“Een christendemocratische start begint vandaag.” JONGCD&V STARTcongres 21-22 februari 2013
INLEIDING
2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
INLEIDING Een christendemocraat leeft niet voor zichzelf alleen. De kernprincipes van de christendemocratie: personalisme, solidariteit, subsidiariteit en rentmeesterschap spreken voor een maatschappijvisie waarin de mens centraal staat: vanuit zijn/haar persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid op zoek naar een sterke sociale cohesie. Deze verantwoordelijkheid is gespreid over de generaties heen. Sociaaleconomische welvaart nu mag niet ten koste gaan van de welvaart voor de volgende generaties. Daar waar het leefmilieu wordt bedreigd door de kaalslag op grondstoffen of de uitstoot van schadelijke emissies; of de sociale rechtvaardigheid wordt aangetast door onze economische activiteiten moeten christendemocraten het voortouw nemen in de zoektocht naar een nieuw maatschappijmodel. Al meer dan 100 jaar heeft de christendemocratie het opgenomen voor de nieuwe generaties en de startende personen in onze samenleving : via de sociale progressie van jongeren uit werknemersgezinnen via een gestage verhoging van de leerplicht en het opleidingsniveau, via een bescherming van werk- en leefomstandigheden voor jonge werknemers of een vangnet en intensieve begeleiding van werklozen; maar ook via het voorzien van gezonde en betaalbare woningen en de uitbouw van inkomensgaranties voor jonge gezinnen of via het creëren van opportuniteiten en rechtszekerheid voor nieuwe ondernemingen. Christendemocraten namen het in de jaren ’80 op voor het stimuleren van technologische innovatie en vernieuwend ondernemerschap om de klassiek industriële economie in Europa vitaal te houden in de wereldmarkt die steeds opnieuw verandert. Waar het leefmilieu sterk leed onder de externe effecten van de welvaartsgroei hebben christendemocraten de toon gezet voor het opleggen van milieunormen en heffingen; ter bescherming van het leefmilieu waarin kinderen opgroeien. De ingrediënten blijven dezelfde, de recepten veranderen. De verschillende “econoshocks” die de wereldeconomie de laatste decennia hebben getroffen hebben ertoe geleid dat het christendemocratische verhaal via andere wegen oplossingen moet brengen op de problemen van de (nabije) toekomst. Waar vroeger de klemtoon lag op het garanderen van scholing en het bekomen van een diploma verschuiven accenten naar het gericht opleiden van studenten op basis van hun interesses en het realiseren van hun aspiraties. Specialisatie en technologie-intensifiëring leiden tot de noodzaak van “levenslang leren”. Zelden doorgaan werknemers nog een loopbaan binnen eenzelfde bedrijf. Ook op andere manieren is onze maatschappijmodel grondig gewijzigd: de verscheidenheid in onze samenleving heeft geleid tot volledig verschillende samenlevingsvormen zoals deze vroeger bestonden. De emancipatie van de vrouw gedurende de jaren ’50-’80 heeft geleid tot een fundamentele verandering in de opvoeding van kinderen in jonge gezinnen en de tijdsindeling van jonge ouders. Waar technologie meer comfort bracht bij het uitvoeren van huishoudelijke taken neigt steeds meer de vraag naar een goed evenwicht tussen werken en leven. Vandaag wil JONGCD&V haar boodschap voor STARTERS nogmaals versterken. Wie de laatste decennia werd geboren – door sommigen ook de “millenials” generatie genoemd- wordt al te vaak geconfronteerd met doom-beelden. Het dreigende tekort aan grondstoffen en energievoorraden in een steeds groeiende wereld, de economische globalisering waarbij werknemers wereldwijd worden onderworpen aan een sociaal opbod en de steeds snellere informatieverspreiding via ICT en het internet, waarbij de negatieve implicaties (spionage, privacyschending) pas later duidelijk worden, werpen een donkere schaduw op onze toekomst.
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
1
INLEIDING
49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91
Deze generatie wordt dan ook vaak verteld dat “we het met minder zullen moeten stellen”. Wie nu jong is zal langer moeten werken, omdat de pensioenmiddelen in ons sociaal zekerheidssysteem uitgeput zullen zijn. Anderen vrezen de kwaliteitsafname van het Vlaamse onderwijs of de grote instroom van migranten en de invloed van vreemde culturen. De begrotingstekorten die door de vorige generaties werden opgebouwd en de sociale voorrechten die aan bepaalde doelgroepen werden toebedeeld wegen steeds zwaarder door in de fiscale druk op de lonen en de competitiviteit van de Westerse economieën. Er ontstaat een steeds vergrotende spreidstand tussen een vergrijzende bevolking en een ‘uitgebluste’ groep jongen werknemers. Als JONGCD&V willen we dit steeds groeiende defaitisme bij de wortel aanpakken. Als vandaag de dag sommige ondernemers talentvolle jongeren het advies geven om het land te verlaten en de toekomst elders te zoeken; hoever is het dan niet gekomen?! Niet dat we ons hoofd in het zand willen steken voor nakende problemen, maar wij willen wel geloven dat elk tijdperk uitdagingen maar ook opportuniteiten met zich meebrengt. We willen jongeren in Vlaanderen hoop geven op een nieuwe toekomst die anders zal zijn, maar ook voldoende kansen biedt om gelukkig(er) te zijn. In deze tekst staan duidelijke christendemocratische voorstellen om jongeren te helpen in de eerste stappen van het leven: de garanties op een kwalitatieve opleiding (H1. Leren) waarvan we nog steeds geloven dat ze cruciaal is in de ontwikkeling van elke mens. We willen jongeren begeleiden in hun eerste stap naar een succesvolle carrière als werknemer of ondernemer (H2. Werken & Ondernemen), maar ook de nodige opvolging geven, zodat iedereen zichzelf ten volle kan ontplooien en niet alleen staat voor de vele uitdagingen op het carrièrepad. We hebben voorstellen om elke jongere te helpen bij het vinden van een kwalitatieve en betaalbare woning (H3. Wonen). Maar verder willen we jongeren ook helpen om zich gelukkig te voelen in het leven, en een beter evenwicht te vinden tussen werken en leven (H4. Gezin & Leven).
De congrescommissie
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
2
DEEL 2: WERKEN & ONDERNEMEN
92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134
1. LEREN “Investeren in onderwijs is investeren in de toekomst.” Als kinderen nog voor de lagere school onderwijs krijgen, stijgt de kans gevoelig dat ze het goed zullen doen op de schoolbanken. Goed onderwijs is belangrijk voor de sociale mobiliteit en de toegang tot goede en goedbetaalde jobs. In de kenniseconomie van vandaag hebben landen dan ook steeds meer nood aan geschoolde en getalenteerde arbeidskrachten. Al op jonge leeftijd investeren, is cruciaal voor de fundamenten voor succes op latere leeftijd. Geschoolde jongeren staan hoe dan ook later voller in het leven en nemen hun burgerschap actiever op. Op vlak van jeugdwerkloosheid presteert België zwak: met 19,6%1 komt het slechts iets beneden het EUgemiddelde. De crisis treft vooral de jongeren en laaggeschoolden door het stilvallen van de aanwervingen en het stopzetten van tijdelijke contracten, terwijl de ‘zittende’ werknemers een behoorlijke bescherming genieten. Jeugdwerkloosheid is in grote mate conjunctuurgevoelig, maar er zijn ook een aantal structurele oorzaken. Zo is het profiel van de jongere vrij bepalend voor zijn kansen op de arbeidsmarkt. Jongeren zonder diploma of met een lage scholing zijn zeer kwetsbaar. Daarnaast kan de afstemming tussen onderwijs en de arbeidsmarkt ook nog worden versterkt, door onder meer de hervorming van de opleidingen, meer stages en werkplekleren en een bewuste studiekeuze. 1.1. Een vroege start, maak een bewuste keuze Vele jongeren zijn gedurende hun loopbaan zoekende naar de opleiding die bij hen aansluit. Doorheen hun schoolloopbaan krijgen ze andere voorkeuren en interesses en ontwikkelen ze een eigen identiteit. Cruciaal hierbij in ons onderwijssysteem is de overgang van het lager naar het secundair onderwijs. Reeds daar worden keuzes gemaakt die bepalend kunnen zijn voor de verdere schoolcarrière, zelfs in niet onbelangrijke mate voor de overgang naar en het parcours doorheen het hoger onderwijs. Kinderen en hun ouders laten proeven van verschillende richtingen en scholen is hierbij van groot belang. stelling 1 JONGCD&V wil dat scholen binnen hun eigen scholengemeenschap en -groep zich nog breder openstellen en zoveel mogelijk met verschillende scholen, bedrijven, universiteiten, hogescholen, culturele instellingen, middenveldorganisaties en oudercomités samenwerken, om zo diverse prikkelmomenten te creëren voor kinderen. Op die manier kunnen de leerkrachten rekening houdend met de interesses, motivaties, mogelijkheden en capaciteiten van het kind een sterk advies geven zodat de ouders en het kind samen een goede, bewuste keuze kunnen maken naar de toekomstige schoolcarrière toe. JONGCD&V wil dat de CLB’s meer en intensiever ingezet worden om de leerlingen uit het lager onderwijs te begeleiden naar een richting in het secundair onderwijs. Deze begeleiding moet verder gaan dan de begeleiding zoals we dit vandaag kennen. JONGCD&V wil dat de scholen zich volop op hun taak, namelijk het geven van een degelijke opleiding aan kinderen, kunnen richten. Wat leerlingbegeleiding betreft moet het CLB nadrukkelijker ingezet worden.
1
VDAB, Halfjaarlijkse arbeidsmarktbalans, mei 2013
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
3
DEEL 2: WERKEN & ONDERNEMEN
135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150 151 152 153 154 155 156 157 158 159 160 161 162 163 164 165 166 167 168 169 170 171 172 173 174 175 176 177 178 179 180
substelling 1.1 JONGCD&V wil dat er meer wordt ingezet op initiatieven waar jongeren vanaf het 5e en 6e leerjaar lager school een duidelijk zicht krijgen op beroepen (bijvoorbeeld het beroepenhuis in Gent) en waardoor ze samen met hun ouders een gefundeerde keuze kunnen maken op basis van hun talenten en passie. Ouders moeten meer attent gemaakt worden op de toekomstmogelijkheden van alle studierichtingen. 1.2. Levenslang leren “Van een minimale leerplicht tot 18 jaar dienen we te evolueren naar een traject waarbij een levenslange vormingsplicht, al dan niet klassikaal, virtueel of op de werkvloer zelf, centraal staat.” Voor heel wat jongeren brengt leerplicht schoolmoeheid met zich mee. Wanneer jongeren niet langer kansen zien in het onderwijs worden ze vatbaar voor betrokkenheid in criminele activiteiten, radicalisering (van allerlei strekking) of gewoonweg apathisch. Dit terwijl vele jongeren misschien wel schoolmoe zijn maar daarom niet noodzakelijk leermoe. Jongeren kunnen worden gereactiveerd en uit de negatieve spiraal worden getrokken door ze van de straat te plukken en hun problematieken waarvan spijbelgedrag vaak slechts het gevolg is, te detecteren en te remediëren Dit vereist ook een drastische ommekeer in onze visie op onderwijs. Naast de bestaandeleerplicht tot 18 jaar moeten we een brede waaier aan alternatieve onderwijsvormen en een volwaardig ‘levenslang leren’ uitbouwen. Dit met als doelstelling het doorlopen van een geschikte (leer)loopbaan op maat van elke burger. Hierbij willen we ook benadrukken dat leren niet stopt als je de schoolbanken verlaat, en dat we als kennismaatschappij (werknemers, werkgevers en overheid) blijvend dienen te investeren in ons menselijk kapitaal en de versterking van ieders competenties. stelling 2 Voortbouwend op een inclusief onderwijssysteem waarbij schoolplicht centraal staat benadrukt JONGCD&V het belang van een brede waaier aan alternatieve onderwijsvormen zodat schoolmoeheid kan worden tegengaan en aan de hand van onderwijs op maat levenslang leren gepromoot kan worden. Dit om te benadrukken dat leren niet stopt als je 18 wordt, maar je op elk moment van je loopbaan de plicht hebt om competentie versterkende trajecten te volgen. ‘Leren leren’ en ‘levenslang leren’ is voor ons essentieel voor het concurrentievermogen van de kenniseconomie. Een levenslange vormingsplicht moet de burger in staat stellen zich persoonlijk te ontplooien, zich te integreren in de samenleving en actief aan de maatschappij deel te nemen. JONGCD&V wil dit ondersteunen door meer aangepaste trajecten voor werkstudenten te voorzien, het sociaal-rechterlijk interessant te maken om werken en studeren te combineren en het aantal dagen educatief verlof te verhogen. substelling 2.1 JONGCD&V wil een systeem introduceren waardoor er gewerkt wordt met een opleidingskrediet van 5 jaar. Zo kan de werknemer het educatief verlof opnemen op een moment wanneer hij dit het meeste nodig heeft. (bijvoorbeeld tijdens het laatste jaar van een opleiding wanneer een eindproef veel tijd vergt.) 1.3. Hervorming werkplekleren - stage
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
4
DEEL 2: WERKEN & ONDERNEMEN
181 182 183 184 185 186 187 188 189 190 191 192 193 194 195 196 197 198 199 200 201 202 203 204 205 206 207 208 209 210 211 212 213 214 215 216 217 218 219 220 221 222
