruittrekken van de accu niet aan het voertuig blijven hangen. – Batterijen (8) aan de handgrepen naar buiten tillen.
De accu wordt in de omgekeerde volgorde weer ingebouwd, daarbij op de juiste inbouwpositie en de juiste aansluiting van de accu letten: – rode kabel: + pool 1. accu – blauwe kabel: - pool 2. accu – Na het opnieuw inbouwen alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare beschadigingen controleren.
1001.NL
m
Accu vervangen
D4
1001.NL
4
5
Ontladingscontrole-LED (ontladingsmeter)
5
Ontladingscontrole-LED (ontladingsmeter)
De ontladingstoestand van de batterij wordt door de LED aangegeven.
De ontladingstoestand van de batterij wordt door de LED aangegeven.
Toestand brandt knippert knippert
Toestand brandt knippert knippert
Kleur groen groen rood
Aflezing Batterijlading > 30% Batterijlading 30 - 20% Batterijlading < 20%
Kleur groen groen rood
Aflezing Batterijlading > 30% Batterijlading 30 - 20% Batterijlading < 20%
m
Bij gebruik met lichte belading (last < 300 kg), dient de batterij reeds bij groen knipperen van de LED te worden opgeladen. Bij rood knipperen van de LED moeten de batterijen worden opgeladen. Verder gebruikt van het voertuig raakt de batterij beschadigd. Er vindt in dat geval een volledige ontlading plaats, zodat de toegestane minimumspanning wordt onderschreden.
A
Bij het bereiken van 20% restlading (LED knippert rood) wordt het heffen onderbroken.
A
Bij het bereiken van 20% restlading (LED knippert rood) wordt het heffen onderbroken.
1001.NL
Bij gebruik met lichte belading (last < 300 kg), dient de batterij reeds bij groen knipperen van de LED te worden opgeladen. Bij rood knipperen van de LED moeten de batterijen worden opgeladen. Verder gebruikt van het voertuig raakt de batterij beschadigd. Er vindt in dat geval een volledige ontlading plaats, zodat de toegestane minimumspanning wordt onderschreden.
1001.NL
m
D5
D5
D6 D6 1001.NL
1001.NL
E Bediening
E Bediening
1
1
f
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig
Toestemming voor rijden: Het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend gebruikt worden door personen die opgeleid zijn voor de besturing en de omgang met ladingen en die hun capaciteiten aan de exploitant of diens gemachtigde hebben bewezen en door hem uitdrukkelijk opdracht voor het besturen hebben gekregen.
Toestemming voor rijden: Het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend gebruikt worden door personen die opgeleid zijn voor de besturing en de omgang met ladingen en die hun capaciteiten aan de exploitant of diens gemachtigde hebben bewezen en door hem uitdrukkelijk opdracht voor het besturen hebben gekregen.
Rechten, plichten en gedragsregels voor de bestuurder: De bestuurder moet ingelicht zijn over zijn rechten en plichten en onderricht in de bediening van het bodemtransportvoertuig en de inhoud van de gebruiksaanwijzing kennen. Aan deze persoon moeten de noodzakelijke rechten overgedragen worden. Bij transportvoertuigen welke van buiten bediend worden, moeten bij de bediening beschermschoenen worden gedragen.
Rechten, plichten en gedragsregels voor de bestuurder: De bestuurder moet ingelicht zijn over zijn rechten en plichten en onderricht in de bediening van het bodemtransportvoertuig en de inhoud van de gebruiksaanwijzing kennen. Aan deze persoon moeten de noodzakelijke rechten overgedragen worden. Bij transportvoertuigen welke van buiten bediend worden, moeten bij de bediening beschermschoenen worden gedragen.
Verbod gebruik door onbevoegden: De bestuurder is tijdens de tijd van gebruik voor het bodemtransportvoertuig verantwoordelijk. Hij moet onbevoegden verbieden, met het bodemtransportvoertuig te rijden of in werking te stellen. Er mogen geen personen worden getransporteerd of geheven.
Verbod gebruik door onbevoegden: De bestuurder is tijdens de tijd van gebruik voor het bodemtransportvoertuig verantwoordelijk. Hij moet onbevoegden verbieden, met het bodemtransportvoertuig te rijden of in werking te stellen. Er mogen geen personen worden getransporteerd of geheven.
Beschadigingen en gebreken: Beschadigingen en andere gebreken aan het bodemtransportvoertuig of het accessoire moeten ogenblikkelijk aan het toeziend personeel meegedeeld worden. Bodemtransportvoertuigen welke niet bedrijfsveilig zijn (bvb. afgesleten banden of defecte remmen) mogen tot ze op juiste wijze gerepareerd werden, niet worden gebruikt.
Beschadigingen en gebreken: Beschadigingen en andere gebreken aan het bodemtransportvoertuig of het accessoire moeten ogenblikkelijk aan het toeziend personeel meegedeeld worden. Bodemtransportvoertuigen welke niet bedrijfsveilig zijn (bvb. afgesleten banden of defecte remmen) mogen tot ze op juiste wijze gerepareerd werden, niet worden gebruikt.
Reparaties: Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bestuurder geen reparaties of veranderingen aan het bodemtransportvoertuig uitvoeren. In geen geval mag hij veiligheidsinrichtingen of schakelaars buiten werking stellen of verstellen.
Reparaties: Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bestuurder geen reparaties of veranderingen aan het bodemtransportvoertuig uitvoeren. In geen geval mag hij veiligheidsinrichtingen of schakelaars buiten werking stellen of verstellen.
Gevarenzone: Gevarenzone is die zone waarin personen door rij- of hefbewegingen van het bodemtransportvoertuig, het hefgerei (b.v. de ladingvork of accessoires) of het laadgoed in gevaar zijn. Hierbij hoort ook de zone die door neerstortend laadgoed of een neerzinkende/neerstortende arbeidsinstallatie bereikt kan worden.
Gevarenzone: Gevarenzone is die zone waarin personen door rij- of hefbewegingen van het bodemtransportvoertuig, het hefgerei (b.v. de ladingvork of accessoires) of het laadgoed in gevaar zijn. Hierbij hoort ook de zone die door neerstortend laadgoed of een neerzinkende/neerstortende arbeidsinstallatie bereikt kan worden.
f
Onbevoegde personen moeten uit de gevarenzone gewezen worden. Bij gevaar voor personen moet op tijd een waarschuwingssignaal gegeven worden. Wanneer onbevoegden ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten, moet het bodemtransportvoertuig onmiddellijk tot stilstand gebracht worden.
Veiligheidsinstallaties en waarschuwingsborden: De hier beschreven veiligheidsinastallaties, waarschuwingsborden en waarschuwingsaanwijzingen moeten in ieder geval worden nagekomen.
0301.NL
0301.NL
Veiligheidsinstallaties en waarschuwingsborden: De hier beschreven veiligheidsinastallaties, waarschuwingsborden en waarschuwingsaanwijzingen moeten in ieder geval worden nagekomen.
Onbevoegde personen moeten uit de gevarenzone gewezen worden. Bij gevaar voor personen moet op tijd een waarschuwingssignaal gegeven worden. Wanneer onbevoegden ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten, moet het bodemtransportvoertuig onmiddellijk tot stilstand gebracht worden.
E1
E1
Beschrijving van de opgave- en bedieningselementen Pos. 1 2 3 4 5 6
Bedienings- resp. opgaveelementen Oprij-veiligheidstaster Rijschakelaar Taster - ladingopname heffen Taster - ladingopname neerlaten Taster - claxon Toets - Rangeren
Functie
Pos.
Voertuig rijdt van de gebruiker weg. Regelt de rijrichting en de rijsnelheid. Ladingopname heffen. Ladingopname neerlaten.
1 2 3 4
t t
Akoestisch signaal in werking zetten. Staat de dissel in het bovenste remgebied, kan via indrukken van een toetsschakelaar de remfunctie overbrugd worden en het voertuig met gereduceerde snelheid (rangeren) verplaatst worden. Opladen van de accu door het insteken van de netstekker in een netstopcontact. Stuurstroom in- en uitschakelen. Door eruittrekken van de sleutel is het voertuig tegen inschakelen door onbevoegden beveiligd. Opladen van de batterij via inpluggen van de 24 V truck-laadkabel. Geeft de laadtoestand van de batterij aan (zie hoofdstuk D).
5 6
Geintegreerde acculader (incl. veiligheidsschakeling)
t
8
Schakelaarslot met geïntegreerde Nood-Stop toets
t
9
Batterijlader-aaansluiting voor 24 V truck-laadkabel (o) Ontladingscontrole-LED (ontladingsmeter)
o t
o = Extra uitrusting
E2
Bedienings- resp. opgaveelementen Oprij-veiligheidstaster Rijschakelaar Taster - ladingopname heffen Taster - ladingopname neerlaten Taster - claxon Toets - Rangeren
Functie t t t t
Voertuig rijdt van de gebruiker weg. Regelt de rijrichting en de rijsnelheid. Ladingopname heffen. Ladingopname neerlaten.
t t
Akoestisch signaal in werking zetten. Staat de dissel in het bovenste remgebied, kan via indrukken van een toetsschakelaar de remfunctie overbrugd worden en het voertuig met gereduceerde snelheid (rangeren) verplaatst worden. Opladen van de accu door het insteken van de netstekker in een netstopcontact. Stuurstroom in- en uitschakelen. Door eruittrekken van de sleutel is het voertuig tegen inschakelen door onbevoegden beveiligd. Opladen van de batterij via inpluggen van de 24 V truck-laadkabel. Geeft de laadtoestand van de batterij aan (zie hoofdstuk D).
7
Geintegreerde acculader (incl. veiligheidsschakeling)
t
8
Schakelaarslot met geïntegreerde Nood-Stop toets
t
9
Batterijlader-aaansluiting voor 24 V truck-laadkabel (o) Ontladingscontrole-LED (ontladingsmeter)
o
10
t = Standaard uitrusting
0301.NL
t = Standaard uitrusting
Beschrijving van de opgave- en bedieningselementen
t t t t
7
10
2
t
o = Extra uitrusting
0301.NL
2
E2
6
6
5
5
4
4
3 1
9
1
10
7
8
9
2
10
0301.NL
8
2
0301.NL
7
3
E3
E3
3
Voertuig in bedrijf nemen
3
Voertuig in bedrijf nemen
f
Voordat het voertuig in bedrijf genomen mag worden, bedient of een lading mag worden geheven, moet de bestuurder controleren, dat zich niemand in de gevarenzone bevindt.
f
Voordat het voertuig in bedrijf genomen mag worden, bedient of een lading mag worden geheven, moet de bestuurder controleren, dat zich niemand in de gevarenzone bevindt.
A
Controles en werkzaamheden vóór de dagelijkse inbedrijfname
Controles en werkzaamheden vóór de dagelijkse inbedrijfname
– Het hele voertuig (vooral wielen en ladingopname) op beschadigingen controleren.
– Het hele voertuig (vooral wielen en ladingopname) op beschadigingen controleren.
Voertuig inschakelen
Voertuig inschakelen
– Controleren, of de laadstekker (7) is ingeplugd. – Sleutel in schakelaarslot (8) steken, ingedrukt tot aan de aanslag naar rechts draaien en vervolgens omhoog trekken.
– Controleren, of de laadstekker (7) is ingeplugd. – Sleutel in schakelaarslot (8) steken, ingedrukt tot aan de aanslag naar rechts draaien en vervolgens omhoog trekken.
A
De ontladingscontrole-LED (ontladingsmeter) (10) geeft de beschikbare batterijcapaciteit aan.
De ontladingscontrole-LED (ontladingsmeter) (10) geeft de beschikbare batterijcapaciteit aan.
– Taster-claxon (5) door drukken op functie controleren.
– Taster-claxon (5) door drukken op functie controleren.
Het voertuig is nu bedrijfsklaar.
Het voertuig is nu bedrijfsklaar.
– Dissel op remfunctie controleren (vgl. punt 4.2).
– Dissel op remfunctie controleren (vgl. punt 4.2).
8
8
7
7 10
10
E4
0301.NL
5
0301.NL
5
E4
4
Werken met het bodemtransportvoertuig
4
Werken met het bodemtransportvoertuig
4.1
Veiligheidsregels tijdens het rijden
4.1
Veiligheidsregels tijdens het rijden
Gedrag bij het rijden: De bestuurder moet de rijsnelheid aanpassen aan de lokale gegevens. Hij moet b.v. langzaam rijden in bochten, aan of in nauwe doorgangen, bij het rijden door zwaaideuren, op onoverzichtelijke plekken. Hij moet steeds een veilige remafstand t.o.v. voertuigen vóór zich hebben en het bodemtransportvoertuig steeds onder controle houden. Plotseling stoppen (behalve in geval van gevaar), snel keren, inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke punten is verboden. Niet uit het bodemtransportvoertuig leunen of grijpen.
Gedrag bij het rijden: De bestuurder moet de rijsnelheid aanpassen aan de lokale gegevens. Hij moet b.v. langzaam rijden in bochten, aan of in nauwe doorgangen, bij het rijden door zwaaideuren, op onoverzichtelijke plekken. Hij moet steeds een veilige remafstand t.o.v. voertuigen vóór zich hebben en het bodemtransportvoertuig steeds onder controle houden. Plotseling stoppen (behalve in geval van gevaar), snel keren, inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke punten is verboden. Niet uit het bodemtransportvoertuig leunen of grijpen.
Zicht bij het rijden: De bestuurder moet in rijrichting kijken en steeds voldoende overzicht over de door hem te berijden weg hebben. Wanneer ladingen getransporteerd worden die het zicht belemmeren, moet het bodemtransportvoertuig met lading achter rijden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als waarschuwing voor het bodemtransportvoertuig uitgaan.
Zicht bij het rijden: De bestuurder moet in rijrichting kijken en steeds voldoende overzicht over de door hem te berijden weg hebben. Wanneer ladingen getransporteerd worden die het zicht belemmeren, moet het bodemtransportvoertuig met lading achter rijden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als waarschuwing voor het bodemtransportvoertuig uitgaan.
