w ij geluksvogels
Eerder verschenen van Amy Bloom: Kom tot mij (1996) Liefde maakt ons (1997) Een blinde kan zien hoeveel ik van je houd (2000) Op zoek (2008) Waar de god van liefde is (2010)
Amy Bloom
Wij geluksvogels Vertaald door Paul Syrier
Nijgh & Van Ditmar Amsterdam 2014
www.nijghenvanditmar.nl Oorspronkelijke titel Lucky Us Jonathan Cape / Random House, New York Copyright © Amy Bloom 2014 Copyright Nederlandse vertaling © Paul Syrier / Nijgh & Van Ditmar 2014 Omslag Laura Klynstra / Monique Gelissen Omslagbeeld Deborah van Auten Foto auteur Deborah Feingold Typografie Perfect Service nur 302 / isbn 978 90 388 9887 2
Deel een 1939-1943
1. I’d Know You Anywhere
De vrouw van mijn vader was dood. Mijn moeder zei dat we de auto naar zijn huis moesten nemen om te kijken wat er voor ons te halen viel. Ze gaf me een tikje op mijn neus met haar grapefruitlepel. ‘Het zit zo,’ zei ze. ‘Je vader houdt meer van ons, maar hij heeft nog een gezin, een vrouw en een dochtertje dat iets ouder is dan jij. Haar familie had al het geld. Veeg je gezicht af.’ Mijn moeder had haar gelijke niet als het om recht voor zijn raap ging. Ze waste mijn hals en mijn oren tot ze blonken. We hielpen elkaar met aankleden: haar lila jurk met die rits onder haar arm en mijn roze met die lastige knopen. Mijn moeder legde heel strakke vlechten in mijn haar: mijn ogen werden helemaal opengetrokken. Ze pakte haar violette cloche en haar mooiste handschoenen en rende naar de overkant van de straat om de auto van meneer Portman te lenen. Ik vond het leuk om erheen te gaan en dacht dat ik blij zou kunnen zijn met een zusje. Ik vond het niet erg dat die andere vrouw van mijn vader dood was. We hadden weken op hem gewacht. Mijn moeder zat ’s morgens bij het raam en rookte iedere avond aan één stuk door, zelfs onder het avondeten. Als ze thuiskwam van haar werk bij Hobson’s was ze in een slechte stemming, zelfs nadat ik haar voeten had gemasseerd. Ik hing de hele maand juli thuis rond, spelend met de poedel van meneer Portman, wachtend tot mijn vader zou komen aanrijden. Als hij kwam, kwam hij meestal tegen tweeën, voor het geval er die dag een Praatje bij de haard was. We luister7
den samen naar die ‘praatjes bij de haard’. We waren dol op president Roosevelt. Op zondag, als mijn vader thuiskwam, had hij voor mijn moeder een pakje Lucky Strikes en voor mij een Hersheyreep bij zich. Na het eten zat mijn moeder bij mijn vader op schoot en zat ik op zijn sloffen en als er een Praatje bij de haard was deed mijn vader zijn fdr-imitatie. ‘Goedenavond, vrienden,’ zei hij dan, en stak een rietje in zijn mond als sigarettenpijpje. ‘Goedenavond, dames en heren.’ Hij boog voor mijn moeder en vroeg: ‘Eleanor, liefje, een walsje?’ Dan dansten ze een tijdje bij de radio en daarna was het mijn bedtijd. Mijn moeder zette een paar spelden in mijn haar zodat ik krullen zou krijgen en mijn vader droeg me naar bed, terwijl hij zong: ‘I wish I could shimmy like my sister Kate.’ Dan stopte hij me in en shimmyde de deur uit. Op maandagmorgen was hij weer vertrokken en ik wachtte dan tot donderdag en soms tot de volgende zondag. Mijn moeder parkeerde de auto en stiftte nog eens haar lippen. Het huis van mijn vader telde twee verdiepingen van baksteen, had hoge ramen met kanten gordijnen met franje en een brede bruine trap, net een stapel dozen, voor de blinkende houten deur. ‘Je vader heeft graag dat alles er aardig uitziet als hij er niet is,’ zei ze. ‘Het ziet er zeker aardig uit,’ zei ik. ‘We zouden hier moeten wonen.’ Mijn moeder glimlachte tegen me en streek met haar tong over haar tanden. ‘Misschien gebeurt dat nog wel,’ zei ze, ‘je weet maar nooit.’ Ze had me al verteld dat ze genoeg had van Abingdon, waar we sinds mijn geboorte woonden. Het was bij lange na geen echte stad en haar baan als gastvrouw bij Hobson’s kwam haar de neus uit. We praatten er vaak over om in Chicago naar een beter leven op zoek te gaan. Chicago, Chicago, that toddlin’ town... I saw a man, he danced with his wife. Ik zong terwijl we uitstapten en maakte een paar danspassen als in de film. Mijn moeder zei: ‘Je danst als een vlinder, meid,’ en pakte de 8
