Ecowijken Definitie, inventarisatie en omschrijving van de randvoorwaarden DEEL A: Rapport
Auteurs:
Karel Moentjens Sirka Lüdtke
Promotor: Prof. Georges Allaert
Gent, September 2013
Studie in opdracht van het Agentschap voor Natuur en Bos Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
1
2
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
1
Context ........................................................................................................................................................................................... 5 1.1 1.2 1.3 1.4
2
Probleemstelling en opgave ................................................................................................................................................5 Finaliteit .....................................................................................................................................................................................6 Methodiek ................................................................................................................................................................................6 Leeswijzer ..................................................................................................................................................................................9
Theoretisch kader ecowijken ............................................................................................................................................... 11 2.1
Definitie ecowijken .............................................................................................................................................................. 11
2.1.1 Ecowijken – een ruim begrip................................................................................................................................................... 11 2.1.2 Definitie ecowijken in dit onderzoek ...................................................................................................................................... 13
2.2 De maatschappelijke relevantie van ecowijken .......................................................................................................... 15 2.3 Ontwerpprincipes ................................................................................................................................................................ 17 2.3.1 Ligging .................................................................................................................................................................................... 18 2.3.2 Eigenheid van de locatie ....................................................................................................................................................... 20 2.3.3 Groen en zijn verschillende functies ....................................................................................................................................... 20 2.3.4 Densiteit en morfologie ........................................................................................................................................................... 21 2.3.5 Efficiënt en gemengd ruimtegebruik ..................................................................................................................................... 24 2.3.6 Meerschaligheid ..................................................................................................................................................................... 25 2.3.7 Ontsluiting zachte verkeersinfrastructuur en ontmoedigen auto .......................................................................................... 26 2.3.8 Participatie, procesbetrokkenheid en open communicatie ................................................................................................. 26 2.3.9 Ontwerp en beheer ................................................................................................................................................................ 27
3
Tot voorbeeld strekkende Europese en Vlaamse ecowijken ................................................................................... 29 Situering ecowijkvoorbeelden........................................................................................................................................... 30 Ontwerp en planning.......................................................................................................................................................... 32 3.2.1 Ligging en ontstaan ................................................................................................................................................................ 32 3.2.2 Schaal, grootte en woondichtheid ........................................................................................................................................ 34 3.3 Functionaliteiten van de groenstructuur ......................................................................................................................... 36 3.3.1 Functies van groen ................................................................................................................................................................. 36 3.1 3.2
3.3.2 Initiatiefnemer en rol van participatie .................................................................................................................................... 43 3.3.3 Instrumentarium....................................................................................................................................................................... 47 Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
3
4
5
Troeven, knelpunten en oplossingsrichtingen ............................................................................................................... 56 4.1
… met betrekking tot ontwerpprincipes .......................................................................................................................... 57
4.2
... met betrekking tot functies groen en groenstructuur .............................................................................................. 74
4.3 4.4
