H
E
R
M
E
S
Een geheugen als een olifant ROM- en RAM-geheugen van de koloniale tijd in Tervuren
Op 4 februari 2005 opende in het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika (KMMA) te Tervuren de langverwachte en veelbesproken tentoonstelling Het geheugen van Congo: de koloniale tijd. “Met deze tentoonstelling levert het KMMA een bijdrage tot het bijzonder actuele debat over de koloniale geschiedenis van Congo en België,” heet het op website en folder. Of nog: “Het geheugen van Congo belicht meer dan één verhaal en brengt aan de hand van specifieke thema’s een bewogen geschiedenis tot leven.” In deze bespreking wil ik nagaan in hoeverre de tentoonstelling aan de hooggespannen verwachtingen en aan de aangekondigde ambities voldoet. (1) Belicht de tentoonstelling meer dan één verhaal? Zo ja, welke verhalen komen aan bod, is er samenhang tussen de belichte verhalen, en brengen de verhalen de bewogen geschiedenis tot leven? En bovenal, is er wel een verhaal? (2) Slaagt de tentoonstelling erin een constructieve bijdrage te leveren tot het “bijzonder actuele debat”? Worden de contouren van het debat verduidelijkt, wordt stelling ingenomen in het debat, of worden zelfs delen van het debat beslecht? En bovenal, is er ruimte voor debat?
de parcours en de interactieve mogelijkheden. Een aantal zaken had ook wel beter gekund. Zo zijn bijschriften bij foto’s en afbeeldingen niet op een uniforme manier aangebracht, zodat het soms storend zoeken is naar de gewenste toelichting. Wat meer reliëf in de vele tekstpanelen had ook wel gemogen. Nu moet teveel gelezen worden voor een snel bezoek en zijn er tegelijk te weinig mogelijkheden voor meer diepgang. Een korte, in het oog springende zin die de kernidee van een paneel samenvat, gecombineerd met een grondigere uitweiding die recht doet aan de complexiteit van de behandelde onderwerpen, ware beter geweest. En tenslotte is het einde van de tentoonstelling, waarin de postkoloniale relatie tussen de 175jarige en de 45-jarige aan bod komt, een beetje een rommeltje. Dat kan natuurlijk ook de bedoeling en op die manier een meta-boodschap zijn, maar ook in dit geval zou het eerder genoemde concept van de korte slagzin één en ander duidelijker hebben gemaakt. Maar sowieso heeft het museologische team in deze generale repetitie of “onontbeerlijk stap in het renovatieproces van de instelling” bewezen dat ze qua vormgeving op de goede weg zit. Hoewel vorm en inhoud uiteraard voortdurend in dialoog staan, is het toch vooral de inhoud die onze aandacht wegdraagt, en waarmee ook het KMMA zelf zijn tentoonstelling profileert. Zoals gezegd wil het KMMA een bijdrage leveren tot het “bijzonder actuele debat over […] deze omstreden periode” en belooft ze “een bewogen geschiedenis tot leven te brengen”. Het doet dit aan de hand van zes thematische zalen, waarvan de eerste de prekoloniale tijd evoceert (Terug in de tijd), zalen 2, 3 en 4 een impressie van de koloniale samenleving brengen vanuit politieke, economische, respectievelijk sociale perspectieven (Hiërarchieën, Transacties en Ontmoetingen), de vijfde zaal aspecten van Beeldvorming tijdens de koloniale tijd verbeeldt, en de laatste zaal de aanloop naar, het verloop en de onmiddellijke nasleep van de dekolonisatie in beeld brengt (Onafhankelijkheid). En dan is er nog een extra zaal, die je op geen enkel programma aangeduid vindt. De zaal waar de eigenlijke, onopgesmukte versie van de beeldvorming tijdens de koloniale tijd te zien is: de Memoriaalzaal uit de permanente opstelling die tevens als toegang of als zaal 0 van de tentoonstelling dienst doet. Veel meer dan de sfeerzettende intro-zaal Terug in de tijd, brengt de oerzaal van het KMMA, die het Belgische kolonialisme legitimeert, huldigt en verheerlijkt, de bezoeker in de stemming van “de koloniale tijd”. Het is eigenlijk wel jam-