achterkant van mijn jurk. Ze likte aan haar handpalm en drukte hem tegen de lokken aan de zijkant van mijn hoofd zodat ze niet zouden uitstaan. Ze trok haar rok recht en zei dat ik haar naden moest controleren. ‘Recht als een liniaal,’ zei ik, en we liepen hand in hand de trap op. Mijn moeder klopte aan en mijn vader deed open in het blauwe vest dat hij tijdens de praatjes van de president bij ons thuis droeg. Mijn vader omhelsde me en mijn ouders fluisterden tegen elkaar terwijl ik daar stond en probeerde meer van de hal te zien, die even groot was als onze hele flat en vol bloemen stond. (Misschien vroeg mijn vader: ‘Wat doe je hier in godsnaam?’ Misschien veegde mijn moeder hem de mantel uit dat hij weg was gebleven, maar ik betwijfel het. Mijn vader had zijn hele leven de gentleman gespeeld en mijn moeder moet wel honderd keer tegen me hebben gezegd dat mannen goed moesten worden aangepakt en dat een vrouw die haar man niet kon aanpakken het alleen aan zichzelf kon wijten. ‘Als ik zeg dat mannen honden zijn,’ zei ze altijd, ‘bedoel ik dat niet beledigend. Ik ben dol op honden.’) Achter mijn vader zag ik een lang meisje staan. ‘Mijn dochter Iris,’ zei mijn vader. Ik hoorde mijn moeder inademen. ‘Iris,’ zei hij, ‘dit zijn mijn vriendin mevrouw Logan en haar dochter, haar prachtige dochter Eva.’ Ik wist, terwijl ik in hun hal stond, dat dit meisje een massa dingen had die ik niet had. Bloemen in kristallen vazen zo groot als emmers. Mooie lichtbruine krullen. Mijn vaders hand op haar blouse. Ze droeg een babyblauwe trui en een witte blouse met op de kraag een speld met een zangvogel. Volgens mij droeg ze ook kousen. Iris was zestien en zag er voor mij uit als een volwassen vrouw. Ze zag eruit als een filmster. Mijn vader duwde ons naar de trap en zei tegen Iris dat ze me in haar kamer moest bezighouden terwijl hij en mijn moeder een babbeltje maakten. 9
‘Stel je eens voor.’ Ze lag op haar bed en ik zat op het gevlochten kleed ernaast. Ze gaf me een paar gomballen en ik vond het prettig daar te zitten. Ze was dol op praten en kon fantastisch mensen nadoen. ‘De hele school kwam naar de begrafenis van mijn moeder. Mijn grootvader was er president geweest, maar hij heeft vorig jaar een beroerte gehad, dus nu is hij anders. En er was dat ene meisje, rood haar, echt vreselijk. Vuurtorens. Alsof ze niet lang genoeg gekookt zijn of zo.’ ‘Volgens mij heeft Paulette Goddard rood haar,’ zei ik. Ik had dat de week daarvoor in Photoplay gelezen. ‘Hoe oud ben je eigenlijk? Wie wil er nou Paulette Goddard zijn? Maar goed, dat rooie meisje ging met ons mee terug naar huis. Ze jankt oorverdovend. Dus zegt die vrouw, onze buurvrouw, mevrouw Drysdale, tegen haar: “Was je goede vriendinnen met die lieve mevrouw Acton?” ’ Zoals Iris dit zei zag ik mevrouw Drysdale voor me die nieuwsgierig haar neus erin stak, haar vlekkerige voile uit haar mond hield terwijl ze zat te eten, haar natte zakdoekje in haar grote boezem weggepropt, wat mijn moeder een walgelijke gewoonte vond. ‘Ik ben twaalf,’ zei ik. Iris zei: ‘Mijn moeder was net een heilige – dat zegt iedereen. Ze was tegen iedereen aardig, maar ik wilde niet dat de mensen dachten dat mijn moeder aan dat onnozele wicht haar tijd verknoeide, dus ik draai me om en zeg dat niemand van ons ook maar weet wie ze is en ze rent naar de wc boven en – dit is de grap – de deur komt vast te zitten en ze kan er niet meer uit. Ze bonst op de deur en twee docenten moeten hem openbreken. Het was heel geestig.’ Iris vertelde me dat de hele school (ik wist niet dat mijn vader lesgaf; als u het me had gevraagd had ik gezegd dat hij zijn geld verdiende met boeken lezen) naar de kapel kwam om om haar moeder te rouwen en haar en haar vader hun medeleven te be10
