‘Een soort vervreemding die onvermijdelijk is’
Interview met Peter Raedts Ayhan Aksu en Dirk Alkemade Bij zijn aanvaarding van het hoogleraarschap Middeleeuwse Geschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen in 1994 riep prof. dr. Peter Raedts (1948) op om te stoppen met het zoeken naar de oorsprong van de moderne Europese cultuur in de Middeleeuwen. In zijn onlangs verschenen boek De ontdekking van de Middeleeuwen: geschiedenis van een illusie laat hij zien hoe dit in West-Europa eeuwenlang werd gedaan. Raedts benadrukt dat juist het contrast tussen heden en verleden ons veel kan leren. Skript sprak met hem over de maakbaarheid van continuïteit en het dilemma van historische periodiseringen. Voor veel mensen staan de Middeleeuwen nog steeds bekend als een lange periode van economisch en cultureel verval. Ziet u het als uw taak deze negatieve waardering te bestrijden? Natuurlijk hoop ik dat het beeld van de Middeleeuwen wordt bijgesteld, het liefst als een pleister die wordt losgescheurd, maar ik verbeeld mij geenszins dat ik een nieuw paradigma sticht, want daar hebben we het in zekere zin over. Mijn laatste boek is wel een bijdrage natuurlijk. Veel mediëvisten zijn al langer bezig dit beeld bij te stellen: de ontdekking van de Renaissance van de twaalfde eeuw is daar een goed voorbeeld van. Het negatieve oordeel over de Middeleeuwen is echter al heel oud. De hoofdverantwoordelijken voor het negatieve stigma zijn natuurlijk de humanisten zelf. Mensen als Thomas More, Petrarca, Bocaccio e tutti quanti, en in onze contreien Erasmus. Hun belangrijkste nieuwe inzicht was dat niet alle periodes in de geschiedenis hetzelfde zijn. Dit was volgens mij met name de ontdekking van Petrarca. Bij hem ontstond een eerste vorm van een dergelijk historisch bewustzijn, the past is a foreign country, maar dat zijn de humanisten vervolgens te veel gaan aanzetten. Zij zetten zich af van de Middeleeuwen als een periode van diepe duisternis, maar zagen na de herontdekking van de klassieke letteren in hun eigen tijd het licht in de geschiedenis opnieuw schijnen. Dit contrast tussen licht en duisternis heeft een onvoorstelbare invloed op de Europese cultuur gehad, mede doordat dit humanistische idee bepalend was in de opleiding van de gehele Europese elite vanaf de zestiende eeuw tot op de dag van vandaag. We hebben ook nu nog een bias om van de Oudheid alles mooi te vinden en de Middeleeuwen als een mindere periode te beschouwen. Je hebt klassiek; goed, en Middeleeuws; fout. Recenter zijn de Middeleeuwen op een geheel andere manier negatief onder de aandacht gekomen. Wij zijn op het ogenblik namelijk erg onzeker of het christendom ons wel enige zegen gebracht heeft en je kan van de Middeleeuwen veel zeggen, maar zij bezat wel een duidelijke christelijke cultuur, of je het nou mooi Skript Historisch Tijdschrift 34.1
34.1 indd.indd 43
43 19.03.2012 17:38:05
vindt of niet. Als je bijvoorbeeld The God Delusion van Richard Dawkins leest, dan lijkt alle ellende in onze cultuur eigenlijk met de godsdienst te zijn begonnen. Dit is een nieuwe ontwikkeling. Zelf ben ik opgeleid door mediëvisten die allen zo ongelovig als de pest waren – in de jaren zestig ging geen beschaafd mens meer naar de kerk. Toch werd ons als vanzelfsprekend geleerd dat het christendom één van de pilaren is waar de gehele Europese cultuur op berust. Momenteel is de houding tegenover het christendom zelfs zo vijandig dat ik merk dat sommige van mijn collega’s en ik in onze hoorcolleges over de Middeleeuwen steeds minder het christendom benadrukken. Misschien zouden we dat meer moeten doen. De inquisitie, het fanatisme, alles wat we tegenwoordig associëren met Al-Qaeda en dergelijke organisaties. Dat geeft natuurlijk alweer dat beeld van de duisternis van de Middeleeuwen een extra zet. Nederlanders lijken geneigd hun verleden te laten beginnen met de zestiende en zeventiende eeuw: een periode van opstand, welvaart en tolerantie. In de vaderlandse geschiedenis kijkt men dus niet verder terug naar de Middeleeuwen. Heeft deze moeizame verstandhouding met de Middeleeuwen altijd de geschiedschrijving overheerst? Aanvankelijk dacht ik ook dat de Nederlandse staat pas in de zestiende eeuw is ontstaan. Maar het viel mij op dat Nederlandse historici in de Republiek, bijvoorbeeld Adriaan Kluit, Jan