Het geheugen van Congo De makers van de tentoonstelling zijn zeker niet over één nacht ijs gegaan. De geselecteerde afbeeldingen, historische tekstfragmenten, objecten, klank- en beeldmateriaal getuigen van goed speurwerk en een neus voor unieke, sprekende stukken. Het naast elkaar tonen van een Congolees en een Belgisch schilderij over een afranseling met de chicotte (zweep), het buffelmasker van het KMMA in een geënsceneerde wereldtournee, de foto’s van dr. Meyers op een Afrikaans machtssymbool versus Djabir met koloniale machtsattributen, uitspraken voor én tegen kolonisatie door Emile Vandervelde, de aankleding van de laatste zaal met kleurrijke dipenda-pagnes, … zijn maar enkel voorbeelden van de oordeelkundige en vaak originele selectie. Binnen een traditionele museumfilosofie, waarin het geëtaleerde voor zich dient te spreken en het esthetische primeert, zou de tentoonstelling hiermee alleen al geslaagd te noemen zijn. Het valt absoluut toe te juichen dat de makers niet alleen oog hebben gehad voor verhalen en debat, maar ook een visueel verrassende en aangename tentoonstelling hebben willen maken. Deze museale toewijding beperkt zich overigens niet tot de selectie van beelden, maar uit zich ook in de opstelling, de lay-out, Een geheugen als een olifant
30
Jaargang 9 - nummer 3
H
E
R
M
mer dat deze teletijdscapsule niet expliciet bij de tentoonstelling betrokken is als authentieke pendant van het onderdeel over beeldvorming. Maar goed, wie wil kan er een knipoog in zien. Het is trouwens ook in deze nul-zaal dat nationale en internationale pers heeft opgemerkt dat Leopold II in het hoekje staat. Is hij gestraft, of heeft men het net niet aangedurfd hem helemaal weg te halen, zoals men met zovele andere stukken uit de permanente opstelling wel heeft moeten doen om tijdelijk plaats te maken voor Het geheugen van Congo? Deze onduidelijkheid laat je doorheen de hele tentoonstelling eigenlijk niet meer los. Is de tentoonstelling gemaakt door mensen met een spitsvondig gevoel voor humor of is het een tentoonstelling waar men het telkens net niet heeft aangedurfd?
S
Belgisch koninklijk museum het koloniale verleden te celebreren binnen het 175-25-feestgedruis. Nu wordt echter al te weinig getoond dát het complexe materie is. Nu heeft een bezoeker niet eens door dat men moeilijke keuzes heeft moeten maken - of dat men moeilijke keuzes uit de weg is gegaan. Persoonlijk vind ik die enkele keren dat de consequenties van visies getoond worden of dat verschillende visies of actoren in dialoog treden, de sterkste onderdelen van de tentoonstelling. Aan het begin van de Hiërarchieën-zaal wordt bijvoorbeeld de dialoog tussen micro en macro geïllustreerd door het contrast aan te tonen tussen het virtuele diplomatieke gekonkel in Europa aan de rechterzijde versus het afdwingen van verdragen en gebiedsafbakeningen in Afrika aan de linkerzijde. Nog een voorbeeld uit dezelfde zaal: het naast elkaar zetten van twee schilderijen over lijfstraffen, de ene geschilderd door een Belg, de andere door een Congolees, en hoewel allebei realistisch, toch duidelijk ontstaan in een andere realiteit. Ook in de zaal Ontmoetingen bevinden zich een aantal dialogen, maar vreemd genoeg is de voorstelling van de dialogen in deze zaal passiever of meer statisch van aard. Niettemin raakt men met het kleurlingenvraagstuk, de ‘colour bar’, de koloniale stadsplanning, beeldende kunst en muziek de kern van het koloniale samenleven en het koloniale naast elkaar leven. De planning van de koloniale stad toont bijvoorbeeld het kolonialisme ten voeten uit. Aangezien het hier over bouwen gaat, is dit thema sowieso al een metafoor voor het kolonialisme. Het biedt tevens een illustratie van de ruimtelijke organisatie van arbeid en van de oprechte, maar door en door paternalistische ijver voor hygiëne en orde. Het ademt de