… met betrekking tot initiatiefnemer, organisatie en management van groenbeheer ....................................... 81 … met betrekking tot groenbeleid en instrumentarium ............................................................................................. 102
Conclusies ................................................................................................................................................................................. 114 Bronnen ...................................................................................................................................................................................... 117 Bijlagen....................................................................................................................................................................................... 119
4
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
1
Context
1.1
Probleemstelling en opgave
Onder invloed van de milieu- en klimaatproblematiek groeit de noodzaak tot duurzame stedenbouw, met sleutelwoorden als compact bouwen, verdichten én tegelijkertijd vergroenen. Eén antwoord hierop is de groeiende populariteit van ecologisch geïnspireerde wijken of ecowijken in binnen- en buitenland. Ecowijken zijn concepten waarin stedelijke gebieden als ecosystemen benaderd worden en waarbij ecologische processen als vertrekpunt dienen bij de ruimtelijke planning van de wijk. Ecologische duurzame stedenbouw houdt zich vooral ook bezig met het creëren van de juiste ecologische condities om de biodiversiteit in de bebouwde omgeving te behouden en de levenskwaliteit van zijn bewoners te verbeteren inzake een duurzaam milieu. 1 Opvallend vaak staan in de beschrijvingen van vernieuwende projecten mobiliteit, energiezuinig bouwen, waterbesparende maatregelen, afvalbeheer, participatie bovenaan terwijl de potenties van groen en inrichting van publieke ruimte veelal onderbelicht blijven of enkel beperkt aan bod komen. Dit is op zijn minst een gemiste kans gezien het divers onderzoek dat ondertussen verricht is naar de maatschappelijke meerwaarde van groen. 2 Ecologie en groen worden in deze studie dan ook opgevat als dimensies die, in vergelijking met meer traditioneel gebouwde wijken, opgewaardeerd worden tot fysieke, beeld- en systeembepalende structuren en elementen, evenwaardig (en waar mogelijk zelfs sturend) aan de andere binnen het geheel functioneren van een wijk. Er is ruime kennis aanwezig rond planningsprocessen die de fysieke eigenschappen zoals bodemgesteldheid en natuurlijke watersysteem van meet af aan als vertrekpunt meenemen; toch is de toepassing van “groen-blauwetheorieën“ (o.a. Rombout, Tjallingii, ...) in de praktijk nog lang niet vanzelfsprekend. In de praktijk wordt veel geëxperimenteerd met vernieuwende concepten, maar toch situeren veel van de maatregelen zich in de sfeer van technische oplossingen en gaat er minder aandacht naar het onderliggende proces en vooral de handhaving daarvan. Deze studie tracht dan ook het heersende denkkader een stuk verder in vraag te stellen en aan de hand van inspirerende voorbeelden te laten zien, dat het anders kan. De groep mensen die zich achter het ecologische verhaal scharen dat gepaard gaat met meer groen in steden, wordt steeds groter, maar het is toch vooral nog een issue voor professionals en mensen die bewust willen en kunnen kiezen voor een duurzame leefstijl. De uitdaging bestaat erin ook projectontwikkelaars, besturen, brede lagen van de
1
Van Bueren, Van Bohemen et al (2012) Aertsens Joris, De Nocker Leo, Lauwers Hugo, Norga Katelijne, Simoens Ilse, Meiresonne Linda, Turkelboom Francis, Broekx Steven. (2012). “Daarom groen! Waarom u wint bij groen in uw stad of gemeente”; Studie uitgevoerd in opdracht van: ANB – Afdeling Natuur en Bos; 128 p.
2
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
5
bevolking bewust te maken en te sensibiliseren voor meer groen in de stad en hun wijk. In een verstedelijkt Vlaanderen betekent dit het gezamenlijk werken en streven naar multifunctioneel openbaar groen met een hoge gebruikswaarde. Een belangrijk aspect dat steden en gemeentelijke overheden en private ontwikkelaars weerhoudt om niet louter voor veel maar vooral voor afwisselend openbaar groen te kiezen, zijn de kosten die inherent aan beheer van groen verbonden zijn. Na aanleg vraagt het immers om professioneel onderhoud. Enerzijds zijn het vooral grotere steden en dan in het bijzonder de groendiensten in Vlaanderen die als gevolg van stadsuitbreiding meer groen voor het onderhoud erbij krijgen. Tegelijkertijd staan hier niet altijd meer middelen tegenover. Dit dwingt tot een kostenefficiënt groenbeheer. Dit gegeven en de zorg voor milieudoelstellingen zorgen ervoor dat er sedert een aantal jaren bij overheden meer ingezet wordt op het extensief beheer van het publiek groen. Naast overheden zijn er verschillende voorbeelden in het buitenland en in mindere mate in Vlaanderen te vinden, waarin andere partijen zoals groepen van bewoners, het beheer van openbare ruimte op zich nemen. Dit is niet altijd evident en een punt van zorg is vervolgens ook het verzekeren van de kwaliteit in het beheer. In minder stedelijke en randzones is de bebouwingsdensiteit vaak lager, is er ook meer groene ruimte die op haar beurt een ander soort van stadsnatuur- meer natuurlijk groen- toelaat. De studie wil, op basis van voorbeelden van ecowijken in binnen- en buitenland, vooral inspireren door inzichten te geven hoe actoren onder verschillende condities andere oplossingen en strategieën bedenken over de rol van groen in een stedelijke omgeving. Hoewel de meerderheid van inspirerende voorbeelden zich situeert in het buitenland, staan er inmiddels ook in Vlaanderen verschillende voorbeelden in de steigers, waardoor ook hieruit reeds eerste leerervaringen mogelijk zijn.
1.2
Finaliteit
De finaliteit bestaat uit een rapport waarin de randvoorwaarden van ecowijken worden omschreven (deel A) en uit een brede waaier van voorbeelden van ecowijken uit binnen- en buitenland (Deel B). Naast het inspireren beoogt de studie een kritische reflectie en oplossingsrichtingen aan te reiken voor beleidsmakers, ontwerpers, studiebureaus en geïnteresseerden.
