EEN REBEL, GEEN REVOLUTIONAIR Prof Mr M. Wladimiroff
Inleiding Zoals wij weten heeft Gerard Spong weinig op met de omfioerste wijze waarop men nog wel eens autoriteiten pleegt te benaderen. In zijn boek ‘Leugens om bestwil” kunnen we daarover meer lezen. Van de vele door hem genoemde, vaak smakelijke, voorbeelden troffen mij zijn opmerkingen over koning en strafrecht . 2 Niet omdat ik vrees dat deze in druk verschenen opvattingen een officier van justitie zouden prikkelen daarin majesteitsschennis of zelfs een aanslag op de re geringsvorm te lezen. Wel omdat hetgeen Spong over koning en strafrecht schrijft typerend is voor zijn kritische, soms naar het absolute neigende, geest. Want laten we wel wezen, hoewel hij waarschijnlijk een republikein is, zal Spong zeker geen revolutie preken. In zoverre past hij zeer wel in onze op consensus georiëiiteerde samenleving, waarin over het algemeen zeer tolerant wordt gereageerd op ongebruikelijke opvattingen of het zou moeten zijn dat iemand zich aan de rechtstaat vergrijpt. In deze bijdrage voor de bundel ter ere van jubilaris Gerard Spong wil ik het eens hebben over zijn professionele ervaring met staatsgrepen en andere aanslagen op de rechtstaat.
Nederland en staatsgrepen Door de nationale neiging de zaken niet op de spits te drijven, komen staatsgrepen in ons land eigenlijk niet voor of we zouden moeten teruggaan naar het verre verle den. Afgezien van conspiratieve fratsen van Raymond Westerling, een houwdegen uit de tijd van de politionele acties, die begin jaren vijftig van zich liet spreken , 3 moeten we voor het meer serieuze werk teruggaan naar het begin van deze eeuw. Zoals we allemaal op school hebben geleerd, duurde het, na de uit een oogpunt van
*
advocaat te ‘s-Gravenhage bij Wiadirnirofi & Spong.
1.
Mr G. Spong, leugens om BestwiL, uitgeverij Balans, 1997
2.
Zie hoofdstukken 7, 8 en 9.
3.
In dit verband noemt D. Engelen zelfs de namen van oud-premier Gerbrandy en van het voor inalige hoofd van het Militaire Gezag generaal Kruis: Geschiedenis van de Binnenlandse Veilig heidsdienst, Sdu Uitgeverij 1995, p. 131-141.
227
staatsgrepen woelige tijd aan het einde van de achttiende eeuw, waarin de patriotten regelmatig een greep naar de macht deden, tot vlak na de eerste wereldoorlog voor dat er op dit gebied weer eens wat gebeurde in Nederland. Geïnspireerd en wellicht ook aangemoedigd door de omwentelingen iii Rusland en vervolgens in Duitsland, de ‘Kaiser’ vluchtte naar Nederland, preekte de voorman van de SDAP Jelle Troel stra, na een muiterij van militairen op de legerplaats de Harskamp, in november 1919 de revolutie. Zijn vlammende oproep tot revolutie bleef echter in de lucht hangen en er volgde geen staatsgreep. Integendeel de heersende macht organiseerde razendsnel een rijtoer van koningin Wilhelmina op het Malieveld in Den Haag en de Haagse bevolking wist wat haar te doen stond; de koningin werd hartstochtelijk toegejuicht. Exit de revolutie en de opruiïng tot 4 staatsgreep ZOU de geschiedenis ingaan als een ‘historische vergissing’. De les is duidelijk: Nederland is, als een koninkrijk dat sinds 1848 een constitutio neel staatshoofd en sinds 1918 een democratische regeringsvorm heeft, geen land van revoluties en staatsgrepen. Niettemin nam de regering na het jammerlijke optre den van Troelstra het zekere voor het onzekere. Zij diende snel bij het parlement een wetsvoorstel tot bestrijding van revolutionaire 6 woelingen in. Naast de bestaan de strafbaarstelling tot samenspanning tot een bepaald misdrijf tegen de veiligheid van de staat (zoals bijvoorbeeld de art. 92-95 Sr), zou ook het voorbereiden of het aanzetten tot dergelijke misdrijven, met name de omwenteling zoals bedoeld in art. 80 bis Sr, strafbaar worden gesteld . Deze regeling is nadien, en vooral direct na 7 de oorlog mede naar aanleiding van het proces tegen 8 Mussert die onder nieer te , recht stond voor het beramen van een aanslag op de wettige 9 regeringsvorm nog , 4.