obsessie met planning uit en tegelijk de uiteindelijke onmogelijkheid om menselijk gedrag te voorspellen, laat staan te conditioneren. Het toont een tijdsgeest van grenzeloos optimisme en naïveteit, van goede bedoelingen en eigenbelang, van racisme en paternalisme, en van de zwarte gaten in een project dat absolute controle nastreeft. Het verbeeldt tegelijk het summum en het failliet van het kolonialisme, en je kunt het in Het geheugen van Congo allemaal aflezen van een drietal kaarten en enkele bijschriften. Of het er ook echt uitkomt wanneer je zonder voorkennis de circa 100 woorden toelichting leest, durf ik betwijfelen. Men heeft het belangrijker geacht te benadrukken dat “deze ‘rassenbarrière’ zich [desondanks onderscheidde] van de systematische discriminatiepolitiek zoals die in ZuidAfrika werd gevoerd” - een illustratie van het minimaliseren van koloniale verantwoordelijkheid door in de ruimte te relativeren. Globaal genomen klopt het wel dat in deze tentoonstelling meer dan één verhaal belicht wordt, zoals in folder en website wordt aangekondigd, maar tegelijk vraag ik me nog steeds af óf er wel een consistent verhaal over de koloniale tijd wordt verteld. De tentoonstelling vertelt weliswaar tientallen verhalen naast elkaar, maar tegelijk wordt over elk onderwerp afzon-
Random-Access Memory Zodra je binnenstapt, krijg je een tweeledige boodschap mee die als een onzichtbare rode draad doorheen de tentoonstelling loopt: (1) Congolezen of Afrikanen zijn actoren in hun eigen geschiedenis, en (2) het koloniale tijdperk heeft “slechts heel kort geduurd […] in de hele geschiedenis van Congo”. Deze erkenning van de actieve rol van Afrikanen - vóór, tijdens en na de koloniale tijd - is een noodzakelijke voorwaarde om de veelzijdigheid van de koloniale samenleving tot haar recht te laten komen. In die zin waardeer ik de verdienstelijke en consequente gedragslijn van het KMMA om Afrikaanse agency aan bod te laten komen in de meeste van zijn tijdelijke tentoonstellingen. Er is echter ook een keerzijde aan deze politiek, en die keerzijde speelt uitgerekend deze tentoonstelling parten. De Afrikaanse status van actor impliceert immers ook verantwoordelijkheid, en wanneer het erop aankomt, blijkt het evenwicht tussen het delen van verantwoordelijkheid en het afschuiven ervan vaak erg wankel - vóór, tijdens en nu. Ook het in de tijd relativeren van het kolonialisme draagt dit wankele evenwicht in zich, tussen enerzijds erkennen van culturele en historische rijkdom van Congolese samenlevingen, en anderzijds minimaliseren van koloniale verantwoordelijkheid. Zoals verder nog zal blijken, geldt dit trouwens evenzeer wanneer keer op keer in de ruimte wordt gerelativeerd. De fundamentele optie voor een multi-actorenrealiteit en een doorgedreven contextualisering, had logischerwijs moeten leiden tot een meerlagige behandeling van bepaalde casussen. Een ander perspectief levert een ander beeld op en een erkenning van meerdere perspectieven had zich dan ook moeten vertalen in meerdere visies op eenzelfde realiteit. De complexiteit van de meerlagige realiteit vereist trouwens meer dan een Congolese en een Belgische visie, want er zijn tal van Belgische visies en zo mogelijk nog meer Congolese. Ik kan er dan ook perfect inkomen dat het onbegonnen werk is om in een kluwen van lange tenen niemand te grieven, en meer nog om als Jaargang 9 - nummer 3
E
31
Een geheugen als een olifant
H
E
R
M
derlijk telkens slechts één verhaal belicht. Niemand zal op basis van deze tentoonstelling begrijpen waarom het KMMA de koloniale tijd een “omstreden periode” noemt. Elk verhaal blijft nog steeds te ééndimensionaal om de koloniale geschiedenis echt tot leven te brengen, en alle verhalen samen zijn dan weer zo verscheiden dat ze uiteindelijk een onsamenhangend RAM-geheugen van de koloniale tijd opleveren.