Omhoog- en omlaagrijden van hellingen: Het omhoog- of omlaagrijden van hellingen is slechts dan geoorloofd, als deze gekenmerkt zijn als verkeersweg en schoon en goed berijdbaar zijn en volgens de technische specificaties van het bodemtransportvoertuig veilig kunnen worden bereden. Daarbij moet de lading steeds aan de hoge kant getransporteerd worden. Keren, schuin op- en afrijden en parkeren van het bodemtransportvoertuig aan hellingen is verboden. Hellingen mogen alleen omlaaggereden worden met verminderde snelheid en voortdurende gereedheid tot remmen.
Omhoog- en omlaagrijden van hellingen: Het omhoog- of omlaagrijden van hellingen is slechts dan geoorloofd, als deze gekenmerkt zijn als verkeersweg en schoon en goed berijdbaar zijn en volgens de technische specificaties van het bodemtransportvoertuig veilig kunnen worden bereden. Daarbij moet de lading steeds aan de hoge kant getransporteerd worden. Keren, schuin op- en afrijden en parkeren van het bodemtransportvoertuig aan hellingen is verboden. Hellingen mogen alleen omlaaggereden worden met verminderde snelheid en voortdurende gereedheid tot remmen.
Oprijden op lifts of ladingbruggen: Lifts of ladingbruggen mogen alleen bij voldoende draagcapaciteit opgereden worden en wanneer ze door hun bouw geschikt zijn voor oprijden en het oprijden aan de bestuurder toegestaan is. Dit moet voor het oprijden onderzocht worden. Het bodemtransportvoertuig moet met de lading vooraan op de lift gereden worden en een positie innemen die het onmogelijk maakt de schachten aan te raken. Personen die in de lift meerijden mogen deze pas betreden als het bodemtransportvoertuig veilig staat en ze moeten de lift voor het bodemtransportvoertuig verlaten.
Oprijden op lifts of ladingbruggen: Lifts of ladingbruggen mogen alleen bij voldoende draagcapaciteit opgereden worden en wanneer ze door hun bouw geschikt zijn voor oprijden en het oprijden aan de bestuurder toegestaan is. Dit moet voor het oprijden onderzocht worden. Het bodemtransportvoertuig moet met de lading vooraan op de lift gereden worden en een positie innemen die het onmogelijk maakt de schachten aan te raken. Personen die in de lift meerijden mogen deze pas betreden als het bodemtransportvoertuig veilig staat en ze moeten de lift voor het bodemtransportvoertuig verlaten.
Eigenschappen van de getransporteerde lading: Alléén ladingen die volgens voorschrift beveiligd zijn mogen getransporteerd worden. Nooit ladingen transporteren die hoger zijn dan de top van de vorkdrager of het beschermhek van de lading.
Eigenschappen van de getransporteerde lading: Alléén ladingen die volgens voorschrift beveiligd zijn mogen getransporteerd worden. Nooit ladingen transporteren die hoger zijn dan de top van de vorkdrager of het beschermhek van de lading.
Slepen van aanhangwagens: De voor het bodemtransportvoertuig voorgegeven maximale aanhanglast voor geremde en/of ongeremde aanhangwagens mag niet overschreden worden. De lading van de aanhangwagen dient volgens de voorschriften beveiligd te worden en mag de voor de weg voorgeschreven afmetingen niet overschrijden. Nadat de aanhangwagen is aangekoppeld, moet de bestuurder voordat hij begint te rijden controleren dat de koppeling beveiligd is. Het slepende bodemtransportvoertuig dient zo aangedreven te worden, dat veilig rijden en remmen van het voertuig bij alle rijbewegingen gegarandeerd is.
Slepen van aanhangwagens: De voor het bodemtransportvoertuig voorgegeven maximale aanhanglast voor geremde en/of ongeremde aanhangwagens mag niet overschreden worden. De lading van de aanhangwagen dient volgens de voorschriften beveiligd te worden en mag de voor de weg voorgeschreven afmetingen niet overschrijden. Nadat de aanhangwagen is aangekoppeld, moet de bestuurder voordat hij begint te rijden controleren dat de koppeling beveiligd is. Het slepende bodemtransportvoertuig dient zo aangedreven te worden, dat veilig rijden en remmen van het voertuig bij alle rijbewegingen gegarandeerd is. 0301.NL
Rijwegen en arbeidsgebied: Er mag slechts op wegen gereden worden die aan het openbaar verkeer vrijstaan. Onbevoegde derden moeten het arbeidsgebied mijden. De lading mag uitsluitend op de daarvoor voorziene plaatsen neergelegd worden.
0301.NL
Rijwegen en arbeidsgebied: Er mag slechts op wegen gereden worden die aan het openbaar verkeer vrijstaan. Onbevoegde derden moeten het arbeidsgebied mijden. De lading mag uitsluitend op de daarvoor voorziene plaatsen neergelegd worden.
E5
E5
4.2
Rijden, besturen, remmen
4.2
Rijden, besturen, remmen
f
Het meerijden op het voertuig is in geen geval toegestaan.
f
Het meerijden op het voertuig is in geen geval toegestaan.
f
Nood-uit – Nood-Stop toets (8) indrukken.
– Nood-Stop toets (8) indrukken.
Alle elektrische functies worden afgeschakeld.
Alle elektrische functies worden afgeschakeld.
Dwangremming
Dwangremming
Bij het loslaten van de dissel wordt het voertuig automatisch geremd - de dissel beweegt zich automatisch naar het rembereik boven (B).
Bij het loslaten van de dissel wordt het voertuig automatisch geremd - de dissel beweegt zich automatisch naar het rembereik boven (B).
f
Als zich de dissel langzamer beweegt in de rempositie, moet de oorzaak worden verholpen. Als nodig gasdrukveer vervangen! Rijden
Rijden
m
Alleen met gesloten en juist vergrendelde kappen rijden. – Voertuig in gebruik nemen (vgl. punt 3).
E6
Alleen met gesloten en juist vergrendelde kappen rijden. – Voertuig in gebruik nemen (vgl. punt 3).
De rijsnelheid wordt via de rijschakelaar (2) geregeld.
De rijsnelheid wordt via de rijschakelaar (2) geregeld.
– Dissel (11) in rijbereik (F) neigen en rijschakelaar (2) in de gewenste rijrichting (V of R) drukken.
– Dissel (11) in rijbereik (F) neigen en rijschakelaar (2) in de gewenste rijrichting (V of R) drukken.
Besturen
Besturen
– De dissel (11) naar rechts of links zwaaien.
– De dissel (11) naar rechts of links zwaaien.
m
In nauwe bochten bevindt zich de dissel buiten de contouren van het voertuig!
0301.NL
m
Als zich de dissel langzamer beweegt in de rempositie, moet de oorzaak worden verholpen. Als nodig gasdrukveer vervangen!
In nauwe bochten bevindt zich de dissel buiten de contouren van het voertuig!
0301.NL
m
Nood-uit
E6
Rangeren
f
m
f
f
Rangeren
f
Bij gebruik van de toets ”Rangeren” (6) is extra oplettendheid van de bestuurder vereist.
Bij gebruik van de toets ”Rangeren” (6) is extra oplettendheid van de bestuurder vereist.
Het voertuig kan met verticaal geplaatste dissel worden gereden (b.v. in nauwe ruimten/liften):
Het voertuig kan met verticaal geplaatste dissel worden gereden (b.v. in nauwe ruimten/liften):
– Toets ”Rangeren” (6) indrukken. – Rijschakelaar (2) in de gewenste rijrichting (V of T) zetten.
– Toets ”Rangeren” (6) indrukken. – Rijschakelaar (2) in de gewenste rijrichting (V of T) zetten.
De bedrijfsrem wordt gelost. Het voertuig rijdt met langzame snelheid.
De bedrijfsrem wordt gelost. Het voertuig rijdt met langzame snelheid.
m
Bij het loslaten van de rijschakelaar (2) koppelt de magneetrem in.
Bij het loslaten van de rijschakelaar (2) koppelt de magneetrem in.
Bij gevaar het voertuig via onmiddellijk loslaten van de rijschakelaar (2) of de schakelaar (6) ”Rangeren” remmen.
Bij gevaar het voertuig via onmiddellijk loslaten van de rijschakelaar (2) of de schakelaar (6) ”Rangeren” remmen.
Remmen
Remmen
2 6 Het remgedrag van het voertuig is voornamelijk afhankelijk van de hoedanigheid van de bodem. De bestuurder moet daarmee rekening houden als hij rijdt.
f
2 6 Het remgedrag van het voertuig is voornamelijk afhankelijk van de hoedanigheid van de bodem. De bestuurder moet daarmee rekening houden als hij rijdt.
Het voertuig kan op drie manieren worden geremd: – Met de generatorrem (rijschakelaar (2)) – Met de tegenstroomrem (rijschakelaar (2)) – Met de bedrijfsrem (dissel (11))
Het voertuig kan op drie manieren worden geremd: – Met de generatorrem (rijschakelaar (2)) – Met de tegenstroomrem (rijschakelaar (2)) – Met de bedrijfsrem (dissel (11))
Remmen met de generatorrem:
Remmen met de generatorrem:
– Rijschakelaar (2) loslaten.
– Rijschakelaar (2) loslaten.
Remmen met de tegenstroomrem:
Remmen met de tegenstroomrem:
– Tijdens de rit kan de rijschakelaar (2) in tegengestelde richting worden omgeschakeld. – Het voertuig wordt door tegenstroom geremd tot de rit in de andere richting begint.
– Tijdens de rit kan de rijschakelaar (2) in tegengestelde richting worden omgeschakeld. – Het voertuig wordt door tegenstroom geremd tot de rit in de andere richting begint.
f
In geval van gevaar moet het voertuig met de bedrijfsrem worden geremd. Remmen met de bedrijfsrem:
Remmen met de bedrijfsrem:
0301.NL
– Dissel (11) naar boven of beneden in een van de rembereiken (B) neigen.
0301.NL
– Dissel (11) naar boven of beneden in een van de rembereiken (B) neigen.
In geval van gevaar moet het voertuig met de bedrijfsrem worden geremd.
E7
E7
Omhoogrijden van hellingen
Omhoogrijden van hellingen
m
De lading moet in richting van de helling worden getransporteerd!
m
De lading moet in richting van de helling worden getransporteerd!
m
Steilere hellingen dan aangegeven mogen met het voertuig niet bereden worden. Het vaker achter elkaar omhoogrijden van hellingen mag alleen na langere pauzen worden doorgevoerd.
m
Steilere hellingen dan aangegeven mogen met het voertuig niet bereden worden. Het vaker achter elkaar omhoogrijden van hellingen mag alleen na langere pauzen worden doorgevoerd.
4.3
Opnemen en neerzetten van lading
4.3
Opnemen en neerzetten van lading
m
Voordat een lading opgenomen wordt, moet de bestuurder controleren dat de lading op juiste wijze in pallets gezet is en de toegestane draagcapaciteit van het voertuig niet overschrijdt. Het dwars opnemen van lading is niet toegestaan.
m
Voordat een lading opgenomen wordt, moet de bestuurder controleren dat de lading op juiste wijze in pallets gezet is en de toegestane draagcapaciteit van het voertuig niet overschrijdt. Het dwars opnemen van lading is niet toegestaan.
De omhoog te rijden helling mag max. 10 m lang zijn: – zonder lading: 15% – lading 600 kg: 6% – lading 1200 kg: 3,5%
– Voertuig met ladingopname helemaal onder de lading rijden.
– Voertuig met ladingopname helemaal onder de lading rijden.
A
De snelheid van de functies heffen en neerlaten zijn voorgegeven. Heffen
Heffen
– Taster ”Ladingopname heffen” (3) drukken totdat de gewenste hefhoogte bereikt is.
– Taster ”Ladingopname heffen” (3) drukken totdat de gewenste hefhoogte bereikt is.
Neerlaten
Neerlaten
– Taster ”Ladingopname neerlaten” (4) drukken.
– Taster ”Ladingopname neerlaten” (4) drukken.
4
3
0301.NL
3
E8
De snelheid van de functies heffen en neerlaten zijn voorgegeven.
4
0301.NL
A
De omhoog te rijden helling mag max. 10 m lang zijn: – zonder lading: 15% – lading 600 kg: 6% – lading 1200 kg: 3,5%
E8
4.4
Voertuig beveiligd parkeren
4.4
Voertuig beveiligd parkeren
f
Het voertuig moet altijd beveiligd geparkeerd worden. Het voertuig niet aan hellingen parkeren. De ladingopname moet altijd volledig neergelaten zijn.
f
Het voertuig moet altijd beveiligd geparkeerd worden. Het voertuig niet aan hellingen parkeren. De ladingopname moet altijd volledig neergelaten zijn.
0301.NL
– Ladingopname volledig neerlaten. – Sleutelelement (8) in verticale positie zetten en sleutel uittrekken.
0301.NL
– Ladingopname volledig neerlaten. – Sleutelelement (8) in verticale positie zetten en sleutel uittrekken.
E9
E9
E 10 E 10 0301.NL
0301.NL
F Instandhouding van het bodemtransportvoertuig
F Instandhouding van het bodemtransportvoertuig
1
1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming De in dit hoofdstuk vermeldde controles en onderhoudswerkzaamheden moeten volgens de periodes op de onderhouds-checklijsten uitgevoerd worden.
De in dit hoofdstuk vermeldde controles en onderhoudswerkzaamheden moeten volgens de periodes op de onderhouds-checklijsten uitgevoerd worden.
f
Iedere verandering aan het bodemtransportvoertuig - in’t bijzonder de veiligheidsinrichtingen - is verboden. In geen geval mogen de arbeidssnelheden van het bodemtransportvoertuig veranderd worden.
f
Iedere verandering aan het bodemtransportvoertuig - in’t bijzonder de veiligheidsinrichtingen - is verboden. In geen geval mogen de arbeidssnelheden van het bodemtransportvoertuig veranderd worden.
m
Alleen originele onderdelen worden door ons op qualiteit gecontroleerd. Om een veilig en betrouwbaar gebruik te garanderen, mag uitsluitend van onderdelen van de producent gebruik gemaakt worden. Oude onderdelen en vervangen bedrijfs middelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieubescherming uit de weg geruimd worden. Voor oliewissel staat de olie-service van de producent u ter beschikking.
m
Alleen originele onderdelen worden door ons op qualiteit gecontroleerd. Om een veilig en betrouwbaar gebruik te garanderen, mag uitsluitend van onderdelen van de producent gebruik gemaakt worden. Oude onderdelen en vervangen bedrijfs middelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieubescherming uit de weg geruimd worden. Voor oliewissel staat de olie-service van de producent u ter beschikking.