Art. 131 e.v. Sr.
5.
Nadat in de vorige eeuw vanaf 1887 door een aantal wijzigingen van de grondwet telkens het aantal kiezers werd uitgebreid, werd pas in 1917 het algemeen inannenkiesrecht in de grondwet opgenomen en een jaar later het algemeen vrouwenkiesrecht.
6.
Zie voor een uitvoerige bespreking van dit voorstel W.10.551, W.10.552 en W.10562.
7.
Wet van 20 juli 1920 (Stb 1920, 619) in werking getreden op 6 augustus 1920.
8.
Arrest van de Bijzondere Raad van Cassatie 20 maart 1946 te vinden in de door het Rijksinsti tuut voor Oorlogsdocumentatie verzorgde serie bronnenpublicaties (Nr. 4), Processen (Nr. 3), Het proces Mussert, Martinus Nijhof, 1948.
9.
Toch zou ik dit geval niet direct willen rubriceren onder een staatsgreep in klassieke zin, dat wil zeggen een abrupte omwenteling als uiting van een revolutionair elan. Bij Mussert was toch meer sprake van een politieke onnozelaar die zich landverraderlijk schikte aan de Duitse macht. Ik denk niet dat Mussert in de geschiedenis gehoekstaafd zal worden als iemand die een staats greep voor ogen stond. In zoverre is het dus eigenlijk bij Troelstra gebleven.
228
een aantal malen aangescherpt’°. Zoals de registers op de rechtspraak laten zien, moet men voor revolutionaire omwentelingen niet in Nederland zijn, dat moeten zelfs bewonderaars van Che Chevara, sympathisanten van de Rote Armee Fraktion en gelovigen in de leer van Marx cum suis erkennen. In Nederland viel door Gerard Spong bij gebrek aan contemporaine revolutionairen dus niets te doen. Toch was hij eind jaren zeventig betrokken bij een strafzaak waarin de juridische betekenis van de veiligheid van de staat aan de orde kwam. in de uitleveringszaak Wackernagel (een in Nederland aangetroffen lid van de Rote Armee Fraktion) trad Spong op als advocaat in feitelijke instantie en in cassatie. Zijn optreden in die zaak dwong alom respect af, omdat hij er in slaagde de verde diging vrij van politieke smetten louter juridisch te voeren. In cassatie moest hij te gen een degelijk gemotiveerde uitspraak van de rechtbank Den Haag opboksen”. Anders dan in de parallelzaak tegen Folkerts, was er weinig ruimte voor de klacht dat de uitleveringsrechter blijk zou hebben gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip politiek delict. In de zaak Folkerts verwierp de Hoge Raad het oordeel van de rechtbank Maastricht dat de eisen die de RAF in het kader van de ontvoering van werkgeversvoorzitter Schleyer aan de Duitse regering had gesteld als afpersing in de zin van art. 317 Sr konden worden gekwalificeerd. De Hoge Raad meende dat het equivalente delict in dit geval bedreiging van de ministerraad, zoals bedoeld in art. 95a Sr, was’ . Door dit oordeel was uitlevering voor het po 2 litieke delict aan Duitsland niet mogelijk’ . Tien jaar later zou de Hoge Raad in 3 een andere RAF-zaak anders oordelell’ . 4
10.
Wetten van 10juli 1952 (Stb 1952, 408) in werking getreden op 5 augustus 1952, van 22 mei 1958 (Stb 1958, 296) in werking getreden op 1 februari 1959 en van 10 maart 1984 (Stb 1984, 91) in werking getreden op 1 mei 1994.
11.
HR 8 mei 1978, NJ 1978, 315.
12.
HR 8 mei 1978, NJ 1978, 314.
13.