S
en op de misdaden tegen de menselijkheid in de Onafhankelijke Congostaat, al was het maar omdat de drijfveren puur winstbejag en dus economisch waren. In beide gevallen doet het echter weinig of niet terzake of de bevolking met 50% dan wel met 20% gedaald is, noch of er tegelijk ook mensen gestorven zijn omwille van andere redenen. De absurditeit van de gevoerde redenering kan misschien geïllustreerd worden aan de hand van een vergelijking met de Eerste Wereldoorlog en de Spaanse griep. In 1919 zijn meer mensen gestorven aan de Spaanse griep dan er in vier jaar tijd door oorlogsgeweld zijn omgekomen. Als iemand de slachtoffers van de Spaanse griep zonder meer bij de dodentol van de Eerste Wereldoorlog zou tellen, dan is het perfect legitiem om die rekenkunde aan de kaak te stellen. Een eventuele argumentatie dat het grote aantal griepslachtoffers in 1919 toch minstens gedeeltelijk een gevolg is van de oorlog, omwille van de lichamelijke verzwakking en de spaak lopende voedselbevoorrading na vier jaar oorlog, kan ook tot op zekere hoogte hard gemaakt worden. Maar wie komt beweren dat er geen Eerste Wereldoorlog is geweest, omdat er meer mensen aan de Spaanse griep zijn gestorven dan aan het front… Voor de liefhebbers van contextualisering: in nog een andere context zou deze bewering strafbaar zijn. Op de tweede fiche, Gewelddaden en wreedheden, wordt een ander register opengetrokken. De gewelddaden en wreedheden worden op geen enkel moment ontkend, maar het systemische karakter ervan wordt genegeerd en de geweldplegingen worden sterk genuanceerd door andermaal te contextualiseren, deze keer met verwijzingen naar de “context van extreme gewelddadigheid”. Het is deze minimalistische teneur die ook op de panelen primeert (zie verder). Op diezelfde fiche staat evenzeer een pregnante paragraaf over het eenzijdige betoog van voor- en tegenstanders: het gedeeltelijke geheugenverlies in de aanklachten tegen de Congostaat; “de in België georganiseerde amnesie” en het “negationisme” of het “verzet tegen de kritieken op het leopoldiaanse bewind” in het koloniale België; en de hedendaagse “geschiedschrijving van de gruweldaden in Congo […] die een hele geschiedenis reduceert tot het demonische karakter van één man, koning Leopold II.” Het vierde luik in het verhaal is in deze paragraaf opvallend afwezig. Ook elders in de tentoonstelling wordt niet in zoveel woorden gezegd dat diezelfde man verheerlijkt wordt als een “visionair genie” (en varianten op het thema), en dit niet alleen tijdens de koloniale tijd, maar ook vandaag nog, tot in een vorig jaar verschenen en in de museumshop aangeboden publicatie van de koepelvereniging van oud-kolonialen Urome, en zelfs tot in berichten uit 2004 door de toenmalige federale minister van Buitenlandse Zaken, Louis Michel, en de huidige president van de Democratische Republiek Congo, Joseph Kabila. Onder de titel Het Belgische nationalisme wordt wel gealludeerd op de heroïsering van Leopold II, maar in veel meer bedekte en polyin-
Read-Only Memory Het ‘verhaal’ waarover het meest te doen is geweest, is ongetwijfeld dat over de wreedheden in de Onafhankelijke Congostaat van Leopold II. Bij mijn weten is het de eerste keer dat het KMMA aandacht besteedt aan deze bladzijde uit de koloniale geschiedenis. De makers hebben echter meer gedaan dan zomaar dit thema in de tentoonstelling op te nemen. Ze vestigen tot twee maal toe uitdrukkelijk de aandacht op de contestatie van Leopold II’s Onafhankelijke Congostaat door daar - en daar alleen - recto-verso fiches te plaatsen met extra toelichting. Enkel als je de extra informatie op de fiches Een Congolese genocide? en Gewelddaden en wreedheden leest, wordt het duidelijk dat er uiteenlopende en zelfs diametraal tegenovergestelde visies bestaan over dit