1.3
Methodiek
De methodiek omvat vier pijlers: (1) een literatuuronderzoek, (2) een analyse van de ecowijken, (3) interviews en (4) een workshop met deskundigen en experts. Literatuuronderzoek Het literatuuronderzoek dient met name ter verduidelijking van het begrip “ecowijken” en de theoretische en maatschappelijke achtergrond van het concept ecowijken. Zoals in de probleemstelling reeds werd aangehaald is het de bedoeling om vooral een aantal mogelijkheden weer te geven waarop de planning van ecowijken aangepakt kan 6
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
worden, welke zaken daarbij van belang zijn en welke algemene principes in verband gebracht kunnen worden met het concept ecowijken. De principes zijn generiek van aard en ter aanvulling op reeds bestaande instrumenten zoals de duurzaamheidsmeter van de Stad Gent, BREEAM, Harmonisch Park- en Groenbeheer, enz. Het literatuuronderzoek fungeert tevens als kader voor de selectie van de ecowijkvoorbeelden en bijhorende analyseparameters. Dit betekent concreet dat d.m.v. literatuuronderzoek in het begin een longlijst met ecowijkvoorbeelden werd verkregen, waaruit in een volgende stap in totaal 20 voorbeelden werden gekozen ter verdere uitdieping. Als zodanig is er geen afzonderlijk luik literatuuronderzoek in het rapport terug te vinden maar is de informatie uit het literatuuronderzoek rechtstreeks verweven met andere elementen van het onderzoek. Voorbeelden van inspirerende ecowijken Een significant deel van het onderzoek rust op de analyse van de voorbeeldprojecten. Informatie die uit de voorbeelden gehaald werd, werd ook gebruikt bij de interviews en de invulling van de expertworkshop. Voor de selectie van de 20 voorbeelden werd een afweging gemaakt die rekening hield met de volgende aspecten: Realisatiegraad (Is het project in de planningsfase, gedeeltelijk of helemaal gerealiseerd?). Geografische spreiding (Laten de geselecteerde projecten een bepaalde geografische spreiding zien, waardoor ook aangetoond wordt dat ecowijken een globaal fenomeen zijn? Ter verhoging van de relevantie voor de Vlaamse context werden geen voorbeelden buiten Europa opgenomen.) Schaal (In hoeverre zijn de voorbeelden een weerspiegeling van projecten van verschillende complexiteit en op verschillende schaalniveaus?) Recent (Geven de geselecteerde voorbeelden een soort state-of-the-art weer, dus recente ontwikkelingen, maar is er ook aandacht voor projecten, die reeds een tien à vijftiental jaar geleden gerealiseerd zijn waardoor er ook conclusies kunnen worden getrokken naar het duurzame karakter (dus evaluatie van de werking na een bepaalde tijd) van een ecowijk? Oudere realisaties worden op één uitzondering na niet meegenomen.) Beschikbaarheid van informatie (Is er voldoende informatie over een bepaald voorbeeld beschikbaar zodat hieruit de principes van het functioneren van de ecowijk voldoende duidelijk worden?) Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
7
Link met groen (Bij de meeste voorbeelden werd gekeken of er aandacht aan groen werd besteed. Eén voorbeeld springt er hier uit: Stene te Oostende. Hoewel geen ecowijk, werd dit voorbeeld geanalyseerd omdat de herinrichting van het groen werd aangegrepen om een nieuwe (sociale en duurzame) dynamiek aan de bestaande sociale wijk te geven.)
De informatie per voorbeeldproject is gebundeld in afzonderlijke fiches, die samen zijn gebracht in een voorbeeldenboek (deel B: Inspirerende voorbeelden). Alle fiches zijn op gelijkaardige wijze opgebouwd, bestaande uit volgende delen: i.
Algemeen deel (=In het kort) met een korte omschrijving van het project, een aantal basisgegevens zoals locatie, ligging, oppervlakte, partners binnen het project, de graad van realisatie (gepland/in uitvoering/gerealiseerd)
ii.
Ontwerp en planning met o.a. densiteit en typologie (huurwoningen, koopwoningen)
iii.
Groen met een overzicht van de verschillende functies die groen/de groene infrastructuur vervult in het betreffende project; inrichtings- en beheersaspecten; management van groenbeheer, waaronder: wie is initiatiefnemer, rol van participatie beleid en instrumentarium
iv.