De Hoge Raad kwam tot dit oordeel zonder dat daaraan een middel van de verdediging ten grondslag lag (zie hierover meer in de bijdrage van Dr Doorenbos elders in deze bundel), het geen weer eens de stelling onderstreept dat slechts een duiveiskunstenaar tot doeltreffende mid delen in staat moet worden geacht (Mr G. Spong, De Duiveiskunstenaar, Juridische Boekhandel & Uitgeverij A. Jongbloed & Zoon, ‘s-Gravenhage 1985, p. 28).
14.
HR 20 december 1988, NJ 1989, 707.
229
De Oost en staatsgrepen Nederland is echter alleen maar het deel van het Rijk’ 5 in Europa en bezjen we de revolutionaire geest binnen het koninkrijk als geheel dan blijkt er meer aan de hand te zijn geweest. In het voormalige Nederlands Indië kraaide de revolutie voor tijdig victorie toen matrozen het zijn altijd militairen van de oorlogsbodem De Zeven Provinciën in Indische wateren in 1933 aan het muiten sloegen. De zaak werd hardhandig in de kiem gesmoord en had geen merkbare invloed op de in die tijd al broeiende revolutionaire gevoelens van Soekarno en de zijnen, wellich t omdat de koloniale regering in Batavia nationalisten al in 1929 naar afgelegen delen van de Indische archipel had verbannen. De ingrijpende gebeurtenissen die later volgden en die leidden tot de vestiging van de republiek Indonesië en de afscheiding uit het koninkrijk, moeten eerder in het kader van een bevrijdingsoorlog worden gezien dan als strafbare activiteiten ter omwenteling van de wettige 16 regering . -
-
De West en staatsgrepen In andere delen van het koninkrijk, in de West, gebeurde niet veel. Van de toenm a lige Nederlandse Antillen is niets bekend op het gebied van revolutionaire activit ei ten. De enige eruptie van belang was de uit de hand gelopen staking in 1969 toen de vestiging van Shell op Curaçao met sluiting werd bedreigd. De volkswoede die daarvan het gevolg was uitte zich in een spoor van vernielingen in Willemstad en moest zeer koloniaal worden neergeslagen door Nederlandse mariniers. Van revolutionair elan was echter geen sprake; de veiligheid van de wettige staatsvorm was op geen enkel moment iii liet geding. Ook de afsplitsing van Aruba in 1986 ging in alle pais en vree. De status aparte werd geheel in overeenstenumng met het derde lid van art. 96 Sr tot stand gebracht. -
-
Suriname en staatsgrepen Anders dan de Nederlandse Antillen kende Suriname, net zoals het toenmalige Ne derlainds Indië, in de jaren dertig woelingen toen de vakbondsman Albert de Kom van zich deed spreken. Aangezien het wettig gezag zich slechts weinig bedreig d voelde, liep de zaak met een sisser af en kwam het niet tot een berechting. De Kom werd op een schip naar Nederland gezet en sindsdien geldt hij als een volksh eld naar wie de universiteit van Paramaribo is vernoemd. Op 25 tiovember 1975 werd
15.
Zie voor liet begrip ‘Rijk’ aantekening 3 op art. 93 Sr in NLR (suppi. 44, mei 1984).
16.
Van dit laatste was wellicht wél sprake in 1965 tijdens de communistische troebel en die leidden tot de val van Soekarrio.