Wagenaar en Hugo de Groot, voortdurend met de Middeleeuwen bezig waren. Die waren wel in deze periode geïnteresseerd. Zij wilden aantonen dat de Republiek niet iets nieuws was, maar dat ze geworteld was in een omvangrijk verleden. Hugo de Groot beweerde immers dat de Staten-Generaal van Holland eigenlijk al in de tijd van de Batavieren bestond en alsmaar voort is blijven bestaan. Dus er was niet altijd sprake van een discontinuïteit. Pas in de negentiende eeuw is men daarmee opgehouden. Als men toen nadacht over Holland, Nederland en onze volksaard, verwees men naar de Opstand en de Gouden Eeuw. Dit laat duidelijk zien dat continuïteiten en discontinuïteiten altijd achteraf worden bepaald. Wij bepalen zelf in welke traditie wij willen staan. Het werd met deze nadruk op de Gouden Eeuw echter wel moeilijker om een derde van de bevolking, de rooms-katholieken, in het nationale verleden te betrekken. De Nederlandse katholieken hebben de Middeleeuwen in de negentiende eeuw namelijk niet losgelaten, maar juist nieuw leven ingeblazen. Kijk maar naar al die neogotische kerken die in Nederland staan. De rooms-katholieken hebben zichzelf naar boven gevochten, en wat dat betreft is het goed gekomen. Toch heeft het slechte imago van de Middeleeuwen het de rooms-katholieken een lange tijd niet gemakkelijk gemaakt een werkelijk onderdeel van de Nederlandse natie te worden. Overigens waren er wel degelijk een aantal negentiende-eeuwse protestantse geleerden die teruggrepen naar de Middeleeuwen om de nationale geschiedenis te schrijven. Hierbij waren zij duidelijk geïnspireerd door Johann Gottfried Herder, die erop wees dat elke natie een eigen volksaard bezat die zich uniek in de geschiedenis ontwikkelde. Herder is volgens mij onmisbaar voor historici die zich bezighouden met het proces van natievorming in de negentiende eeuw. Zijn ideeën zijn
44 34.1 indd.indd 44
19.03.2012 17:38:05
lange tijd over het hoofd gezien, maar zijn invloed is nog altijd merkbaar. Negentiende-eeuwse kerkhistorici als Cornelis Philippus Hofstede de Groot en Willem Moll hebben geprobeerd te laten zien dat er ook in de Middeleeuwen een eigen Nederlandse volksaard was. Ze wilden aantonen dat er in Nederland een unieke vorm van christendom bestond die nergens anders ter wereld te vinden was. Denk bijvoorbeeld aan de moderne devotie of Erasmus. In uw boek maakt u een aantal keer gebruik van uit de antropologie afkomstige methoden om de kloof tussen heden en verleden te overbruggen. Toch wijst u ook op het gevaar van een te grote afstand tot het verleden. De relatie tussen geschiedenis en antropologie is voor mij tweeslachtig. Dat heeft waarschijnlijk te maken met de periode die ik aan de universiteit van Oxford heb doorgebracht. Ik kwam daar aan in 1978 en volgde in het eerste jaar een seminar bij Peter Brown, de grote oudhistoricus. Hij gaf een seminar over de vijfde, zesde en zevende eeuw, wat in Oxford in die tijd revolutionair was. Classici gaven nooit colleges over de tijd na Diocletianus, maar hielden juist op bij diens troonsbestijging. Brown gaf als classicus rustig college over de vroege Middeleeuwen en daarbij gebruikte hij bovendien een duidelijk antropologische invalshoek. De eerste vier weken hebben wij niets anders gelezen dan boeken over de Nour in zuidelijke Soedan, en vele andere Afrikaanse stammen. Hiermee wilde hij laten zien dat er heel erg goed gebruik kon worden gemaakt van antropologische studies naar tribaal Afrika, om daarmee vervolgens verscheidene moeilijk te plaatsen fenomenen in de geschiedenis van Europa in de vijfde, zesde en zevende eeuw te verklaren. Ik ben dus door één van de grootmeesters opgeleid en daar ben ik nog altijd dankbaar voor. De antropologie heeft me dus in die zin zeker wel geholpen. Bijvoorbeeld ook om het sacrale karakter van Middeleeuwse vorsten beter te begrijpen. In de negentiende eeuw werd vaak vergeten dat Middeleeuwse koningen ook een rol vervulden als priesters en heiligen. De antropologie heeft ons erop gewezen dat vorsten vaak hun gezag juist religieus legitimeerden. De antropologen zijn echter wel te ver gegaan door aan een soort orientalism in time te beginnen. Dat vind ik wel bezwaarlijk. Het wordt de antropologie natuurlijk in het algemeen verweten, dat er een discours gehanteerd wordt waarmee de niet-westerse culturen tot