“Een stage vormt een belangrijke schakel tussen een studie en de arbeidsmarkt.” Stages nemen onzekerheden bij leerlingen/studenten over hun mogelijkheden en functioneren in de praktijk weg. Daarnaast is een stage vaak een efficiëntere leeromgeving dan de klassieke ‘lesomgeving’. Volgens een recente studie van UNIZO onder ondernemers blijkt dan ook dat voor 7 op de 10 ondernemers werkervaring dan ook doorslaggevend bij aanwervingen. Een diploma komt slechts op de laatste plaats, volgens deze bevraging2. Niemand twijfelt aan het nut van stages. Recent werd nog de verplichting van stageplaatsen in het technisch en beroepsonderwijs goedgekeurd. stelling 3 JONGCD&V pleit voor een zinvolle en kwalitatieve stage in elke middelbare opleiding. Niemand hoort volgens ons zonder werkervaring de arbeidsmarkt te betreden of zijn studiekeuze hoger onderwijs te maken. Aanvullend pleiten we voor een module rond de kennis van de arbeidsmarkt in elke middelbare opleiding, naar analogie met de opname van kennis van de samenleving in de vakoverschrijdend eindtermen. Hiervoor wordt maximaal de samenwerking aangegaan met het bedrijfsleven, de sociale economie en het middenveld. Vandaag richten de Federale alsook de Vlaamse overheid zich op het voorzien van stageplaatsen. Als werkzoekende, student of leerling kan je via tal van systemen van werkplekleren en stage (werkplek, leerplek, IBO, ‘klassieke’ stages voor het regulieronderwijs en het volwassenenonderwijs, …) ervaring opdoen op de arbeidsmarkt. Het opzet is goed. Verschillende doelgroepen kennis laten maken met bedrijven en de arbeidsmarkt. Het schoentje knelt echter bij de verschillende mogelijkheden die een bedrijf kan aanbieden. Zowel de bedrijven als de leerlingen/studenten moeten een complex aanbod doorworstelen en weten niet tot welke administratie (Federaal of Vlaams, Werk of Onderwijs & Vorming) ze zich moeten wenden. Er kan immers worden gekozen uit meer dan 20 verschillende soorten overeenkomsten. Elke soort brengt bovendien zijn eigen administratie met zich mee. Dit is geen omgeving waarin bedrijven makkelijk bijkomende kwalitatieve en zinvolle stageplaatsen voorzien. Nochtans is de nood aan extra plaatsen groot. stelling 4 Met de Zesde Staatshervorming worden belangrijke bevoegdheden omtrent werkplekleren en stage overgeheveld naar Vlaanderen. JONGCD&V wil dit aangrijpen om de verschillende vormen van werkplekleren en stages te harmoniseren en het aanbod te vereenvoudigen. substelling 4.1 Voor JONGCD&V is het belangrijk dat ondernemers die een stageplaats of werkplek willen aanbieden dit op een vlotte manier kunnen doen. Concreet pleiten we voor een vereenvoudigde procedure voor aanmelding door middel van een toegankelijk elektronisch platform ter beschikking gesteld door de
2
persbericht UNIZO (oktober 2013): UNIZO over voorstel Fons Leroy: Ervaring op de werkvloer
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
5
DEEL 2: WERKEN & ONDERNEMEN
223 224 225 226 227 228 229 230 231 232 233 234 235 236 237 238 239 240 241 242 243 244 245 246 247 248 249 250 251 252 253 254 255 256 257 258 259 260 261 262
Vlaamse overheid waar ondernemers hun plaats kunnen aanbieden. Het zijn de onderwijsinstellingen en/of de leerlingen zelf die de ondernemers contacteren.. substelling 4.2 JONGCD&V wil, naar analogie met het statuut van stagiaires, ook een duidelijk sectoraal statuut voor jongeren die vandaag aan werkplekleren doen, waarbij de bestaande onderwijsreglementering en de arbeids- en welzijnsreglementering op elkaar worden afgestemd. De huidige richtlijnen zijn ontoereikend en doorstaan de juridische toets niet. Talrijke studies hebben aangetoond dat de transitie van school naar werk beduidend wordt vergemakkelijkt door een leerlingenstelsel dat werkplekleren van hoge kwaliteit garandeert3. Internationale ervaringen tonen echter aan dat dergelijke stelsels alleen maar succesvol kunnen zijn mits een aanzienlijke institutionele ondersteuning en mits aanvaarding door de belangrijke actoren. Werkgevers moeten volledig betrokken worden bij de uitbouw en de uitvoering van dergelijke systemen om te verzekeren dat de leerplannen van de opleidingen up-to-date zijn en afgestemd op de toekomstige noden. Bovendien moeten we ervoor zorgen dat de competenties van jonge werknemers ook naar waarde worden geschat in andere bedrijven dan die waar die competenties werden verworven. stelling 5 JONGCD&V wil het bestaande OSCAR systeem optimaliseren, om ervoor te zorgen dat de competenties van jonge werknemers ook naar waarde worden geschat in andere bedrijven dan die waar die competenties werden verworven. 1.4. Vroegtijdige schooluitval vermijden “Ondanks een aanzienlijke verhoging van het gemiddelde opleidingsniveau van de jongeren, verliet in 2012 in Vlaanderen nog steeds 8,7% (12% in België)4 van de jongeren tussen 18 en 24 het onderwijssysteem zonder minstens een diploma secundair onderwijs.” Bij vroegtijdige schooluitval missen jongeren niet alleen een diploma, vaak ontbreken hen ook de nodige attitude en vaardigheden voor de arbeidsmarkt. Hoewel het aantal laaggeschoolden afneemt, blijft hun werkloosheidsgraad ook hoog. Laaggeschoolden blijven bijgevolg structureel oververtegenwoordigd in werkloosheid en inactiviteit en ondervertegenwoordigd in werkgelegenheid. In 2011 was de werkloosheidsgraad van laaggeschoolden met 7,1% driemaal hoger dan die van hooggeschoolden5. Met zowel het Pact 2020 als met de EU 2020 strategie wordt gestreefd naar een lagere ongekwalificeerde uitstroom. Dit niet alleen om de economische crisis te overwinnen, maar ook de problemen van ons groeimodel aan te pakken en de voorwaarden te scheppen voor een ander soort groei: slimmer,
3
Biavaschi (et al.), Youth Unemployment and Vocational Training, 2012 http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/arbeid_leven/opleiding/vroegtijdig/ 5 e VDAB, Kansengroepen in kaart, laaggeschoolden op de Vlaamse arbeidsmarkt, 2 editie, 2013. 4
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
6
DEEL 2: WERKEN & ONDERNEMEN
263 264 265 266 267 268 269 270 271 272 273 274 275 276 277 278 279 280 281 282 283 284 285 286 287 288 289 290 291 292 293 294 295 296 297 298 299 300 301 302 303
duurzamer en voor iedereen. Een degelijk scholingsniveau is positief voor het individu en de maatschappij. stelling 6 JONGCD&V wil jongeren die dreigen af te haken sneller op weg helpen naar vakbekwaamheden via een alternatieve wijze van opleiding die de competenties versterkt die noodzakelijk zijn op de arbeidsmarkt. Dit kan onder meer door het alternerend leren-werken. JONGCD&V wil in dit kader dat het deeltijds secundair onderwijs bijkomende ondersteuning krijgt zowel financieel als pedagogisch-didactisch om hun studieaanbod kwalitatief te verbeteren waardoor meer jongeren geneigd zullen zijn ervoor te kiezen. 1.5. Uitstroom secundair onderwijs - instroom hoger onderwijs “Bij de instroom naar het hoger onderwijs kiest een groot aantal jongeren de verkeerde studierichting.” Verder studeren na het secundair onderwijs vraagt van jongeren heel wat aanpassingsvermogen. Nog voor te veel leerlingen verloopt die overgang niet vlot, met als gevolg een grote uitval, in bepaalde opleidingen tot 80%. Daarnaast heeft Vlaanderen een hoge graad van jong afgestudeerden zonder uitzicht op een job op de arbeidsmarkt. Eén van de grote redenen hiervoor is de mismatch tussen de vraag vanuit de arbeidsmarkt en de competenties van de kandidaten. Heel veel jongeren studeren af in richtingen die onvoldoende economische en/of maatschappelijke relevantie hebben en komen zo terecht in jobs waarvoor ze overgekwalificeerd zijn. stelling 7 JONGCD&V pleit voor een transparante, bewuste en tijdige (reeds van bij het begin van het laatste jaar in het secundair onderwijs) communicatie van de tewerkstellingsgraad na het afstuderen bij een opleiding, gecentraliseerd in een nationale databank. We willen wel dat de databank enkel een indicator is en geen restricties oplegt bij het maken van een studiekeuze.
We willen het niveau van ons onderwijs en afgestudeerden behouden. In de praktijk zien we opleidingen6 die niet het niveau halen die ze zouden moeten halen. Eén van de oorzaken is het feit dat studenten met ofwel onvoldoende ofwel de verkeerde competenties terecht komen in richtingen waar ze niet thuis horen. De koppeling van het feit dat er tekorten van bepaalde beroepen zijn op onze arbeidsmarkt aan de (over)flexibilisering van het hoger onderwijs zorgt ervoor dat deze studenten vaak wel door hun studies raken, met als gevolg een daling van het algemeen niveau van onze opleidingen en afgestudeerden. Een oriënteringsproef kan toekomstige studenten wijzen op de noodzakelijke competenties en een eerste kwaliteitstoets uitvoeren. Bovendien kan deze toets voor een toekomstige student oriënterend zijn en inzicht bieden in de vakken en materie van de opleiding.
6
Denk maar aan de lerarenopleiding waarover in Vlaanderen bij alle betrokken actoren een consensus bestaat dat de kwaliteit van zowel de uitstroom als de instroom gemiddeld onder het noodzakelijk niveau zit.
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
7
DEEL 2: WERKEN & ONDERNEMEN
304 305 306 307 308 309 310 311 312 313 314 315 316 317 318 319 320 321 322 323 324 325 326 327 328 329 330 331 332 333 334 335 336 337 338 339 340 341 342 343 344 345 346 347 348
stelling 8 JONGCD&V is voorstander van het invoeren van een verplichte, niet-bindende oriënteringsproef bij aanvang van het hoger onderwijs, bestaande uit een algemeen gedeelte en een gedeelte specifiek verbonden aan de studierichting(en) die de student wil aanvangen. Het algemene deel peilt naar de algemene (academische) vaardigheden en interessegebieden van de student, het opleidingsgebonden deel peilt naar de specifieke vaardigheden die nodig zijn voor het volgen van de opleiding in kwestie. JONGCD&V blijft voorstander van het toelatingsexamen voor de opleidingen waar dit nu reeds het geval is. 1.6. Vlotte doorstroom door het hoger onderwijs moet onderwijs betaalbaar houden “Om de betaalbaarheid van ons onderwijssysteem te garanderen moet er efficiënt worden omgegaan met de schaarse middelen.” In Vlaanderen voeren we een beleid van betaalbaar onderwijs voor iedereen. De kost van onderwijs is aanzienlijk lager dan onze buurlanden, waar studieleningen geen uitzondering zijn. Ondanks de grote kost voor de maatschappij zien wij dit als een investering in de toekomst van onze jongeren en de economie. Om de betaalbaarheid van het systeem te garanderen moet er efficiënt worden omgegaan met de schaarse middelen. Aan dit onderwijssysteem zijn er voor leerlingen en studenten naast rechten ook plichten verbonden. Voor wat hoort wat. JONGCD&V is van oordeel dat de flexibilisering te ver aan het doorslaan is. Keuzevrijheid is één van de basisrechten, maar deze keuzevrijheid kan zijn limieten bereiken.
Hoewel we geloven in de waarde van een hogere opleiding merken we dat veel jongeren meerdere initiële opleidingen in het hoger onderwijs volgen voor ze zichzelf klaar voelen voor de jobmarkt. Deze zeer lange opleidingstrajecten zijn kostelijk. stelling 9 Om ons onderwijs betaalbaar en rechtvaardig te houden en kansen te kunnen blijven bieden aan alle jongeren wil JONGCD&V de studiegelden hervormen m.b.t. opeenvolgende initiële opleidingen: vanaf de derde voltijdse initiële opleiding zal een student een verhoogd studiegeld gevraagd worden. een vervolgopleiding mag nooit gesanctioneerd worden. Daartegenover wil JONGCD&V jongeren die (deeltijds) werken en studeren ondersteunen door het uitbreiden van het systeem met opleidingscheques, zij dragen immers tegelijkertijd bij aan het systeem. JONGCD&V wil dat jongeren meer keuze hebben in het volgen van een opleiding of een vervolgopleiding in afstands- of avondonderwijs. 1.7. Betaalbare studentenhuisvesting “Om huisvesting dan toch betaalbaar te houden huren studenten vaak samen een woning of appartement in plaats van een echt studentenkot.” Een kotstudent heeft een aanzienlijk prijskaartje. Volgens studies moeten ouders jaarlijks gemiddeld 12.301 euro klaar hebben voor een zoon of dochter die op kot gaat om te studeren aan een universiteit of
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
8
DEEL 2: WERKEN & ONDERNEMEN
349 350 351 352 353 354 355 356 357 358 359 360 361 362 363 364 365 366 367 368 369 370 371 372 373 374 375 376 377 378 379 380 381 382 383 384 385 386 387 388 389
hogeschool. Een kotstudent zou daardoor meer dan 4.000 euro meer kosten dan een pendelende student. Een kotstudent moet niet alleen een kamer huren, ook voeding is voor deze telg duurder. Door het gebrek aan voldoende aanbod worden studentenkoten onbetaalbaar. Om huisvesting dan toch betaalbaar te houden huren studenten vaak samen een woning of appartement in plaats van een echt studentenkot. Steden reageren daartegen, in het kader van hun woonbeleid en maken dit onmogelijk. In de plaats creëren ze ruimte voor (publiek-) private initiatieven. Om iedereen dezelfde startkansen te geven in het hoger onderwijs moet er naast het bestaande betaalbare openbaar vervoer voor studenten ook voldoende betaalbare studentenhuisvesting verzekerd worden. Naast tijdswinst brengt het kotleven jongeren ook vaardigheden bij op het vlak van zelfstandig wonen en verantwoordelijkheidszin. stelling 10 JONGCD&V wil meer duidelijkheid over de beschikbaarheid en eventuele tekorten aan studentenhuisvesting om zo gericht beleid te kunnen voeren op korte termijn. Universiteiten en hogescholen dienen het aantal kotstudenten in hun instelling te registreren in de Databank Hoger Onderwijs. Dit is nu reeds mogelijk, maar in de praktijk wordt dit niet voldoende opgevolgd. Hierdoor kan beleid niet tijdig reageren op evoluties ter zake. Steden dienen de concrete inplanting in de stad en de evoluties van nabij op te volgen. stelling 11 Kotverhuurders moeten verplicht hun huurprijs afficheren, met daarin alle kosten, zodat studenten in de loop van het academiejaar niet voor onaangename verrassingen komen te staan. JONGCD&V pleit ervoor dat eigenaars van studentenwoningen enkel kunnen verhuren wanneer deze aan alle kwaliteitseisen voldoen. Het voldoen aan alle kwaliteitseisen is noodzakelijk om een geldig huurcontract te kunnen afsluiten. stelling 12 Huursubsidies om de huur op de private markt betaalbaar te houden hebben een negatief effect (huurprijzen stijgen) en dienen te worden vermeden. JONGCD&V pleit voor duurzame maatregelen zoals het creëren van een goed en kwaliteitsvol aanbod van residenties en studentenhomes vanuit de instellingen zelf en in samenwerking met een private partner, rekening houdende met de reeds voorziene huisvestingsmogelijkheden voor studenten, de noodzaak van een betere spreiding hiervan over de gehele stad alsook de belangen van de stadsinwoners zodat het gezond evenwicht in de stad naar de toekomst toe gegarandeerd blijft. Op die manier wordt er betaalbare, kwalitatieve en veilige huisvestinghuisvesting voor studenten voorzien. Tegelijk beïnvloedt dit de prijzen op de private markt, aangezien er minder studenten moeten huren op de private huurmarkt.
390 391
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
9
DEEL 2: WERKEN & ONDERNEMEN
392 393 394 395 396 397 398
stelling 13 JONGCD&V pleit ervoor het aanbod van betaalbare kwalitatieve kamers die flexibel verhuurd worden ( voornamelijk interessant voor internationale studenten die slechts een aantal maanden in Vlaanderen vertoeven ) te herbekijken en tijdelijke (soms aanzienlijk te lange) leegstand te gaan bestrijden door het pand verschillende invullingen te geven.