230
Suriname onafhankelijk. De toenmalige regering Pengel, die voordien de landsrege ring vormde van het rijk in Suriname, werd de regering van de nieuwe republiek. De overgang was volstrekt regulier, zelfs enigszins tegen de zin van Suriname, en uit revolutionair oogpunt was er niets aan de hand. Dat veranderde vijf jaar later radicaal toen de regering Arron aan de macht was. Op 25 februari 1980 grepen sergeant Bouterse eii de zijnen’ 7 op Zuid-Amerikaanse wijze gewapend de macht en zette de wettige regering af. Omdat de overige staats 8 in functie bleven, slechts de regering werd naar huis gestuurd, sprak instellingen’ men indertijd wel eufeinistisch over een ingreep in de relatie regering en parle . In plaats van een regering werd een Nationale Militaire Raad ingesteld be 9 ment’ staande uit het revolutionaire kader van het leger. Nadat luitenant Ormskerk een greep naar de macht deed, die hij met de dood moest bekopen, en vervolgens het gerucht ging dat enkele leden van de NMR met een paar burgers tijdens een bijeen komst op 5 augustus 1980 zouden hebben gecomplotteerd tegen het nieuwe regime, greep Bouterse op 13 augustus 1980 volgens de beste tradities van een bananenrepubliek de absolute macht: niet alleen de (nieuwe) regering werd weggejaagd, ook de president werd afgezet, het parlement ontbonden evenals de Raad van Ad 20 en de grondwet buiten werking gesteld. Alle staatsmacht kwam te liggen in vies handen van de legerleiding niet Bouterse aan het hoofd. Vanaf dat moment wordt geregeerd bij decreet . 21 De militairen Sital, Mijnals en Joeman werden met de burgers Playfair en de ge broeders Naarendorp opgepakt en zij zouden wegens samenspanning tot omwente ling door de militaire rechter worden berecht. Toen bekeild werd dat het proces zou plaatsvinden op 4 december 1980 nam de familie van beklaagde burgers contact op met Gerard Spong niet het verzoek de verdediging op zich te nemen.
17.
De onderofficieren Sital, Mijnals, Neede, Horb, Abrahams, van Reyand en Joernan.
18.
Zoals de president van de republiek en het gekozen parlement.
19.
M. Wladimirofl Suriname en de verwording van de macht, Advocatenblad (63-3) van 4 februa ri 1983, p. 64-67. In zijn rapport van 5 oktober 1983 ‘The situation of human rights in Suriname’ spreekt de Organisatie van Amerikaanse Staten in dit verband van een coup d’etat.
20.
Vergelijkbaar met onze Raad van State.
21.
Algemeen Decreet A van 13 augustus 1980 (SRS 1980, 59) houdende de afkondiging van de noodtoestand voor geheel Suriname, Algemeen Decreet A-1 van 13 augustus 1980 (SRS 1980, 60) houdende buiten werkingstelling van het Parlement en de Raad van Advies, Decreet B-4 van 22 augustus 1980 (SRS 1980, 64) houdende een bepaling niet betrekking tot de thans geldende wettelijke ordening.
231
De opmaat tot het proces Eind november 1980 reisden Gerard Spong en ik naar Paramaribo af om de zaak voor te bereiden. Het zou een bizar avontuur worden, dat uitmondde in de arrestatie van Spong door de militairen van Bouterse. Hoewel ik er in slaagde hem Vrij te krijgen, mocht hij van de machthebbers niet meer op de zitting pleiten . 22 De andere Surinaamse advocaten, Mrs Hoost, Riedewald en Baboeram hebben toen de courage gehad onze pleitnota ter zitting voor te dragen. Zoals bekend heeft Bouterse hen later op 8 december 1982 met anderen 23 in een lugubere slachtpartij in fort Zeelandia om het leven gebracht . 24 Aangekomen op vliegveld Zailderije werd mij duidelijk waarom Gerard Spong was aangezocht om als lead counsel in deze politiek beladen zaak op te treden. Men was na zijn vertrek in september 1976 naar Nederland niet vergeten dat Spong in zijn Surinaamse tijd als advocaat al bekend stond als een scherpzinnig jurist die onder alle omstandigheden bereid was te zeggen waar het op stond. Buiten het stationsge bouw stonden drommen mensen Spong op te wachten en als ik mij wel herinner kopte de krant die avond: ‘Spong is terug’. Wij realiseerden ons intussen dat de omstandigheden waaronder het proces zou plaatsvinden weinig reden tot optimisme boden. Het dossier was nog steeds niet vrijgegeven en de verdachten hadden niets te verwachten van de rechters. De verdachten, zowel burgers als militairen, zouden terechtstaan voor de krijgsraad voorgezeten door ene Waaldijk en twee militaire leden, wier namen mij ontschoten zijn. Waaldijk, ooit hoogleraar aan de Universiteit van Paramaribo en lid van het
22.
Meer hierover in Mr (3. Mols en Mr Th. de Roos, Samenspanning in Suriname, Advocatenhiad (61-7) van3 april 1981, p. 121-125.
23.