tuigen. Ze zei dat alle vrienden van haar familie er waren, wat haar manier was om duidelijk te maken dat mijn moeder niet echt een vriendin van haar vader kon zijn. We hoorden de stemmen beneden en toen een deur dichtgaan en toen de piano, waarop ‘My Angel Put the Devil in Me’ werd gespeeld. Ik wist niet dat mijn vader piano speelde. Iris en ik stonden bij de deur van haar kamer en bogen ons voorover om de gang in te kijken. We hoorden dat de wc werd doorgetrokken, wat gênant maar geruststellend was, en toen begon mijn vader de ‘Mondschein’ te spelen en hoorden we de motor van een auto. Iris en ik renden naar beneden. Mijn moeder had de voordeur open laten staan en was net in de auto van meneer Portman gesprongen. Ze had een bruine tweedkoffer op de veranda voor het huis gezet. Ik stond op de veranda met die koffer in mijn hand naar de weg te kijken. Mijn vader ging in de schommelstoel zitten en trok me op zijn schoot, wat hij al een jaar niet meer deed. Hij vroeg me of ik dacht dat mijn moeder zou terugkomen en ik vroeg hem: ‘Denk jij dat mijn moeder terugkomt?’ Mijn vader vroeg me of ik andere familie van moederskant had en ik legde mijn hoofd op zijn schouder. Sinds mijn babytijd had ik mijn vader de meeste zondagen en sommige donderdagen gezien en voor de rest bestond mijn familie uit mijn moeder. Ik kon aardig opschieten met meneer Portman en zijn poedel en al mijn docenten hadden belangstelling voor me, en dat alles bij elkaar was wat je mijn familie kon noemen. Iris deed de hordeur open en keek naar me zoals een kat naar een hond kijkt. We gingen aan tafel om gehaktbrood met aardappelpuree te eten en de derde keer dat Iris zei dat ik mijn ellebogen van de tafel moest halen, het is hier geen pension, zei mijn vader: ‘Gedraag je, Iris. Ze is je zus.’ Iris liep de kamer uit en mijn vader zei me op mijn tafelmanieren te letten. ‘Je woont niet meer in dat 11
vreselijke stadje en je bent niet meer Eva Logan,’ zei hij. ‘Je bent Eva Acton. We zullen zeggen dat je mijn nichtje bent.’ Ik was al dertien toen ik eindelijk begreep dat mijn moeder me niet zou komen ophalen. Iris negeerde me niet erg lang. Ze speelde de baas over me. Ze praatte tegen me zoals Claudette Colbert tegen Louise Beavers in Imitation of Life: ‘We zitten in hetzelfde schuitje, Delilah,’ waarmee duidelijk werd dat de blanke dame geen idee had waar ze het in godsnaam over had, en natuurlijk zuchtte Louise Beavers dan alleen maar en bakte nog een paar pannenkoeken. Iris hielp me door junior high laveren. (Een groot meisje met een rood gezicht dreef me na twee weken in een hoek en vroeg: ‘Wie ben jij eigenlijk?’ Iris legde een gemanicuurde hand op haar schouder en zei: ‘Gussie, dit is mijn nichtje Eva Acton. Haar moeder is ook overleden.’ En het meisje zei – en wie kan het haar kwalijk nemen: ‘Getver, wat zijn jullie, een stel vampiers soms? Loop maar liever niet langs mijn huis, meer vraag ik niet.’) Ik hielp Iris haar concoursen voorbereiden: voordracht, retorica, toneelvoordracht, poëzievoordracht, patriottische essays en dans. Iris was een ster. Ze had een hoop bewonderaars op school, en een paar meisjes die haar niet mochten, maar daar had ze maling aan. Ik deed ook of ik er maling aan had. Ik hing in de bibliotheek rond en kreeg tienen, en mijn echte baan, zoals ik het zag, was Iris met haar concoursen helpen. Het was thuis niet meer zo prettig als op de dag dat mijn moeder me had afgeleverd. We hadden geen verse bloemen meer en alles was een tikkeltje stoffig. Iris en ik maakten onze kamer schoon en we werden geacht de hal en de keuken ook schoon te houden, maar dat deden we niet. Niemand deed het. Mijn vader maakte blikjes zalm of tonijn open en gooide ze leeg boven ons bord, op een slablad. Soms kookte hij zes hotdogs met een blik bonen en zette een pot mosterd op tafel. 12