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
10
DEEL 2: WERKEN & ONDERNEMEN
399 400 401 402 403 404 405 406 407 408 409 410 411 412 413 414 415 416 417 418 419 420 421 422 423 424 425 426 427 428 429 430 431 432 433 434 435 436 437 438 439 440 441 442 443 444 445
2. WERKEN & ONDERNEMEN “Nu investeren in het menselijk kapitaal van jonge Europeanen zal voordelen voor de lange termijn opleveren en bijdragen tot duurzame en inclusieve economische groei.” (Zin 1, alinea 1. Uit: Aanbeveling van de Europese Raad van 22 april 2013 tot invoering van een jongerengarantie)
Het is reeds 24 jaar geleden dat Stef Bos in het vrij donkere en pessimistisch nummer ‘is dit nu later’ het veelgehoorde zinnetje zong: “jullie kunnen alles worden, als je maar je huiswerk kent maar je moet geduldig wachten tot je later groter bent”. Voor vele jongeren die vandaag de arbeidsmarkt betreden geldt dit adagium alvast niet meer. De economie stagneert waardoor de creatie van jobs uitblijft. Wat vier jaar geleden aanvankelijk alleen een financieel debacle was, is ondertussen uitgegroeid tot een economische crisis met recessie en algemeen hoge werkloosheidscijfers (Van Humbeeck, 2013). Dit gecombineerd met de harde realiteit van de arbeidsmarkt waar de vraag verre van compatibel is met het aanbod zorgt voor een gevaarlijke cocktail waar jongeren jammer genoeg de eerste slachtoffers van zijn. Voor het eerst in lange tijd is het beeld van deze populatie ook vertroebeld want niet alleen behoren laaggeschoolden tot de getroffen groep maar ook de beter opgeleide jongeren zijn nu werkloos. Ook de kranten rapporteerden het laatste jaar massaal over dit fenomeen.. Ondanks de nuancering dat de huidige generatie jongeren geen verloren generatie is (Fons Leroy & Jan Denys) is de algemene teneur wel dat uiteindelijk elke werkloze jongeren er één teveel is en geen enkele samenleving zich zo’n massale jeugdwerkloosheid kan permitteren (Mark Elchardus). Europa is dan sinds de economische crisis terecht in de ban van jongerenwerkloosheid. Een valse start aan het begin van de carrière van een jongere leidt tot heel wat ontgoocheling en stress. Bovendien staan jongeren aan het begin van hun volwassen leven voor een hoop andere (financiële) uitdagingen. Volwaardig kansen bieden aan jongeren start dan ook bij een volwaardige participatie van jongeren op de arbeidsmarkt. We moeten vermijden dat jongeren zonder diploma de arbeidsmarkt op moeten. Jongerenwerkloosheid tegengaan begint dan ook in het onderwijs waar we jongeren naar een diploma willen leiden met toekomstkansen op de arbeidsmarkt, door te oriënteren en waar nodig te remediëren. We moeten de mismatch tussen onderwijs en arbeidsmarkt trachten te verkleinen door vooral, maar uiteraard niet alleen, te investeren in de opleidingen met een concrete finaliteit op de arbeidsmarkt en een hoge economische relevantie. Onder meer de hervorming van het secundair onderwijs biedt hier kansen. In Vlaanderen voeren we een beleid waarbij jongeren, onder meer door de VDAB, begeleid worden naar een job of ondersteuning krijgen bij hun heroriëntering. We moeten de effecten van een werkloosheidsperiode trachten zoveel als mogelijk te beperken. Niemand wordt hier beter van. Gezien het grote aandeel van laaggeschoolde jongeren in de cijfers omtrent jongerenwerkloosheid is een specifieke aanpak naar deze doelgroep gerechtvaardigd. Hoezeer we echter ook inzetten op begeleiding en oriëntering, de basis blijft ‘meer jobcreatie’. Als jongeren willen we werkzekerheid boven jobzekerheid. In het huidige ondernemingsklimaat is het voor een ondernemer niet interessant om extra personeel aan te werven. Bovenop de bijdrage vanuit de werkgever in het loon van een werknemer moeten de bedrijven ook nog eens belastingen betalen op het werk zelf. Willen we naar meer werk, dan moeten we ons arbeidsmarktmodel grondig gaan hervormen. JONGCD&V wil geen lapmiddelen zoals het recente voorstel van werkcheques voor jongeren of extra banenplannen. Een structurele hervorming van het ondernemingsklimaat stelt zich. Er moet werk worden
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
11
DEEL 2: WERKEN & ONDERNEMEN
446 447 448 449 450 451 452 453 454 455 456 457 458 459 460 461 462 463 464 465 466 467 468 469 470 471 472 473 474 475 476 477 478 479 480 481 482 483 484 485 486 487
gemaakt van het verschuiven van lasten op arbeid naar consumptie, en échte relance-maatregelen om de loonkostenhandicap aan te pakken. 2.1. Jobcreatie in een gunstig ondernemingsklimaat 2.1.1.
Loonmatiging
“De regeringen in ons land hebben veel inspanningen geleverd om de koopkracht intact te houden. Terwijl is onze concurrentiepositie echter verslechterd. Onze loonkosthandicap bedraagt ondertussen 16,5%7”. Verscheidene loonsubsidies zijn belangrijk voor de concurrentiekracht. Toch kunnen we niet besluiten dat we goed bezig zijn. Enerzijds hebben veel loonsubsidies niet direct als doel de concurrentiekracht van ondernemingen te versterken en zijn sommige van deze loonsubsidies sterk gericht op één of enkele sectoren. Dit zijn geen generieke maatregelen en brengen geen algemene verbetering met zich mee. Anderzijds kenmerkt onze loonvorming zich door vele automatismen, zoals de baremieke verhogingen en de automatische indexering. JONGCD&V pleit voor loonmatiging. stelling 14 JONGCD&V vraagt de grondige hervorming van het bestaande indexeringsmechanismeen pleit voor de invoering van een loonindexering die gekoppeld is aan de inflatiedoelstelling van de ECB. Dit systeem zorgt enerzijds voor het behoud van de koopkracht van de werknemers en anderzijds voor zekerheid en voorspelbaarheid bij de werkgevers.
Het automatisch stijgen van lonen via het baremieke salarisstelsel (waarbij de loonsystematiek is verbonden aan anciënniteit) creëert een geruisloze toename van de loonhandicap. Ondanks economisch slechtere tijden stijgen de lonen ‘quasi automatisch’ met de anciënniteit. De stijging van de lonen zijn geenszins verbonden aan de resultaten van het individuele bedrijf. Mensen verwachten dat die loonsverhogingen er automatisch zullen komen. Samen met de indexering lijkt deze maatregel een verworven recht. Dit is in de toekomst niet langer houdbaar. Bij vergelijking van het loon van een oudere werknemer met het loon van zijn/haar jongere collega in dezelfde functie, blijkt dat de oudere werknemer typisch meer verdient. Dat heeft alles te maken met onze loonsystematiek, waarbij loonschalen gebonden zijn aan anciënniteit. Bij internationale vergelijking blijkt die loonkloof tussen ouderen en jongeren het grootst in België8. Jongeren worden onder hun productiviteit betaald om hen zo te binden aan een bedrijf. In de loopbaan wordt dit gecompenseerd door een hoger loon op ‘hogere’ leeftijd. Gezien de grote mobiliteit op de arbeidsmarkt is dit een achterhaald systeem. JONGCD&V wil dus meer loon naar werk. Betaal jongeren naar hun productiviteit. Laat lonen later in de carrière aftoppen wanneer dalende productiviteit dat wettigt. Het geeft jongeren meer inkomen op het moment dat ze het meeste nodig hebben in hun leven.
7
http://vbo-feb.be/nl-BE/Actiedomeinen/Economie-en-conjunctuur/Competitiviteit/Rapport-expertengroeploonkostenhandicap-bedraagt-meer-dan-16-Dringend-nood-aan-een-competitiviteitspact/ 8 Hay Group, Engagement Study 2010 - Omstreden Treden, 2010
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
12
DEEL 2: WERKEN & ONDERNEMEN
488 489 490 491 492 493 494 495 496 497 498 499 500 501 502 503 504 505 506 507 508 509 510 511 512 513 514 515 516 517 518 519 520 521 522 523 524 525 526 527 528
stelling 15 JONGCD&V wil het automatische stijgen van lonen enkel en alleen op basis van anciënniteit afzwakken en pleit voor een transparanter en goed uitgewerkt beloningsbeleid waarbij zowel de opgebouwde ervaring, kennis en loyaliteit binnen het bedrijf en/of dienst maar ook de prestaties en competenties van een werknemer mee in rekening worden genomen. In dit geval zullen bovendien ook individuele loonsonderhandelingen wellicht een minder belangrijke rol gaan spelen. Het is dan niet langer een kwestie van “zij die iets vragen krijgen iets, en zij die niets vragen krijgen niets.” 2.1.2.
Lastenverlaging arbeid
“Een algemene verlaging van de lasten op arbeid zal leiden tot jobcreatie en zal aanzienlijke terugverdieneffecten genereren.” De lasten op arbeid moeten dalen. Het HIVA9 heeft berekend dat de houdbaarheidsdatum van maatregelen om mensen aan het werk te houden, zoals tijdelijke werkloosheid, in zicht is. Tegelijk vervullen sectoren die in het begin van de crisis nog voor jobs zorgden die rol niet langer. Een verlaging van de lasten op arbeid zal leiden tot jobcreatie en zal aanzienlijke terugverdieneffecten genereren. Daarenboven genereert het geen overheadkost, maar vermindert het integendeel de bureaucratische kost die gepaard gaat met het bepalen, betalen, innen en controleren van loonbelastingen. We moeten hierbij een tax-shift voor de bedrijven vermijden, waarbij langs de ene kant de lasten op arbeid verlagen, terwijl aan de andere kant sommige bedrijven of sectoren extra belastingen opgelegd krijgen. Onderzoek10 wijst uit dat een lastenverlaging die sterker op laaggeschoolden / lage lonen gericht is voor de grootste toename in het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen zorgt en dus de laagste kost per gecreëerde arbeidsplaats teweegbrengt. Jobcreatie bij de hogere lonen valt lager uit door het backwards shifting effect: werknemers zullen de loonlastenverlaging aanwenden om een hoger brutoloon te vragen. stelling 16 JONGCD&V pleit voor een aanzienlijke structurele lastenverlaging voor werkgevers en werknemers, met extra inspanningen voor de laagste lonen, op arbeid. Om deze diversiteit in de loonlastenverlaging te realiseren herbekijken we de huidige fiscaliteit. Dit past binnen de vereenvoudiging van het fiscaal systeem. substelling 16.1 JONGCD&V pleit voor een aanzienlijke algemene lastenverlaging, met extra inspanningen voor de laagste lonen, op arbeid. We zullen dit bereiken door een verhoging van de indirecte belastingen (btw, accijnzen,
9
DynaM Analyse, De Belgische arbeidsmarkt na 5 jaar crisis: nooit eerder werden minder nieuwe jobs gecreëerd, december 2013 10 Breemersch & Konings, De Terugverdieneffecten van een Lastenverlaging op Arbeid, 2013
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
13
DEEL 2: WERKEN & ONDERNEMEN
529 530 531 532 533 534 535 536 537 538 539 540 541 542 543 544 545 546 547 548 549 550 551 552 553 554 555 556 557 558 559 560 561 562 563 564 565 566 567 568 569
…), mits de neutralisatie van de invloed hiervan op de gezondheidsindex, die die deel moet uitmaken van de fiscale hervorming. stelling 17 JONGCD&V wil volop kansen geven aan jongeren en de aanwerving door werkgevers stimuleren: voor werknemers onder de 30 jaar dient een verminderde werkgeversbijdrage betaald te worden. 2.1.3.
Hervorming vennootschapsbelasting
In ons land betalen bedrijven gemiddeld een vennootschapsbelasting van 33,99%. Een jaar geleden lag het gemiddelde van de tarieven van de vennootschapsbelasting in alle lidstaten van de Europese Unie samen op iets minder dan 26%11. Wil België concurrentieel blijven, dan moet het tarief dus ook in ons land verder omlaag. We hebben een zeer complex belastingsysteem in België. Dit brengt nadelen met zich mee. Ons hoog nominaal tarief schrikt investeerders af, ondanks het feit dat zij via allerlei aftrekposten de belastingdruk kunnen temperen. Daarnaast geniet niet elke onderneming in dezelfde mate van de diverse mogelijkheden die onze complexe fiscaliteit biedt. Ten slotte zet een ingewikkeld systeem ook aan tot fraude. stelling 18 JONGCD&V pleit voor een verlaging van het algemeen tarief van de vennootschapsbelasting van 33,99% naar 20%. Tegelijkertijd kan een sterke vereenvoudiging van het belastingsysteem, door het volledig of gedeeltelijk afschaffen van aftrekposten, het verlies aan vennootschapsbelasting grotendeels compenseren. Tegelijkertijd pleit JONGCD&V voor de harmonisering van de vennootschapsbelasting op het Europese niveau en een minimumtarief voor de hele EU. substelling 18.1 JONGCD&V wil hieraan gekoppeld het systeem van de notionele intrestaftrek behouden, maar optioneel maken. Aan bedrijven wordt de keuze gelaten. Ofwel opteren zij voor een verlaagde vennootschapsbelasting van 20%, ofwel kiezen zij voor het systeem van de notionele intrestaftrek. Wat goed is voor een grote speler in het bedrijfsleven is immers niet per se optimaal voor een KMO en vice versa. . De potentiële opbrengsten vallen niet te onderschatten. Bij een sterke vereenvoudiging van het belastingssysteem daalt de fraude. Als we de fraude in ons land kunnen terugbrengen tot het geschatte niveau in onze buurlanden, kan dit de schatkist maar liefst 2 miljard euro opleveren.
11
http://trends.knack.be/economie/opinie/blogs/visie-noels/wie-wint-race-to-the-bottom/opinie1194643968547.htm
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
14
DEEL 2: WERKEN & ONDERNEMEN
570 571 572 573 574 575 576 577 578 579 580 581 582 583 584 585 586 587 588 589 590 591 592 593 594 595 596 597 598 599 600 601 602 603 604 605 606 607 608 609 610
2.2. Activering (laaggeschoolde) jongeren “De jeugdwerkloosheid in België is hoofdzakelijk een probleem van de arbeidsmarktinschakeling van laaggeschoolde schoolverlaters.” In de eerste vijf jaar nadat ze zijn afgestudeerd hebben Belgische jongeren gemiddeld slechts gedurende drie jaar een baan. Dit is ruim onder het OESO-gemiddelde van ongeveer 3,5 jaar. Laaggeschoolden werken echter gemiddeld maar iets langer dan één jaar van de eerste vijf jaar van hun loopbaan12. Voldoende reden om het beleid hierrond te verstrengen. 2.2.1.
Inschakelingsuitkering gekoppeld aan een beter sanctioneringsbeleid
Schoolverlaters in België hebben recht op een werkloosheidsuitkering. Dit recht gaan echter pas in na 12 maanden. Dit creëert het perverse effect dat de stimulans om effectief werk te zoeken in die ‘wachtperiode’ afneemt. Hoe langer de jongere op zoek is naar werk, hoe dichter de jongere komt bij de periode waarop hij/zij recht heeft op een werkloosheidsuitkering. Indien we het systeem omvormen en een relatief lage forfaitaire werkloosheidsuitkering (400 euro)13 betalen korte tijd na het begin van de werkloosheidsperiode vergroten we de stimulans om effectief werk te zoeken vanaf de eerste dag na het afstuderen. stelling 19 JONGCD&V stelt voor om schoolverlaters een relatief lage forfaitaire werkloosheidsuitkering te betalen korte tijd na het begin van hun werkloosheidsperiode. JONGCD&V gaat uit van een positief beeld van jongeren die in eerste instantie het vertrouwen verdienen om - na het verlaten van de school, het beëindigen van een studieopleiding - zelf op zoek te gaan naar een geschikte job die aansluit bij hun opleidingsniveau, interesses en voorkeuren. Niettemin pleit JONGCD&V voor een actief activeringsbeleid waarbij de jongere na verloop van tijd zo snel als mogelijk naar een job wordt toe geleid vanuit de gedachte dat een job de beste sociale bescherming vormt tegen maatschappelijke uitsluiting. Jongeren hebben na het doorlopen van een beroepsinschakelingstijd dan ook steeds recht op een gewaarborgde beroepsinschakelingsuitkering gekoppeld aan een strikt, versneld en persoonlijk bemiddelings- en begeleidingsplan dat focust op opleiding, vorming en heroriëntering waar mogelijk (daarbij maximaal gebruik makend van de mogelijkheden die de nieuwe regionale bevoegdheden hiervoor introduceren) , met het oog op een intrede op de arbeidsmarkt met groeimogelijkheden in de arbeidsrealiteit. Als wederdienst kan van jonge werkzoekenden worden verwacht dat ze op regelmatige tijdstippen effectief geleverde inspanningen kunnen aantonen waarmee ze hun wil tot arbeidsmarktparticipatie blijvend kunnen bevestigen. Op die manier kan een selectief en doelgericht begeleidings- en activeringsbeleid op maat van de werkzoekende worden gevoerd, rekening houdende met de diversiteit op de arbeidsmarkt.