De deken van balie van Paramaribo Mr Gonsalves, de vakbondsman Daal, de journalisten Behr, Rahmen, Slagveer en Wijngaarde, de eigenaar van ABC-radio Kamperveen, de zakenman Sohansingh, de wetenschapper Lecke, de politicus Oemrawsingh en de militairen Ranibocus en Sheonibar.
24.
Zie het artikel van Mr (3. Spong, Ubi iudicia deficiunt, incipit bellum, Advocatenbiad (63-3) van 4 februari 1993, p. 62-64.
232
Surinaamse Hof van Justitie, was toen al 25 een notoire figuur. Na de tweede coup van Bouterse in augustus 1980 was hij samen met de oud-schoolinspecteur Haakmat verantwoordelijk voor de opstelling van talloze mensonterende decreten, waarbij niet alleen vigerende mensenrechten werden afgeschaft maar bijvoorbeeld ook Nazistische delicten 26 werden ingevoerd, het mogelijk werd ingezetenen uit Suri name te verbannen en dat alles met terugwerkende kracht . Tegen deze achter 27 grond viel van deze krijgsraad onder leiding van Waaldijk weinig of niets te ver wachten, te meer omdat even voor de zitting nog even bij decreet de krijgsraad met terugwerkende kracht tot 26 (sic) februari 1980 bevoegd was gemaakt ook burgers te berechten . Eerder was de militaire politie al bij decreet algemene opsporing S28 bevoegdheid verleend, zodat de militairen van begin tot eind, met uitschakeling van de reguliere instanties, alle touwtjes in handen kregen . 29
De verdediging De door ons voorbereide verdediging bestond grosso modo uit drie onderdelen. Het eerste verweer betrof de onbevoegdheid van de krijgsraad en daarvoor werd aange voerd dat op het moment waarop de feiten zouden zijn gepleegd de grondwet nog van kracht was. De Surinaamse grondwet stipuleerde het jus de non evocando, ter-
25.
In december 1997 kwam Waaldijk weer in opspraak doordat hij, ondanks het feit dat hij Bouterse in de drugsstrafzaak adviseert, er geen been in zag tevens als voorzitter op te treden van een soort verzoeningscommissie die de moorden van december 1982 gaat onderzoeken. Ge let op het uitvoerige en gedetailleerde rapport van de Organisatie van Amerikaanse Staten van 1983 (zie noot 19) lijkt mij een dergelijk onderzoek volstrekt overbodig; eerder zou men toch denken aan een onderzoek gericht op de vervolging van de schuldigen opdat de verjaring in 1998 wordt gestuit (zie ook het commentaar van Gerard Spong in Leugens om bestwil, p. 106112). De nieuwe rol van Waaldijk is nog vreemder indien bedacht wordt dat hij mede de auteur is van de amuestiewet uit 1990 waarbij Bouterse en de zijnen werden vrijgepleit van de decem bermoorden.
26.
Decreet B-9 (SRS 1980, 72) van 8 september 1980 stelde stralbaar het handelen in strijd met de belangen van de Surinaamse volksgemeenschap.
27.
Haakmat zag zich bij Decreet 13-3 van 21 augustus 1980 (SRS 1980, 63) voor zijn perfide arbeid beloond met een benoeming tot vice-premier, minister van Justitie, Leger en Politie en minister van Buitenlandse Zaken.
28,
Decreet C-33 van 10november1980 (SRS 1980, 119) houdende aanvulling van het Wetboek van Militair Strafrechtspleging in het kader van de competentieregeling van de met militaire rechtspraak belaste rechtsmacht.
29.
Decreet 13-5 van 22 augustus 1980 (SRS 1980, 65) regelende de tijdelijke verlening van opspo ringsbevoegdheid aan de militaire politie.