Na het uitvoeren van controles en onderhoudswerkzaamheden moeten de handelingen uit de afdeling ”Hernieuwde inbedrijfname” uitgevoerd worden (vgl. punt 4.4).
m
Na het uitvoeren van controles en onderhoudswerkzaamheden moeten de handelingen uit de afdeling ”Hernieuwde inbedrijfname” uitgevoerd worden (vgl. punt 4.4).
Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden
2
Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden
Personeel voor de instandhouding: Onderhoud en instandhouding van het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend door vakkundig personeel van de producent uitgevoerd worden. De service-organisatie van de producent beschikt over speciaal voor deze taken geschoolde technische krachten in buitendienst. Wij bevelen u daarom het afsluiten van een onderhouds-contract met het desbetreffende steunpunt aan van de producent.
Personeel voor de instandhouding: Onderhoud en instandhouding van het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend door vakkundig personeel van de producent uitgevoerd worden. De service-organisatie van de producent beschikt over speciaal voor deze taken geschoolde technische krachten in buitendienst. Wij bevelen u daarom het afsluiten van een onderhouds-contract met het desbetreffende steunpunt aan van de producent.
Oplichten en opvijzelen: Om het bodemtransportvoertuig op te lichten mogen bevestigingsmiddelen alleen aan de daarvoor bestemde plaatsen vastgemaakt worden. Bij het opvijzelen moet door geschikte hulpmiddelen (keggen, houten blokken) een verglijden of wegzakken uitgesloten worden. Werkzaamheden onder een opgelichte ladingvork mogen uitsluitend uitgevoerd worden als deze door een voldoende sterke ketting vastgehouden is.
Oplichten en opvijzelen: Om het bodemtransportvoertuig op te lichten mogen bevestigingsmiddelen alleen aan de daarvoor bestemde plaatsen vastgemaakt worden. Bij het opvijzelen moet door geschikte hulpmiddelen (keggen, houten blokken) een verglijden of wegzakken uitgesloten worden. Werkzaamheden onder een opgelichte ladingvork mogen uitsluitend uitgevoerd worden als deze door een voldoende sterke ketting vastgehouden is.
Reiniging: De bodemtransportvoertuig mag niet met brandbare vloeistoffen gereinigd worden. Vóór het begin van de reinigingswerkzaamheden moeten alle veiligheidsmaatregelen getroffen worden om vonkvorming (b.v. door kortsluiting) te voorkomen. Bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen moet de accustekker moet het slot getrokken worden. Elektrische en elektronische elementen moeten met zwakke zuig- of druklucht en niet-geleidende, antistatische penselen schoongemaakt worden.
Reiniging: De bodemtransportvoertuig mag niet met brandbare vloeistoffen gereinigd worden. Vóór het begin van de reinigingswerkzaamheden moeten alle veiligheidsmaatregelen getroffen worden om vonkvorming (b.v. door kortsluiting) te voorkomen. Bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen moet de accustekker moet het slot getrokken worden. Elektrische en elektronische elementen moeten met zwakke zuig- of druklucht en niet-geleidende, antistatische penselen schoongemaakt worden.
m
Wanneer het bodemtransportvoertuig met water of hoogdruk schoongemaakt wordt, moeten van tevoren alle elektrische en elektronische bouwelementen zorgvuldig toegedekt worden, want vochtigheid kan tot defect gedrag leiden. Schoonmaken met stoomstraal is niet geoorloofd. Na de reiniging de in de afdeling ”Hernieuwde inbedrijfname” beschreven handelingen uitvoeren. F1
0708.NL
2
0708.NL
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming
Wanneer het bodemtransportvoertuig met water of hoogdruk schoongemaakt wordt, moeten van tevoren alle elektrische en elektronische bouwelementen zorgvuldig toegedekt worden, want vochtigheid kan tot defect gedrag leiden. Schoonmaken met stoomstraal is niet geoorloofd. Na de reiniging de in de afdeling ”Hernieuwde inbedrijfname” beschreven handelingen uitvoeren. F1
Laswerkzaamheden: Om schade aan de elektrische of elektronische componenten te voorkomen, moeten deze vóór het uitvoeren van laswerkzaamheden uit het bodemtransportvoertuig genomen worden.
Laswerkzaamheden: Om schade aan de elektrische of elektronische componenten te voorkomen, moeten deze vóór het uitvoeren van laswerkzaamheden uit het bodemtransportvoertuig genomen worden.
Instelwaarden: Bij reparaties evenals bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische componenten moeten de bij het specifieke voertuig horende instelwaarden in acht genomen worden.
Instelwaarden: Bij reparaties evenals bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische componenten moeten de bij het specifieke voertuig horende instelwaarden in acht genomen worden.
Banden: De qualiteit van de banden heeft invloed op de standveiligheid en het rijgedrag van het bodemtransportvoertuig. Bij vervanging van de op de fabriek gemonteerde banden dienen uitsluitend originele onderdelen van de fabrikant te worden gebruikt, aangezien anders de gegevens van het typeplaatje niet kunnen worden aangehouden. Bij het vervangen van wielen of banden moet erop gelet worden dat het bodemtransportvoertuig niet in een schuine positie komt te staan (d.w.z. wielen vervangen steeds links en rechts gelijktijdig).
Banden: De qualiteit van de banden heeft invloed op de standveiligheid en het rijgedrag van het bodemtransportvoertuig. Bij vervanging van de op de fabriek gemonteerde banden dienen uitsluitend originele onderdelen van de fabrikant te worden gebruikt, aangezien anders de gegevens van het typeplaatje niet kunnen worden aangehouden. Bij het vervangen van wielen of banden moet erop gelet worden dat het bodemtransportvoertuig niet in een schuine positie komt te staan (d.w.z. wielen vervangen steeds links en rechts gelijktijdig).
Hydraulische slangen: Na een gebruiksduur van zes jaren moeten de slangen worden vervangen. Bij het vervangen van hydraulische komponenten moeten de slangen in dit hydraulisch systeem vervangen worden.
Hydraulische slangen: Na een gebruiksduur van zes jaren moeten de slangen worden vervangen. Bij het vervangen van hydraulische komponenten moeten de slangen in dit hydraulisch systeem vervangen worden.
F2
0708.NL
Werkzaamheden aan de elektrische installatie: Werkzaamheden aan de elektrische installatie mogen uitsluitend door elektrotechnisch geschoold personeel uitgevoerd worden. Vóór het begin van de werkzaamheden dienen zij alle maatregels te nemen die nodig zijn om een elektrisch ongeluk te voorkomen. Bovendien moet bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen door het uittrekken van de accustekker uit het stopcontact spanningsvrij gemaakt worden.
0708.NL
Werkzaamheden aan de elektrische installatie: Werkzaamheden aan de elektrische installatie mogen uitsluitend door elektrotechnisch geschoold personeel uitgevoerd worden. Vóór het begin van de werkzaamheden dienen zij alle maatregels te nemen die nodig zijn om een elektrisch ongeluk te voorkomen. Bovendien moet bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen door het uittrekken van de accustekker uit het stopcontact spanningsvrij gemaakt worden.
F2
3
Onderhouds-checklijst
3
Onderhouds-checklijst
A
Om de veiligheid en de levensduur van het voertuig te kunnen garanderen moeten de in de onderhouds-checklijst opgesomde handelingen om de zes maanden worden doorgevoerd.
A
Om de veiligheid en de levensduur van het voertuig te kunnen garanderen moeten de in de onderhouds-checklijst opgesomde handelingen om de zes maanden worden doorgevoerd.
Frame / opbouw:
Alle dragende elementen op beschadigingen controleren Schroefverbindingen controleren Aandrijving: Aandrijving op geluid en lekkages controleren Wielen: Op slijtage en beschadiging controleren Legering en bevestiging controleren Wielmoeren op stevig vastzitten controleren, als nodig aantrekken Besturing / Stuurlagerspeling controleren reminstallatie: Functie en instelling controleren Gasdrukveer op terrugstelfunctie, dichtheid en beschadigingen controleren Hefinstallatie: Werking en slijtage controleren Lastgedeelte en kinematische keten op slijtage en beschadiging inspecteren Hydraulische installatie: Functie controleren Hydraulisch aggregaat op lekkage en beschadiging controleren Oliestand controleren Elektrische installatie: Functie controleren Kabels op stevig vastzitten van de aansluitingen en op beschadigingen inspecteren Stoppen op juiste waarde controleren Waarschuwingsinrichtingen en veiligheidsschakelingen op functie controleren Accu-motors: Motorbevestiging controleren Accu’s: Aansluitklemmen op stevig vastzitten controleren, met poolschroevenvet invetten Accukabel op beschadigingen controleren, als nodig vervangen
A
Frame / opbouw:
Alle dragende elementen op beschadigingen controleren Schroefverbindingen controleren Aandrijving: Aandrijving op geluid en lekkages controleren Wielen: Op slijtage en beschadiging controleren Legering en bevestiging controleren Wielmoeren op stevig vastzitten controleren, als nodig aantrekken Besturing / Stuurlagerspeling controleren reminstallatie: Functie en instelling controleren Gasdrukveer op terrugstelfunctie, dichtheid en beschadigingen controleren Hefinstallatie: Werking en slijtage controleren Lastgedeelte en kinematische keten op slijtage en beschadiging inspecteren Hydraulische installatie: Functie controleren Hydraulisch aggregaat op lekkage en beschadiging controleren Oliestand controleren Elektrische installatie: Functie controleren Kabels op stevig vastzitten van de aansluitingen en op beschadigingen inspecteren Stoppen op juiste waarde controleren Waarschuwingsinrichtingen en veiligheidsschakelingen op functie controleren Accu-motors: Motorbevestiging controleren Accu’s: Aansluitklemmen op stevig vastzitten controleren, met poolschroevenvet invetten Accukabel op beschadigingen controleren, als nodig vervangen
A
De exploitant moet de onderhoudsintervallen W1 doorvoeren.
In de inrijfase - na ca. 100 bedrijfsuren - van het interne transportmiddel, of na een reparatie of revisie moet de exploitant de wielmoeren / wielbouten controleren op vastzitten en er evt. voor zorgen dat deze worden nagetrokken.
0708.NL
0708.NL
In de inrijfase - na ca. 100 bedrijfsuren - van het interne transportmiddel, of na een reparatie of revisie moet de exploitant de wielmoeren / wielbouten controleren op vastzitten en er evt. voor zorgen dat deze worden nagetrokken.
De exploitant moet de onderhoudsintervallen W1 doorvoeren.
F3
F3
4
Hydraulica-oliestand
4
Hydraulica-oliestand
Invulstuk hydraulica-olie
Invulstuk hydraulica-olie
A 0,25 l
5
A 0,25 l
Bedrijfsmiddelen
5
Het omgaan met bedrijfsmiddelen: Met bedrijfsmiddelen moet altijd juist en volgens de aanwijzingen van de producent worden omgegaan.
Het omgaan met bedrijfsmiddelen: Met bedrijfsmiddelen moet altijd juist en volgens de aanwijzingen van de producent worden omgegaan.
f
Het onjuiste omgaan met bedrijfsmiddelen is gevaarlijk voor gezondheid, leven en het milieu. Bedrijfsmiddelen mogen alleen in voorgeschreven bakken worden opgeslagen. Ze kunnen brandbaar zijn, om deze reden niet met hete bouwdelen en open vuur in contact brengen. Bij het opvullen van bedrijfsmiddelen mogen alleen schone bakken worden gebruikt. Het is verboden bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteiten te vermengen. Deze voorschrift is niet van toepassing als het vermengen van bedrijfsmiddelen in deze gebruiksaanwijzing uitdrukkelijk wordt voorgeschreven.
Bij het opvullen van bedrijfsmiddelen mogen alleen schone bakken worden gebruikt. Het is verboden bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteiten te vermengen. Deze voorschrift is niet van toepassing als het vermengen van bedrijfsmiddelen in deze gebruiksaanwijzing uitdrukkelijk wordt voorgeschreven.
Bedrijfsmiddelen niet morsen. Gemorste vloeistof moet onmiddellijk met een geschikt bindmiddel worden verwijderd en het bedrijfsmiddel-bindmiddel-mengsel zoals voorgeschreven uit de weg worden geruimd.
Bedrijfsmiddelen niet morsen. Gemorste vloeistof moet onmiddellijk met een geschikt bindmiddel worden verwijderd en het bedrijfsmiddel-bindmiddel-mengsel zoals voorgeschreven uit de weg worden geruimd.
Benaming H-LP 46, DIN 51524
Gebruiken voor hydraulische installatie
Code A 0708.NL
Code A
F4
Het onjuiste omgaan met bedrijfsmiddelen is gevaarlijk voor gezondheid, leven en het milieu. Bedrijfsmiddelen mogen alleen in voorgeschreven bakken worden opgeslagen. Ze kunnen brandbaar zijn, om deze reden niet met hete bouwdelen en open vuur in contact brengen.
Benaming H-LP 46, DIN 51524
Gebruiken voor hydraulische installatie 0708.NL
f
Bedrijfsmiddelen
F4
6
Aanwijzingen voor instandhouding
6
Aanwijzingen voor instandhouding
6.1
Voertuig voor instandhoudingswerkzaamheden voorbereiden
6.1
Voertuig voor instandhoudingswerkzaamheden voorbereiden
Om ongelukken bij onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden te voorkomen dienen alle noodzakelijke veiligheidsmaatregels genomen te worden. Aan de volgende voorwaarden moet voldaan zijn:
Om ongelukken bij onderhouds- en instandhoudingswerkzaamheden te voorkomen dienen alle noodzakelijke veiligheidsmaatregels genomen te worden. Aan de volgende voorwaarden moet voldaan zijn:
– Voertuig beveiligd parkeren (vgl. hoofdstuk E). – Nood-Stop toets (1) indrukken.