Ik vond een bijna ongebruikt exemplaar van de Joy of Cooking dat van Charlotte Acton was geweest en vroeg mijn vader of ik het mocht gebruiken. Mijn vader zei dat ik moest weten dat hij en Iris alles zouden eten wat ik bereid was te koken. Irma Rombauer vertelde op de eerste bladzijde dat je moest beginnen met het fornuis goed te bekijken. Ik stopte een bos peterselie en een citroen in een kip en zette het een paar uur in de oven. We aten de kip op en mijn vader bedankte me. Op mijn dertiende verjaardag maakte ik flensjes; mijn vader las ‘The Highwayman’ voor en we aten een tarte tatin met ananas toe. Iris stak de kaarsjes erin en ze zongen. Met oud en nieuw ging onze vader uit en dronken Iris en ik gin met sinaasappelsap uit de mooiste theekopjes met kersenbloesem van haar moeder. ‘Mogen de scharnieren van onze vriendschap nooit gaan roesten,’ zei Iris. ‘Dat heb ik van Brigid, het dienstmeisje. Voor jouw tijd.’ ‘Bravo, bravo,’ zei ik en we haakten onze armen in elkaar en goten de gin naar binnen. Op een nacht in februari werd ik wakker doordat Iris me in mijn gezicht sloeg. Het is waar dat Iris niet de zus was waarvan ik misschien had gedroomd. (Niet dat ik überhaupt ooit van een zus had gedroomd. Ik droomde ervan een poedel te hebben, zoals die van meneer Portman, en jarenlang droomde ik dat mijn moeder een detective in dienst nam om me terug te vinden en dat ze huilend op de drempel stond van het huis waar ik dan woonde. Ik liet haar nooit binnen.) Maar Iris had me nog nooit geslagen. Ik woonde nu al meer dan een jaar in haar huis en ze had nog nooit een voet in mijn kamer gezet. Als Iris me wilde spreken ging ze in de hal staan en wees, en dan ging ik op het gevlochten kleed zitten, naast haar bed. ‘Jij stiekeme, diefachtige, smerige kutmeid.’ Haar ring met 13
opaal, de ring van haar moeder, bleef in mijn haar haken, en we zaten aan elkaar vast, allebei huilend. Ze sleurde me mijn bed uit en over de vloer, tot haar hand weer vrij was. Ze gooide alles wat ik bezat, wat niet veel was en bovendien voornamelijk kleren die zij niet meer wilde dragen, op de vloer. ‘O jezus,’ zei ze. ‘Ik wist dat jij het niet .’ Ze ging naast me op de vloer liggen, hijgend. Iris vertelde dat mijn vader honderd dollar had gestolen die ze onder haar matras had verstopt. Hij had alles gepakt. Het was voor mijn komst al eens gebeurd, en toen had ze haar bergplaats verhuisd, maar nu had hij hem weer gevonden. Ze had vijf piek in haar hand van die avond in de Pulaski Club, voor een van haar beste toespraken, ‘What Makes America Great?’, en ze zwoer bij God dat Edgar die niet zou krijgen. Ze denderde in mijn kamer rond, trok alle boeken van mijn boekenplankje. Ze liep haar kamer in en kwam terug met de grote schaar die we gebruikten om van sommige kleren van haar moeder iets te maken wat ze bij haar voordrachten kon dragen. Ze knipte het midden uit mijn exemplaar van Little Women, bladzijde voor bladzijde, van ‘Genius Burns!’ bijna tot het einde, als Amy met Laurie trouwt, waar ik toch al een hekel aan had. ‘Dit is mijn geld voor Hollywood and Vine,’ zei ze. ‘Dat wordt mijn volgende halte.’ Ze zette al mijn boeken keurig terug en legde mijn schoenen en kleren weer in mijn kast. Ze borstelde mijn haar. Ze vouwde de vestjes op die van haar waren geweest en mijn kamer en ik zagen er netter uit dan normaal. Ik vond het verbazingwekkend dat Iris zoveel geld had verdiend met haar concoursen. Ik vond het verbazingwekkend dat ze dacht dat het slimmer zou zijn haar geld in mijn kamer te bewaren. Ik dacht sowieso dat ze zich vergiste dat mijn vader haar geld had gestolen, maar ze vergiste zich niet. Iris was nu eenmaal Iris. Ik geloof niet dat ze beter oplette of meer intuïtie had dan ik. Ik zag heel veel, maar ik wist nooit welke conclusie ik er14