stuk Belgisch en Congolees verleden. De manier waarop “aanklachten en over-en-weerbeschuldigingen” behandeld worden, getuigt echter van een dubbele moraal. Met een rigueur van positivistische wetenschappelijkheid worden in Een Congolese genocide? een aantal historisch-demografische waarheden op een rijtje geplaatst. Er wordt gewezen op “geringe demografische kennis”, op uiteenlopende onderliggende belangen bij schattingen in het eerste kwart van de vorige eeuw, op epidemieën en volksverhuizingen, en er wordt gealludeerd op niet nader gepreciseerde situaties in buurlanden - nog een voorbeeld van relativeren in de ruimte. De auteur concludeert dat de “interpretatie [dat er sprake zou zijn van een opzettelijke ‘genocide’] geen enkele wetenschappelijke fundering” heeft. Het is een overtuigende argumentatie tegen de mythische bewering dat 10 miljoen doden zouden gevallen zijn ten gevolge van de wreedheden in Congo, maar ze is compleet naast de kwestie. De vraag of een bepaald “ ‘systeem’ van gewelddaden en wreedheden” een genocide is, heeft niets te maken met het aantal doden, en al evenmin met de vraag of het er meer of minder zijn dan door een ander wordt beweerd. Volgens het KMMA is er sprake van genocide als er “een geprogrammeerde en systematische uitroeiing van een groep mensen” heeft plaatsgevonden. Volgens de genocide-conventie van de Verenigde Naties uit 1948 is er sprake van een genocide als een groep mensen geheel of gedeeltelijk wordt vernietigd om nationale, raciale, etnische of religieuze redenen. Alleen al op basis van deze definitie kun je argumenteren dat het label ‘genocide’ niet van toepassing is op de schendingen van de mensenrechten Een geheugen als een olifant
E
32
Jaargang 9 - nummer 3
H
E
R
M
terpretabele termen en beperkt tot de koloniale tijd. Dit soort voorbeelden van onevenwicht, van net iets harder op het pedaal drukken als het pro domo is dan wanneer het naar kritiek neigt, zijn storend zodra je erop begint te letten. Een schijnbaar onschuldig voorbeeldje lezen we in de Hiërarchieën-zaal, waar erop gewezen wordt “dat de verantwoordelijkheid voor de wreedheden lag bij het Staatsbestuur, de concessiehoudende maatschappijen en de talrijke gewapende milities die de streek terroriseerden.” Dit is op zich één van de meest kritische passages ten aanzien van de koloniale overheid uit de hele tentoonstelling, maar het woord “terroriseren” wordt toch voorbehouden voor de gewapende milities, die bovendien “talrijk” zijn. Enkel wie de extra inspanning levert om de fiche Gewelddaden en wreedheden aandachtig te lezen, komt te weten dat “geweldplegingen [werden] begaan door de Afrikaanse milities in dienst van de Staat en de concessiehoudende maatschappijen” (markering GC). Op hetzelfde tekstpaneel neemt het KMMA ook klakkeloos de conclusies over van de Onderzoekscommissie die opereerde in opdracht van Leopold II, de eindverantwoordelijke van het rubber-premiestelstel waarover met geen woord wordt gerept. “Deze [onderzoekscommissie] stelde vast dat, tegen de officiële instructies in en ondanks deze, de misbruiken welig tierden daar waar geen controle bestond.” Ook op het paneel over William Henry Sheppard in de zaal Ontmoetingen is sprake van “het ongecontroleerde geweld in bepaalde streken van Congo”. Bij de demografische reconstructie hebben de tentoonstellingmakers nochtans de regionale spreiding van de gewelddaden niet in rekening gebracht. Er wordt trouwens alles aan gedaan om de gewelddaden in de schoenen te schuiven van de “context van extreme gewelddadigheid”, de “erfenis van de prekoloniale slavenmaatschappij” en “de leerschool van brutaliteiten die de slavenhandel is,” of om brutaliteiten te relativeren door erop te wijzen dat het elders ook gebeurde. Dat kan op zich wel kloppen, maar een excuus is