Andere ecologische aspecten zoals water, energie, materiaal, mobiliteit, sociaal en afvalbeheer
Interviews Een literatuurstudie en de analyse van een aantal voorbeelden op basis van mailings, documenten en een aantal telefoons geeft sommige aspecten die verdere uitdieping behoeven niet de nodige diepgang. Het interviewen van een aantal experts binnen specifieke vakgebieden die een rechtstreekse link met groen en ecowijken hebben, kan dit wel. Daarom werd er ruime aandacht besteed aan het identificeren van stakeholders, deskundigen en betrokkenen uit de publieke sector, projectontwikkelaars, studiebureaus en (omdat dit in de praktijk heel moeilijk leek) in beperkte mate gebruikers van ecowijken. Een sterkte van de interviews was onder meer dat bepaalde pijnpunten die uit de analyse naar voren kwamen door de experts gekaderd en aangevuld werden met hun ervaringen en hun visie binnen de Vlaamse context. Een lijst met de vermelding van de geïnterviewde experts is in bijlage opgenomen. 8
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
Workshop Om ervoor te zorgen dat de doelgroep (gemeentes, steden, ontwerpers, studiebureaus) het onderzoek relevant vond voor hun eigen werking, werden een aantal gesignaleerde pijnpunten samengevat in stellingen die op een workshop besproken werden. De focus van de workshop lag verder vooral op de gerichte kennisuitwisseling rond het groenbeheer (van ecowijken) vanuit de praktijk. De resultaten van de workshop zijn voornamelijk verwerkt in het hoofdstuk “Knelpunten, kansen en oplossingsrichtingen”. De uitnodiging en een lijst met de vermelding van de ingeschreven deelnemers aan de workshop is in bijlage opgenomen.
1.4
Leeswijzer
De studie is opgebouwd uit drie hoofdstukken, zijnde een theoretisch kader rond ecowijken (hoofdstuk 2), de analyse en reflectie van een 20tal Europese en Vlaamse ecowijken (hoofdstuk 3) en een luik troeven, knelpunten en oplossingsrichtingen (hoofdstuk 4). We eindigen tot slot met de belangrijkste uitkomsten van de studie, die bijeengebracht zijn in een aantal conclusies (hoofdstuk 5). Th e o r e ti s c h k a d e r e c o wi j k e n
Doel van dit eerste hoofdstuk is vanuit de brede invulling van het begrip ecowijken te komen tot een definitie en afbakening van ecowijken in het kader van deze studie inclusief een introductie van heersende ontwerpprincipes. G r o e n i n e e n 2 0 ta l E u r o p e s e e n V l a a m s e e co wi j k e n
In dit hoofdstuk worden de geanalyseerde projecten op een systematische manier besproken om zo een overzicht te krijgen van de aanpak in binnen- en buitenland. Naast het groen, krijgen ook aspecten die het groen ondersteunen de nodige aandacht. Voor de leesbaarheid zijn de toelichtingen van voorbeelden die als illustratie van het ene of andere aspect aangehaald worden in een andere kleur gezet. Tr o e v e n , k n e l p u n te n e n o p l o s s i n g s r i ch ti n g e n
In dit hoofdstuk wordt de brug geslagen tussen zowel de bestaande troeven als de gesignaleerde knelpunten die naar voren kwamen zowel uit de analyse van de voorbeeldprojecten, de gehouden interviews als de resultaten uit de workshop. De opsomming van de troeven en de knelpunten moet vooral gezien worden als een middel om zich een beeld te vormen van wat er mis gaat/mis kan gaan. Tegelijkertijd is het een aanzet waarin toch al een aantal gemeenschappelijke problemen opgenomen zijn (en vervolgens voor een deel oplossingsrichtingen geformuleerd zijn).
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
9
De aangehaalde lijst is zeker niet exhaustief. Naarmate er meer projecten van start gaan, telkens binnen een andere context, zullen er nieuwe onderwerpen naar boven komen. Om naar leesbaarheid van het rapport toe het verschil duidelijk zichtbaar te maken tussen enerzijds de bevindingen van de auteurs van deze studie en anderzijds de meningen van de geïnterviewden wordt dit als volgt opgelost: waar het gaat om de letterlijke weergave van een mening wordt deze in de lopende tekst tussen dubbelde aanhalingstekens en in het schuin gezet. Daar waar geen sprake is van een letterlijke weergave van een mening maar eerder een interpretatie wordt dit in de lopende tekst kenbaar gemaakt door de weergave van de mening tussen enkele aanhalingstekens en schuin. C o n cl u s i e s
Op basis van de bevindingen van de studie, worden in dit afsluitende hoofdstuk een aantal aanbevelingen gedaan en conclusies getrokken die een betere doorstroming van het concept “ecowijken” naar de praktijk mogelijk moeten maken.