uit moest trekken. Iris zag alleen wat er voor Iris toe deed, maar ze lette werkelijk op, als een piloot die uitkeek naar de knipperlichten op de landingsbaan, waarbij haar aandacht het enige was dat tussen haar en een vreselijke ramp stond. Ze zei dat ik meer weghad van iemand met een op hol geslagen radio in me: de helft van de tijd zei de radio dingen die de moeite van het weten waard waren en de andere helft dingen als ‘Oogst in Mississippi mislukt’. Elke keer dat Iris won, van Valentijnsdag tot Memorial Day, stopte ze het geld weg in haar bh. Mijn vader wachtte haar dan op en vroeg iedere keer of ze wilde dat hij haar prijzen zou bewaren. Ze zei dan steevast: ‘Nee, bedankt,’ en liep rechtstreeks naar haar kamer, om hem af te schudden. Ze deed dit erg beleefd. De dag na de laatste schooldag (ik kwam uit de elfde klas met prijzen voor Engelse literatuur en maatschappijleer, Iris van high school met een staande ovatie en onze vader die op beide plekken ‘Gunga Din’ voordroeg) hield Iris haar toespraak over ‘De Gevallenen’ voor de Veteranen van Oorlogen Overzee. Het plafond kwam naar beneden. ‘Echt,’ zei Iris, ‘ik was steengoed. En dan improviseerde ik nog.’ Ik zei dat ze beter was geweest dan steengoed, dat ze even goed was geweest als Judy Garland, maar dan mooier. Iris zei dat Judy Garland kon huilen als ze een hotdog had laten vallen en dat ze wist dat ze daar nog aan moest werken. Iris werkte de hele zomer de Rotary en de Exchange Clubs en de bijeenkomsten van de American Association of University Women van Windsor tot Cincinnati af. Ze deed mee aan ieder concours binnen een straal van tachtig kilometer, ook al moest ze iemand vragen of ze mocht meerijden en haar avondkleding en schoenen in een zak meesjouwen. Ze won ze allemaal. Soms, als Iris de zaal binnenliep, hoorde je de andere meisjes zuchten. Ze won een staatsobligatie van vijftig dollar van de Midwestern 15
Carpenters Union voor de beste toespraak door een jongen of een meisje en ze verpletterde met ‘Musetta’s Waltz’ de Italiaanse meisjes van het Casa Italia in Galesburg, waar ze in Temple Beth Israel ook op haar sloffen won met ‘Waarom ik trots ben Amerikaan te zijn’ en onder de naam Iris Katz sprak. We deden het met zijn tweeën heel behoorlijk bij de maïskafconcoursen op de jaarmarkt. De maïswagens bevatten elk ongeveer vijfentwintig schepels en Iris en ik deden samen zo’n 27 kilo. We eindigden als eerste in de Jeugdgroep (Meisjes) en als tweede in de Jeugdgroep (Ouderen), vlak achter twee jongens die eruitzagen alsof ze hun hele leven niets anders hadden gedaan dan maïskolven schoonmaken. We ontdeden elkaar van het zaadpluis en dronken limonade met roomijs. De tien dollar verdween linea recta in Little Women. Soms sloeg ik het boek open, alleen maar om naar Iris’ geld te kijken. ’s Nachts naaide ik de lovertjes terug op de jurk die even vrij had, of ik steef de plooien in het matrozenrokje of ik naaide een lint op haar versleten manchetten en wachtte tot ze thuiskwam. De lovertjes lieten na ieder optreden los en mijn bed was er altijd mee bezaaid. Het was de dag voor Labor Day en het was heet en er waren nergens concoursen en er was geen feest om ons op voor te bereiden. Iris en ik liepen naar Paradise Lake, de grote vijver aan de rand van Windsor College. Ik sleepte met mijn voeten om stofwolkjes op te werpen. Iris trok haar schoenen en sokken uit en liet haar voeten in het water hangen. Ze stak een sigaret op en ik ging naast haar liggen. Iris pakte twee biertjes uit haar tas en ik de aflevering van Screen van die week. ‘Daar heb je dat schatje van je, Paulette Goddard,’ zei ze. ‘Wat zij kan, kan ik ook.’ Dat klopte waarschijnlijk. Ik keek of mijn vader eraan kwam terwijl Iris met gesloten ogen lag te roken. ‘Laten we een beetje poedelen,’ zei Iris, en ik rende terug naar 16