– Voertuig beveiligd parkeren (vgl. hoofdstuk E). – Nood-Stop toets (1) indrukken.
f
Bij werkzaamheden met geheven ladingvork of opgevijzeld voertuig dienen deze zo beveiligd te worden, dat afzakken, afglijden of wegglijden uitgesloten is. Bij het opvijzelen van het voertuig moeten bovendien de bepalingen van het hoofdstuk ”Transport en eerste inbedrijfname” in acht genomen worden. Bij werkzaamheden aan de vastzetrem moet het voertuig tegen wegrollen worden beveiligd.
f
Bij werkzaamheden met geheven ladingvork of opgevijzeld voertuig dienen deze zo beveiligd te worden, dat afzakken, afglijden of wegglijden uitgesloten is. Bij het opvijzelen van het voertuig moeten bovendien de bepalingen van het hoofdstuk ”Transport en eerste inbedrijfname” in acht genomen worden. Bij werkzaamheden aan de vastzetrem moet het voertuig tegen wegrollen worden beveiligd.
6.2
Frontkap en frontwand verwijderen
6.2
Frontkap en frontwand verwijderen
0708.NL
– Bevestigingsschroeven (2) losdraaien – Frontkap (3) en frontwand (4) voorzichtig verwijderen.
0708.NL
– Bevestigingsschroeven (2) losdraaien – Frontkap (3) en frontwand (4) voorzichtig verwijderen.
F5
F5
6.3
Elektrische stoppen controleren
6.3
– Voertuig voor instandhoudingswerkzaamheden voorbereiden (vgl. punt 4.1). – Frontkap afnemen (vgl. punt 4.2). – Alle stoppen volgens de tabel op juiste waarde controleren, als nodig vervangen.
Elektrische stoppen controleren – Voertuig voor instandhoudingswerkzaamheden voorbereiden (vgl. punt 4.1). – Frontkap afnemen (vgl. punt 4.2). – Alle stoppen volgens de tabel op juiste waarde controleren, als nodig vervangen.
X1
X1
5
X3
X4
X4
X5
X5
+ U V W -
+ U V W -
6
Pos. 5 6
Beveiligen van: El. zekering stuurstop
6
EME 63 A 5A
Pos. 5 6
Hernieuwde inbedrijfname
6.4
F6
Benaming F1 F2
Beveiligen van: El. zekering stuurstop
EME 63 A 5A
Hernieuwde inbedrijfname De hernieuwde inbedrijfname na reiniging of instandhoudingswerkzaamheden mag slechts na uitvoering van de volgende handelingen gebeuren:
– rem controleren op goed funktioneren. – claxon controleren op juist funktioneren.
– rem controleren op goed funktioneren. – claxon controleren op juist funktioneren.
0708.NL
De hernieuwde inbedrijfname na reiniging of instandhoudingswerkzaamheden mag slechts na uitvoering van de volgende handelingen gebeuren:
0708.NL
6.4
Benaming F1 F2
5
X3
F6
7
Stilleggen van het bodemtransportvoertuig
7
Wordt het bodemtransportvoertuig b.v. om bedrijfsinterne redenen langer dan 6 maanden stilgelegd, mag het uitsluitend opgeslagen worden in een vorstvrije en droge ruimte en de maatregels voor, tijdens en na stillegging dienen zoals beschreven uitgevoerd te worden.
m
Wordt het bodemtransportvoertuig b.v. om bedrijfsinterne redenen langer dan 6 maanden stilgelegd, mag het uitsluitend opgeslagen worden in een vorstvrije en droge ruimte en de maatregels voor, tijdens en na stillegging dienen zoals beschreven uitgevoerd te worden.
m
Het bodemtransportvoertuig moet tijdens de stillegging zó opgevijzeld worden dat alle wielen van de grond zijn. Slechts zo is gewaarborgd dat de wielen en wiellagers niet beschadigd worden. – Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). – Accu afklemmen, reinigen en de poolschroeven met accupoolvet invetten.
A
Het bodemtransportvoertuig moet tijdens de stillegging zó opgevijzeld worden dat alle wielen van de grond zijn. Slechts zo is gewaarborgd dat de wielen en wiellagers niet beschadigd worden. – Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). – Accu afklemmen, reinigen en de poolschroeven met accupoolvet invetten.
A
Bovendien moeten de aanwijzingen van de producent van de accu opgevolgd te worden. – Alle openliggende elektrische contacten afspuiten met een geschikt contactspray.
7.1
Stilleggen van het bodemtransportvoertuig
Bovendien moeten de aanwijzingen van de producent van de accu opgevolgd te worden. – Alle openliggende elektrische contacten afspuiten met een geschikt contactspray.
Maatregels tijdens de stillegging
7.1
Maatregels tijdens de stillegging
Om de 6 maanden:
Om de 6 maanden:
– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).
– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).
m
Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen: Het regelmatige opladen van de accu is absoluut noodzakelijk, omdat er anders door de automatische ontlading van de accu een onderlading plaatsvindt die door de daarmee verbonden sulfatering de accu vernielt.
A
Bij permanente compensatielading is opladen om de 6 maanden ter voorkoming van volledige ontlading niet vereist.
A
Bij permanente compensatielading is opladen om de 6 maanden ter voorkoming van volledige ontlading niet vereist.
0708.NL
Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen: Het regelmatige opladen van de accu is absoluut noodzakelijk, omdat er anders door de automatische ontlading van de accu een onderlading plaatsvindt die door de daarmee verbonden sulfatering de accu vernielt.
0708.NL
m
F7
F7
7.2
Hernieuwde ingebruikname na stillegging
7.2
– Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken. – Accu reinigen, de poolschroeven met accupoolvet invetten en de accu vastklemmen. – Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). – Hydraulica-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen. – Het bodemtransportvoertuig in bedrijf nemen (vgl. hoofdstuk E).
Hernieuwde ingebruikname na stillegging – Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken. – Accu reinigen, de poolschroeven met accupoolvet invetten en de accu vastklemmen. – Accu opladen (vgl. hoofdstuk D). – Hydraulica-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen. – Het bodemtransportvoertuig in bedrijf nemen (vgl. hoofdstuk E).
f
Ogenblikkelijk na de inbedrijfname verscheidene keren proefremmen.
f
Ogenblikkelijk na de inbedrijfname verscheidene keren proefremmen.
8
Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen
8
Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen
A
Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers.
A
Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers.
Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.
Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.
Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten van de controle minstens twee volgende controles.
Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten van de controle minstens twee volgende controles.
De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.
De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.
A
Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.
9
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
9
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
A
U moet het transportmiddel definitief en vakkundig buiten bedrijf stellen respectievelijk verwijderen volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Met name moet u de voorschriften voor het verwijderen van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven.
A
U moet het transportmiddel definitief en vakkundig buiten bedrijf stellen respectievelijk verwijderen volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Met name moet u de voorschriften voor het verwijderen van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven.
F8
0708.NL
Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.
0708.NL
A
F8
10
Hulp bij storingen en opsporing van fouten
10
Hulp bij storingen en opsporing van fouten
10.1
Hulp bij storingen
10.1
Hulp bij storingen
Storing Mogelijke oorzaak Maatregels voor hulp bij storingen Voertuig rijdt – Batterij wordt nog gela- – 230 V - of 24 V - aansluiting uitpluggen niet den – Schakelaarslot in verti- – Sleutel ingedrukt tot aan de aanslag cale positie naar rechts draaien en vervolgens omhoog trekken – Batterijlading te gering – Batterijlading controleren, evt. batterij laden – Zekering defect – Zekeringen F1 en F2 controleren Lading kan – Voertuig is niet bedrijfs- – Alle onder de storing ”voertuig rijdt niet” niet worden klaar opgesomde maatregels voor hulp doorgeheven voeren – Stop defect – Stop F1 controleren – Taster ladingopname – Tasterfunctie volgens werkschakelplan heffen defect controleren Lading laat – Taster ladingopname – Tasterfunctie volgens werkschakelplan zich niet neerlaten defect controleren neerlaten – Magneetventiel defect – Functie van magneetventiel volgens werkschakelplan controlern – Stop defect – Stop F1 controleren
A
Als de storing niet in orde gebracht kan worden, voertuig stilleggen en contact opnemen met de service-dienst.
0708.NL
Als de storing niet in orde gebracht kan worden, voertuig stilleggen en contact opnemen met de service-dienst.
0708.NL
A
Storing Mogelijke oorzaak Maatregels voor hulp bij storingen Voertuig rijdt – Batterij wordt nog gela- – 230 V - of 24 V - aansluiting uitpluggen niet den – Schakelaarslot in verti- – Sleutel ingedrukt tot aan de aanslag cale positie naar rechts draaien en vervolgens omhoog trekken – Batterijlading te gering – Batterijlading controleren, evt. batterij laden – Zekering defect – Zekeringen F1 en F2 controleren Lading kan – Voertuig is niet bedrijfs- – Alle onder de storing ”voertuig rijdt niet” niet worden klaar opgesomde maatregels voor hulp doorgeheven voeren – Stop defect – Stop F1 controleren – Taster ladingopname – Tasterfunctie volgens werkschakelplan heffen defect controleren Lading laat – Taster ladingopname – Tasterfunctie volgens werkschakelplan zich niet neerlaten defect controleren neerlaten – Magneetventiel defect – Functie van magneetventiel volgens werkschakelplan controlern – Stop defect – Stop F1 controleren
F9
F9
Opsporing van fouten (lichtcodes LED besturingsprintkaartplatine)
10.2
Op de besturingsprintkaartplatine bevindt zich een LED (7) voor het opsporen van storingen. Met behulp van dit lichtsignaal is het mogelijk een storing te herkennen.
m
Op de besturingsprintkaartplatine bevindt zich een LED (7) voor het opsporen van storingen. Met behulp van dit lichtsignaal is het mogelijk een storing te herkennen.
m
De hier beschreven storingen mogen alleen door vakkundig personeel of servicetechnici worden verholpen.
X1
Opsporing van fouten (lichtcodes LED besturingsprintkaartplatine)
De hier beschreven storingen mogen alleen door vakkundig personeel of servicetechnici worden verholpen.
7
X1
X3
X3
X4
X4
X5
X5
+ U V W -
+ U V W -
Oplicht- respectievelijk lichtcodes hebben volgende betekennis:
1x 2x 3x 4x 5x
6x
7x 8x 12x
F 10
Mogelijke oorzaak – – – – –
Fout in de besturing RAM-fout Aandrijving overbelast Vermogenseenheid defect Overtemperatuur in vermogenseenheid – Batterijspanning te laag Overspanning – Fout in besturing – – – –
Oplicht- respectievelijk lichtcodes hebben volgende betekennis:
Verhelpen van storing
Knippercode
– Besturing vervangen
1x
– Overbelasting opheffen – Besturing vervangen – Voertuig uitschakelen en laten afkoelen – Batterij laden
2x 3x 4x 5x
– Voertuig uitschakelen en na ca. 5 sec. weer inschakelen. – Aansluitingen en batterij inspecteren, evt. vervangen – Besturing vervangen
Batterij defect Aansluiting niet in orde Vermogenseenheid defect Stuursignalen voor draairichting of – Rijschakelaar en bijbehorende snelheden komen in verkeerde aansluitkabel controleren, evt. volgorde/combinatie vervangen – Motoraansluiting niet in orde – Motoraansluitingen controleren, zo nodig aansluiten – Rem defect – Rem repareren, evt. vervangen – Aanrijdingsbeveiliging (beveiligings- – Beveiligingsschakelaar loslaten schakelaar bij inschakelen geactive- – Beveiligingsschakelaar vervanerd of defect) gen
6x
7x 8x 12x
0708.NL
Knippercode
7
F 10
Mogelijke oorzaak – – – – –
Fout in de besturing RAM-fout Aandrijving overbelast Vermogenseenheid defect Overtemperatuur in vermogenseenheid – Batterijspanning te laag Overspanning – Fout in besturing – – – –
Verhelpen van storing – Besturing vervangen – Overbelasting opheffen – Besturing vervangen – Voertuig uitschakelen en laten afkoelen – Batterij laden – Voertuig uitschakelen en na ca. 5 sec. weer inschakelen. – Aansluitingen en batterij inspecteren, evt. vervangen – Besturing vervangen
Batterij defect Aansluiting niet in orde Vermogenseenheid defect Stuursignalen voor draairichting of – Rijschakelaar en bijbehorende snelheden komen in verkeerde aansluitkabel controleren, evt. volgorde/combinatie vervangen – Motoraansluiting niet in orde – Motoraansluitingen controleren, zo nodig aansluiten – Rem defect – Rem repareren, evt. vervangen – Aanrijdingsbeveiliging (beveiligings- – Beveiligingsschakelaar loslaten schakelaar bij inschakelen geactive- – Beveiligingsschakelaar vervanerd of defect) gen
0708.NL
10.2
10.3
Stroomloopplan
10.3 1 4
10
X1 X3
Stroomloopplan 1
2 8
B 0V A +15V
4
11
10
X1 X3
2 8
B 0V A +15V
12 1
5
11 12
1
13
9
5
13
10
14 15 16 17 18 19 20 21
9 5
X4
6
1
3
10
X5
6
14 15 16 17 18 19 20 21
5
22
3
X4
6
1
X5
6
23
23
1
1 4
8
24
4
8
Legende stroomloopplann
24
Legende stroomloopplann
8
Vermogenseindtrap
17
Terugwaarts
8
Vermogenseindtrap
17
Terugwaarts
9
Besturing
18
Buikschakelaar
9
Besturing
18
Buikschakelaar
10
Wegrijdblokkering
19
Rangeren
10
Wegrijdblokkering
19
Rangeren
11
Sensor lagers
20
Heffen
11
Sensor lagers
20
Heffen
12
Disselschakelaar
21
Dalen
12
Disselschakelaar
21
Dalen
13
Strijkrem
22
Daalventiel
13
Strijkrem
22
Daalventiel
14
Setpoint 1
23
Eindschakelaar heffen
14
Setpoint 1
23
Eindschakelaar heffen
15
Setpoint 2
24
Contactor hydr. motor
15
Setpoint 2
24
Contactor hydr. motor
16
Voorwaarts
0708.NL
Voorwaarts
0708.NL
16
22
F 11
F 11
Gebruiksaanwijzing
Gebruiksaanwijzing
Jungheinrich Tractiebatterij
Jungheinrich Tractiebatterij
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave
1
1
Jungheinrich Tractiebatterij met buisjesplaat EPzS en EPzB..................................................................2-6
Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................7
Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................7
Gebruiksaanwijzing
Gebruiksaanwijzing
water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III ........................................................8-12
water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III ........................................................8-12
Jungheinrich Tractiebatterij
2
Jungheinrich Tractiebatterij Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS................13-17
Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................17
Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................17
0506.NL
Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS................13-17
0506.NL
2
Jungheinrich Tractiebatterij met buisjesplaat EPzS en EPzB..................................................................2-6
1
1
Jungheinrich Tractiebatterij
1
met buisjesplaat EPzS en EPzB
met buisjesplaat EPzS en EPzB
Nominale waarden
Nominale waarden
1. 2. 3. 4.