10
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
2 Theoretisch kader ecowijken 2.1 2.1.1
Definitie ecowijken Ecowijken – een ruim begrip
Duurzame wijken, sustainable communities, ecowijken, ecovillages, ecopolis, ecoquartiers, ecologische wijken, … Er zijn heel wat termen voor wijkontwikkelingen en woonvormen die meer de klemtoon leggen op bouwen volgens ecologische principes. Een nadere vergelijking toont aan, dat al deze termen gemeenschappelijk hebben dat ze streven naar een vertaling van het duurzaamheidsprincipe zoals verwoord in het Brundtland Report en de Triple Bottom Line van Elkington.3 Hierin komen duidelijk de verschillende facetten van duurzaamheid naar boven, namelijk een sociale, ecologische en economische poot. Niet enkel de belangen van de mens in enge zin staan centraal, maar er wordt rekening gehouden met de ruimere context, met sociale interactie, rechtvaardigheid, impact op het milieu, lokale economie, kosten. Dit wordt o.a. weergegeven in The Egan Review (2004): Sustainable communities meet the diverse needs of existing and future residents, their children and other users, contribute to a high quality of life and provide opportunity and choice. They achieve this in ways that make effective use of natural resources, enhance the environment, promote social cohesion and inclusion and strengthen economic prosperity. De sociale kant betreft daarbij niet enkel de inwoners van de wijk zelf, maar kan ook andere gebruikers betreffen. In andere benaderingen houdt de duurzaamheidsopdracht naast sociale rechtvaardigheid (people), milieukwaliteit (planet), economische welvaart (prosperity) een vierde component in, namelijk bestuurlijke kwaliteit (processen).4 We zouden hier ook nog “politics” aan kunnen toevoegen, gezien het (al dan niet) stimuleren ervan ook vanuit de politiek gebeurd. Belangrijk is duurzaamheid zo concreet mogelijk te maken. Een onderdeel hiervan is dat de manier van plannen, realiseren en beheren van een wijk of de dagelijkse werking ervan ook duurzaam zal zijn op termijn. Interessant in dit opzicht is de definitie van BioRegional en CABE(2008): Eco-towns should be places where it is easy for residents to adopt sustainable lifestyles. This means that the choices offered across all aspects of living and working need to be sustainable ones. Developers need to put in place the foundations to enable this. These will include energy efficient buildings, renewable energy, resource 3
The Egan Review. Skills for sustainable communities. Office of the Deputy Prime Minister. Crown copyright, 2004
4
Interreg IVB FUTURE CITIES. Urban networks to face climate change, www.future-cities.eu
.
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
11
efficient infrastructure and proximity to employment and services. It should also include access to sustainable lifestyle options, services and information to make it the everyday „default‟ for residents to choose a more sustainable way of living in the eco-town.5 De definitie van CABE, qua schaal gericht op het wijkniveau of een kleinere stad, erkent dat het om meer dan technische oplossingen gaat zoals minder energie- en waterverbruik. De definitie vestigt de aandacht op ontwerp en planningsconcepten als sleutels die ervoor moeten zorgen dat bewoners van een ecowijk duurzaam kunnen leven. Het ontwerp van de wijk moet zodanig zijn dat de bewoners zelf voortdurend worden gestimuleerd om een duurzame leefstijl te kunnen praktiseren. Een holistische visie waar rekening wordt gehouden met het lange termijn effect van iedere invulling staat voorop. Een op eerste zicht wel meer op technische oplossingen gerichte invulling van het begrip duurzaam leven en wonen is te vinden in de definitie van VIBE. Deze Vlaamse organisatie voor Bioecologisch Bouwen engageert zich sinds vele jaren op vlak van milieu en duurzaam bouwen en promoot dit vooral naar de aannemerswereld toe en naar particulieren. Hierbij wordt er altijd gestreefd de concrete maatregelen eveneens te plaatsen in het groter geheel van duurzaam leven en de onderlinge samenhang van verschillende domeinen. Bio-ecologisch bouwen is energie- en waterbesparend bouwen met zo weinig mogelijk chemische en/of schadelijke materialen en stoffen in en rond het gebouw, rekening houdend met de draagkracht van de aarde en met de gerechtvaardigde behoeftes van huidige en toekomstige generaties wereldwijd. 6
5 6
BioRegional & CABE (2008): What makes an ecotown? A report from BioRegional and Cabe inspired by the ecotowns panel. London, Wallington SEV en Novem (1999): Nationaal pakket duurzame stedenbouw, Nederland
12
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