12 13
Bart Cockx (UGent), Jeugdwerkloosheid in België. Diagnose en sleutelremedies, december 2013 waar nodig zou deze uitkering kunnen worden aangevuld met een inkomensafhankelijke welzijnsuitkering
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
15
DEEL 2: WERKEN & ONDERNEMEN
611 612 613 614 615 616 617 618 619 620 621 622 623 624 625 626 627 628 629 630 631 632 633 634 635 636 637 638 639 640 641 642 643 644 645 646 647 648 649 650 651 652 653
Het huidige systeem kent aan werkgevers die laaggeschoolde werkloze jongeren aanwerven gedurende een beperkte periode na aanwerving subsidies toe. De subsidies zijn beperkt in de tijd aangezien er wordt uitgegaan van een productiviteitstoename naarmate men ergens langer werkt. Onderzoek durft een doorgedreven toename van de productiviteit te betwijfelen bij laaggeschoolden14. Een perfecte match tussen het afnemen van de subsidie en de toename van productiviteit is onwaarschijnlijk en valt niet te veralgemenen. Dit kan leiden tot een verspilling van middelen. Daarnaast kan een dergelijke regeling personeelsverloop stimuleren en een negatief effect hebben op de tewerkstelling van oudere werknemers. Een alternatieve methodiek bestaat er dan ook in een belastingsverlaging toe te kennen aan lage lonen. De loonevolutie komt wel min of meer overeen met de evolutie van de productiviteit. De belastingsverlaging wordt eveneens beperkt in de tijd aangezien de verlaging afneemt bij een stijging van het loon. De afname van de verlaging zal echter meer verbonden zijn aan een werkelijke productiviteitstoename en perverse effecten zoals hierboven vermeld vermijden. stelling 20 JONGCD&V stelt voor om op laaggeschoolde jongeren gerichte aanwervingssubsidies te vervangen door een permanente belastingsverlaging voor lage lonen, een meer accuraat instrument. 2.3. Realistische vacatures “Vaak wordt van werknemers verwacht dat zij ‘supermannen en -vrouwen’ zijn.” Ondanks het stijgend aantal werkzoekenden raken veel vacatures niet ingevuld. Deels valt dit fenomeen te verklaren door een groot aandeel van knelpuntberoepen waarvoor niet altijd een korte termijnoplossing denkbaar is. Deels moeten werkgevers en rekruteerders ook in eigen boezem kijken. Hun verwachtingen zijn niet altijd goed afgestemd op het aanbod van de arbeidsmarkt. Niet alleen zien we in de praktijk slecht geformuleerde vacatures, vaak wordt van werknemers verwacht dat zij ‘supermannen en -vrouwen’ zijn. Naast een perfecte technische kennis en grondige kennis van toekomstige ontwikkelingen in het veld moeten sollicitanten ook beschikken over onder meer redeneeren netwerktalenten, diplomatisch inzicht en uitmuntende communicatieve vaardigheden. Hierbij zijn jonge werkzoekenden in het nadeel ten opzichte van mensen met meer ervaring. Werkgevers zouden evengoed lager of anders geschoolden kunnen aanwerven en ze in huis opleiden. We willen dan ook dat werkgevers jonge werkzoekenden de kans geven zich in te werken in het bedrijf en zich te bewijzen. stelling 21 JONGCD&V vraagt aan de bedrijfswereld om hun verwachtingen bij vacatures en sollicitatieprocedures realistisch te houden. ‘In house’-opleiding, naar analogie met het Duitse systeem van ‘duale opleidingen’ kan een alternatief bieden voor het publiceren van vacatures die niet zijn afgestemd op het aanbod van de arbeidsmarkt.
14
Cockx (et. al), Politiques d’activation pour des jeunes chômeurs de longue durée sans expérience de travail, 2004
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
16
DEEL 2: WERKEN & ONDERNEMEN
654 655 656 657 658 659 660 661 662 663 664 665 666 667 668 669 670 671 672 673 674 675 676 677 678 679 680 681 682 683 684 685 686 687 688 689 690 691 692 693 694 695
2.4. Meer kansen creëren bij ontslag “We moeten er voor zorgen dat de ontslagbescherming niet alleen een minimale inkomenszekerheid garandeert, maar ook de getroffen werknemer bijstaat in het vinden van de volgende job.” Ontslag is een kantelmoment in de loopbaan. We moeten er voor zorgen dat de ontslagbescherming niet alleen een minimale inkomenszekerheid garandeert, maar ook de getroffen werknemer bijstaat in het vinden van de volgende job. Het is van essentieel belang dat jongeren zo snel als mogelijk terug tewerkgesteld kunnen worden om de negatieve effecten van een ontslag te beperken en te vermijden dat hij/zij te lang in de werkloosheid blijft hangen. JONGCD&V wil dat ontslag nieuwe en meer kansen biedt. De activering richting een nieuwe job blijft vaak beperkt tot een bescheiden stelsel van outplacement en tewerkstellingscellen. JONGCD&V vindt dat de ontslagvergoeding in eerste plaats gericht moet zijn op het vinden van een nieuwe job en de eventuele opleiding die daarmee gepaard gaat. Hiermee garanderen we werkzekerheid in plaats van jobzekerheid. stelling 22 JONGCD&V wil komen tot een activerend ontslagrecht zodat iemand die ontslagen werd zo snel mogelijk terug aan de slag kan. Een deel van de totale ontslagkost moet ingezet worden voor outplacement, outsourcing, bijscholing en begeleiding richting nieuw werk. In dat geval geldt een fiscaal gunstregime. Het Duitse systeem van de ‘Transferagentur’ kan daarbij als inspiratie dienen. Op die manier betalen werkgevers voor de snelle hertewerkstelling van hun ontslagen werknemers in plaats van voor hun inactiviteit.
2.5. Peer-to-peer creativiteit ondersteunen bij werkloze jongeren In ons huidig economisch systeem blijven werkloze jongeren onbenut wat een sterk negatieve psychologische impact op deze - vaak - jongere (en soms ook hoogopgeleide) werkloze bevolking. JONGCD&V is voorstander van een dynamisch activeringsbeleid, zonder werklozen de straat op te jagen met ‘pestjobs’ voor een karige minimumuitkering. Een oplossing kan bestaan in het stimuleren van innovatie en ondernemerschap die ook een sociaaleconomische onderbouw kan hebben. In de vrijwilligerswereld zijn de laatste jaren steeds meer peer-topeer initiatieven op gang getrokken. Traditionele economische activiteiten functioneren op basis van ‘economies of scale’ en herkennen alles behalve de ‘core business’ als externaliteiten. In een peer-to-peer optiek zit de winst in het realiseren van ‘economies of scope’ waarbij zowel het productie- als consumptieproces returns generen in een brede waaier van dimensies waarin sommige of zelfs de meeste van niet kwantificeerbare aard (duurzaam, sociaal, autodidactisch,..) zijn.
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
17
DEEL 2: WERKEN & ONDERNEMEN
696 697 698 699 700 701
stelling 23
702 703 704 705 706 707 708 709 710 711 712 713 714 715 716 717 718 719 720 721 722 723 724 725 726 727 728 729 730 731 732 733 734 735 736 737 738 739 740
2.6. De startende ondernemer
JONGCD&V wil investeren in jongeren met vernieuwende ideeën voor lokale peer-to-peer initiatieven. Op deze manier kunnen werkloze jongeren op een vrijwillige en geëngageerde manier betrokken blijven in het sociaal-economische weefsel.
“Willen we kansen geven aan jongeren dan moeten we kansen geven aan ondernemers; hen financiële ademruimte geven.” Ondernemen mag geen vies woord zijn. Ondernemers creëren welvaart; ze creëren jobs en een inkomen voor honderdduizenden werknemers. Willen we kansen geven aan jongeren dan moeten we kansen geven aan ondernemers. Hen financiële ademruimte geven. De bedrijfswereld heeft de afgelopen jaren in eigen boezem gekeken en geoptimaliseerd waar mogelijk. Dit is trouwens één van de ‘unique selling points’ van de Vlaamse ondernemer. Er zijn nog mogelijkheden door in te zetten op innovatieve arbeidsorganisatie om zo de concurrentie met het buitenland aan te gaan, maar de ruimte raakt zeer snel op. We hebben voldoende nieuwe en groeiende bedrijven nodig om voldoende arbeidsplaatsen te verschaffen. JONGCD&V wil jonge starters ondersteunen en meer jongeren stimuleren om te gaan ondernemen. 2.6.1.
Ondernemend Onderwijs
Het bevorderen van ondernemerschap is essentieel in het aanscherpen van de werkgelegenheid, en het verbeteren van het concurrentievermogen en de economische groei, in heel Europa. Momenteel ligt echter ondernemerschap, internationaal gezien, laag in Vlaanderen. Er vinden diverse initiatieven plaats in Vlaanderen om hier een antwoord op te bieden . De Vlaamse Regering coördineert en stimuleert dit via een Actieplan Ondernemend Onderwijs 2011 - 2014. Een kennismaking met de realiteit van het ondernemerschap ontbreekt echter nog te vaak in het onderwijs, ook al is ondernemerschap intussen een Europese sleutelcompetentie. Vaak is het afhankelijk van de leerkracht, die al dan niet zijn schouders onder een kennismaking zet. stelling 24 JONGCD&V wil dat iedere leerling/student, van de kleuterklas tot het hoger onderwijs, in aanraking komt met ondernemingszin en ondernemerschap. Het doel is niet elke jongere ‘ondernemer’ maar wel ‘ondernemend’ te maken. In de lerarenopleiding wordt deze competentie volwaardig opgenomen in het curriculum. Ook in het hoger onderwijs worden talrijke initiatieven uitgerold, gaande van centra voor ondernemen en bootcamps tot het statuut student-ondernemer. We zien dat studenten meer en meer hun studies willen combineren met ondernemen, de opstart van hun eigen bedrijf. In de praktijk zien we echter behoorlijk wat drempels op het pad van een student-ondernemer.
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
18
DEEL 2: WERKEN & ONDERNEMEN
741 742 743 744 745 746 747 748 749 750 751 752 753 754 755 756 757 758 759 760 761 762 763 764 765 766 767 768 769 770 771 772 773 774 775 776 777 778 779 780 781 782 783 784 785 786 787
Om te kunnen ondernemen moet een studenten beschikken over een attest bedrijfsbeheer. Momenteel hebben enkel leerlingen uit het secundair onderwijs die een aantal uren economie hebben gekregen een attest bedrijfsbeheer. Leerlingen uit wiskundige of wetenschappelijke richtingen krijgen een dergelijk attest niet. Zij moeten wachten tot na het behalen van hun bachelordiploma om te kunnen starten, of buiten hun onderwijsinstelling het attest behalen (bv. bij Syntra), of hun zaak opstarten met een partner die wel aan de voorwaarde voldoet. Dit leidt tot de aberratie dat een dergelijke leerling die beslist om klassieke filologie te volgen wel een bedrijf mag oprichten in zijn eerste masterjaar, maar een student in de derde bachelor handelswetenschappen niet. Een student die kiest om als jobstudent aan de slag te gaan is vaak beter af dan een student die voor het ondernemerschap kiest, onder meer op het vlak van sociale bijdrage, kinderbijslag en ten laste blijven van de ouders. Student-ondernemers zijn niet een staat reserves op te bouwen om later hun activiteit verder uit te bouwen. Om te vermijden dat zij te hoge belastingen moeten betalen, is het dan ook noodzakelijk veel kosten te maken om het netto belastbaar jaarinkomen zo laag mogelijk te houden. stelling 25 JONGCD&V pleit ervoor dat alle studenten die ingeschreven zijn in het hoger onderwijs de mogelijkheid krijgen om hun onderneming te kunnen starten, door de instellingen de bevoegdheid toe te kennen zelf attesten bedrijfsbeheer uit te reiken mits het behalen van creditbewijzen voor een pakket vakken rond ondernemerschap. stelling 26 Om student-ondernemerschap een eerlijke kans te geven wil JONGCD&V het grote verschil tussen een student die werkt met een studentencontract en een student die kiest voor het ondernemerschap wegwerken. Het zou veel stimulerender zijn voor het student-ondernemerschap als het ondernemen in de studententijd aanleiding geeft tot de opbouw van een financiële reserve zonder dat dit repercussies heeft op het kindergeld. JONGCD&V pleit voor een bijkomend statuut van student-ondernemer, naar analogie met statuut van werkstudent.
2.6.2.
Crowdfunding
“Er valt niet te ontkennen dat ook in België kleine bedrijven en zelfstandigen, crisisgevoelige sectoren en exportgerichte ondernemers vandaag vaker een ‘njet’ te horen krijgen van hun bank. Banken houden in economisch moeilijke tijden vaker de vinger op de knip wanneer de risico’s op verlies te groot worden.” De financiële en economische crisis groeide uit tot een vertrouwenscrisis. Op de financiële markten tempert deze groeiende onzekerheid de risicoappetijt bij beleggers fors. In vele gevallen stellen we een vlucht vast van aandelen naar meer ‘veilige’ beleggingen, zoals overheidsobligaties. Grotere bedrijven kunnen hier nog van profiteren door zelf bedrijfsobligaties uit te geven, maar dit geldt duidelijk niet voor de gemiddelde kmo. In het algemeen is er dus minder risicokapitaal beschikbaar voor de ondernemingen. Gelukkig is er van een algemene ‘credit crunch’ in ons land niet echt sprake. Cijfers van de Nationale Bank bevestigen dit opnieuw: de bancaire kredietverstrekking aan niet-financiële vennootschappen groeide in
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
19
DEEL 2: WERKEN & ONDERNEMEN
788 789 790 791 792 793 794 795 796 797 798 799 800 801 802 803 804 805 806 807 808 809 810 811 812 813 814 815 816 817 818 819 820 821 822 823 824 825 826 827 828 829 830 831 832 833
2012 op jaarbasis met gemiddeld 2,1%. In de eurozone is dat groeitempo zelfs negatief sinds juni 2012. Ook de gemiddelde rente op nieuwe bedrijfskredieten is een van de laagste en meest stabiele binnen de eurozone. Toch valt niet te ontkennen dat ook in België kleine bedrijven en zelfstandigen, crisisgevoelige sectoren en exportgerichte ondernemers vandaag vaker een ‘njet’ te horen krijgen van hun bank. Banken houden in economisch moeilijke tijden vaker de vinger op de knip wanneer de risico’s op verlies te groot worden. Crowdfunding is een alternatieve wijze om een project te financieren. Om een project te financieren gaan ondernemers in de meeste gevallen naar de bank om een kredietaanvraag te doen en zo startkapitaal te verkrijgen. Crowdfunding verloopt echter zonder financiële intermediaire organisaties, maar zorgt voor direct contact tussen investeerders en ondernemers. Om kapitaal te verwerven biedt een ondernemer het project aan op een onlineplatform. Op deze manier kan iedereen via deze website investeren in het project. Zo wordt het risico verspreidt over tientallen particuliere investeerders. In tegenstelling tot andere landen, is het wettelijke kader in België nog niet aangepast aan de noden voor crowdfunding. In ons land mogen alleen erkende financiële instellingen een beroep doen op het publiek om terugbetaalbare gelden te ontvangen. Boven 100.000 euro wordt het project beschouwd als een financiële instelling die ‘beroep doet op het openbaar spaarwezen’ en brengt dit administratieve lasten met zich mee die in het kader van crowdfunding niet langere opwegen tegen de baten. stelling 27 JONGCD&V pleit voor een volwaardig wetgevend kader rond crowdfunding, zodat deze financieringsvorm een volwaardig alternatief vormt voor een financiering bij de bank die tevens de nodige garanties biedt naar mogelijke investeerders toe. 2.6.3.