Nominale capaciteit C5: Ontlaad eindspanning: Nominale ontlaadstroom: Nominale elektrolyt dichtheid* Type EPzS: Type EPzB: Treinverlichting: 5. Nominale batterij temperatuur: 6. Nominale Elektrolytniveau:
zie type plaat 2,0 V x aantal cellen C5/5h
1. 2. 3. 4.
Nominale capaciteit C5: Ontlaad eindspanning: Nominale ontlaadstroom: Nominale elektrolyt dichtheid* Type EPzS: Type EPzB: Treinverlichting: 5. Nominale batterij temperatuur: 6. Nominale Elektrolytniveau:
1,29 kg/l 1,29 kg/l zie type plaat 30° C bis Elektrolytstandmarke „max.“
* zal binnen 10 cycli worden bereikt.
zie type plaat 2,0 V x aantal cellen C5/5h 1,29 kg/l 1,29 kg/l zie type plaat 30° C bis Elektrolytstandmarke „max.“
* zal binnen 10 cycli worden bereikt.
•Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophangen! •Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!
•Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophangen! •Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!
•Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en beschermende kleding! •De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272-3, DIN 50110-1 in acht nehmen! •Roken verboden! •Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorkomen i.v.m. explosiegevaar!
•Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en beschermende kleding! •De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272-3, DIN 50110-1 in acht nehmen! •Roken verboden! •Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorkomen i.v.m. explosiegevaar!
•Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen. •Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.
•Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen. •Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.
•Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!
•Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!
•Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!
•Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!
•Batterij nooit omkiepen! •Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.
•Batterij nooit omkiepen! •Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.
•Gevaarlijke elektrische spanning! •Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daarom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!
•Gevaarlijke elektrische spanning! •Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daarom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij! 0506.NL
2
Jungheinrich Tractiebatterij
0506.NL
1
2
Bij niet in acht nemen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele vervangings onderdelen, zelfgemachtigde ingrepen en toevoegingen aan het elektrolyt (vermeend verbeteringsmiddel) zal de garantie komen te vervallen.
Bij niet in acht nemen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele vervangings onderdelen, zelfgemachtigde ingrepen en toevoegingen aan het elektrolyt (vermeend verbeteringsmiddel) zal de garantie komen te vervallen.
Voor batterijen I en II gelden de voorschriften volgens de wettelijke bepaling (zie bijgevoegde verklaring).
Voor batterijen I en II gelden de voorschriften volgens de wettelijke bepaling (zie bijgevoegde verklaring).
1. Ingebruikname gevuld en geladen batterijen Ingebruikname van een ongevulde batterij zie afzonderlijke voorschriften.
1. Ingebruikname gevuld en geladen batterijen Ingebruikname van een ongevulde batterij zie afzonderlijke voorschriften.
De batterij controleren op mechanische schade, of deze is verbonden met de juiste verbinders en volgens de juiste elektrische schakeling.
De batterij controleren op mechanische schade, of deze is verbonden met de juiste verbinders en volgens de juiste elektrische schakeling.
Batterij stekker en laadkabel correct verbinden (+ aan +, - aan -) anders kan de batterij en de lader beschadigd worden.
Batterij stekker en laadkabel correct verbinden (+ aan +, - aan -) anders kan de batterij en de lader beschadigd worden.
Draaimomente voor polschroeven van de eindafleider en verbinder:
Draaimomente voor polschroeven van de eindafleider en verbinder:
M 10
Staal 23 ± 1 Nm
M 10
Staal 23 ± 1 Nm
De batterij opladen volgens punt 2.2
De batterij opladen volgens punt 2.2
2. In gebruikname
2. In gebruikname
Voor het ingebruik stellen van tractiebatterijen voor elektrische voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Industriebatterijen voor elektrische voertuigen».
Voor het ingebruik stellen van tractiebatterijen voor elektrische voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Industriebatterijen voor elektrische voertuigen».
2.1 Ontladen
2.1 Ontladen
Ontluchtingsgaten mogen niet afgesloten of bedekt worden.
Ontluchtingsgaten mogen niet afgesloten of bedekt worden.
Openen of sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in stroomloze toestand gebeuren.
Openen of sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in stroomloze toestand gebeuren.
Om een optimale levensduur te bereiken moeten gebruiksmatige ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit worden vermeden (diepontlading).
Om een optimale levensduur te bereiken moeten gebruiksmatige ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit worden vermeden (diepontlading).
Dit correspondeert met een minimale elektrolyt dichtheid van 1,13 Kg/l aan het einde van de ontlading. Ontladen batterijen moeten direct worden herladen en mogen niet ontladen blijven staan. Dit geldt ook voor gedeeltelijk ontladen batterijen.
Dit correspondeert met een minimale elektrolyt dichtheid van 1,13 Kg/l aan het einde van de ontlading. Ontladen batterijen moeten direct worden herladen en mogen niet ontladen blijven staan. Dit geldt ook voor gedeeltelijk ontladen batterijen.
2.2 Laden
2.2 Laden
Alle laders met karakteristiek, zoals beschreven in DIN 41773 en DIN 41774 mogen worden gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte type lader is een wisselende rimpelstroom toegestaan in de laadstroom van de batterij. Afwisselende stroom kan bijdragen aan een verhoogde batterij temperatuur, dit kan de batterijplaten schaden. Alleen toegekende laders geschikt voor de capaciteit en type batterij mogen worden gebruikt.
Alle laders met karakteristiek, zoals beschreven in DIN 41773 en DIN 41774 mogen worden gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte type lader is een wisselende rimpelstroom toegestaan in de laadstroom van de batterij. Afwisselende stroom kan bijdragen aan een verhoogde batterij temperatuur, dit kan de batterijplaten schaden. Alleen toegekende laders geschikt voor de capaciteit en type batterij mogen worden gebruikt.
0506.NL
Het elektrolyt niveau is te controleren. Is dit onder de separatoren of de keerplaat, dan bijvullen met gedemineraliseerd water (DIN 43530 deel 4) tot deze hoogte.
0506.NL
Het elektrolyt niveau is te controleren. Is dit onder de separatoren of de keerplaat, dan bijvullen met gedemineraliseerd water (DIN 43530 deel 4) tot deze hoogte.
3
3
Schakel de lader aan als de batterijtemperatuur lager dan 45° C en hoger dan 10° C is. Tijdens de lading zal de temperatuur met 10 K stijgen. Een correcte lading kan alleen met de juiste temperatuur plaatsvinden. De lading is beëindigd als de elektrolyt dichtheid en het batterijvoltage gedurende 2 uur constant zijn.
Schakel de lader aan als de batterijtemperatuur lager dan 45° C en hoger dan 10° C is. Tijdens de lading zal de temperatuur met 10 K stijgen. Een correcte lading kan alleen met de juiste temperatuur plaatsvinden. De lading is beëindigd als de elektrolyt dichtheid en het batterijvoltage gedurende 2 uur constant zijn.
Speciale instructies voor batterijen gebruik in gevaarlijke omgeving. Deze batterijen worden gebruikt volgens EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I omgeving met mijngas of Ex II explosiegevaarlijke omgeving. De batterijdeksel moet tijdens het laden en nagassen zover geopend worden dat de gevaarlijke gassen die tijdens het laden ontstaan door voldoende ventilatie zijn brandbaarheid verliest. De deksel mag niet worden gesloten tot 30 minuten na het beëindigen van de lading.
Speciale instructies voor batterijen gebruik in gevaarlijke omgeving. Deze batterijen worden gebruikt volgens EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I omgeving met mijngas of Ex II explosiegevaarlijke omgeving. De batterijdeksel moet tijdens het laden en nagassen zover geopend worden dat de gevaarlijke gassen die tijdens het laden ontstaan door voldoende ventilatie zijn brandbaarheid verliest. De deksel mag niet worden gesloten tot 30 minuten na het beëindigen van de lading.
2.3 Vereffeningslading
2.3 Vereffeningslading
Een Vereffeningslading is nodig om de levensduur en capaciteit te garanderen, of na onvolledige lading (IU karakteristiek). Een Vereffeningslading volgt na een normale lading. e laadstroom mag niet hoger zijn dan 5A/100Ah an de nominale capaciteit.
Een Vereffeningslading is nodig om de levensduur en capaciteit te garanderen, of na onvolledige lading (IU karakteristiek). Een Vereffeningslading volgt na een normale lading. e laadstroom mag niet hoger zijn dan 5A/100Ah an de nominale capaciteit.
et op de temperatuur!
et op de temperatuur!
2.4 Temperatuur
2.4 Temperatuur
Alle technische gegevens zijn gebaseerd op een nominale temperatuur van 30° C. Hogere temperaturen kunnen de levensduur ernstig bekorten. Lagere temperaturen reduceren de beschikbare capaciteit. De absolute grenstemperatuur is 55° C en deze is niet als gebruikstemperatuur toegestaan.
Alle technische gegevens zijn gebaseerd op een nominale temperatuur van 30° C. Hogere temperaturen kunnen de levensduur ernstig bekorten. Lagere temperaturen reduceren de beschikbare capaciteit. De absolute grenstemperatuur is 55° C en deze is niet als gebruikstemperatuur toegestaan.
2.5 Elektrolyt
2.5 Elektrolyt
De nominale zuurdichtheid van het elektrolyt is gerelateerd aan de nominale temperatuur van 30° C en het elektrolyt niveau van een volledig geladen batterij. Hogere temperaturen verlagen de dichtheid, lagere temperaturen verhogen dit. De temperatuur correctiefactor is -0,0007 Kg/l per K. (zie tabel).
De nominale zuurdichtheid van het elektrolyt is gerelateerd aan de nominale temperatuur van 30° C en het elektrolyt niveau van een volledig geladen batterij. Hogere temperaturen verlagen de dichtheid, lagere temperaturen verhogen dit. De temperatuur correctiefactor is -0,0007 Kg/l per K. (zie tabel).
Het elektrolyt volgens zuiverheid voorschriften conform DIN 43530 deel 2.
Het elektrolyt volgens zuiverheid voorschriften conform DIN 43530 deel 2.
4
0506.NL
In de gassingsfase mag de stroomgrens volgens DIN EN 50272-3 niet overschreden worden. Als de lader niet samen met de batterij wordt aangekocht is het raadzaam deze te laten testen door de batterij leverancier. Open voor het laden de batterij deksel, of verwijder deze. De ventilerende doppen op de cellen moeten gesloten blijven. Sluit de lader aan op de uitgeschakelde lader met de correcte polariteit (+ aan +, aan -).
0506.NL
In de gassingsfase mag de stroomgrens volgens DIN EN 50272-3 niet overschreden worden. Als de lader niet samen met de batterij wordt aangekocht is het raadzaam deze te laten testen door de batterij leverancier. Open voor het laden de batterij deksel, of verwijder deze. De ventilerende doppen op de cellen moeten gesloten blijven. Sluit de lader aan op de uitgeschakelde lader met de correcte polariteit (+ aan +, aan -).
4
3.1 Dagelijks
3.1 Dagelijks
De batterij na iedere lading direct herladen. Na de lading kan de electrolytstand worden gecontroleerd. Vul indien nodig bij met gedemineraliseerd water (zie 2.2). Het elektrolyt niveau mag nooit lager zijn dan de separatoren of keerplaat.
De batterij na iedere lading direct herladen. Na de lading kan de electrolytstand worden gecontroleerd. Vul indien nodig bij met gedemineraliseerd water (zie 2.2). Het elektrolyt niveau mag nooit lager zijn dan de separatoren of keerplaat.
3.2 Wekelijks
3.2 Wekelijks
Controleer de verbinder schroeven of deze vast zitten. Bij laden met IU karakteristiek regelmatig een vereffeningslading toepassen (zie 2.3).
Controleer de verbinder schroeven of deze vast zitten. Bij laden met IU karakteristiek regelmatig een vereffeningslading toepassen (zie 2.3).
3.3 Maandelijks
3.3 Maandelijks
Meet van alle cellen het voltage aan het einde van de lading (met de lader ingeschakeld). De elektrolyt dichtheid na lading van alle cellen controleren (de lader uitgeschakeld).
Meet van alle cellen het voltage aan het einde van de lading (met de lader ingeschakeld). De elektrolyt dichtheid na lading van alle cellen controleren (de lader uitgeschakeld).
Waarschuw de servicedienst indien u duidelijke verschillen meet ten opzichte van vorige metingen.
Waarschuw de servicedienst indien u duidelijke verschillen meet ten opzichte van vorige metingen.
3.4 Jaarlijks
3.4 Jaarlijks
De batterij isolatie weerstand zoals beschreven in DIN VDE 0117, DIN EN 50272-3 en DIN EN 60 254-1.
De batterij isolatie weerstand zoals beschreven in DIN VDE 0117, DIN EN 50272-3 en DIN EN 60 254-1.
De gemiddelde isolatie weerstand van de batterij mag niet lager zijn dan 50 Ω ./ Volt nominale spanning.
De gemiddelde isolatie weerstand van de batterij mag niet lager zijn dan 50 Ω ./ Volt nominale spanning.
Bij batterijen tot 20 volt nominale spanning is dit minstens 1000 Ω.
Bij batterijen tot 20 volt nominale spanning is dit minstens 1000 Ω.
4. Verzorging
4. Verzorging
De batterij altijd schoon en droog houden om lekspanningen te voorkomen. Vloeistof in de container wegzuigen en volgens de voorgeschreven voorschriften afvoeren.
De batterij altijd schoon en droog houden om lekspanningen te voorkomen. Vloeistof in de container wegzuigen en volgens de voorgeschreven voorschriften afvoeren.
Beschadigingen aan de trog isolatie moet na het reinigen van de beschadigde delen worden hersteld om de isolatie waarde volgens DIN EN 50272-3 veilig te stellen en trog corrosie te vermijden. Het beste kunt u hiervoor uw servicedienst bellen.