Tijd speelt als dimensie een belangrijke rol om duurzaamheid te realiseren en te handhaven. Ook wordt in de definitie duidelijk verwezen naar het lange termijn perspectief, de zorg om de toekomst van generaties na ons niet te hypothekeren o.a. door aandacht voor de draagkracht van de aarde.7 Kanaley (2000) en Gilman (1991) leggen in hun definitie van een ecowijk sterk de nadruk op de relatie tussen mens en natuur en tussen mensen onderling als een belangrijk fundament voor stabiliteit. Het gaat er hen om aan te tonen dat het om gemeenschappen en een manier van leven gaat die afwijkt van wat vandaag gangbaar of mainstream is. Kanaley (2000) vermeldt hierbij onder andere co-housing en gronddelen (landsharing) als vormen van een ecowijk in landelijk of stedelijk gebied. 8 Vooral co-housing is in Vlaanderen gestaag aan een opmars bezig. 9 Een essentieel element voor het succesvol functioneren is volgens hem dat de ecowijk beschikt over een duidelijk beslissingsorgaan. Gilman (1996) legt de nadruk op de menselijke schaal van de ecowijk (10 - 3000 inwoners). Dit houdt in dat de menselijke activiteiten zonder negatieve gevolgen samenvloeien met de natuurlijke omgeving. 10 An eco-village is a sustainable community that cares for its people and the earth, either in a rural or urban area which may be an intentional community, a co-housing project or a rural land sharing community. It is a way of life. An eco-village has a decision making body. It has no definite size but could range from 10 to 3,000 people. It has many of the aspects of an intentional community, a co-housing project or a rural landsharing community but with a holistic, ecological focus in its aims or vision.11
2.1.2
Definitie ecowijken in dit onderzoek
Uit bovenstaande verzameling van definities blijkt dat er geen allesomvattende definitie van een ecowijk bestaat. Veelmeer legt iedere onderzoeker of organisatie eigen klemtonen en geeft vanuit een specifieke achtergrond, perceptie en belangen een invulling aan het concept. Dit blijkt ook uit de definities vooropgesteld door de initiatiefnemers van de verschillende geanalyseerde projecten. Niettemin krijgen wij op basis van de onderzochte praktijkvoorbeelden de indruk, dat in tegenstelling tot duurzame wijken - die vaak worden ingegeven vanuit een enkel doel of principe (bijv. energiezuinig, bio-diversiteit co-housing etc.) - ecowijken gekenmerkt worden door een brede integrale doelstelling. Een ecowijk staat synoniem voor een ecologische stedenbouw die zich bezig houdt met het creëren van holistische ecologische condities om de biodiversiteit in de bebouwde omgeving te behouden, de levenskwaliteit van zijn bewoners te verbeteren nu en morgen, en daarmee ook doelstellingen heeft op het gebied van energiezuinig, sociale toekomstwaarde en wellicht zelfs autarkie; dwars door verschillende schaalniveaus heen.12,13 7
Idem Kanaley, D. (2000): Eco-villages. A sustainable lifestyle. European comparison and application in Byron Shire and South Wales. Byron Shire Council 9 Zie verschillende initiatieven op het co-housing platform, http://www.cohousingprojects.be/ 10 Gilman, R. (1996): The ecovillage challenge. The challenge of developing a community living in balanced harmony with itself as well as nature. In: Living Together no 29/p10. Context institute 11 Gilman (1991): idem 12 Van Bueren, Van Bohemen, et al (2012): Sustainable Urban Environment. An Ecosystem Approach. Springer 13 Het niveau van het individueel gebouw blijft in dit onderzoek buiten beschouwing. 8
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
13
Het succes van ecowijken wordt derhalve vooral ook bepaald door de wijze waarop een grote verscheidenheid aan actoren in het proces vanaf ideeënvorming tot voorbij de realisatie betrokken zijn én hoe ze erin slagen hun handelen op elkaar af te stemmen. Het is duidelijk dat dit om meer gaat dan over het vinden van puur technische oplossingen. De wijze van interactie tussen alle betrokken partijen, de mate van open communicatie en het tijdig betrekken van alle partijen bepalen het bereiken van de doelstellingen.
Ecowijk versus duurzame wijk Er wordt heel wat discussie gevoerd over de begrippen “ecowijk” en “duurzame wijk” en dan met name of beide in feite synoniem zijn of dat er toch een duidelijk onderscheid bestaat. De klemtoon bij een “ecowijk” ligt op ecologie en natuur in brede zin. Anderzijds hebben beide begrippen een gemeenschappelijke achtergrond, en leiden in verschillende contexten tot uiteenlopende interpretaties. Met “duurzame wijken” wordt doorgaans een holistische benadering bedoeld, waarbij getracht wordt om ecologische ambities, sociale doelstellingen en economische leefbaarheid af te wegen tegen elkaar (zo mogelijk met elkaar te verzoenen); daarnaast neemt de procespijler eveneens een steeds prominentere rol in. Ook als bijvoorbeeld bepaalde groenaspecten niet zijn meegenomen, kan een wijk nog steeds duurzaam worden genoemd. De klemtoon bij het begrip “ecowijken” duidt vaak op diezelfde benadering, m.a.w. ook in een ecowijk kunnen facetten ontbreken die maken dat de wijk nog moeilijk een duurzame wijk genoemd kan worden (bv. gebrek aan aandacht voor betaalbaarheid of voldoende sociale mix). Het is niet de intentie in het kader van deze studie de begripsverwarring te verhelpen. Ecowijk versus duurzame wijkhet blijft (vooralsnog) een moeilijke en vooral semantische discussie. We willen dan ook geen waardeoordeel geven of een ecowijk “beter of slechter” is, wél inspiratie en handvaten bieden i.v.m. groenaspecten op wijkniveau.