233
wijl daarenboven de verlening van ad hoc rechtsniacht met terugwerkende kracht in strijd was met art. 13 van het door Suriname niet opgezegde IVPBR. Voorts was van belang dat bij 3 decreet onder meer was bepaald dat alle verbindende wettelij ° ke regelingen van kracht bleven, tenzij anders bepaald. Nu zulks niet anders was bepaald, was het Wetboek van Militaire Strafvordering intact gebleven. Art. 1 van dat wetboek benadrukt het aanvullende karakter van de militaire strafrechtspleging door de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toe passing te verklaren. Welnu lid 1 van art. 1 van het Wetboek van Strafvorderiug verbood elke strafvordering anders dan bij de wet (iii formele zin) voorzien. Het decreet C-33 kwalificeerde niet als zodanig. Tenslotte werd onder inroeping van het eveneens nog van kracht zijnde lid 2 van art. 1 van het Wetboek van Strafrecht een beroep gedaan op de voor de burger-verdachten guastigste bepaling, des dat slechts de burgerlijke strafrechter rechtsmacht had. De beslissing van de krijgsraad op dit complex van juridische verweren was ver bluffend van onwaarachtigheid en legde onmiskenbaar bloot dat de rechters niet van plan waren ook maar iets te doen wat de militairen zou kunnen mishagen. De krijgsraad oordeelde de verweren tardief want eerst bij pleidooi 3 voorgedragen ’ en vond voorts dat de verdachteil niet slechter af waren omdat de voorzitter van de krijgsraad (Waaldijij ook rechter is in de burgerlijke rechterlijke macht 32 (die dus eigenlijk bevoegd was). Het beroep op het IVBPR werd afgedaan met het argument dat de in dat verdrag bedoelde waarborgen ‘bereids zijn ingebouwd’ iii de op dat moment in Suriname vigerende rechtssysteem. De tweede cluster van verweren had betrekking op de eigenlijke verwijten zelf. Als eerste feit was de verdachten tenlastegelegd dat zij primair hadden samengespan 33 tot omwenteling van de wettige regeringsvorrn, althans tot het opnemen nen
30.
Decreet van 22 augustus 1980 (SRS 1980, 69).
31.
Vergelijk daarentegen de reactie van de Hoge Raad op het eerste middel vail Mr G. Sporig in het arrest van 29 mei 1984, NJ 1985, 6: ‘Noch enige wettelijke bepaling noch de eisen van een goede procesorde staan er aan in de weg dat de verdachte bedoeld verveer voert op een later tijdstip’.
32.
Alsof de voorzitter van een straficamer alleen de uitkomst van de beraadslagingen zou bepalen. De Surinaamse strafvorderirig kent in het geval van meervoudige kamers net zoals bij ons een collegiaal beslissingsproces, die in bepaalde gevallen zelfs uitdrukkelijke eenparigheid vereist; vergelijk artikel 424 Sv.
33.
Art. 108 Sr Suririanie; vergelijk ons art. 81 Sr.
34.
Art 131 jo 133 lid 2 Sr Suriname; vergelijk onze art. 94 jo art. 96 Lid 1 Sr.
234
van de wapenen tegen dat gezag , subsisidair het voorbereiden of bevorderen van 35 die 36 samenspanning en meer subsidiair het aanprijzen van die 37 samenspanning . Als tweede feit was tenlastegelegd het verzwijgen van het een en ander . Bij al 38 deze delicten gericht tegen de veiligheid van de staat gaat het om het mede door het strafrecht te beschermen belang dat de grondwettige regeringsvorm, het wettig ge zag, niet op onwettige wijze wordt aangetast. Het verweer richtte zich daarom in wezen op de onwettigheid van de regeringsvorm waartegen de verdachten samenge spannen zouden hebben. Gelet op de bijzondere omstandigheden van dat moment was dit een gewaagd ver weer. Het richtte zich frontaal tegen de machthebbers en met de duidelijkheid die zo eigen is aan Gerard Spong werd in de pleitnota betoogd dat de militairen die het Militaire Gezag 39 uitoefenden zelf ordinaire couppiegers waren die in geen enkel opzicht konden worden aangemerkt als wettige gezagdragers, zoals bedoeld in de tenlastegelegde strafbepalingen. Van een strafbare samenspanning tot omwenteling kon dus geen sprake zijn. Als er al een samenspanning tot een omwenteling zou zijn geweest, zou men hoogstens kunnen spreken van een tegencoup. In het door Bouterse en de zijnen zelf in het leven geroepen staatsrechtelijke vacuüm ontbrak de strafbaarheid van de aan de betrokkenen verweten gedragingen. Mede tegen de achtergrond van het eerste verweer, was de vervolging eerder een privé-afrekening tussen revolutionairen dan een rechtmatige toetsing aan de Wet in een rechtsstaat. Toen dit verweer een dag voor de zitting uitlekte, moeten Bouterse en vooral zijn juridische companen begrepen hebben dat de vervolging ter zitting van de krijgs raad, gelet op de grote belangstelling voor het proces, zou uitmonden in een Open bare veroordeling van het regiem door een advocaat met groot gezag in Suriname. De reactie van de machthebbers was typerend. In de nacht van 3 op 4 december 1980 werd Gerard Spong door de militaire politie van zijn bed in het Torarica hotel gelicht en gevankelijk overgebracht naar Fort Zeelandia alwaar hij werd ingesloten. Slechts omdat ik er door toeval getuige van was dat twee met machinepistolen ge wapende militairen Gerard Spong uit het hotel wegvoerden, was ik in de gelegen-
35.