Beschadigingen aan de trog isolatie moet na het reinigen van de beschadigde delen worden hersteld om de isolatie waarde volgens DIN EN 50272-3 veilig te stellen en trog corrosie te vermijden. Het beste kunt u hiervoor uw servicedienst bellen.
0506.NL
3. Onderhoud
0506.NL
3. Onderhoud
5
5
5. Buiten gebruik stellen
5. Buiten gebruik stellen
Een batterij die buiten gebruik wordt gezet voor een langere periode moet volledig volgeladen worden weggezet in een vorstvrije ruimte. Om schade te voorkomen moet één van de volgende methoden worden gebruikt:
Een batterij die buiten gebruik wordt gezet voor een langere periode moet volledig volgeladen worden weggezet in een vorstvrije ruimte. Om schade te voorkomen moet één van de volgende methoden worden gebruikt:
1. Maandelijkse vereffeningslading volgens punt 2.3
1. Maandelijkse vereffeningslading volgens punt 2.3
2. Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 Volt x het aantal cellen De levensduur van de batterij wordt ook als de batterij niet word gebruikt, met deze periode vermindert.
2. Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 Volt x het aantal cellen De levensduur van de batterij wordt ook als de batterij niet word gebruikt, met deze periode vermindert.
6. Storingen
6. Storingen
Indien storingen aan batterij of lader worden gesignaleerd dan kunt u het beste de servicedienst inschakelen. Meetgegevens (punt 3.3) vereenvoudigen het traceren van een storing.
Indien storingen aan batterij of lader worden gesignaleerd dan kunt u het beste de servicedienst inschakelen. Meetgegevens (punt 3.3) vereenvoudigen het traceren van een storing.
Een servicekontrakt met ons afsluiten helpt het tijdig signaleren en voorkomen van fouten.
Een servicekontrakt met ons afsluiten helpt het tijdig signaleren en voorkomen van fouten.
Terug naar leverancier!
Terug naar leverancier!
Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.
Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.
Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt als gevaarlijke stof!
Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt als gevaarlijke stof!
6
0506.NL
Technische wijzigingen voorbehouden.
0506.NL
Technische wijzigingen voorbehouden.
6
7. Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij
2/3 4 10 12 7
1
2
Typ Type
6 5 11 13
Baujahr Year of manufacture
Serien-Nr. Serial-Nr.
3
Lieferanten Nr. Supplier No. 5
Kapazität Capacity
Nennspannung Nominal Voltage 7
9
Hersteller Manufacturer
4
6 5
Batteriegewicht min/max Battery mass min/max
Zellenzahl Number of Cells
8
Betekenis Logo Batterijbenaming Batterijtype Batterijnummer Batterijbak-nummer Afleveringsdatum Logo batterijfabrikant
8
2/3 4 10 12
Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany Pb
7 1
Pb
9
Pos. 1 2 3 4 5 6 7
7. Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij 2
Lieferanten Nr. Supplier No. 5
Kapazität Capacity
Nennspannung Nominal Voltage 7
9
6 5
Batteriegewicht min/max Battery mass min/max
Zellenzahl Number of Cells
Hersteller Manufacturer
4
Pos. 1 2 3 4 5 6 7
Pb
1
Pb
14
Pos. 8 9 10 11 12 13 14
Betekenis Recyclingsymbool Afvalcontainer / materiaalaanduiding Nominale spanning van batterij Nominale capaciteit van batterij Aantal cellen van batterij Batterijgewicht Veiligheids- en waarschuwingssymbolen
* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.
0506.NL
0506.NL
* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.
Betekenis Logo Batterijbenaming Batterijtype Batterijnummer Batterijbak-nummer Afleveringsdatum Logo batterijfabrikant
8
Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany
9
Betekenis Recyclingsymbool Afvalcontainer / materiaalaanduiding Nominale spanning van batterij Nominale capaciteit van batterij Aantal cellen van batterij Batterijgewicht Veiligheids- en waarschuwingssymbolen
6 5 11 13
Baujahr Year of manufacture 3
8
14
Pos. 8 9 10 11 12 13 14
1
Typ Type Serien-Nr. Serial-Nr.
7
7
Water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III voor Jungheinrich tractiebatterijen met pantserplaatcellen EPzS en EPzB
Water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III voor Jungheinrich tractiebatterijen met pantserplaatcellen EPzS en EPzB
Aquamatic-vuldoppenindeling voor de gebruiksaanwijzing
Aquamatic-vuldoppenindeling voor de gebruiksaanwijzing Cellenseries* EPzS EPzB 2/120 – 10/ 600 2/ 42 – 12/ 252 2/160 – 10/ 800 2/ 64 – 12/ 384 – 2/ 84 – 12/ 504 – 2/110 – 12/ 660 – 2/130 – 12/ 780 – 2/150 – 12/ 900 – 2/172 – 12/1032 – 2/200 – 12/1200 – 2/216 – 12/1296 2/180 – 10/900 – 2/210 – 10/1050 – 2/230 – 10/1150 – 2/250 – 10/1250 – 2/280 – 10/1400 – 2/310 – 10/1550 –
Aquamatic-vuldoptype (lengte) Frötek (geel) BFS (zwart) 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 72,0 mm 66,0 mm 72,0 mm 66,0 mm
Aquamatic-vuldop BFS III met diagnoseopening
Aquamatic-vuldop met diagnoseopening
lengte
slag
lengte
slag
lengte
Hierbij gaat het om cellen met de positieve plaat 60Ah. De typecodering van een cel luidt bijv. 2 EPzS 120.
slag
Hierbij gaat het om cellen met de positieve plaat 60Ah. De typecodering van een cel luidt bijv. 2 EPzS 120.
lengte
* De cellenseries omvatten cellen met twee tot tien (twaalf) positieve platen, bijv. kolom EPzS . 2/120 – 10/600.
slag
* De cellenseries omvatten cellen met twee tot tien (twaalf) positieve platen, bijv. kolom EPzS . 2/120 – 10/600.
Aquamatic-vuldop met diagnoseopening
8
Aquamatic-vuldoptype (lengte) Frötek (geel) BFS (zwart) 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 72,0 mm 66,0 mm 72,0 mm 66,0 mm
Aquamatic-vuldop BFS III met diagnoseopening
Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele onderdelen, bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen en gebruik van additieven bij de elektrolyten (zogenaamde verbeteringsmiddelen) vervalt de aanspraak op garantie.
Voor batterijen volgens I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie bijbehorend attest).
Voor batterijen volgens I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie bijbehorend attest).
0506.NL
Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele onderdelen, bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen en gebruik van additieven bij de elektrolyten (zogenaamde verbeteringsmiddelen) vervalt de aanspraak op garantie.
8
0506.NL
Cellenseries* EPzS EPzB 2/120 – 10/ 600 2/ 42 – 12/ 252 2/160 – 10/ 800 2/ 64 – 12/ 384 – 2/ 84 – 12/ 504 – 2/110 – 12/ 660 – 2/130 – 12/ 780 – 2/150 – 12/ 900 – 2/172 – 12/1032 – 2/200 – 12/1200 – 2/216 – 12/1296 2/180 – 10/900 – 2/210 – 10/1050 – 2/230 – 10/1150 – 2/250 – 10/1250 – 2/280 – 10/1400 – 2/310 – 10/1550 –
Installatie voor water-bijvulsysteem
Installatie voor water-bijvulsysteem
1. Voorraadtank
1. Voorraadtank
2. Niveauschakelaar
2. Niveauschakelaar
3. Tappunt met kogelkraan
3. Tappunt met kogelkraan
4. Tappunt met magneetventiel
4. Tappunt met magneetventiel
5. Laadapparaat 6. Snelkoppeling
6. Snelkoppeling 7. Sluitnippel
8. Ionenwisselaarpatroon met geleidingsmeter en magneetventiel
8. Ionenwisselaarpatroon met geleidingsmeter en magneetventiel
9. Leidingwateraansluiting
9. Leidingwateraansluiting
10. Laadleiding
10. Laadleiding
1. Uitvoering
1. Uitvoering
De water-bijvulsystemen voor batterijen Aquamatic/BFS worden ingezet voor de automatische instelling van het nominale elektrolytniveau. Voor het afvoeren van de bij het laden ontstane gassen zijn betreffende ontluchtingsopeningen voorzien. De vuldoppensystemen beschikken naast een visuele niveau-indicator ook over een diagnoseopening voor de meting van de temperatuur en de dichtheid van de elektrolyt. Alle batterijcellen van het type EPzS; EPzB kunnen met het Aquamatic/BFS-vulsysteem worden uitgerust. Door de slangverbindingen van de afzonderlijke Aquamatic/ BFS-vuldoppen is het bijvullen van water via een centrale snelkoppeling mogelijk.
De water-bijvulsystemen voor batterijen Aquamatic/BFS worden ingezet voor de automatische instelling van het nominale elektrolytniveau. Voor het afvoeren van de bij het laden ontstane gassen zijn betreffende ontluchtingsopeningen voorzien. De vuldoppensystemen beschikken naast een visuele niveau-indicator ook over een diagnoseopening voor de meting van de temperatuur en de dichtheid van de elektrolyt. Alle batterijcellen van het type EPzS; EPzB kunnen met het Aquamatic/BFS-vulsysteem worden uitgerust. Door de slangverbindingen van de afzonderlijke Aquamatic/ BFS-vuldoppen is het bijvullen van water via een centrale snelkoppeling mogelijk.
2. Toepassing
2. Toepassing
Het water-bijvulsysteem voor batterijen Aquamatic/BFS is bedoeld voor tractiebatterijen van interne transportmiddelen. Voor de watertoevoer wordt het bijvulsysteem op een centrale leidingwateraansluiting aangesloten. Voor deze aansluiting alsook voor de slangen van de afzonderlijke vuldoppen worden zachte pvc-slangen toegepast. De slanguiteinden worden telkens op de aansluitmoffen van de T- resp. <-stukken gestoken.
Het water-bijvulsysteem voor batterijen Aquamatic/BFS is bedoeld voor tractiebatterijen van interne transportmiddelen. Voor de watertoevoer wordt het bijvulsysteem op een centrale leidingwateraansluiting aangesloten. Voor deze aansluiting alsook voor de slangen van de afzonderlijke vuldoppen worden zachte pvc-slangen toegepast. De slanguiteinden worden telkens op de aansluitmoffen van de T- resp. <-stukken gestoken.
3. Functie
3. Functie
Het in de vuldop aanwezige ventiel, in combinatie met de vlotter en de vlotterstangen, stuurt het bijvulproces m.b.t. de noodzakelijke hoeveelheid water. Bij het Aquamaticsysteem zorgt de aanwezige waterdruk bij het ventiel voor het afsluiten van de watertoevoer en voor het veilig sluiten van het ventiel. Bij het BFS-systeem wordt door de vlotter en de vlotterstangen via een hefboomsysteem bij het bereiken van het maximale niveau, het ventiel met de vijfvoudige hefkracht gesloten en hierdoor de watertoevoer afgesloten.
Het in de vuldop aanwezige ventiel, in combinatie met de vlotter en de vlotterstangen, stuurt het bijvulproces m.b.t. de noodzakelijke hoeveelheid water. Bij het Aquamaticsysteem zorgt de aanwezige waterdruk bij het ventiel voor het afsluiten van de watertoevoer en voor het veilig sluiten van het ventiel. Bij het BFS-systeem wordt door de vlotter en de vlotterstangen via een hefboomsysteem bij het bereiken van het maximale niveau, het ventiel met de vijfvoudige hefkracht gesloten en hierdoor de watertoevoer afgesloten.
9
0506.NL
0506.NL
7. Sluitnippel
5. Laadapparaat
minstens 3 m
Schematische weergave
minstens 3 m
Schematische weergave
9
Het vullen van de batterijen met accuwater dient bij voorkeur vlak voor het beëindigen van het volladen van de accu's te gebeuren. Hierbij dient zeker gesteld te zijn dat het bijgevulde water met de elektrolyt wordt vermengd. Bij normaal gebruik is het in principe voldoende om eenmaal wekelijks water bij te vullen.
Het vullen van de batterijen met accuwater dient bij voorkeur vlak voor het beëindigen van het volladen van de accu's te gebeuren. Hierbij dient zeker gesteld te zijn dat het bijgevulde water met de elektrolyt wordt vermengd. Bij normaal gebruik is het in principe voldoende om eenmaal wekelijks water bij te vullen.
5. Aansluitdruk
5. Aansluitdruk
De bijvulinstallatie dient zo te worden gebruikt dat een waterdruk in de waterleiding van 0,3 bar tot 1,8 bar aanwezig is. Het Aquamatic-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,2 bar tot 0,6 bar. Het BFS-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,3 bar tot 1,8 bar. Afwijkingen van het werkdrukbereik beïnvloedt het correct functioneren van de systemen. Dit brede werkdrukbereik maakt drie vulmethoden mogelijk.
De bijvulinstallatie dient zo te worden gebruikt dat een waterdruk in de waterleiding van 0,3 bar tot 1,8 bar aanwezig is. Het Aquamatic-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,2 bar tot 0,6 bar. Het BFS-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,3 bar tot 1,8 bar. Afwijkingen van het werkdrukbereik beïnvloedt het correct functioneren van de systemen. Dit brede werkdrukbereik maakt drie vulmethoden mogelijk.
5.1 Valwater
5.1 Valwater
Naar gelang welk vulsysteem er wordt gebruikt, dient de hoogte van de voorraadtank te worden gekozen. Aquamatic-systeem plaatsingshoogte 2 m tot 6 m en het BFSsysteem plaatsingshoogte 3 m tot 18 m boven het batterijoppervlak.
Naar gelang welk vulsysteem er wordt gebruikt, dient de hoogte van de voorraadtank te worden gekozen. Aquamatic-systeem plaatsingshoogte 2 m tot 6 m en het BFSsysteem plaatsingshoogte 3 m tot 18 m boven het batterijoppervlak.
5.2 Drukwater
5.2 Drukwater
Instelling van het drukverminderingsventiel Aquamatic-systeem 0,2 bar tot 0,6 bar. BFS-systeem 0,3 bar tot 1,8 bar.
Instelling van het drukverminderingsventiel Aquamatic-systeem 0,2 bar tot 0,6 bar. BFS-systeem 0,3 bar tot 1,8 bar.