Naargelang de context, schaal en specifieke noden gaan de klemtonen verschillen waardoor er geen sprake kan zijn van de ideale ecowijk. Waar het finaal om gaat, is het zoveel mogelijk vertalen van een holistische denkwijze in de praktijk. Dit betekent deelproblemen die zich voordoen in een aantal domeinen die inherent met elkaar verbonden zijn, op een duurzame manier (voor mens, milieu, economie, maar ook in tijd) integraal aan te pakken. In het kader van dit onderzoek worden wijken onder de loep genomen die streven naar een holistische aanpak. De klemtoon bij de analyse ligt hierbij op het groen. Want vaak komen in het groen diverse doelstellingen bijeen op het gebied van bijvoorbeeld sociale binding, biodiversiteit, leefklimaat, vermindering van het stedelijk hitte-eiland effect, duurzame waterzuivering, aantrekkelijk woon- en leefklimaat etc. Groen is daarmee vaak een primair en integrerend thema van ecowijken.
14
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
2.2
De maatschappelijke relevantie van ecowijken
De ontwikkeling van ecowijken komt niet uit de lucht vallen. Ecowijken zijn een reactie op maatschappelijke problemen die zich al een paar decennia laten voelen, maar pas het laatste decennium sterk onder de aandacht zijn gekomen. Waar de problemen vroeger individueel werden bekeken, is langzamerhand duidelijk geworden dat dit een veel te beperkte visie was en dat in realiteit de problemen met elkaar verweven zijn en dus ook invloed uitoefenen op elkaar en dit op alle niveaus in de maatschappij. In het kader van deze studie worden hieronder een aantal ontwikkelingen aangehaald die de maatschappelijke relevantie voor ecowijken aantonen. Noodzaak tot drastische aanpassing van onze levensstijl Uit diverse debatten komt duidelijk naar voor dat onze levensstijl drastisch moet aangepast worden om het tij te keren. De manier waarop we wonen en bouwen bepaalt op een ingrijpende manier én voor lange tijd (het vastgoedpatrimonium wordt slechts heel langzaamaan vernieuwd) onze levensstijl. Het is in deze optiek dat reeds in de jaren 1960 de eerste ecowijk-experimenten werden opgezet. Sinds de jaren 1990 van de vorige eeuw is er een vernieuwde interesse en dynamiek op gang gekomen en sindsdien groeit de belangstelling zienderogen met ontwikkelingen vrijwel overal in de Westerse wereld (Europa, Australië, Verenigde Staten). 14 Energieproblematiek en klimaatverandering De energieproblematiek is in het kader van de klimaatverandering aandachtspunt nummer één. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hier op gebouwniveau veel aandacht naartoe gaat. Doorgedreven isoleren en toepassing van hernieuwbare energiebronnen zijn de meest voor de hand liggende oplossingen. Het mag daarom ook geen verrassing zijn dat het isolatiepeil van woningen in een ecowijk en het toepassen van alternatieve energie aan bod komen. Doordat dit echter op wijkniveau wordt aangepakt is de impact, de efficiëntie en uiteindelijk ook de effectiviteit echter significant groter. In een aantal gevallen gaat dit zelfs zo ver dat men warmtenetten aanlegt om in de warmtevraag van gebouwen te voorzien. Een belangrijk issue is het streven naar CO 2-neutraliteit van gebouwen en/of volledige projecten. De mate waarin dit haalbaar en ambitieus is hangt sterk samen met de reikwijdte van het begrip CO 2neutraliteit, de zogenaamde scope van CO2-neutraliteit. Zo wordt transport door inwoners dikwijls niet in de scope betrokken, terwijl dit uiteraard een grote impact heeft. Een ecowijk probeert hier in principe rekening mee te houden door de wijk zo gunstig mogelijk te situeren zodat de nood aan individueel gemotoriseerd verkeer zo klein mogelijk gehouden wordt. De energieproblematiek kan niet los worden gezien van de effecten op het klimaat. Vooral voor steden is dit een belangrijk aandachtspunt, mede omdat hier bovenop de “normale” klimaatsverandering nog eens het “urban heat island”(stedelijk hitte eiland)-effect speelt. Deze twee effecten samen zorgen ervoor dat de temperatuur in steden steeds enkele graden hoger ligt dan in het buitengebied, wat tijdens een hittegolf zelfs resulteert in hogere 14
Ecovillage network, http://gen.ecovillage.org/ Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
15
sterftegetallen direct aan deze klimaatswijziging gerelateerd. Ook natuur en stedelijke biodiversiteit staan onder druk door de gevolgen van klimaatsverandering. Om de verschillende effecten zo veel mogelijk tegen te gaan is het van belang om in de steden voldoende groenblauwe structuren aan te brengen die op verschillende manieren bijdragen aan het verkoelen van de stedelijke omgeving. In een ecowijk zijn deze structuren dan ook integraal opgenomen van bij de planning van het proces en wordt het groen zeker niet gezien als een restcategorie die pas aandacht krijgt wanneer de infrastructuur en architectuur zijn gerealiseerd.