het tegengestelde worden gemaakt van wat wij zijn. Wij zijn rationeel, zij zijn intuïtief, wij individualistisch, zij collectivistisch. Ik noem in mijn boek ook een aantal van de tegenstellingen die opgaan voor de historische kijk op de Middeleeuwen. Het gevaar van othering blijft altijd aanwezig. De antropologie heeft ons aan de andere kant ook een hoop bijgebracht. De Griekse en Romeinse godsdiensten zijn bijvoorbeeld ook antropologisch ontleed. Niet alle Grieken waren diepzinnige filosofen, ze hadden de meest barbaarse rituelen in hun tempels. Het belangrijkste boek daarover is van Eric Dodds, The Greeks and the Irrational, uit 1951, dat nog altijd een klassieker is. Maar heeft dat boek onze visie werkelijk veranderd? Als we aan Griekenland denken zien we nog steeds Plato en Aristoteles.
Skript Historisch Tijdschrift 34.1
34.1 indd.indd 45
45 19.03.2012 17:38:06
Moet de historicus altijd blijven pendelen tussen deze twee uitersten? Ik denk dat dit voor historici een persoonlijke vraag is, hoewel het een vraag blijft die zij zichzelf moeten stellen. Wat dat betreft vallen historici in te delen in historisten en presentisten. Historisten zijn zij die het verleden het verleden laten. Dat doen ze in de praktijk niet altijd, maar dat is in ieder geval hun bedoeling. Presentisten onderzoeken hoe heden en verleden met elkaar verknoopt zijn. Ik reken mij tot de laatste groep, want ik vind dat de geschiedenis pas tot haar eigene komt wanneer er een dialoog tussen heden en verleden ontstaat. Het blijft echter een gevaarlijke bezigheid en je moet hiermee ontzettend voorzichtig te werk gaan: voor je het weet ben je een propagandist. In De ontdekking van de Middeleeuwen ontmasker ik een aantal van die nationalistische mythes als propaganda. Het gevaar zit met name in het feit dat continuïteit juist het anders-zijn van het verleden kan verduisteren. Daar heb ik het indertijd in Oxford met mijn promotor, Richard Southern, over gehad. Toen ik als kind in de Dom van Aken de mis bijwoonde, verzekerde mijn vader mij dat Karel de Grote 1200 jaar eerder precies dezelfde rituelen meemaakte. Ik dacht als katholiek meer toegang tot het Middeleeuws verleden te hebben, omdat de katholieke kerk meent in een traditie te staan die al bijna tweeduizend jaar onveranderd is. Southern vond dit complete onzin en meende dat ik hierdoor juist een volslagen vertekend beeld van de Middeleeuwen had. Hij had natuurlijk groot gelijk: tradities van 1000 of 1200 jaar oud hebben iets groots, maar zij werken ook vertekenend. De werkelijke inhoud kan enorm veranderd zijn, terwijl vorm hetzelfde lijkt gebleven. In de geschiedenis is er sprake van een soort vervreemding die onvermijdelijk is. Historisten en presentisten hebben elkaar daarom altijd nodig, denk ik, maar we moeten geen moderne zaken in het verleden gaan teruglezen. Aan het eind van uw laatste boek stelt u dat de Middeleeuwen als een soort spiegel kunnen functioneren om ons te bezinnen over de huidige plaats van Europa in de wereld. Wat bedoelt u hiermee? Het gaat mij voornamelijk om de realisering dat Europa niet altijd het centrum van de wereld is geweest. Hoewel historici de geschiedschrijving eeuwenlang rond Europa hebben laten centreren, merken wij nu, bijvoorbeeld door de economische crisis, dat dit niet zo is. De Middeleeuwen kunnen ons helpen met dit ‘decentreren’, zoals het in technisch jargon heet. Hierover las ik laatst een interessant artikel, waarin stond dat in 1915 in het Engelse Sussex de eerste oermens was gevonden. Die oermens zou volgens de toenmalige evolutionair-biologen de schakel tussen aap en mens zijn geweest. In Engeland nota bene! Hoewel Darwin al vermoedde dat de eerste mens uit Afrika kwam, wilde men niet geloven dat het centrum van de menselijke ontwikkeling buiten Europa lag. Met de vondst van 1915 kon dat nu worden bevestigd: de beslissende overgang van aap naar mens vond plaats in Europa, in Sussex. En wat is nu een beschaafder deel van Europa dan Sussex? Het heeft tot 1953 geduurd eer ze ontdekten dat het echt pure fraude was. Deze ‘wetenschappers’ hadden de kaak van een orang-oetan aan een mensenschedel geplakt. Nu is dat centrum natuurlijk weer definitief terug in Afrika. Wij zijn lange tijd zo gewend geweest het middelpunt van de wereld te zijn. Dat waren we in de Middeleeuwen echt niet.