het niet, en het wordt ronduit kolderiek wanneer op een tentoonstelling over Congo niet het rubberstelsel in de Onafhankelijke Congostaat, maar het Braziliaanse systeem wordt toegelicht. Voorts wordt alleen nog van geweld gewaagd in een context waarin men kan zeggen dat ertegen wordt opgetreden, dat het een halt wordt toegeroepen: “brutaliteiten werden steeds zeldzamer” (De gewestbeheerder), “pas vanaf de jaren 1930 [werd] voorgoed een einde gemaakt aan de dwangarbeid” (Naar een ‘modelkolonie’), “vastbesloten […] om een eind te maken aan een bewind dat op misbruiken stoelde” (De weerslag in België). Bij deze fragmenten vindt men het trouwens niet nodig een vergelijking te maken met de manier waarop bijvoorbeeld in Brazilië al dan niet een halt is toegeroepen aan de misbruiken. Moraal van dit verhaal: ‘wij’ zijn zo zwak geweest om
Jaargang 9 - nummer 3
E
S
ons te laten meeslepen door de brutaliteiten van onze gezworen tegenstanders, de Afro-Arabische slavenhandelaars en hun handlangers, maar ‘wij’ hebben daarna wel onze verantwoordelijkheid opgenomen en voorgoed een einde gemaakt aan de misbruiken. Deze filosofie past ontluisterend goed binnen de Belgischkoloniale anti-esclavagistische founding myth. Je zult mij niet horen beweren dat “de leerschool van brutaliteiten die de slavenhandel is” niet bestond, maar voor een koloniaal project dat zichzelf legitimeert met het beschavings- en antislavernij-ideaal en met het verjagen van het bijhorende kwaad, is het behoorlijk belabberd om uitgerekend hun driestheid over te nemen. Wie zogezegd tegen de misbruiken van de slavernij ten strijde trekt, kan niet beweren dat hij die wandaden niet kent, en heeft dus minder dan ooit een excuus om die zelf te begaan. Maar na 100 jaar worden die ‘Afro-Arabieren’ nog altijd als de baarlijke duivel afgeschilderd, en ‘wij’ en ‘onze koning’ hadden goede bedoelingen, hadden geen controle over die milities, konden er niets aan doen, maar hebben toch onze verantwoordelijkheid opgenomen. Vergelijk bijvoorbeeld volgende twee beschrijvingen van hetzelfde fenomeen, namelijk met fysieke dwang menselijke draagkracht inzetten in langeafstandshandel: “gewapende Afro-Arabische handelaars [hadden] een commercieel netwerk opgezet, dat steunde op de uitvoer van ivoor, op de rug van slaven getransporteerd” versus “Het langzame en dure transport met dragers bemoeilijkt de handel tussen de kust en het binnenland. Om de capaciteit van de bestaande netwerken op te voeren, grijpen de eerste koloniale regimes naar het systeem van de gedwongen draagdienst.” ‘Gewapend’ - ‘slaven’ - ‘op de rug van’ staat tegenover ‘langzaam, duur en moeilijk’ - ‘gedwongen draagdienst’ - ‘systeem’. Willekeur en geweld staan tegenover moeilijke omstandigheden en organisatie. Op zich bieden beide fragmenten een min of meer correcte weergave, maar de balans slaat te systematisch pro domo uit om nog toeval te zijn. De tentoonstelling biedt zeker stof tot debat, maar het KMMA is er niet in geslaagd het publieke debat te overstijgen of tot een hoger niveau te tillen. Op de tentoonstelling zelf is bovendien geen ruimte voor verschillende stemmen uit “het bijzonder actuele debat over de koloniale geschiedenis van Congo en België.” Het KMMA kiest ervoor om met één stem te spreken, maar probeert tegelijk te verdoezelen dat het zelf partij is in dit gepolariseerde debat, waardoor het de tegengestelde visies in het publieke debat over het koloniale verleden eerder heeft versterkt dan gerelativeerd. Dit geldt a fortiori voor het meest controversiële thema uit dit hele debat: de gewelddaden in de Onafhankelijke Congostaat en vooral de verantwoordelijkheden daarvoor zijn te eenzijdig en partijdig aangepakt om meer te bieden dan een onveranderlijk en ongenaakbaar ROM-geheugen van de koloniale tijd.