Level-playing-field startende ondernemers
“De belangrijkste garantie op een duurzame economische groei is een continue stroom van start-ups die op zoek gaan naar nieuwe niches of nieuwe manieren om bestaande niches te gebruiken.” Beleid richt zich dan ook (terecht) op het verlagen van de drempel om een eigen zaak op te starten. Maar de effectiviteit van deze initiatieven staat of valt met de mate waarin deze start-ups ook daadwerkelijk overleven nadat ze zijn opgestegen. Op dit moment worden kleine, startende ondernemingen op tal van manieren structureel benadeeld. De overheid is hier zelf ook deels voor verantwoordelijk. Via enkele kleine gedragswijzigingen kan de overheid daar veel aan verhelpen en zo op een budgetneutrale manier de doeltreffendheid van haar startersbeleid drastisch verhogen. Een groot deel van onze economie bestaat uit overheidsuitgaven, maar doordat overheden buitensporig veel belang hechten aan grootte en ervaring halen start-ups zelden overheidsopdrachten binnen. stelling 28 JONGCD&V vindt dat de overheid het creëren van een level-playing-field voor startende ondernemen als prioriteit moet beschouwen, met als doel het klimaat voor start-ups verder te verbeteren. JONGCD&V pleit voor minder administratie voor de ondernemer die opgelegd wordt door de overheid. We pleiten
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
20
DEEL 2: WERKEN & ONDERNEMEN
834 835
voor een betere dienstverlening door één front office ondernemingsloket te maken over alle overheden heen..
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
21
DEEL 3: WONEN
836 837 838 839 840 841 842 843 844 845 846 847 848 849 850 851 852 853 854 855 856 857 858 859 860 861 862 863 864 865 866 867 868 869 870 871 872 873 874 875 876 877 878
3. WONEN 3.1. Hervorming van de private huurmarkt “JONGCD&V wil de kansen voor jongeren op de woningmarkt vergroten als tijdelijke opstap naar het verwerven van een eigen woning/appartement.” Iedere jongere heeft recht op een plek om te wonen, een dak boven het hoofd. JONGCD&V zet dan ook volop in op het verwerven van een eigen woning/appartement. Echter willen wij ook huurders alle kansen geven! Voor vele starters is het namelijk niet vanzelfsprekend om meteen een woning te kopen. De gemiddelde leeftijd van kopers is 33 jaar15. Om de periode tussen het verlaten van de ouderlijke woning en de aankoop van een woning te kunnen overbruggen zoeken jongeren niet onterecht hun heil op de huurmarkt. Maar kwalitatief goede en betaalbare huurwoningen zijn schaars in Vlaanderen. Ook staan vele verhuurders weigerachtig tegenover het verhuren van een pand aan jonge mensen. Het niet tijdig betalen van de huur of slecht onderhoud zijn zowat de meest voorkomende zorgen van de verhuurder. Dit vormt heel dikwijls een bijkomende rem op de kansen van jongeren om een huurwoning te vinden. Het huren van een betaalbare kleinere woonst creëert echter marge om te sparen en betekent voor veel starters vaak écht een opstap naar een eigen woonst, een investering op lange termijn! stelling 29 JONGCD&V wil de kansen voor jongeren op de woningmarkt vergroten en pleit voor de invoering van jongerencontracten. Een jongerencontract is een speciaal, tijdelijk huurcontract t.e.m. 30 jaar. Een half jaar nadat de huurder 30 jaar is geworden eindigt de huurovereenkomst automatisch. Hierdoor blijven jongerenwoningen ook in de toekomst beschikbaar voor de doelgroep. Studenten die een voltijdse dagopleiding volgen komen niet in aanmerking voor een jongerenwoning met een jongerencontract. Verhuurders kunnen hun onroerend goed registeren bij een hiertoe opgerichte organisatie. Er wordt vooral gemikt op betaalbare woonsten. Deze woonsten worden exclusief beschikbaar voor -30-jarigen. In ruil krijgen de verhuurders enkele garanties (naar begeleiding, zekerheid van bezetting, gewaarborgd huurinkomen) en wordt hun goed ‘beheerd’ (incl. administratie) door de organisatie.
3.2. Aanbod op de huurmarkt vergroten “Willen we de prijzen op lange termijn betaalbaar houden dan moeten we de huurmarkt aantrekkelijker maken voor potentiële investeerders, zodat het aanbod stijgt.” Jongerencontracten, objectieve huurprijzen en subsidies zijn allemaal slechts tijdelijke antwoorden op een voor starters haast onbetaalbare huurmarkt. Het structureel tekort wordt hierdoor helaas niet opgelost.
15
Immotheker, Immotheker-trendonderzoek, maart 2013
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
22
DEEL 3: WONEN
879 880 881 882 883 884 885 886 887 888 889 890 891 892 893 894 895 896 897 898 899 900 901 902 903
Daarom is het noodzakelijk om te blijven inzetten op het creëren van aanbod op de huurmarkt, ook voor starters, en dit op korte en middellange termijn. In eerste instantie is het dus belangrijk dat onze huurmarkt aantrekkelijker wordt voor potentiële investeerders. Verhuren moet een interessante optie blijven bij de (her)bestemming van een onroerend goed. We moeten af van het imago dat verhuren vooral veel lasten en plichten en betrekkelijk weinig lusten voor de eigenaar met zich meebrengt. Een fiscaal aantrekkelijk regime bij verwerving van een verhuurd onroerend goed zou ervoor kunnen zorgen dat deze panden in de verhuring blijven, zonder de nieuwe eigenaars onmiddellijk af te schrikken met een aanzienlijk kostenplaatje. Ook fiscale maatregelen die verhuurders ertoe aanzetten om op korte termijn energie-efficiënte investeringen te doen kan bijdragen aan een meer kwalitatief aanbod van starterswoningen op de huurmarkt. stelling 30 JONGCD&V pleit voor een vrijstellings- of verminderingsregeling voor successie- en schenkingsrechten op een reeds verhuurd of te verhuren onroerend goed. Hierdoor blijft een pand in de verhuring en wordt het niet vroegtijdig verkocht. De vrijstelling of vermindering moet gekoppeld worden aan de voorwaarde om als eigenaar de woning verplicht te blijven verhuren gedurende een bepaalde periode en te investeren in renovatie en energie-efficiëntie. stelling 31 JONGCD&V pleit voor een koppeling van de EPC-waarden bij verhuurde goederen aan de onroerende voorheffing.
904 905 906 907 908 909 910 911 912 913 914 915 916 917 918 919 920 921 922 923 924
stelling 32 JONGCD&V pleit voor een energie-abattement dat wordt toegekend bij de aankoop van een onroerend goed met het oog op verhuring. De vrijstelling van registratierechten moet dan binnen een bepaalde tijdsspanne geïnvesteerd worden in de energie-efficiëntie van de aan-gekochte woning.De vrijstelling van registratierechten geldt ook wanneer een passief woning wordt gekocht met het oog op verhuring van deze woning. De administratieve lasten die hieraan worden gekoppeld, worden opgevolgd door een woon-loket bij elke gemeente. 3.3. Een meer flexibele huurwoningmarkt “JONGCD&V ijvert voor een meer flexibele huurovereenkomst die verhuurders meer rechten geeft en waarbij huurders hun plichten kennen.” Wanneer een verhuurder vandaag een standaard huurovereenkomst afsluit, wordt ervan uitgegaan dat deze voor een duur van 9 jaar werd aangegaan. Dit wil dus zeggen dat de verhuurder gedurende 9 jaar een zekere vrijheid over zijn pand kwijt is. Slechts in twee gevallen kan de verhuurder de overeenkomst kosteloos, mits opzeggingstermijn, opzeggen. Zo kan de verhuurder de huurovereenkomst opzeggen wanneer hij het pand persoonlijk wenst te betrekken of wanneer hij er werken wil in uitvoeren. In alle andere gevallen kan de verhuurder de overeenkomst slechts opzeggen na drie of zes jaar mits een
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
23
DEEL 3: WONEN
925 926 927 928 929 930 931 932 933 934 935 936 937 938 939 940 941 942 943 944 945 946 947 948 949 950 951 952 953 954 955 956 957 958 959 960 961 962 963 964 965 966 967
opzeggingstermijn van zes maanden en een vergoeding ter waarde van zes of negen maanden huur. Een verhuurder verliest dus voor een zeer lange tijd de vrijheid over zijn eigen pand. Wanneer een huurder bovendien niet tijdig de huur betaalt, zal de verhuurder steeds naar de vrederechter moeten gaan om de huurder uit het pand te laten zetten. Deze procedure is niet alleen een extra kost voor de verhuurder, maar zal slechts zelden de toekenning van de achterstallige huurgelden inhouden. Ook voor verhuurders is de huidige woningmarkt zeer rigide. Dit heeft tot gevolg dat verhuurders twee keer nadenken alvorens hun woning te verhuren. stelling 33 JONGCD&V pleit voor vlottere opzeggingsmogelijkheden voor huurovereenkomsten. Zo moet het voor een verhuurder mogelijk zijn om kosteloos, mits een minimum opzeggingstermijn van 3 maanden., een einde te maken aan een huurovereenkomst. 3.4. Koopmarkt die jongeren meer kansen biedt “Een degressieve woonbonus komt tegemoet aan de druk op starterslonen waarbij de stijging van het loon recht evenredig is met de daling van de financiële lasten. “ Een huis kopen is voor starters dikwijls de eerste grote horde aan het begin van hun carrière die ook financieel niet te onderschatten is. Toch komt deze kost niet alleen. Ook het opbouwen en onderhouden van een gezin met alles erop en eraan is een aanzienlijke hap uit het budget van de doorsnee starter. Op financieel vlak geeft dit een grote druk in verhouding tot het loon. De stijging van het loon is recht evenredig met de daling van de financiële lasten. Ook sparen is minder evident dan vroeger. Ouders moeten meer en meer "garant" staan voor de hypothecaire lening van hun kinderen door bij te springen in een stuk eigen inbreng. Banken financieren zelden nog de volledig kostprijs van een woning en bijkomend zijn er nog de registratierechten en btw bij nieuwbouw waarvoor dikwijls ook niet of tegen een zeer hoge rentevoet geleend kan worden. Hiermee neemt de bank minder risico’s, wat goed is voor de financiële gezondheid van onze financiële sector. Anderzijds zorgt het ervoor dat starters een aanzienlijke spaarpot aan de kant moeten hebben staan om te kunnen toetreden tot de vastgoedmarkt. Voor de aankoop van een bestaande woning kan dit als snel oplopen tot een eigen inbreng van 35.000 à 40.000 euro16. De woonbonus biedt gedurende de afbetaling van het hypothecair krediet zuurstof, maar is in z’n huidige vorm niet langer betaalbaar. Via de zesde staatshervorming wordt ook deze maatregel een regionaal instrument. De volgende Vlaamse regering moet deze bevoegdheidsoverdracht aangrijpen om het woonbeleid radicaal te herdenken. Ondanks de woonbonus blijkt de nieuwbouwproductie te dalen en komt deze bovenop het verdwijnen van overheidssteun (zoals de groene lening en de fiscale aftrek van energiebesparende maatregelen) steeds meer onder druk te staan door dure overheidsregulering (in het bijzonder de evolutie naar een
16
rekening houdende met de registratierechten op de woning en het hypothecair krediet, de notariskosten en het stuk eigen inbreng in het hypothecair krediet
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
24
DEEL 3: WONEN
968 969 970 971 972 973 974 975 976 977 978 979 980 981 982 983 984 985 986 987 988 989 990 991 992 993 994 995 996 997 998 999 1000 1001 1002 1003 1004 1005 1006 1007 1008 1009 1010
lager energiepeil). Tegelijkertijd stijgt de vraag naar bijkomende woningen waardoor de kloof tussen vraag en aanbod alleen maar toeneemt. Stelling 34 JONGCD&V pleit met verwijzing naar het Paascongres voor een degressieve woonbonus die enkel van toepassing is op de eerste en enige woning, compact wonen stimuleert en energiezuinige investeringen aanmoedigt. Onder degressief verstaan we dat het maximaal aftrekbare bedrag drastisch omhoog gaat in de eerste 5 jaar en stelselmatig daalt in de jaren daaropvolgend. Zo houden we de woonbonus betaalbaar en krijgen jonge starters een grotere bonus op het juiste moment. 3.5. Registratierechten op krediet “JONGCD&V wil de initiële instapdrempel van de registratierechten verlagen en jongeren de kans bieden een woning aan te kopen door een spreiding van deze heffing in de tijd.” Momenteel bedraagt de eigen inbreng bij de aankoop van een huis gemiddeld 55.000 euro. Houden we ook rekening met de bijkomende transactiekosten, dan bedraagt de eigen inbreng misschien wel 70.000 euro of meer17. Een groot deel van deze kosten zijn bij de aankoop van bestaande woningen registratierechten. Bij nieuwbouwwoningen is btw vervat in de kostprijs en is het mogelijk om dit bedrag te lenen. Uiteraard betekent dit een zwaardere leningslast. Registratierechten worden niet opgenomen in de totale kostprijsberekening van de woning en kunnen dus ook niet worden gecompenseerd door een hypothecair krediet. Daartegenover staat uiteraard wel dat registratierechten meeneembaar zijn naar de volgende aankoop van een woning. Dit biedt echter geen soelaas voor starters bij de aankoop van hun eerste huis. Spreiding in de tijd van de betaling van registratierechten kan volgens JONGCD&V de eerste drempel bij de aankoop van een huis deels wegnemen. Bij de aankoop van de woning wordt alvast een eerste schijf betaald. De daaropvolgende jaren worden de overige schijven betaald. Bij vroegtijdige verkoop dient het restsaldo in één beweging terugbetaald te worden. Aangezien JONGCD&V de woonbonus wil hervormen tot een degressieve bonus met een verhoogd bedrag in de eerste 5 jaar na aankoop kan dit bedrag worden besteedt aan de afbetaling van de registratierechten. Dit is een zinvolle besteding van de woonbonus. Uit onderzoek blijkt namelijk dat de woonbonus voor een stuk wordt besteedt aan consumptiemiddelen en niet aan de terugbetaling van het hypothecaire krediet18. Hierbij gaan we dit effect afvlakken. Uiteraard is het noodzakelijk een voldoende duidelijkheid te verschaffen over het totale bedrag van de registratierechten en het afbetalingsplan zodat kopers niet voor een verrassing komen te staan. stelling 35 JONGCD&V wil de betaling van registratierechten op de eerste woning spreiden over de eerste 3 jaar na aankoop.