mijn kamer om mijn badpak te halen. Mijn vader lag op zijn knieën in mijn kast, een hand op mijn zwarte dansschoen. ‘Ik dacht dat jullie bij de vijver waren.’ ‘Ik moet me verkleden,’ zei ik. ‘Iris is daar al. Ze had haar badpak meegenomen.’ ‘Je zus kijkt vooruit,’ zei hij. ‘Jij bent meer ik-zie-wel-wat-ergebeurt.’ Hij zette mijn schoen terug in de kast en stond met een beetje een afwezige glimlach op, zoals hij aan het ontbijt glimlachte als ik praatte terwijl hij zat te lezen. Toen ik het Iris vertelde zei ze: ‘Die zak. Je moet altijd precies doen wat ik zeg.’ Ik zei dat ik het zou doen, wat het ook mocht zijn. Iris en ik oefenden hoe we in het donker via de latten met kamperfoelie omhoog en omlaag moesten klimmen. Mijn taak was op de uitkijk staan. Iris pakte haar mooiste kleren en haar makeup en mijn spullen. Ze zei dat we nieuwe kleren zouden kopen als we eenmaal in Hollywood waren. Ze zei: ‘Wat er in Windsor goed uitziet stelt in Hollywood niets voor.’ Geen van ons beiden had echt nagedacht over nieuwe kleren voor mij, of waar ik naar school zou gaan. Ik zou naar de twaalfde klas gaan, ik zag eruit als elf, en ik had al twee klassen overgeslagen. Als u het ons had gevraagd hadden we gezegd dat ik meer opleiding nodig had, zoals een kat meer vacht. Iris zorgde ervoor dat we onze tassen en handtasjes zonder hulp konden dragen; ze zei dat ze zich precies het soort slimmeriken kon voorstellen die zouden aanbieden ons een handje te helpen en dat als zij ooit alleen vijf minuten naar de wc zou gaan ik al onze wereldse bezittingen waarschijnlijk aan een of andere lamstraal zou meegeven. Ik zei tegen Iris dat het, wat mijn tekortkomingen ook waren, voor haar nog steeds beter zou zijn me bij zich te hebben. Ik zei dat ik steeds mijn bril zou dragen en de witte enkelsokjes waar17
aan ik een hekel had en dat de mensen haar als bezetenen zouden bewonderen omdat ze zich over haar schlemielige zusje had ontfermd. ‘De mannen zullen je niet voortdurend mee uit vragen omdat ze niet met mij opgezadeld willen worden,’ zei ik. ‘Oude mensen zullen maaltijden voor ons bestellen.’ Het ging precies zoals ik had gezegd. Toen we in de bus zaten gooide Iris haar jasje over me heen en ik sliep uren achter elkaar, opgerold en met mijn hoofd op Iris’ schoot, terwijl ik probeerde er aandoenlijk en behoeftig uit te zien en mijn rok over mijn knieën te houden, zelfs als niemand me zag. Ik hoopte dat Iris blij was dat ze me niet in Ohio had achtergelaten. Het was negentig kilometer van Ohio naar het Hollywood Plaza Hotel, dat Iris in de bibliotheek van Windsor in de Guide to California voor ons had gevonden. We liepen van het busstation naar het Hollywood Plaza Hotel en Iris vertelde me over hotels. Ze had in een hotel in Chicago gezeten, met haar moeder. Ze waren er een weekend heen geweest met de studentenvereniging van haar moeder en hun dochters en hadden in het hotel allemaal een enorme lunch gekregen, in een privé-eetzaal met roze zijden behang. Ze hadden garnalencocktail en Newburg-kreeft gegeten en Shirley Temples gedronken. Een piccolo in uniform had hun koffers naar boven gebracht. Iris en haar moeder hadden de eerste avond de roomservice laten komen. Een man in livrei had een kleine tafel naar binnen gerold, vol porseleinen borden met zilveren koepels. En Iris en haar moeder hadden in rode armstoelen gezeten, en de man had met een ruk de koepels opgetild en hun servet op hun schoot gelegd. De boter had de vorm van rozenknoppen gehad. Na een diner met kip en cake met ijs en meringue uit de oven toe hadden Iris en haar moeder hun nachthemd en kamerjas aangetrokken, de gordijnen opengeschoven die het meisje had dichtgetrokken en naar de lichten van de stad gekeken. 18
Het Hollywood Plaza leek in niets op dit hotel. Het was een betonnen U-vorm van twee lagen met geschilferde rode dakpannen en een heel treurig bruin struikje midden op de binnenplaats, waar het door onkruid overwoekerde betonnen pad zich splitste en naar twee korte vleugels leidde. Een oudere dame stak haar hoofd uit het raam. ‘Gruber,’ zei ze. ‘Eerste verdieping.’ Iris nam de laatste hap van haar reep en veegde haar handen af aan mijn plooirok. Ze spuugde in haar zakdoek en veegde mijn gezicht af, wat ik vreselijk vond. ‘Vooruit met de geit,’ zei ze.