46 34.1 indd.indd 46
19.03.2012 17:38:06
In een artikel doet u het voorstel om onze traditionele breuken tussen de Oudheid, Middeleeuwen en Moderne Tijd te herzien. U maakt de suggestie de Oudheid door te laten lopen tot het jaar 1000, gevolgd door de Middeleeuwen van 1000 tot 1800 en vanaf 1800 de Moderne Tijd. Ja, laten we eens anders periodiseren. Laten we eindelijk eens die ellendige duizend jaar duisternis achter ons laten, want daar zijn we nog steeds niet vanaf. In de afzonderlijke vakgebieden is dat natuurlijk al lang gebeurd; er is geen enkele specialist meer die de Renaissance serieus neemt als een fundamentele periode in de geschiedenis. Bestaat met deze periodisering voor West-Europa echter niet het gevaar dat er een nieuw verdomhoekje ontstaat voor de periode vlak voor het jaar 1000? Ja, daar is enorm veel discussie over. De zogenaamde mutation féodale-discussie: was het allemaal zo vreselijk donker vlak voor het jaar 1000 of niet? Er zijn onweerlegbare bewijzen dat de mensen in West-Europa in de vroege Middeleeuwen veel beter gevoed waren dan later. Dat kunnen ze nu goed vaststellen, want er wordt tegenwoordig in de Middeleeuwse geschiedschrijving veel gebruik gemaakt van archeologie. Mensen in de achtste, negende en tiende eeuw waren veel langer dan in de dertiende en veertiende eeuw. Dit is overigens het terrein van Bas van Bavel, mijn collega in Utrecht. Hij heeft daar veel spannende ideeën over. Zo stelt hij dat er wel sprake was van economische groei in de dertiende en veertiende eeuw, maar dat die ten koste ging van de arme boerenbevolking, die landarbeiders waren en geen poot hadden om op te staan. Zij leverden het gehuurde volk, waardoor die kon groeien, maar zelf kregen ze het steeds beroerder. In de late Middeleeuwen was men er veel slechter aan toe dan in de vroege Middeleeuwen. Ziet u uw vakgebied volgens deze nieuwe periodisering dan van 1000 tot 1800 lopen? Een collega Moderne Geschiedenis voelde zich in de wiek geschoten omdat hij vond dat ik me op zijn terrein begaf. Wat niet zo is, want ik houd mij heel zorgvuldig aan mijn grenzen. Overigens is het in de jonge historische vakgroep van Rotterdam geprobeerd. Wim Blockmans is daar bijvoorbeeld een belangrijk man in geweest. Deze herverdeling in pre-industriële en industriële geschiedenis zie je terug in het handboek dat Blockmans voor de Middeleeuwen heeft geschreven. Als je goed leest trekt hij alle economische en politieke structuren die in de late Middeleeuwen gevormd zijn door tot in de zeventiende en achttiende eeuw. Ik ben het met hem eens. Met mijn suggestie voor een nieuwe periodisering doel ik niet op een paradigmawisseling, maar probeer ik alleen wat steentjes aan te dragen. Misschien dat de zaken zo eens gaan schuiven.
Een bespreking van De ontdekking van de Middeleeuwen is te vinden op pagina 55.
Skript Historisch Tijdschrift 34.1
34.1 indd.indd 47
47 19.03.2012 17:38:06