17 18
Itinera, Huisvesting in tijden van schaarste, naar een renovatie van het woonbeleid, 2011 Itinera, De woonbonus: een beoordeling, 5 maart 2012
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
25
DEEL 3: WONEN
1011 1012 1013 1014 1015 1016 1017 1018 1019 1020 1021 1022 1023 1024 1025 1026 1027 1028 1029 1030 1031 1032 1033 1034 1035 1036 1037 1038 1039 1040 1041 1042 1043 1044 1045 1046 1047 1048 1049 1050 1051 1052 1053 1054 1055 1056 1057
3.6. Starterswoningen “Volgens JONGCD&V is het noodzakelijk om ook het aantal starterswoningen te verhogen.“ Starterswoningen zijn woningen die door steden of sociale huisvestingsmaatschappijen aan redelijke prijzen en onder bepaalde voorwaarden verkocht worden aan jongeren die voor de eerste keer een huis kopen. Na een bepaalde tijd kan (maar moet niet) de woning dan teruggekocht worden en opnieuw ter beschikking staan van andere jonge starters. Zo’n starterswoningen zouden in eerste instantie heel wat jonge starters ten goede komen, maar kunnen kaderen binnen het sociaal woonbeleid, waarvoor Europa een verlaagd tarief toelaat. Stelling 36 JONGCD&V wil ook het aantal starterswoningen verhogen door de BTW op de bouw en/of renovatie van zo'n woningen te verlagen. 3.7. Inbreiding vereenvoudigen “JONGCD&V wil een goed evenwicht tussen het innemen van nieuwe woonuitbreidingszones en ‘inbreiding’.” Renovatie zwaar subsidiëren terwijl nieuwbouw net aan steeds hogere eisen werd onderworpen biedt geen antwoord op het blijvende tekort aan woningen, zeker wanneer we weten dat de Vlaamse bevolking steeds verder blijft toenemen terwijl het vastgoedaanbod stagneert. We willen nieuwbouw dus niet culpabiliseren, maar we moeten wel zuinig met onze open ruimte omgaan die in Vlaanderen reeds beperkt is. Ook het verder aansnijden van woonuitbreidingsgebied komt steeds meer in conflict met andere ruimtelijke functies (economische activiteiten, landbouw, natuurlijke habitat,...). Een groter huizenaanbod hoeft niet noodzakelijk te leiden tot ruimteverlies. Er is steeds meer sprake van een sanering van de zgn. "twintigste-eeuwse gordel", de villawijken uit de jaren '60 en '70 met heel wat grote percelen en huizen die niet op duurzame wijze gebouwd zijn. Inbreiding is een principe op basis waarvan de beschikbare ruimte veel efficiënter gebruikt kan worden door die bestaande villa's makkelijker te laten opdelen of die percelen te herverkavelen tot grond geschikt voor appartementen of voor het inplannen van andere efficiënte samenlevingsvormen. stelling 37 JONGCD&V wil het ruimtelijke aanbod voor woonpercelen vergroten door het herverkavelen van grotere percelen in woonkernen te vereenvoudigen. Hierdoor kunnen bestaande woongebieden efficiënter worden bebouwd en kan de overgebleven ruimte worden gespaard voor andere ruimtelijke functies (natuur, landbouw, industrie). JONGCD&V pleit voor het verlaten van onze traditionele lintbebouwing en in de plaats daarvan een beleid te ambiëren waarbij een efficiënte stadskernbebouwing centraal staat. Het efficiëntievoordeel ligt hem in de kostrecuperatie dat het zal teweeg brengen op de door de maatschappij te leveren diensten:-daling van ons verkeersinfarct-gemakkelijker te organiseren openbaar vervoer-het vergroten van onze groene zones
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
26
DEEL 3: WONEN
1058 1059 1060 1061 1062 1063 1064 1065 1066 1067 1068 1069 1070 1071 1072 1073 1074 1075 1076 1077 1078 1079 1080 1081 1082 1083 1084 1085 1086 1087 1088 1089 1090
voor landbouw en recreatie-daaruit voortvloeiende daling van de gezondheidsimpact …In die zin moet een herziening van het bijzonder plan van aanleg op termijn mogelijk gemaakt worden wanneer er zich noodzakelijke aanpassingen in de ruimtelijke structuur aandringen en er zich daartoe opportuniteiten aandienen. Nieuwe mechanismen, zoals een voorkeurrecht voor de overheid bij de verkoop van bepaalde gronden in de strategisch beoogde zones dienen te worden onderzocht en te overwogen. De uitwerking hiervan is een moeilijk en delicaat gegeven. Bijgevolg is het een project van lange adem, maar kan via de weg van geleidelijkheid gerealiseerd worden
1091 1092 1093 1094 1095 1096
Onderlinge afhankelijkheid wordt sterk duidelijk in een lokale leef-en woonomgeving. Mensen delen weinig of hebben weinig gemeenschappelijk, behalve dan de plaats die ze samen bewonen of gebruiken. Enkel door de krachten in lokale gemeenschappen te bundelen én door ‘samen te leven, samen te wonen’ kan de levenskwaliteit van de lokale wijk, gemeente of stad verbeteren. Andere woonvormen dan de ‘klassieke’ woonvorm zorgen bovendien voor extra aanbodcreatie. Het leidt tot een efficiënter gebruik van de beschikbare infrastructuur.
3.8. Premies “Er zijn allerlei premies voor renovatie van en werken in een woning19. JONGCD&V ijvert voor een uniforme aanvraag-/indieningsprocedure waardoor deze premies ten volle benut kunnen worden.” Op zich een goede zaak, maar het blijft een kluwen van verschillende aanvragen en een zoektocht naar de juiste premies. Dit brengt een hoop stress en onzekerheid met zich mee. Bovendien kunnen we in de praktijk vaststellen dat de uitbetaling van premies in sommige gevallen lang op zich laat wachten. Zo is de Vlaams renovatiepremie er onder meer om mensen met een lager inkomen toe te laten grotere verbouwingen (> 10.000 euro) aan hun woning uit te voeren. De uitbetaling gebeurt op basis van de betaalde facturen. De effectieve terugbetaling laat echter vaak tot 6 maanden na aanvraag op zich wachten. stelling 38 JONGCD&V wil een snelle uitbetaling van de premie na goedkeuring van de aanvraag en wil hiertoe een eloket oprichten waar alle aanvragen tot premies voor verbouwingen en energiebesparende maatregelen kunnen worden ingediend op een uniforme wijze. Hierdoor ontstaat meer ruimte bij de administratie voor de beoordeling en uitbetaling van het dossier. Verder moedigt JONGCD&V steden en gemeenten aan om een woonloket met ambtenaar te voorzien. Dit loket kan een aanspreek- en informatiepunt zijn voor alle lokale en bovenlokale initiatieven rond wonen. 3.9. Open kijk op ‘samenwonen’ “JONGCD&V wil een pleidooi houden voor ‘samen wonen’ in plaats van ‘naast elkaar wonen’.”
19
Denk maar een de Vlaamse renovatiepremie, Vlaamse verbeteringspremie, premies voor energiebesparende maatregelen en andere.
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
27
DEEL 3: WONEN
1097 1098 1099 1100 1101 1102 1103 1104 1105 1106 1107 1108 1109 1110 1111 1112 1113 1114 1115 1116 1117 1118 1119 1120 1121 1122 1123 1124 1125 1126 1127 1128 1129 1130 1131 1132 1133 1134 1135 1136 1137 1138 1139 1140 1141
Co-housing (wanneer verhuur of aankoop eigen delen wordt gecombineerd met gemeenschappelijke delen) en samenhuizen (wanneer verschillende mensen onder één dak wonen) zijn de afgelopen jaren vooral in studentensteden aan een steile opmars bezig als leefvorm, meestal gecreëerd vanuit noodzaak door te weinig aanbod of vanuit financiële overwegingen. De beweging van gemeenschappelijk wonen krijgt meer en meer geïnteresseerden en initiatiefgroepen. Nieuwe initiatieven en projecten schieten als paddestoelen uit de grond. Zoals dat dikwijls gaat met vernieuwende projecten loopt hun pad meestal niet over rozen. Slechts een klein aantal (grotere) projecten ziet hun woonwens concrete vormen aannemen. De nieuwe vormen van ‘samen wonen’ zijn maar moeilijk te vatten binnen ons bestaand kader van fiscaliteit, ruimtelijke ordening en sociale zekerheid. Gemeentebesturen blijken onderling verschillende regels te hanteren in verband met samenhuizen. Bejaardentehuizen, kloostergemeenschappen, beschut wonen, peda’s (studentenhuizen) worden zonder probleem erkend als gemeenschapshuis. Voor alle andere situaties wordt men afzonderlijk gedomicilieerd, met eigen huisnummer en wordt er uitgegaan van het systeem van één gezinshoofd en gezinsleden. In sommige gevallen treden er problemen op in een residentiële buurt, waar het samenhuizen kan benaderd worden als het opdelen in appartementen, hetgeen in zulke zone niet kan (omwille van de dichtheid van bewoning). Wanneer de bestemming van een ruimtelijk uitvoeringsplan en verkaveling beperkt wordt tot eengezinswoningen, is het niet meer mogelijk om de woning in dat gebied op te splitsen. De domiciliering is voor een aantal andere diensten de basis om iemand als alleenstaande of als samenwonende te beschouwen, met gevolgen voor bepaalde aspecten van de sociale zekerheid of fiscaliteit zoals vervangingsinkomens. Verhogingen van het kadastraal inkomen kunnen voor onaangename verrassingen zorgen. Bewoners van een ‘samen wonen’project, in welke vorm dan ook, ondervinden vaak moeilijkheden i.v.m. een aantal fiscale voordelen zoals bij een hypothecair krediet en bij ecologische maatregelen voor een huis. Vaak moeten zij een aparte juridische structuur hiertoe opzetten. Deze, eerder perverse effecten, maken aangemoedigd. JONGCD&V pleitte eerder juridisch kader voor co-housing en andere concrete maatregelen kunnen echter op ‘samenwoonvormen’.
soms dat initiatieven worden afgeremd in plaats van al voor een fiscale en bancaire vereenvoudiging en een vormen van ‘samen wonen’ in het burgerlijk recht. Enkele kortere termijn al veel impact hebben op deze nieuwe
stelling 39 JONGCD&V wil op korte termijn stappen zetten omtrent een beter ‘statuut’ voor samenwoners en meer mogelijkheden voor projectontwikkeling. substelling 39.1 JONGCD&V wil een apart statuut dat samenwonen mogelijk maakt tussen meer dan twee personen. Bij dergelijke constructies verdwijnt evenwel het fiscale voor- of nadeel en de gevolgen voor sociale zekerheid. Het rechten- en plichtenkader worden evenwel behouden.
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
28
DEEL 3: WONEN
1142 1143 1144 1145 1146 1147 1148 1149 1150 1151 1152 1153 1154 1155 1156 1157 1158 1159 1160 1161 1162 1163 1164 1165
substelling 39.2 JONGCD&V pleit er voor dat bij de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen en verkavelingen men de mogelijkheden van woningopsplitsing in sommige situaties niet uitsluit. Bij de aanduiding van de bestemming kan men zowel eengezinswoningen als meergezinswoningen opnemen. Men kan bijvoorbeeld een beperking opleggen naar het aantal woningen per perceel, rekening houdend met de draagkracht van de omgeving. substelling 39.3 JONGCD&V wil alternatieve en flexibele woonvormen zoals co-housing alle ruimte en kansen geven. Voor jonge starters is het vaak een ideale samenlevingsvorm aangezien ze de kosten drukt, sociaal en duurzaam is. Daartoe moeten drempels in het burgerlijk recht, bancair recht, administratief recht, huurrecht, appartementsrecht en fiscaal recht zoveel als mogelijk worden weggewerkt. Zo moet het bijvoorbeeld eenvoudiger zijn een grote woning onder te verdelen en te verbouwen in kleinere wooneenheden en deze later weer samen te voegen. De klassieke samenlevingsvormen zijn niet de enige samenlevingsvormen die ons recht moet stimuleren. substelling 39.4 JONGCD&V wil dat overheden innovatie projectontwikkelingsformules zoals Community land trust20 (CLT) of co-housing als optie overwegen bij de ontwikkeling van nieuwe woongebieden.
20
Een community land trust is een organisatie zonder winstoogmerk die gronden of vastgoed in bezit neemt, en deze beheert en in ontwikkeling brengt ten gunste van de lokale gemeenschap. Het doel is om eigendommen te verwerven en deze voor altijd te beheren in een trust ten behoeve van een gemeenschap. Hierdoor kan een betaalbaar woningaanbod worden gecreëerd voor lagere inkomensklassen. Ook ander functies (economische activiteiten, diensten) kunnen een plaats krijgen op de gronden van de Community Land Trust, voor zover ze de gemeenschap ten goede komen.
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
29
DEEL 4: GEZIN & LEVEN
1166 1167 1168 1169 1170 1171 1172 1173 1174 1175 1176 1177 1178 1179 1180 1181 1182 1183 1184 1185 1186 1187 1188 1189 1190 1191 1192 1193 1194 1195 1196 1197 1198 1199 1200 1201 1202 1203 1204 1205 1206 1207 1208
4. GEZIN & LEVEN “Het leven is meer dan werken alleen”. Een goede combinatie tussen arbeid, gezin en vrije tijd is niet altijd evident. We leven in een maatschappij met een hoge werkdruk, toenemende werkstress, vraag naar meer flexibiliteit én een ruime keuze aan vrije tijds- en engagementsmogelijkheden. Bovendien sta je ook als starters voor de uitdaging dit alles te combineren met je privésituatie: als alleenstaande, samenwonende, ouder… Daarbij komt dat het ‘traditionele’ gezin evolueerde naar diverse gezinsvormen zoals het éénoudergezin en nieuw samengestelde gezinnen. De combinatie tussen arbeid, gezin en vrije tijd wordt nog complexer als er naast het individu ook kinderen of zorgbehoevende familieleden bijkomen. Als JONGCD&V zijn we ervan overtuigd dat het essentieel is om te blijven zoeken naar een goed evenwicht tussen arbeid, gezin en vrije tijd in de arbeidsorganisatie. Als jongeren zijn we bereid langer te werken, maar dan wel in een flexibel kader en in dialoog met de werkgever. Werkbaar werk staat hoog op onze prioriteitenlijst. Werkdruk en werkstress van een werknemer hebben dan ook een behoorlijke impact op de beperkingen en mogelijkheden van de andere gezinsleden. Of op de eigen engagementen naast het werk. En dus op de samenleving in haar geheel. 4.1. Flexiwerken “JONGCD&V pleit voor meer flexibiliteit zowel in de werkplek als in arbeidstijden om mensen meer aan het werk te krijgen en om arbeid beter met zorgtaken thuis te laten combineren.” Als jonge christendemocraten zijn we overtuigd van een goed evenwicht tussen arbeid, gezin en vrije tijd in de arbeidsorganisatie. Als jongeren zijn we bereid langer te werken, maar dan wel in een flexibel kader en in dialoog met de werkgever. Werkbaar werk staat hoog op onze prioriteitenlijst. Werkdruk en werkstress van een werknemer hebben dan ook een behoorlijke impact op de beperkingen en mogelijkheden van de andere gezinsleden. Of op de eigen engagementen naast het werk. En dus op de samenleving in haar geheel. Ook voor werkgevers is het creëren van een stressvrije werkomgeving en het garanderen van een goed evenwicht tussen werk en privé niet onbelangrijk. Wie elke dag problemen heeft om het werk te combineren met bijvoorbeeld de opvang van de kinderen, kijkt vier keer vaker uit naar een andere job. Werknemers die uitkijken naar een andere baan zijn een kost voor de organisatie. Nieuw personeel werven is duur. Het bedrijf verliest competenties en ervaring, moet opnieuw investeren in het inwerken van personeel. Als het personeelsverloop groot is, neemt de werkdruk toe voor het overige personeel. Uit cijfers van de SERV21 blijkt dat iets meer dan 7% van de werknemers die een goede werk-privé balans hebben regelmatig de overstap naar een andere baan overwegen. Dat aantal stijgt tot 23% in de groep met een problematische balans en tot 33% in de groep medewerkers die geen evenwichtige werk-privé balans hebben.