19
Brief van Iris
7 Queensberry Place South Kensington, Londen, september 1946 Lieve Eva, Ik heb aan je gedacht. Gisterenavond laatste voorstelling. Ik was goed, zo niet groots, en een stelletje meiden van het werk en een paar lieve oude nichten gingen achter de champagne en de oesters aan. De oorlog mag dan zijn afgelopen, je kunt hier beslist niet alles krijgen wat je wilt (een fatsoenlijke biefstuk kost nog steeds meer dan ik me kan permitteren). Gelukkig zijn oesters uit het noorden geen probleem. En wie zie ik, net als ik er een in mijn keel laat glijden? Mevrouw Gruber, niet in haar kamerjas en op haar kapotte sloffen, maar in een blauwe tafzijden jurk en op bijpassende pumps, met een roze gin in haar hand. Ik verslik me bijna. Het blijkt natuurlijk niet mevrouw Gruber te zijn, die nu langzamerhand misschien wel dood is en van wie ik me niet kan voorstellen dat ze ooit het Hollywood Plaza, laat staan Hollywood, uit zou komen. Het was Arlene Harrington maar, de vrouw van een producent, met een broche met diamanten zo groot als het Chrysler Building, en ik zei niet tegen haar: ‘Mijn hemel, u ziet eruit als mijn lankmoedige, uiterst alledaagse, misschien wel dode Joodse hospita.’ Denk jij nog weleens aan mevrouw Gruber? Zodra ze haar hoofd uit het raam stak rende je naar haar naar boven, hijgend en verlegen, zoals je eigenlijk nooit was, 20
en diste haar dat verhaal uit de bus op over wijlen onze pappa en dappere mamma en ons wegkwijnende Midden-Westenfortuin. Ik kan me niet voorstellen dat ze je geloofde, maar ze mocht je en had geen bewaar tegen mij. Ze nam ons geld aan voordat ze mij de sleutel gaf. Eén piepkleine kamer met twee bedden, een tafelmodel koelkast en een tweepits gasstel en de wc aan het einde van de gang. Ik heb wel erger meegemaakt, en jij ook, denk ik, maar toen was het de verschrikkelijkste plek waar ik ooit was geweest. Ik wist dat we het moeilijk zouden krijgen in Hollywood, maar ik had gedacht dat het moeilijk zou zijn zoals in een film: vijf meisjes op een stel kamers, allemaal met krulspelden en met Pond’s hun gezichten schoonmakend en giechelend als de telefoon in de hal ging en het iemands liefje was. Er was geen telefoon in de hal en al die tijd dat we daar zaten heb ik nooit iemand anders dan mevrouw Gruber gezien. Toen we erin trokken vond ik een dode muis in de hoek en toen jij erlangs liep gaf ik er een schopje tegen zodat hij onder het keukenkastje verdween en ik hoop dat je hem nooit hebt gezien. Die drie maanden waren zwaar, maar je weerde je als een heldin. Je hield het appartement netjes en kookte eten voor een habbekrats. Weet je nog, dat ik mijn fooien op tafel gooide en we stapeltjes maakten, stuivers, dubbeltjes, kwartjes, en waren we niet opgewonden als er een halve dollar tussen zat? Ik herinner me nog steeds die avond in The Derby. Ik deed ‘You Are My Sunshine’ en ik wist dat ik raak had geschoten. Ik zag het gewoon. Jij dacht het ook, maar je was zo’n kleine ongelovige thomas, je wilde ’s avonds pas buiten de deur eten als ik een contract met mgm had. En toen belde meneer Freed en jij droeg mijn oude blauwe jurk en ik kocht een nieuwe en schoenen met echte hoge hakken en we gingen naar Tubby’s om biefstuk te eten. Drie maanden, drie films, drie rollen met tekst: Passing Through, Something Special, Evening Romance. 21