33
Een geheugen als een olifant
H
E
R
M
Olifantengeheugen?
S
de en esthetisch hoogstaande opstelling te vertalen. Ook nu zitten in de tentoonstelling heel wat veelbelovende hoekjes die een goede aanzet vormen om in het renovatieproces opvolging te krijgen. Ik denk in het bijzonder aan de opstelling over segregatie, het geschilderde tweeluik over lijfstraffen, het knusse hoekje over muzikale kruisbestuivingen, bepaalde interactieve klank- en beeldopstellingen ook, of de aankleding met pagnes van de zaal over onafhankelijkheid (enkel de aankleding!). Inhoudelijk is er nog veel werk en moet het KMMA durven bepaalde boodschappen te selecteren die het consequent uitwerkt en uitdraagt. Wat het KMMA uit deze tentoonstelling vooral moet onthouden is dat het de goede mensen in huis heeft, maar dat ze vooral hén de ruimte moet geven om het renovatieproces verder in te vullen. Alleen als het KMMA zowel de sterktes als de zwaktes van deze tentoonstelling onder ogen wil zien, kan Het geheugen van Congo: de koloniale tijd een geslaagde stap zijn “in het renovatieproces van de instelling die wil uitgroeien tot een nieuw kenniscentrum over Midden-Afrika.”
Een eerste publieke en expliciete stap in het renovatieproces van het KMMA was het multidisciplinaire restauratieproject van de grote olifant (2001), waarin men het thema belichtte vanuit hedendaagse kunst, etnografie, taxidermie, geschiedenis, zoölogie, enz. Uit de tentoonstelling Het geheugen van Congo: de koloniale tijd, die eveneens binnen het renovatieproces wordt gekaderd, blijkt dat het KMMA ook nog een aantal roze olifanten onder handen zal moeten nemen. De kordate keuze voor een caleidoscopische veelzijdigheid aan behandelde thema’s wringt al te zeer met de eenzijdigheid waarmee veel van die thema’s worden belicht. De consequente houding om al enkele jaren in diverse projecten een tribune te verlenen aan Afrikanen, vloekt al te vaak met de egelstelling met betrekking tot eigen historische verantwoordelijkheden. Een wrevel ten aanzien van mensen die van een mug een olifant zouden maken, werk je niet weg door te proberen die olifant weer tot een mug te herleiden. De strategie om enkel pro domo te relativeren of te contextualiseren, is een dooddoener - en in de Congolese context van een eeuw geleden is dit letterlijk te nemen. Uit dezelfde tentoonstelling blijkt evenzeer dat het KMMA de mensen in huis heeft die dit proces tot een goed einde kunnen brengen. Enkele jaren geleden heeft het museum met de tijdelijke tentoonstelling ExItCongoMuseum (2001) al bewezen dat het in staat is een relevante boodschap in een degelijk opgebouw-
Een geheugen als een olifant
E
Geert CASTRYCK, Universiteit Gent Vakgroep Nieuwste Geschiedenis
De tentoonstelling Het geheugen van Congo: de koloniale tijd loopt nog tot 9 oktober 2005 in het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika te Tervuren. Meer info op http://www.congo2005.be
34
Jaargang 9 - nummer 3