21
SERV, Werken aan werkbaar werk: de werkbaarheidsmonitor, 2013
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
30
DEEL 4: GEZIN & LEVEN
1209 1210 1211 1212 1213 1214 1215 1216 1217 1218 1219 1220 1221 1222 1223 1224 1225 1226 1227 1228 1229 1230 1231 1232 1233 1234 1235 1236 1237 1238 1239
JONGCD&V pleit voor een maximale benutting van de voordelen van flexibel werken. In bepaalde gevallen is flexiwerken echter ook een bedreiging: bijvoorbeeld wanneer de grens tussen werken en leven in de gezinssituatie verloren gaat en technologie ervoor zorgt dat het werk continu achtervolgt. Een aangepaste strategie moet het menselijke aspect van samenwerken bewaren en een gezonde grens bewaken tussen werken en leven. De huidige wetgeving geeft ons weinig mogelijkheden om flexibel met de werktijd om te gaan. In de praktijk zien we werkgevers allerlei formules uitdenken in het voordeel van hun werknemers. Vaak zijn deze onwettig of juridisch gezien klassieke deeltijdse contracten. Zo is het onmogelijk om het globale pakket aan werkuren per maand op te nemen in weken met variërende werkuren, de zogenaamde glijdende werktijden: een week 45 uur werken, om de week daarna slechts 27 uren te kloppen. Ouders zijn vragende partij voor schoolbel22- en co-ouderschapscontracten23. Zowel de werkgevers als werknemers zijn klaar voor een nieuw ‘contract’. stelling 40 JONGCD&V pleit voor een maximale benutting van de voordelen van flexibel werken en wil werknemers het recht geven op glijdende werktijden. Dit recht kan echter wel beperkt worden om het flexibel werken te laten samengaan met de organisatie en de omstandigheden van de specifieke arbeidsomstandigheden.Een maximale benutting van de glijdende werktijden is maar mogelijk als we afstappen van systeem van week-werkuren en evolueren naar maand-werkuren. 4.2. Nieuwe kijk op openingsuren “Een betere spreiding van winkelgedrag betekent een efficiëntere benutting van de bestaande infrastrucuur.” Overheidsdiensten, banken en de meeste winkels zijn enkel open tijdens de werkuren. Dat is een overblijfsel uit de tijd dat vrouwen aan de haard bleven en gingen winkelen terwijl de mannen uit werken waren. Eenverdienende twee-oudergezinnen zijn al lang niet meer de norm24 maar toch zijn de
22
Schoolbelcontracten zijn overeenkomsten waarbij enkel gewerkt wordt binnen de schooluren. Het gaat hier nog steeds om deeltijdse contracten, maar de werkuren leunen al meer aan bij een voltijdse job. Er wordt slechts een deeltje van de voormiddag en een deel van de namiddag afgeknabbeld, daar waar gewone deeltijdse contracten meestal met halve of volledige dagen werken. Bovendien wordt er met een schoolbelcontract minder aan het loon geraakt, aangezien er meer uren worden gewerkt. 23 Een co-ouderschapscontract laat toe dat de werknemer in de week dat de kinderen bij hem of haar zijn minder werkt, en in de andere week langere dagen doet. Dit gebeurt door te werken met een variabel uurrooster over een cyclus van 2 weken. Gemiddeld gezien zal de arbeidsduur (en dus ook het loon) hoger zijn dan wanneer de werknemer met een klassiek deeltijds contract werkt. Bij dit laatste is er een vaste uurregeling waarbij de prestaties altijd noodgedwongen aangepast zullen zijn aan de week waarin de ouder het minst kan of wil werken. In de week dat de ouder de kinderen niet heeft, verliest hij of zij dus uren (en loon). Het coouderschapscontract biedt voor alle partijen meer flexibiliteit en het is financieel interessanter voor de werknemer. Uiteraard is deze vorm van variabele uurroosters ook mogelijk voor mensen met een andere gezinssituatie die een zekere vorm van flexibiliteit vereist. Bijvoorbeeld voor wie een partner heeft die in ploegen werkt of die op geregelde tijdstippen voor zijn werk naar het buitenland moet. 24 Studiedienst Vlaamse Regering (SVR), Gezinstransities in Vlaanderen, 2013/2
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
31
DEEL 4: GEZIN & LEVEN
1240 1241 1242 1243 1244 1245 1246 1247 1248 1249 1250 1251 1252 1253 1254 1255 1256 1257 1258 1259 1260 1261 1262 1263 1264 1265 1266 1267 1268 1269 1270 1271 1272 1273 1274 1275 1276 1277 1278 1279 1280 1281 1282 1283
openingsuren nog steeds dezelfde. Dat zorgt voor heel wat stress bij onder andere éénoudergezinnen en tweeverdieners die verplicht zijn om allemaal samen in drommen op zaterdag hun inkopen te gaan doen of hun schaarse verlof op te offeren. Een betere spreiding van openingsuren zou een positief effect kunnen hebben op efficiëntie en benutting van bestaande infrastructuur. Denk aan minder files, makkelijker parkeerplaats vinden, kortere wachtrijen,... Maar ook meer sociale controle ’s avonds en leefbaardere steden. Ook voor de winkeliers zou een verschuiving, eventueel zelfs gekoppeld aan een vermindering van het effectief aantal gewerkte uren, een goede zaak kunnen zijn. Op dit moment zijn veel winkels open terwijl er weinig kopers zijn, en dicht wanneer mensen tijd hebben om te gaan winkelen. Stel dat winkels minder lang open zijn maar op uren dat meer mensen ook effectief tijd hebben, dan creëer je een duidelijke winwin. Belangrijke nuance: JONGCD&V wil geen deregulering, omdat dit wellicht leidt tot een opbod van langere openingstijden zonder economische meerwaarde, maar een verschuiving om de structuren aan te passen aan de mensen en zo te vermijden dat mensen leven in functie van de structuren in plaats van omgekeerd. Bovendien riskeren winkeliers dat klanten zullen “stemmen met hun voeten” en hun producten online kopen. Internetwinkels zijn immers 24/24 open. De wetgeving zelf is hier niet het probleem. Winkels mogen open zijn tot 20.00 uur, 21.00 uur op vrijdag en zelf hun rustdag kiezen.25 Toch sluiten de meeste winkels om 18.00 uur omdat werknemers vanaf dan avondwerkpremies vragen waardoor het uurloon stijgt tot 150% van het normale loon. Door dit verschil te verminderen, door lagere lasten op avondwerk, kan de belastingbetaler met een relatief gering bedrag een hoop onthaasting kopen. Het principe dat kan worden gevolgd is het belastingvrij maken van de avondwerkpremie voor de werkgevers. Het principe van de uitbetaling van 150% van het normale loon blijft gelden. Voor de overheid is het budgetneutraal want die meerpremies worden momenteel (tenzij in supermarkten) toch niet uitbetaald. Voor de werknemers is het koopkrachtverhogend want hun uurloon verhoogt, weliswaar in ruil voor iets meer flexibiliteit. Winkeliers wordt een mogelijkheid geboden om hun werknemers belastingvrij een loonsverhoging te geven. Het past dus in de trend om lasten op arbeid te verlagen, maar zorgt ervoor dat we daar als maatschappij toch iets voor terug te krijgen. Tot slot garandeert deze manier van werken dat slechts deels wordt tussengekomen in de meerkost van de avondopening. Dit is belangrijk om te vermijden dat werknemers door de lagere loonkost worden gedwongen om ’s avonds in plaats van overdag te werken wanneer dit geen maatschappelijke meerwaarde creëert. Het blijft een gedeeltelijke inspanning vragen van zowel de werkgever als de werknemer, wat misbruik vermijdt. stelling 41 JONGCD&V pleit voor een aanmoediging tot verschuiving van de openingsuren die beter aangepast is aan de nieuwe maatschappelijke realiteit maarniet voor een uitbreiding van de openingsuren.
25
Wet betreffende de openingsuren in handel, ambacht en dienstverlening, 10 november 2006
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
32
DEEL 4: GEZIN & LEVEN
1284 1285 1286 1287 1288 1289 1290 1291 1292 1293 1294 1295 1296 1297 1298 1299 1300 1301 1302 1303 1304 1305 1306 1307 1308 1309 1310 1311 1312 1313 1314 1315 1316 1317 1318 1319 1320 1321 1322 1323 1324 1325 1326 1327 1328 1329 1330
substelling 41.1 Om dit te stimuleren wil JONGCD&V de loonlasten voor de werkgever op de avondwerkpremie belastingvrij maken om zo op een budgetneutrale manier winkeliers aan te moedigen hun winkels langer open te houden. substelling 41.2 JONGCD&V blijft gekant tegen een algemene regeling rond zondagswerk of een veralgemeende zondagsopening. Als alternatief stelt JONGCD&V de mogelijkheid van één zondagsopening per maand voor, gekoppeld aan culturele, sportieve, gastronomische of andere gemeenschapsvormende activiteiten en events met een dorp- of stadsversterkend element. Op die manier ontstaat een win-win en biedt de zondagsopening een meerwaarde voor het sociaal weefsel van de gemeenschap. 4.3. Honoreren van maatschappelijk engagement “Menselijke relaties en activiteiten dragen ook voor een belangrijk deel bij aan ons geluksgevoel.” De uitbouw van een carrière vervult een belangrijke rol in de persoonlijke ontplooiing gedurende ons leven. Toch dient volgens JONGCD&V erkend te worden dat vele aspecten van het leven ook buiten het werkgebied vallen: zorg voor het gezin of familie, vrijwilligerswerk in het lokale verenigingsleven: het zijn belangrijke maatschappelijk functies waarvoor nochtans geen economische meerwaarde kan worden uitgedrukt. Bovendien dragen contacten en activiteiten ook bij aan ons geluksgevoel. Onze sociale zekerheid is echter niet onbeperkt. We moeten dus keuzes maken. En het is bovenal belangrijk dat de impact van deze keuze op sociale rechten duidelijk is, zodat starters hiermee ook bewust kunnen omgaan. stelling 42 JONGCD&V wil dat jongeren die adempauze willen nemen tijdens hun carrière om tijd te maken voor activiteiten met een sociale of maatschappelijke meerwaarde (tijdelijk uitproberen van zelfstandige carrière) dit moeten kunnen met behoud van sociale rechten (onder meer pensioenopbouw). Voor andere activiteiten (bv. sabbatjaar of wereldreis) meent JONGCD&V dat er niet langer een gelijkstelling met gewerkte periodes moet zijn. De middelen zijn beperkt, keuzes moeten gemaakt worden. 4.4. Omgaan met stress en de zoektocht naar geluk “Gelukkig zijn …, Gelukkig zijn. Daarvoor wil ik alles geven, weg wat teveel is, geen stress aan mijn lijf, gelukkig zijn …”. Geluk, Raymond zocht er al naar in 1975. Ongeveer 40 jaar later blijkt dit in onze samenleving nog steeds geen evidentie te zijn. Hoe hoger onze welvaart stijgt, hoe ongelukkiger we worden. Zelfs in die mate dat er in Vlaanderen elke 7 uur een zelfdoding plaatsvindt en elke 35 minuten een suïcidepoging is. Bij vrouwen is het zelfs één van de belangrijkste doodsoorzaken tussen 15 en 39 jaar en ook in de leeftijdscategorie 40 tot 60 neemt het toe. Bij mannen is zelfdoding de belangrijkste doodsoorzaak tussen de leeftijdscategorie 30 en 50 jaar. Jonge vrouwen vormen de belangrijkste risicogroep en zelfs 1 op 3 holebi-jongeren denkt aan zelfdoding.
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
33
DEEL 4: GEZIN & LEVEN
1331 1332 1333 1334 1335 1336 1337 1338 1339 1340 1341 1342 1343 1344 1345 1346 1347 1348 1349
Terecht zet Vlaams minister van Volksgezondheid Jo Vandeurzen (CD&V) het komende jaar in dan ook in op de preventie van zelfdoding op de werkvloer en de vorming van sleutelfiguren in elke organisatie: vertrouwenspersonen die worden opgeleid om suïcidaal gedrag te herkennen. Voor JONGCD&V mag het echter wat meer zijn en dient ‘omgaan met stress’ of gewoon weg ‘het zoeken naar geluk’ een opleidingsaanbod te zijn waar iedere burger goedkoop op kan intekenen. Fit & Vitaal zijn kan je leren. Nog maar al te vaak wordt dit lacherig afgedaan als goedkope newage shit waar je groene thee hoort te drinken, een reis naar Ubud ambieert of elkaar met de nodige namastés begroet. stelling 43 Hoe hoger onze welvaart stijgt, hoe meer we worstelen met essentiële vragen over geluk en over de nut en de rol van de mens in de samenleving.Zelfdoding is een maatschappelijk probleem dat in Vlaanderen jammer genoeg niet alleen crisis gebonden is. JONGCD&V pleit ervoor om naast vertrouwenspersonen die suïcidaal gedraag herkennen de problematiek ook breder te benaderen en een betaalbaar opleidingsaanbod voor iedere burger te voorzien waar ‘vitaal zijn’ centraal staat. Bovendien moet de overheid permanente sensibiliseringsacties opzetten die de werkgever op een eenvoudige manier kan implementeren op de werkvloer. JONGCD&V pleit voor een versnelde invoering van de terugbetaling voor psychotherapeuten, klinisch psychologen en klinisch orthopedagogen en voor de invoering van de regeling sociaal betalende derde voor de rechthebbenden die beroep doen op deze diensten.