(Weet je nog, de nijlgroene zijden nachtjapon die Harpo me stuurde? Ik heb hem nog steeds.) Iemand heeft eens gezegd: God heeft ons een geheugen geschonken zodat we in december rozen hebben. Iemand heeft er niet bij gezegd: zodat we in juni sneeuwstormen hebben en voedselvergiftiging toen er niets te eten was. Schrijf me alsjeblieft. Iris
22
2. I May Be Wrong but I Think You’re Wonderful North Vine Street Hollywood 4 januari 1942 Lieve pap, Er verandert hier nu echt van alles Zover kwam ik. Ik was wel tien brieven aan hem begonnen en had ze verscheurd en was naar de prullenmand in de hoek gelopen terwijl onze huisbazin toekeek. Ik wist niet waarom ik überhaupt schreef. Ik verwachtte niet dat mijn vader me zou komen redden. Ik dacht niet dat ik gered moest worden. Het leek me dat als je dan per se een moeder moest hebben die je als een zak wasgoed afleverde en een vader die zich niet te goed voelde om van jou (of je zus) te stelen, je behoorlijk van geluk mocht spreken als diezelfde zus je naar Hollywood meenam en jouw onderbroeken samen met de hare waste en haar sandwiches met je deelde. Mevrouw Gruber, onze huisbazin en ons manusje-vanalles, was uitstekend gezelschap als Iris werkte. Mevrouw Gruber veroordeelde het bedrog en de trucs van Hollywood, maar ze wist, uit eigen ervaring, dat ze gedeeltelijk nodig waren om te overleven. Ze zei altijd tegen me: ‘Die zus van jou zal niet door het leven worden verpletterd, en daar moeten we bewondering voor hebben.’ Mevrouw Grubers appartement stond vol loodgieterstape en moersleutels en pijpen en rollen draad. Ze deed niet erg aan huishouden. Ik vond haar een goede kokkin in het 23
genre sandwich-met-gebakken-ei-en-kaas, wat we elke dag samen aten. Mevrouw Gruber had me naar mijn school gevraagd en ik vertelde haar de waarheid, dat ik dol was op de boeken en de leerlingen haatte, en ze zei dat ze het begreep. Ze zei dat ze vier talen sprak en in de zesde klas van school was gegaan. ‘Waar ik vandaan kom,’ zei ze, ‘is zes jaar meer dan genoeg. Als je Toergenjev kunt lezen heb je je opleiding gehad.’ Mevrouw Gruber hield evenveel van president Roosevelt als mijn vader en ik. Ze maakte zich voortdurend zorgen dat iemand hem zou vermoorden, tot die warme dag in december toen de jappen ons in Pearl Harbor bombardeerden en president Roosevelt op die dag, die in schande zal voortleven, Japan de oorlog verklaarde. Mevrouw Gruber en ik zaten roerloos te luisteren, en toen het achter de rug was huilden we en zochten Japan op in haar encyclopedie. Toen we het artikel uit hadden zei mevrouw Gruber: ‘We moeten blij zijn.’ Mevrouw Gruber zei dat niemand de president nu kwaad zou doen omdat we hem nodig hadden. Ze zei dat ze nog wist hoe de Republikeinen president Roosevelt met Hitler en Stalin en Mussolini hadden vergeleken. Ze zei dat ze altijd mensen met buttons met ik ha at ele anor voorbij had zien komen en dat ze dan had willen spugen, ze had willen vermoorden. Toen ze jong was en net in dit land was aangekomen, zei mevrouw Gruber, had ze wel kunnen huilen van woede en frustratie omdat ze de mensen die ze wilde vermoorden niet mocht vermoorden. Soms, zei ze, begrepen mannen, die vaak de mensen waren die ze wilde vermoorden, haar niet en probeerden haar te troosten. ‘Dus we zijn nu af van die hatelijke buttons,’ zei ze, ‘maar het is toch beroerd: wat gebeurt er met die Japanse mensen, hier en in hun eigen land?’ Ze zei dat president Roosevelt zich door niemand zou laten bedotten. Mevrouw Gruber deed om twee uur haar dutje. Ik maakte haar korset los en sloot de deur van haar slaapkamer. Ik las First Love of zette de radio iets zachter en luis24