Art. 132 Sr Surinanie; vergelijk onze art 95 jo art. 96 lid 1 Sr.
36.
Art. 133, lid 2 Sr Suriname; vergelijk ons art. 96 lid 2 Sr.
37.
Art. 169 Sr Suriname; vergelijk ons art. 131 St.
38.
Art. 183; enigszins te vergelijken met ons art. 135 Sr.
39.
Ingevolge art. 2 van Algemeen Decreet A van 13 augustus 1980 (zie periode het Militaire Gezag de regeermaclit uit.
noot
21) oefende in die
235
heid direct de Nederlandse ambassadeur uit zijii bed te bellen. Vanwege het late uur en het nachtelijk uitgaansverbod kon ik eerst de volgende morgen verdere actie ondernemen en uiteindelijk lukte het Spong Vrij te krijgen. Bouterse en Haakmat verordonneerden wel dat hij niet verder ter zitting van de krijgsraad mocht optieden. Zoals hiervoor al opgemerkt waren de andere advocaten zo moedig de reeds klaarliggende pleitnota voor te dragen. De reactie van de krijgsraad op het brisante verweer was voorspelbaar. In zijn von nis van ii december 1980 ging de raad geheel aan alle onderdelen van het verweer voorbij. Het eerste primaire feit werd zonder commentaar bewezen verklaard. Het derde verweer tenslotte had zowel betrekking op de verkrijging als op de waar dering van het bewijs, dat slechts bestond uit twee verklaringen. Deze verklaringen waren véér 22 augustus 1980 toen decreet B-5 ° van kracht werd, opgenomen 4 door de militaire politie die op dat moment (nog) geen algemene opsporingsbe voegdheid had. Omdat het proces-verbaal van deze verklaringen daarom overeen komstig art. 330 lid 1 onder 5 Sr 4 Suriname slechts een bescheid van onzeifstan ’ dige betekenis was, werd benadrukt dat elk ander bewijs ontbrak, terwijl het ver weer vooral aanstuurde op de onrechtmatige verkrijging van deze verklaringen. Meer inhoudelijk werd als bezwaar aangevoerd dat een van beide verklaringen niet meer inhield dan een soort bevestiging van hetgeen de verhoreiide militaire politie man de gehoorde bij de aanvang van het verhoor had voorgehouden. De betrokkene verklaarde niet wat hij zelf had waargenomen of ondervonden (hij was nergens bij geweest), doch herhaalde slechts wat zijn verhoorder hem voorhield. De andere getuige was interessant. Het ging om de militair Hardjoprajitno, die wel aanwezig was geweest bij de bekritiseerde bijeenkomst in hotel River Club op 5 augustus 1980, alwaar de tegen-coup zou zijn beraamd. Bouterse had snel door dat Hardjo een opportunist was die gevoelig zou zijn voor een deal. Hardjo ging al snel uit welbegrepen eigenbelang door de knieën en nadat hem was toegezegd dat hij er buiten gehouden zou worden, diste hij het verhaal op dat Mijnals, Sital en anderen niet tevreden waren met de ontwikkelingen sedert de coup van 25 februari 1980 en volgens hem hadden zij gesproken over ‘maatregelen die genomen zouden moeten worden’. En zo werd Hardjo de eerste kroongetuige waar Gerard Spong in zijn praktijk mee te maken kreeg . 42
40.
Zie noot 29.
41.
Vergelijk ons art. 344 lid 2 onder 5 Sr.
42.