5.3 Vulwagen (ServiceMobil)
5.3 Vulwagen (ServiceMobil)
De in de voorraadtank van het ServiceMobil aanwezige dompelpomp zorgt voor de nodige vuldruk. Er mag tussen de positie van het ServiceMobil en de positie van de batterij geen hoogteverschil bestaan.
De in de voorraadtank van het ServiceMobil aanwezige dompelpomp zorgt voor de nodige vuldruk. Er mag tussen de positie van het ServiceMobil en de positie van de batterij geen hoogteverschil bestaan.
6. Vulduur
6. Vulduur
De vulduur van de batterijen is afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden van de accu, van de omgevingstemperaturen en van de vulmethode resp. de vuldruk. De vultijd bedraagt ca. 0,5 tot 4 minuten. De watertoevoer dient na beëindiging van het handmatige vullen van de batterij te worden losgekoppeld.
De vulduur van de batterijen is afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden van de accu, van de omgevingstemperaturen en van de vulmethode resp. de vuldruk. De vultijd bedraagt ca. 0,5 tot 4 minuten. De watertoevoer dient na beëindiging van het handmatige vullen van de batterij te worden losgekoppeld.
7. Waterkwaliteit
7. Waterkwaliteit
Voor het vullen van de batterijen mag uitsluitend bijvulwater worden gebruikt dat m.b.t. de kwaliteit aan DIN 43530 deel 4 moet voldoen. De bijvulinstallatie (voorraadtank, buisleidingen, ventielen enz.) mogen volstrekt geen vervuilingen bevatten die het correct functioneren van de Aquamatic-/BFS-vuldop nadelig zouden kunnen beïnvloeden. Uit veiligheidsoverwegingen dient het aanbeveling om in de hoofdtoevoerleiding van de batterij een filterelement (optie) met een max. doorlaat van 100 tot 300 µm in te bouwen.
Voor het vullen van de batterijen mag uitsluitend bijvulwater worden gebruikt dat m.b.t. de kwaliteit aan DIN 43530 deel 4 moet voldoen. De bijvulinstallatie (voorraadtank, buisleidingen, ventielen enz.) mogen volstrekt geen vervuilingen bevatten die het correct functioneren van de Aquamatic-/BFS-vuldop nadelig zouden kunnen beïnvloeden. Uit veiligheidsoverwegingen dient het aanbeveling om in de hoofdtoevoerleiding van de batterij een filterelement (optie) met een max. doorlaat van 100 tot 300 µm in te bouwen.
10
0506.NL
4. Vullen (handmatig/automatisch)
0506.NL
4. Vullen (handmatig/automatisch)
10
Het aansluiten van de slangen op de afzonderlijke vuldoppen dient langs de aanwezige elektrische schakeling te worden uitgevoerd. Veranderingen mogen niet worden uitgevoerd.
Het aansluiten van de slangen op de afzonderlijke vuldoppen dient langs de aanwezige elektrische schakeling te worden uitgevoerd. Veranderingen mogen niet worden uitgevoerd.
9. Bedrijfstemperatuur
9. Bedrijfstemperatuur
De grenstemperatuur voor het bedrijf van tractiebatterijen is vastgelegd bij 55° C. Een overschrijding van deze temperatuur kan schade aan de batterij veroorzaken. De vulsystemen voor batterijen mogen binnen een temperatuurbereik van > 0 °C tot max. 55° C worden gebruikt.
De grenstemperatuur voor het bedrijf van tractiebatterijen is vastgelegd bij 55° C. Een overschrijding van deze temperatuur kan schade aan de batterij veroorzaken. De vulsystemen voor batterijen mogen binnen een temperatuurbereik van > 0 °C tot max. 55° C worden gebruikt.
ATTENTIE:
ATTENTIE:
Batterijen met automatische EXIDE-water-bijvulsystemen mogen uitsluitend in ruimten met temperaturen van > 0° C worden opgeslagen (anders gevaar voor bevriezing van het systeem).
Batterijen met automatische EXIDE-water-bijvulsystemen mogen uitsluitend in ruimten met temperaturen van > 0° C worden opgeslagen (anders gevaar voor bevriezing van het systeem).
9.1 Diagnoseopening
9.1 Diagnoseopening
Om de probleemloze meting van zuurdichtheid en temperatuur mogelijk te maken, beschikken de bijvulsystemen over een diagnoseopening met een Ø van 6,5 mm Aquamatic-vuldop en 7,5 mm BFS-vuldop.
Om de probleemloze meting van zuurdichtheid en temperatuur mogelijk te maken, beschikken de bijvulsystemen over een diagnoseopening met een Ø van 6,5 mm Aquamatic-vuldop en 7,5 mm BFS-vuldop.
9.2 Vlotter
9.2 Vlotter
Naar gelang de cellenuitvoering en het type worden verschillende vlotters gebruikt.
Naar gelang de cellenuitvoering en het type worden verschillende vlotters gebruikt.
9.3 Reiniging
9.3 Reiniging
De reiniging van de vuldopsystemen dient uitsluitend met water te worden uitgevoerd. Er mogen geen onderdelen van de vuldoppen met oplosmiddelen of zeep in aanraking komen.
De reiniging van de vuldopsystemen dient uitsluitend met water te worden uitgevoerd. Er mogen geen onderdelen van de vuldoppen met oplosmiddelen of zeep in aanraking komen.
10. Accessoires
10. Accessoires
10.1 Stromingsindicator
10.1 Stromingsindicator
Voor de bewaking van het vulproces kan vanaf de batterij in de watertoevoer een stromingsindicator worden ingebouwd. Bij het vullen wordt het schoepenwieltje door het doorstromende water gedraaid. Na beëindiging van het vulproces komt het wieltje tot stilstand waardoor het einde van het vulproces wordt aangegeven (artikelnr. 50219542).
Voor de bewaking van het vulproces kan vanaf de batterij in de watertoevoer een stromingsindicator worden ingebouwd. Bij het vullen wordt het schoepenwieltje door het doorstromende water gedraaid. Na beëindiging van het vulproces komt het wieltje tot stilstand waardoor het einde van het vulproces wordt aangegeven (artikelnr. 50219542).
10.2 Vuldoplichter
10.2 Vuldoplichter
Voor de demontage van de vuldoppensystemen mag alleen het bijbehorende speciale gereedschap (vuldoppenlichter) worden gebruikt. Om beschadigingen aan de vuldoppensystemen te voorkomen, dient het eruit wrikken van de vuldoppen met de grootste zorgvuldigheid te gebeuren.
Voor de demontage van de vuldoppensystemen mag alleen het bijbehorende speciale gereedschap (vuldoppenlichter) worden gebruikt. Om beschadigingen aan de vuldoppensystemen te voorkomen, dient het eruit wrikken van de vuldoppen met de grootste zorgvuldigheid te gebeuren.
0506.NL
8. Slangen op batterij aansluiten
0506.NL
8. Slangen op batterij aansluiten
11
11
10.2.1 Borgring-gereedschap
10.2.1 Borgring-gereedschap
Met het borgring-gereedschap kan ter verhoging van de aandrukkracht van de slangen op de slangolijven van de vuldoppen een borgring worden geschoven resp. weer worden losgemaakt.
Met het borgring-gereedschap kan ter verhoging van de aandrukkracht van de slangen op de slangolijven van de vuldoppen een borgring worden geschoven resp. weer worden losgemaakt.
10.3 Filterelement
10.3 Filterelement
In de aanvoerleiding van de batterij naar de wateraanvoer kan uit veiligheidsoverwegingen een filterelement (artikelnr. 50307282) worden ingebouwd. Dit filterelement heeft een max. doorlaatdoorsnede van 100 tot 300 µm en is als slangfilter uitgevoerd.
In de aanvoerleiding van de batterij naar de wateraanvoer kan uit veiligheidsoverwegingen een filterelement (artikelnr. 50307282) worden ingebouwd. Dit filterelement heeft een max. doorlaatdoorsnede van 100 tot 300 µm en is als slangfilter uitgevoerd.
10.4 Snelkoppeling
10.4 Snelkoppeling
De watertoevoer naar de water-bijvulsystemen (Aquamatic/BFS) gebeurt via een centrale aanvoerleiding. Deze wordt via een snelkoppelingssysteem met het wateraanvoersysteem van het laadstation verbonden. Aan de kant van de batterij is een sluitnippel (artikelnr. 50219538) gemonteerd. Aan de kant van de wateraanvoerleiding dient door de klant een snelkoppeling (verkrijgbaar onder artikelnr. 50219537) te worden gemonteerd.
De watertoevoer naar de water-bijvulsystemen (Aquamatic/BFS) gebeurt via een centrale aanvoerleiding. Deze wordt via een snelkoppelingssysteem met het wateraanvoersysteem van het laadstation verbonden. Aan de kant van de batterij is een sluitnippel (artikelnr. 50219538) gemonteerd. Aan de kant van de wateraanvoerleiding dient door de klant een snelkoppeling (verkrijgbaar onder artikelnr. 50219537) te worden gemonteerd.
11. Functiegegevens
11. Functiegegevens
PS - Automatische afsluitdruk Aquamatic > 1,2 bar
PS - Automatische afsluitdruk Aquamatic > 1,2 bar
BFS - systeem geen D
BFS - systeem geen
- Doorstroomhoeveelheid van het geopende ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 350ml/min
D
D1 - Max. toelaatbaar lekpercentage van het gesloten ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 2ml/min
D1 - Max. toelaatbaar lekpercentage van het gesloten ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 2ml/min
T
T
- Toelaatbaar temperatuurbereik 0° C tot max. 65° C
- Toelaatbaar temperatuurbereik 0° C tot max. 65° C
0506.NL
Pa - Werkdrukbereik 0,2 tot 0,6 bar Aquamatic-systeem Werkdrukbereik 0,3 tot 1,8 bar BFS-systeem
0506.NL
Pa - Werkdrukbereik 0,2 tot 0,6 bar Aquamatic-systeem Werkdrukbereik 0,3 tot 1,8 bar BFS-systeem
12
- Doorstroomhoeveelheid van het geopende ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 350ml/min
12
Jungheinrich Tractiebatterijen
2
Jungheinrich Tractiebatterijen
Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS
Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS
Nominale gegevens
Nominale gegevens
1. Nominale capaciteit C5:
zie typeplaatje
1. Nominale capaciteit C5:
zie typeplaatje
2. Nominale spanning:
2,0 volt x aantal cellen
2. Nominale spanning:
2,0 volt x aantal cellen
3. Ontlaadstroom:
C5/5h
3. Ontlaadstroom:
C5/5h
4. Nominale temperatuur:
30° C
4. Nominale temperatuur:
30° C
EPzV batterijen zijn gesloten batterijen met vaste elektrolyt waarbij tijdens de gehele gebruiksduur geen bijvullen met water toegestaan is. Als afsluitdoppen worden overdrukventielen gebruikt die bij het openen vernield worden. Tijdens het gebruik gelden voor gesloten batterijen
dezelfde veiligheidsvoorwaarden als voor batterijen met vloeibare elektrolyt, namelijk het voorkomen van een elektrische schok, een explosie van de elektrolytische laadgassen alsook, in het geval van een vernieling van de batterijbak, het gevaar van de bijtende elektrolyt.
dezelfde veiligheidsvoorwaarden als voor batterijen met vloeibare elektrolyt, namelijk het voorkomen van een elektrische schok, een explosie van de elektrolytische laadgassen alsook, in het geval van een vernieling van de batterijbak, het gevaar van de bijtende elektrolyt.
• Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophangen! • Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!
• Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophangen! • Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!
• Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en beschermende kleding! • De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272, DIN 50110-1 in acht nehmen!
• Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en beschermende kleding! • De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272, DIN 50110-1 in acht nehmen!
• Roken verboden! • Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorkomen i.v.m. explosiegevaar!
• Roken verboden! • Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorkomen i.v.m. explosiegevaar!
• Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen. • Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.
• Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen. • Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.
• Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!
• Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!
• Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur! • Bij normaal gebruik is aanraking met de elektrolyt uitgesloten. Bij vernieling van de behuizing is de vrijkomende vaste elektolyt even sterk bijtend als vloeibare elektrolyt.
• Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur! • Bij normaal gebruik is aanraking met de elektrolyt uitgesloten. Bij vernieling van de behuizing is de vrijkomende vaste elektolyt even sterk bijtend als vloeibare elektrolyt.
• Batterij nooit omkiepen! • Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.
• Batterij nooit omkiepen! • Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.
• Gevaarlijke elektrische spanning! • Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daarom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!
• Gevaarlijke elektrische spanning! • Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daarom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij! 0506.NL
EPzV batterijen zijn gesloten batterijen met vaste elektrolyt waarbij tijdens de gehele gebruiksduur geen bijvullen met water toegestaan is. Als afsluitdoppen worden overdrukventielen gebruikt die bij het openen vernield worden. Tijdens het gebruik gelden voor gesloten batterijen
0506.NL
2
13
13
Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele onderdelen en bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen vervalt de aanspraak op garantie.
Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele onderdelen en bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen vervalt de aanspraak op garantie.
Voor batterijen conform I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie bijbehorend attest).
Voor batterijen conform I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie bijbehorend attest).
1. Ingebruikneming
1. Ingebruikneming
De batterij dient op mechanisch correcte toestand te worden gecontroleerd.
De batterij dient op mechanisch correcte toestand te worden gecontroleerd.
De accupolen dienen contactveilig en met de juiste polariteit te worden verbonden.
De accupolen dienen contactveilig en met de juiste polariteit te worden verbonden.
De batterij dient conform punt 2.2 te worden bijgeladen.
De batterij dient conform punt 2.2 te worden bijgeladen.
Aanhaalmoment voor de poolbouten van de accupolen en connectors:
Aanhaalmoment voor de poolbouten van de accupolen en connectors:
M 10
Staal 23 ± 1 Nm
M 10 2. Gebruik
Voor het gebruik van tractiebatterijen voor voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Tractiebatterijen voor elektrovoertuigen».
Voor het gebruik van tractiebatterijen voor voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Tractiebatterijen voor elektrovoertuigen».
2.1 Ontladen
2.1 Ontladen
Ventilatieopeningen mogen niet gesloten of afgedekt zijn.
Ventilatieopeningen mogen niet gesloten of afgedekt zijn.
Openen en sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in spanningsvrije toestand gebeuren.
Openen en sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in spanningsvrije toestand gebeuren.