1350 1351 1352 1353 1354 1355 1356 1357 1358 1359 1360 1361 1362 1363 1364 1365 1366 1367 1368 1369 1370 1371 1372 1373 1374 1375 1376 1377
4.5. Kinderopvang “Vlaanderen kan vandaag gemiddeld op 100 kinderen 39 plaatsen in de kinderopvang voorzien. Hiermee behalen we net de Europese norm, maar het bereiken van deze norm mag geen eindpunt zijn.” De Vlaamse overheid voorziet in 2014 negen miljoen euro extra voor de realisatie van in totaal 1.700 betaalbare kinderopvangplaatsen. Daarnaast gaat er 4 miljoen euro naar de pedagogische ondersteuning van opvangvoorzieningen. JONGCD&V vindt dit een stap in de goede richting. Echter, kwaliteitsvolle en betaalbare kinderopvang blijft een utopie. Een steeds groter deel van het gezinsbudget gaat naar de opvang van de kroost. Hierdoor wordt de combinatie werk-gezin onhoudbaar en dreigt de arbeidsparticipatie te dalen. In vergelijking met onze buurlanden scoren we hierop nu reeds slecht. Zowel werknemers als werkgevers in Vlaanderen zijn vragende partij om in de nabijheid van het bedrijf kinderopvang te voorzien. Er bestaat reeds een regeling waarbij werkgevers kinderopvang zelf kunnen organiseren, inclusief fiscale gunstregeling. Ons economisch weefsel is hier echter niet op voorzien. KMO’s zijn te kleinschalig om op zichzelf voldoende capaciteit te genereren en pieken en dalen in kinderopvang op te vangen. Op bedrijventerreinen zien we bedrijventerreinmanagement ontstaan, waarbij de KMO’s, via een daartoe opgerichte bedrijvenvereniging, gezamenlijk initiatieven nemen op het vlak van parkeerruimte, groenvoorziening, vuilophaling, EHBO-opleidingen, waterzuivering, personeelsadministratie,… . Via ditzelfde vehikel kunnen werkgevers gezamenlijk kinderopvang organiseren in de nabijheid van het bedrijf. stelling 44 JONGCD&V wil kinderopvangcentra inplanten op bedrijventerreinen. Via de vereniging die instaat voor het bedrijventerreinmanagement kunnen werkgevers gezamenlijk kinderopvang organiseren in de nabijheid van het bedrijf. Werkgevers kunnen een stuk van de kost van de kinderopvang op zich nemen JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
34
DEEL 4: GEZIN & LEVEN
1378 1379 1380 1381 1382 1383 1384 1385 1386 1387 1388 1389 1390 1391 1392 1393 1394 1395 1396 1397 1398 1399 1400 1401 1402 1403 1404 1405 1406 1407 1408 1409 1410 1411 1412 1413 1414 1415 1416 1417 1418 1419 1420 1421 1422 1423 1424
en zo een extra voordeel aan de werknemers aanbieden. Bedrijven in de buurt van het bedrijventerrein kunnen, indien gewenst, capaciteit inhuren. JONGCD&V wil een grote vermeerdering van kinderopvanginitiatieven in Vlaanderen, met prioriteit voor inkomensgerelateerde kinderopvanginitiatieven. In het toekennen van plaatsen voor IKG-opvang moet daarenboven rekening gehouden worden met de vraag naar kinderopvanginitiatieven in de gemeente. Kinderopvang biedt echter geen oplossing voor gezinnen of alleenstaanden met kinderen in de zomer- en andere vakantieperiodes. Bedrijven genieten momenteel namelijk slechts een beperkte aftrek voor de allerjongsten tussen nul en drie jaar. De maatregel wordt in de praktijk echter nauwelijks gebruikt. stelling 45 JONGCD&V wil het fiscale voordeel voor kinderopvang voor werkgevers verruimen naar opvang voor kinderen tussen nul en twaalf jaar. 4.6. Vrijetijdsbesteding kinderen “Buitenschoolse opvanginitiatieven ondersteunen kinderen in hun ontwikkeling, bieden een ruim en divers spelaanbod aan en spelen in op noden en wensen van kinderen en hun gezinnen.” Buitenschoolse opvanginitiatieven hebben een belangrijke maatschappelijke waarde. Zij hebben een kwaliteitsvol aanbod, gebaseerd op een pedagogische visie, met oog voor de economische, pedagogische en sociale functie van kinderopvang. Daarbij hebben ze bijzondere aandacht voor diversiteit, welbevinden en betrokkenheid en veiligheid. Door de huidige maatschappelijke tendensen kan de verantwoordelijkheid niet meer alleen door de kinderopvang gedragen worden. JONGCD&V ziet een toekomst in een gedeelde verantwoordelijkheid over verschillende domeinen heen en stellen voor om een samenwerking tussen kinderopvang, onderwijs, de vrijetijdssector, cultuurdienst, sport en andere mogelijke partners uit te bouwen. stelling 46 JONGCD&V wil een betere afstemming tussen de school- en vrijetijd van de kinderen en de arbeidstijd van de ouders. Het is maatschappelijk niet meer haalbaar dat de schooltijd steeds meer wordt ingeperkt. Analoog met de voorschoolse kinderopvang (minimaal 10 uur aaneensluitend open tussen 7u30 en 18u) stellen we een minimale openingstijd van scholen voor Waarbij het huidige aanbod naast de huidig vrijetijdsactiviteiten aangeboden wordt. Dit eventueel met transport tussen de school en die na schoolse opvang. Vanuit Vlaanderen moeten hier dan ook voldoende middelen worden voorzien voor alle onderwijsnetten. In het veld van vrijetijdsbesteding voor jongeren zijn er diverse initiatieven en sectoren. Dit brengt verschillende regelgevende kaders met zich mee, niet enkel naar personeelsstatuut, maar eveneens naar kwaliteits- en veiligheidsnormen en het pedagogisch kader. Elke vorm van vrijetijdsbesteding voor kinderen moet voldoen aan enkele minimale kwaliteitseisen, ongeacht wie dit aanbod organiseert. De verschillende kaders zijn momenteel een rem op maximale samenwerking. Hierdoor wordt eveneens de multifunctionele inzetbaarheid van middelen en infrastructuur beperkt.
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
35
DEEL 4: GEZIN & LEVEN
1425 1426 1427 1428 1429 1430 1431 1432 1433 1434 1435 1436 1437 1438 1439 1440 1441 1442 1443 1444 1445 1446 1447 1448 1449 1450 1451 1452 1453 1454 1455 1456 1457 1458 1459 1460 1461 1462 1463 1464
stelling 47 JONGCD&V pleit voor meer samenwerking tussen organisaties die instaan voor vrijetijdsbesteding van kinderen, over alle sectoren heen, om zo de maximale samenwerking en multifunctionele inzetbaarheid van middelen en infrastructuur alle kansen te bieden. JONGCD&V wil echter continue aandacht voor de terechte bekommernis van het middenveld en het ruimere verenigingsleven dat strenge normering en de daarmee gepaard gaande professionalisering initiatieven niet mogen verstikken. We mogen regelgeving niet op zo’n niveau leggen dat vrijwilligers afhaken omdat het niet meer haalbaar is.
4.7. Een evenwaardige fiscale druk ongeacht de gezinssamenstelling “We willen de positieve of negatieve gevolgen van een bepaalde gezinssamenstelling op het netto besteedbaar inkomen (wat er over blijft van het nettoloon nadat het hypothecair krediet is afbetaald, inkopen voor het huishouden zijn betaald en het kindergeld is gestort) afvlakken.” Belgische lonen behoren tot de meest belaste in Europa, maar via onder andere de kinderbijslag komt daar een groot stuk van terug. De christendemocraten zijn de architecten van de sociale zekerheid en geloven in de kracht van het gezin. JONGCD&V wil de kinderbijslag hervormen (een gelijk bedrag voor elk kind), maar het principe blijft wel overeind. Een studie van de Gezinsbond26 stelt dat de huidige kinderbijslag onvoldoende is om alle kosten verbonden aan kinderen te compenseren. Wanneer we echter het ‘ten laste-voordeel’ op het loon verrekenen blijkt uit een recent loonstudie van de Tijd27 dat een tweeoudergezin met één kostwinner en twee kinderen een hoger netto besteedbaar inkomen (wat er over blijft van het nettoloon nadat het het hypothecair krediet is afbetaald, inkopen voor het huishouden zijn betaald en het kindergeld is gestort) heeft dan een alleenstaande zonder kinderen. JONGCD&V wil deze discrepantie aanpakken. We gaan niet voor eenzelfde fiscaal systeem ongeacht de gezinssamenstelling. Dit zou grote onevenwichten veroorzaken. Wel willen we de positieve of negatieve gevolgen van een bepaalde gezinssamenstelling op het netto besteedbaar inkomen (wat er over blijft van het nettoloon nadat het hypothecair krediet is afbetaald, inkopen voor het huishouden zijn betaald en het kindergeld is gestort) afvlakken. Een oversubsidiëring (via subsidies en andere voordelen op loon) van een bepaalde gezinssamenstelling brengt de langetermijnstabiliteit van het sociale zekerheidssysteem in gevaar. stelling 48 JONGCD&V pleit voor een betere spreiding van de fiscale druk die minder onderscheid maakt op basis van gezinssamenstelling.
1465
26
http://www.gezinsbond.be/index.php?option=com_content&view=article&id=2113:recht-op-kinderbijslagin-grondwet&catid=181&Itemid=373 27 http://www.tijd.be/dossier/loonstudie
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
36
DEEL 4: GEZIN & LEVEN
1466 1467 1468 1469 1470 1471 1472 1473 1474 1475 1476 1477 1478 1479 1480 1481 1482 1483 1484 1485 1486 1487 1488 1489 1490 1491 1492 1493 1494 1495 1496 1497 1498 1499 1500 1501 1502 1503 1504 1505 1506 1507 1508 1509 1510 1511 1512
4.8. Een andere kijk op het gezin 4.8.1.
Mee-opvoeders erkennen (sociaal ouderschap)
“Diversiteit in samenstelling van het gezin brengt met zich mee dat naast juridische ouders vaak meerdere mensen betrokken bij de opvoeding van kinderen (partner juridische ouder, familielid, …).” De wetgever voorziet geen kader van rechten (recht hebben te mogen beslissen over de dagelijkse opvoeding, vrijetijdsbesteding, de sociale contacten, de taal, medische ingrepen, …) en plichten (huisvesting, het levensonderhoud, de gezondheid, het toezicht, de opleiding, …) voor deze meeopvoeders. Zonder de opmaak van een testament zijn er eveneens geen erfrechten tussen de meeopvoeders en de kinderen. stelling 49 JONGCD&V wil de mogelijkheid creëren een sociale status toe te kennen met rechten en plichten tussen een kind en een persoon die betrokken is bij zijn opvoeding, indien deze persoon een uitzonderlijke affectieve band met het kind kan aantonen. Dit kader is geen aanvulling op of wijziging van mogelijke adoptieregelingen en/of erkenningsprocedures. De bestaande juridische ouders blijven behouden. 4.8.2.
Procedure meemoederschap & meevaderschap vereenvoudigen
“We evolueren steeds meer naar een gelijkheid in rechten tussen hetero- en holebikoppels (denk aan ouderschapsverlof voor meemoeders, holebi-huwelijk, …). Toch zijn er nog enkele ongelijkheden te bespeuren.” Bij gehuwde heterokoppels wordt de man automatisch de tweede juridische ouder van het kind (naast de biologische moeder) wanneer het kind tijdens het huwelijk wordt geboren. Bij ongehuwde heterokoppels kan de man het kind erkennen, hetzij tijdens de zwangerschap, hetzij tijdens na de geboorte, bij de burgerlijke stand. Bij lesbische koppels moeten echter de meemoeders (de partner van de biologische moeder van het kind), gehuwd of ongehuwd, het kind van hun partner adopteren om er een juridische band mee te verwerven. Hiertoe moet de meemoeder, na de geboorte, een adoptieprocedure met daaraan verbonden kosten opstarten. Bovendien kan de adoptieprocedure pas gefinaliseerd worden met een rechterlijke beslissing. Dit brengt minstens enkele maanden rechtsonzekerheid met zich mee, zowel voor het kind (geen garantie op twee juridische ouders) als de ouders (geen garantie dat de meemoeder ook daadwerkelijk juridische ouder wordt). Ook voor een meevader die moet adopteren om de juridische ouder te worden wil JONGCD&V de procedure vereenvoudigen. stelling 50 JONGCD&V wenst de bestaande wetgeving voor meemoeders of meevaders te vereenvoudigen: - bij een gehuwd koppel wordt de meemoeder/meevader, wanneer het kind wordt geboren tijdens het huwelijk, automatisch de tweede juridische ouder van het kind
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
37
DEEL 4: GEZIN & LEVEN
1513 1514 1515 1516 1517 1518 1519 1520 1521 1522 1523 1524 1525 1526 1527 1528 1529 1530 1531 1532 1533 1534 1535 1536 1537 1538 1539 1540 1541 1542 1543 1544 1545 1546 1547 1548 1549 1550 1551 1552
-
bij een ongehuwd koppel kan de meemoeder/meevader het kind erkennen bij de burgerlijke stand, hetzij tijdens de zwangerschap, hetzij na de geboorte.
Ook moeten holebikoppels het recht hebben om evenveel ouderschapsverlof op te nemen zoals bij een heterokoppel 4.8.3.
Buitenlandse adoptie holebi-koppels mogelijk maken
“In 2006 werd adoptie door holebi-koppels mogelijk gemaakt, toch blijft buitenlandse adoptie door holebi’s in de praktijk zo goed als onmogelijk.” Het traditionele heterogezin is al lang niet meer het enige opvoedingsmodel voor kinderen van vandaag. We worden in onze samenleving geconfronteerd met een diversiteit van samenlevingsvormen: gehuwde koppels, samenwonenden, holebi-paren, nieuw samengestelde gezinnen, alleenstaanden. In 2006 werd adoptie door holebi-koppels mogelijk gemaakt, een belangrijke ontbrekende schakel in gelijke rechten voor holebi’s, maar evenzeer in gelijke rechten en bescherming voor elk kind. Tot 2006 konden holebi’s enkel als individu kinderen adopteren en niet als koppel. De mee-ouder had als gevolg geen enkele juridische band met het kind. Zo waren ze niet aansprakelijk voor het kind, hadden ze geen beslissingsrecht op het vlak van onderwijs of medische ingrepen, moesten ze geen onderhoudsgeld betalen en bestond er geen erfrecht voor het kind. Voor de kinderen van elk koppel, welke hun seksuele geaardheid of juridische band ook moge wezen, is juridische zekerheid noodzakelijk. Nu de mogelijkheid bestaat om te adopteren blijft er in de praktijk echter een grote ‘maar’. Buitenlandse adoptie door holebi’s blijft in de praktijk zo goed als onmogelijk. Vlaanderen (via de adoptieautoriteit) werkt namelijk niet samen met landen die holebi-kandidaat-ouders aanvaarden. Hierdoor blijkt de wet uit 2006 een lege doos. Zuid-Afrika en de Verenigde Staten staan bijvoorbeeld wel holebi-adoptie toe, maar vreemd genoeg wil het in België om allerhande redenen niet erg vlotten met de samenwerking. Een vaak gehoord argument is dat de opvoeding en bescherming van het kind voorop staat. Uit (recent) onderzoek blijkt echter ook dat het mogelijks negatief effect van een opvoeding door holebi-koppels op kinderen onbestaande is. Bovendien is binnenlandse adoptie wél een optie. Daarnaast is de kinderwens bij holebikoppels een weloverwogen keuze, gezien de stevige procedure waar ze door moeten bij adoptie. stelling 51 JONGCD&V stelt het belang van het kind voorop., en wilmet betrekking tot buitenlandse adoptie, gelijke kansen voor holebi-koppels. Hierdoor garanderen we eveneens het recht van ieder kind op twee juridische ouders. Vlaanderen moet inspanningen leveren om internationale adoptie door holebi’s mogelijk te maken door samenwerkingsakkoorden te sluiten met herkomstlanden die adoptie door holebi’s toelaten of mogelijk in de toekomst zullen toelaten. De Vlaamse adoptieambtenaar (Kind & Gezin) neemt hier een pro-actieve rol in op.
JONGCD&V - STARTcongres - 22-23 februari 2014 - Antwerpen
38