Gerard Mols, de mede-raadsman van Gerard Spong in de Octopuszaak, publiceerde over dit fenomeen in Suriname al in het Advocatenblad (61-7) van 3 april 1981, p. 123.
236
Ter zitting bleek echter dat de belastende getuigenis van Hardjo in wezen niet meer inhield dan zijn interpretatie van hetgeen op 5 augustus in hotel River Club was be sproken. Citaten, waaruit kon blijken van een beraming tot omwenteling kon hij niet geven; hij kon slechts in algemene termen zeggen dat de heren dat volgen s hem, ofschoon het niet met zoveel woorden was gezegd, eigenlijk wel bedoelden. Tegen deze getuigenis werd gemotiveerd ingebracht dat Hardjo, mede gelet op zijn deal met Bouterse, volstrekt onbetrouwbaar was , maar ook dat aanvaarding van 43 een dergelijke verklaring als bewijs niet strookte met hetgeen de wetgever met de tenlastegelegde strafbepalingen destijds voor ogen had gestaan. Uit de verklaring van Hardjo ter zitting viel uiteindelijk niet veel meer af te leiden dan dat er in poli tieke zin, gericht op staatkundige veranderingen in algemene zin, zoals bedoeld in art. 133 lid 4 Sr Suriname’ was gesproken. Uit niets bleek dat er daadwerkelijk een omwenteling was beraamd. Veroordeling van de verdachten zou bij deze stand van zaken een onaanvaardbare beknotting van de vrijheid van meningsuiting opleve ren. De krijgsraad had aan al deze nuances geen enkele boodschap en veroordeelde de verdachten tot gevangenisstraffen van twee tot tweeënhalf jaar. Ik weet dat Gerard Spong aan dit proces een zeer bittere nasmaak heeft overgehouden. Van een eerlijk proces was geen sprake geweest en als Surinamer schaamde hij zich voor de schan delijke vertoning. Hij was oprecht verontwaardigd dat het in Suriname zo ver ge komen was dat de rechtstaat door machthebbers om zeep was geholpen.
Slot Terugkijkend op deze toch voor de carrière van een strafrechtadvocaat ingrijpende gebeurtenissen, valt het mij op dat Spong sinds die spannende decemberweek van 1980 steeds gepassioneerder betrokken is geraakt bij het recht en het rechtsbedrijf. Zijn afkeer voor mensen die misbruik maken van hun positie of onrechtvaardig han delen is sindsdien ook scherper geworden. Tegenspelers die dat uit het oog verlie zen, kunnen niet alleen op een stevig antwoord rekenen maar hebben in de loop der jaren ook ondervonden dat Spongs argumenten echt gewicht in de schaal leggen. Op cruciale momenten laat hij, vaak tegen de wind in, zijn gezaghebbende stem horen.
43.
in 1983 zou Hardjo weer van paard wisselen en raakte hij betrokken bij een beweerdelijke rnoordpoging op Bouterse, die door Horb zou zijn georganiseerd. Horh overleefde zijn arrestatie niet en werd gecastreerd en levenloos in zijn cel aangetroffen.
44
Vergelijk ons art. 96 lid 3 Sr
237
Een belangrijke drijfveer in zijn beroepsuitoefening is voor Gerard Spong de bena drukking dat het strafrecht ook als functie heeft de legitieme rechten van verdachten te beschermen. In die zin staat hij onvoorwaardelijk voor de zaken van zijn cliënten en stelt hij hun belangen absoluut boven die van anderen. Iemand met dergelijk reso lute opvattingen over de verdediging in strafzaken wordt makkelijk voor een rebel aangezien. Toch is dat beeld verkeerd want vrijmoedige, doch scherpzimiige oppo sitie leidt altijd tot een betere rechtspraak en meegaandheid corrumpeert. Ik geloof dat Spong door zijn rebelse praktijkuitoefening meer bijdraagt aan de ont wikkeling van het rechtsbedrijf dan sommigen van ons die de eeuwige discussie over de beginselen van een fair trial soms wat overdreven vinden. Misschien be grijpt Gerard Spong na die decembermaand in 1980 beter dan wie ook dat een on dergra ving van die beginselen pas echt een aanslag op de rechtsstaat is.
238