Voor het bereiken van een optimale bruikbaarheidsduur dienen ontladingen van meer dan 60% van de nominale capaciteit te worden voorkomen.
Voor het bereiken van een optimale bruikbaarheidsduur dienen ontladingen van meer dan 60% van de nominale capaciteit te worden voorkomen.
Ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit zijn diepontladingen en zijn niet toegestaan.
Ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit zijn diepontladingen en zijn niet toegestaan.
Ze verkorten de bruikbaarheidsduur van de batterij aanzienlijk. Voor het controleren van de ontladingstoestand dienen alleen de door de batterijfabrikant toegestane meters voor de ontladingstoestand te worden gebruikt.
Ze verkorten de bruikbaarheidsduur van de batterij aanzienlijk. Voor het controleren van de ontladingstoestand dienen alleen de door de batterijfabrikant toegestane meters voor de ontladingstoestand te worden gebruikt.
Ontladen batterijen moeten onmiddellijk worden opgeladen en mogen niet in ontladen toestand blijven staan. Dit geldt ook voor diepontladen batterijen.
Ontladen batterijen moeten onmiddellijk worden opgeladen en mogen niet in ontladen toestand blijven staan. Dit geldt ook voor diepontladen batterijen.
2.2 Laden
2.2 Laden
Er mag alleen met gelijkstroom worden geladen. De laadprocédés conform DIN 41773 en DIN 41774 dienen alleen in de door de fabrikant toegestane modificering te worden toegepast. Daarom moeten uitsluitend de door de fabrikant aanbevolen laadapparaten worden gebruikt. Aansluiting alleen op het toegewezen en voor het batterijtype toegestane laadapparaat, om overbelasting van de elektrische leidingen en contacten alsook ontoelaatbare gasvorming te voorkomen. EPzV-batterijen zijn gasvormingsarm, maar niet gasvormingsvrij.
Er mag alleen met gelijkstroom worden geladen. De laadprocédés conform DIN 41773 en DIN 41774 dienen alleen in de door de fabrikant toegestane modificering te worden toegepast. Daarom moeten uitsluitend de door de fabrikant aanbevolen laadapparaten worden gebruikt. Aansluiting alleen op het toegewezen en voor het batterijtype toegestane laadapparaat, om overbelasting van de elektrische leidingen en contacten alsook ontoelaatbare gasvorming te voorkomen. EPzV-batterijen zijn gasvormingsarm, maar niet gasvormingsvrij. 0506.NL
2. Gebruik
0506.NL
14
Staal 23 ± 1 Nm
14
Bij het laden moet voor een correcte afzuiging van de laadgassen worden gezorgd. Deksels resp. afdekkingen van de batterijbak die ingebouwd zijn, moeten geopend of verwijderd worden.
De batterij dient met de juiste polariteit (plus aan plus resp. min aan min) aan het uitgeschakelde laadapparaat te worden aangesloten. Daarna kan het laadapparaat worden ingeschakeld. Tijdens het laden stijgt de temperatuur in de batterij met ca. 10 K. Daarom dient met het laden pas begonnen te worden wanneer de temperatuur onder 35° C ligt. De temperatuur moet voor het laden minstens 15° C bedragen, omdat anders geen correcte lading wordt bereikt. Zijn de temperaturen steeds hoger dan 40° C of lager dan 15° C, dan is een temperatuurafhankelijke constant-spanningsregeling van het laadapparaat noodzakelijk.
De batterij dient met de juiste polariteit (plus aan plus resp. min aan min) aan het uitgeschakelde laadapparaat te worden aangesloten. Daarna kan het laadapparaat worden ingeschakeld. Tijdens het laden stijgt de temperatuur in de batterij met ca. 10 K. Daarom dient met het laden pas begonnen te worden wanneer de temperatuur onder 35° C ligt. De temperatuur moet voor het laden minstens 15° C bedragen, omdat anders geen correcte lading wordt bereikt. Zijn de temperaturen steeds hoger dan 40° C of lager dan 15° C, dan is een temperatuurafhankelijke constant-spanningsregeling van het laadapparaat noodzakelijk.
Hierbij dient de correctiefactor conform DIN EN 50272-1 (ontwerp) met 0,005 V/Z per K te worden toegepast.
Hierbij dient de correctiefactor conform DIN EN 50272-1 (ontwerp) met 0,005 V/Z per K te worden toegepast.
Bijzondere aanwijzing voor het gebruik van batterijen in gevarenzones:
Bijzondere aanwijzing voor het gebruik van batterijen in gevarenzones:
Dit zijn batterijen die conform EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I in mijngasgevaarlijke, resp. Ex II in explosiegevaarlijke omgevingen worden gebruikt. De waarschuwingen op de batterij dienen te worden opgevolgd.
Dit zijn batterijen die conform EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I in mijngasgevaarlijke, resp. Ex II in explosiegevaarlijke omgevingen worden gebruikt. De waarschuwingen op de batterij dienen te worden opgevolgd.
2.3 Vereffeningslading
2.3 Vereffeningslading
Vereffeningsladingen dienen voor het waarborgen van de bruikbaarheidsduur en het behoud van de capaciteit. Vereffeningsladingen dienen in aansluiting aan een normale lading te worden uitgevoerd.
Vereffeningsladingen dienen voor het waarborgen van de bruikbaarheidsduur en het behoud van de capaciteit. Vereffeningsladingen dienen in aansluiting aan een normale lading te worden uitgevoerd.
Ze zijn noodzakelijk na diepontladingen en na herhaaldelijk onvoldoende lading. Voor de vereffeningslading dienen eveneens uitsluitend de door de fabrikant toegestane laadapparaten te worden gebruikt.
Ze zijn noodzakelijk na diepontladingen en na herhaaldelijk onvoldoende lading. Voor de vereffeningslading dienen eveneens uitsluitend de door de fabrikant toegestane laadapparaten te worden gebruikt.
Op temperatuur letten!
Op temperatuur letten!
2.4 Temperatuur
2.4 Temperatuur
De batterijtemperatuur van 30° C wordt als nominale temperatuur beschouwd. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verminderen de beschikbare capaciteit. 45° C is de grenstemperatuur en als bedrijfstemperatuur niet toelaatbaar.
De batterijtemperatuur van 30° C wordt als nominale temperatuur beschouwd. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verminderen de beschikbare capaciteit. 45° C is de grenstemperatuur en als bedrijfstemperatuur niet toelaatbaar.
2.5 Elektrolyt
2.5 Elektrolyt
De elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolyt is niet meetbaar.
De elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolyt is niet meetbaar.
3. Onderhoud
3. Onderhoud
Geen water bijvullen!
Geen water bijvullen!
3.1 Dagelijks
3.1 Dagelijks
Batterij na elke ontlading opladen.
Batterij na elke ontlading opladen.
3.2 Wekelijks
3.2 Wekelijks
Visuele controle op vervuilingen en mechanische schade.
Visuele controle op vervuilingen en mechanische schade.
0506.NL
0506.NL
Bij het laden moet voor een correcte afzuiging van de laadgassen worden gezorgd. Deksels resp. afdekkingen van de batterijbak die ingebouwd zijn, moeten geopend of verwijderd worden.
15
15
Na vollading en een standtijd van minstens 5 uur dient gemeten en geregistreerd te worden:
Na vollading en een standtijd van minstens 5 uur dient gemeten en geregistreerd te worden:
• totale spanning
• totale spanning
• enkele spanning
• enkele spanning
Indien er wezenlijke verschillen t.o.v. vorige metingen of verschillen tussen de cellen resp. blokbatterijen worden geconstateerd, dient voor de verdere inspectie resp. de reparatie de klantenservice te worden geraadpleegd.
Indien er wezenlijke verschillen t.o.v. vorige metingen of verschillen tussen de cellen resp. blokbatterijen worden geconstateerd, dient voor de verdere inspectie resp. de reparatie de klantenservice te worden geraadpleegd.
3.4 Jaarlijks
3.4 Jaarlijks
Conform VDE 0117 dient naar behoefte, maar minstens een keer per jaar, de isolatieweerstand van het voertuig en van de batterij door een elektrospecialist te worden gecontroleerd.
Conform VDE 0117 dient naar behoefte, maar minstens een keer per jaar, de isolatieweerstand van het voertuig en van de batterij door een elektrospecialist te worden gecontroleerd.
De controle van de isolatieweerstand van de batterij dient conform DIN 43539 deel 1 te worden uitgevoerd.
De controle van de isolatieweerstand van de batterij dient conform DIN 43539 deel 1 te worden uitgevoerd.
De geconstateerde isolatieweerstand van de batterij mag conform DIN EN 50272-3 niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.
De geconstateerde isolatieweerstand van de batterij mag conform DIN EN 50272-3 niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.
Bij batterijen tot 20 V nominale spanning is de minimumwaarde 1000 Ω.
Bij batterijen tot 20 V nominale spanning is de minimumwaarde 1000 Ω.
4. Instandhouden
4. Instandhouden
De batterij moet steeds schoon en droog zijn om kruipstromen te voorkomen. Reinigen conform het ZVEI-toelichtingenblad «Reinigen van batterijen». Vloeistof in de batterijbak dient weggezogen en verwijderd te worden.
De batterij moet steeds schoon en droog zijn om kruipstromen te voorkomen. Reinigen conform het ZVEI-toelichtingenblad «Reinigen van batterijen». Vloeistof in de batterijbak dient weggezogen en verwijderd te worden.
Beschadigingen aan de isolatie van de batterijbak dienen na reiniging van de beschadigde plekken te worden hersteld, om de isolatiewaarde conform DIN EN 50272-3 te waarborgen en corrosie van de batterijbak te voorkomen. Indien het uitbouwen van cellen noodzakelijk is, is het zinvol hiervoor de klantenservice te raadplegen.
Beschadigingen aan de isolatie van de batterijbak dienen na reiniging van de beschadigde plekken te worden hersteld, om de isolatiewaarde conform DIN EN 50272-3 te waarborgen en corrosie van de batterijbak te voorkomen. Indien het uitbouwen van cellen noodzakelijk is, is het zinvol hiervoor de klantenservice te raadplegen.
5. Opslag
5. Opslag
Indien batterijen tijdens een langere periode buiten gebruik zijn, dienen deze volgeladen in een droge, vorstvrije ruimte te worden opgeslagen.
Indien batterijen tijdens een langere periode buiten gebruik zijn, dienen deze volgeladen in een droge, vorstvrije ruimte te worden opgeslagen.
Om de inzetbaarheid van de batterij te waarborgen, kan uit de volgende laadbehandelingen worden gekozen:
Om de inzetbaarheid van de batterij te waarborgen, kan uit de volgende laadbehandelingen worden gekozen:
1. Driemaandelijks vollading volgens punt 2.2. Bij aangesloten verbruiker, bijv. meeten controleapparatuur, kan het volladen reeds elke twee weken noodzakelijk zijn.
1. Driemaandelijks vollading volgens punt 2.2. Bij aangesloten verbruiker, bijv. meeten controleapparatuur, kan het volladen reeds elke twee weken noodzakelijk zijn.
2. Druppellading bij een laadspanning van 2,25 Volt x aantal cellen.
2. Druppellading bij een laadspanning van 2,25 Volt x aantal cellen.
Bij de bruikbaarheidsduur dient rekening gehouden te worden met de opslagtijd.
Bij de bruikbaarheidsduur dient rekening gehouden te worden met de opslagtijd.
16
0506.NL
3.3 Driemaandelijks
0506.NL
3.3 Driemaandelijks
16
6. Storingen
6. Storingen
Indien er storingen aan de batterij of het laadapparaat worden geconstateerd, dient onmiddellijk met de klantenservice contact te worden opgenomen. Meetgegevens volgens 3.3 vereenvoudigen het opsporen van fouten en het verhelpen ervan.
Indien er storingen aan de batterij of het laadapparaat worden geconstateerd, dient onmiddellijk met de klantenservice contact te worden opgenomen. Meetgegevens volgens 3.3 vereenvoudigen het opsporen van fouten en het verhelpen ervan.
Een servicecontract met ons zorgt voor het vroegtijdig herkennen van fouten.
Een servicecontract met ons zorgt voor het vroegtijdig herkennen van fouten.
Terug naar leverancier!
Terug naar leverancier!
Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.
Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.
Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt als gevaarlijke stof!
Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt als gevaarlijke stof!
Technische wijzigingen voorbehouden.
Technische wijzigingen voorbehouden.
7. Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij
7. Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij
2/3 4 10 12 7
1
2
3
Lieferanten Nr. Supplier No. 5
Kapazität Capacity
Nennspannung Nominal Voltage 7
9
Hersteller Manufacturer
4
6 5
Batteriegewicht min/max Battery mass min/max
Zellenzahl Number of Cells
8
Betekenis Logo Batterijbenaming Batterijtype Batterijnummer Batterijbak-nummer Afleveringsdatum Logo batterijfabrikant
8
2/3 4 10 12
Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany Pb
7 1
Pb
9
Pos. 1 2 3 4 5 6 7
6 5 11 13
Baujahr Year of manufacture
Typ Type Serien-Nr. Serial-Nr.
2
Lieferanten Nr. Supplier No. 5
Kapazität Capacity
Nennspannung Nominal Voltage 7
9
5
Batteriegewicht min/max Battery mass min/max
Zellenzahl Number of Cells
Hersteller Manufacturer
4
6
Pos. 1 2 3 4 5 6 7
Pb
1
Pb
14
Pos. 8 9 10 11 12 13 14
Betekenis Recyclingsymbool Afvalcontainer / materiaalaanduiding Nominale spanning van batterij Nominale capaciteit van batterij Aantal cellen van batterij Batterijgewicht Veiligheids- en waarschuwingssymbolen
* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt. 0506.NL
0506.NL
* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.
Betekenis Logo Batterijbenaming Batterijtype Batterijnummer Batterijbak-nummer Afleveringsdatum Logo batterijfabrikant
8
Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany
9
Betekenis Recyclingsymbool Afvalcontainer / materiaalaanduiding Nominale spanning van batterij Nominale capaciteit van batterij Aantal cellen van batterij Batterijgewicht Veiligheids- en waarschuwingssymbolen
6 5 11 13
Baujahr Year of manufacture 3
8
14
Pos. 8 9 10 11 12 13 14
1
Typ Type Serien-Nr. Serial-Nr.
17
17
18 18 0506.NL
0506.NL