De leefbare stad De energieproblematiek heeft sterke links met ons verplaatsingsgedrag. De auto heeft het immers mogelijk gemaakt om de dikwijls aanzienlijke afstand tussen woonplaats en werkplaats te overbruggen, en dit vooral op een voor velen heel comfortabele wijze. Toch worden/werden deze voordelen door het massaal toepassen van deze wijze van verplaatsen teniet gedaan met de gekende fenomenen tot gevolg (files, ongevallen, milieuvervuiling, …). Daarom neemt mobiliteit en al wat daarbij hoort (parkeren, infrastructuur, ruimte, …) in het geheel van een ecowijk een erg belangrijke rol in. Een belangrijk voordeel in verband met het weren van autoverkeer in woongebieden is dat dit de leefbaarheid van een wijk sterk kan verhogen. Fietsen en wandelen worden aangemoedigd en de straten worden weer toegankelijk voor kinderen om erin te spelen. Veel steden hebben te maken met stadsvlucht. Jonge gezinnen trekken weg uit de stad om hun kinderen in een groenere omgeving te laten opgroeien. Een groene omgeving is echter niet enkel belangrijk voor gezinnen met kinderen. Uit studies is gebleken dat een groene omgeving van belang is voor de gezondheid en het welzijn van iedereen. Dit heeft uiteraard een impact op de verdere versnippering van de Vlaamse open ruimte, een aspect dat ook in het Groenboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen een speerpunt vormt, o.a. door te 16
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
stellen dat “de open ruimte in de toekomst sterker ontsnipperd dan versnipperd“ moet worden. 15 Om dit tegen te gaan moeten de steden leefbaar gehouden worden. Groen speelt hier een prominente rol in (zie ook “Daarom groen! Waarom u wint bij groen in uw stad of gemeente”16). Veranderende demografie en opkomst van nieuwe woonvormen De westerse maatschappij wordt geconfronteerd met een veranderende demografische samenstelling en veranderende levenspatronen die ook hun invloed hebben op de samenstelling van de gezinnen. Dit heeft een weerslag op de manier waarop mensen wonen. Waar een gezin vroeger een huis kocht om er dan zolang mogelijk in te blijven wonen, ontstaat nu de nood om flexibeler met de woonsituatie om te gaan. Er zijn ook andere noden dan die van het klassieke gezin, denk maar aan het toenemende aantal alleenstaanden. In reactie op dit alles, gecombineerd met de groeiende roep naar sociale cohesie ontstaan er bovendien andere vormen van samenleven en wonen. Kangoeroewoningen waar kinderen indien nodig hun ouders kunnen bijstaan terwijl ieder voor zich toch voldoende privacy houdt, co-housing waarbij mensen besluiten om gezamenlijk te gaan bouwen en waarbij ieder ook zijn steentje bijdraagt aan de gemeenschap zonder evenmin volledig aan privacy te moeten inboeten. In ecowijken zijn veel van deze elementen aanwezig. Veelal wordt gezocht naar een werkbare verdeling tussen woningen en appartementen afgestemd op verschillende gezinsgroottes en noden. Vaak zijn er gemeenschappelijke ruimtes die de sociale contacten moeten bevorderen.
2.3
Ontwerpprincipes
Als derde luik binnen het theoretische kader worden een aantal generieke ontwerpprincipes onder de aandacht gebracht die in de fase van de conceptvorming en bij het ontwerp van een ecowijk belangrijke uitgangspunten (kunnen) zijn. Dit zijn achtereenvolgens de volgende principes: 1 Ligging 2 Eigenheid van de locatie 3 Groen en zijn verschillende functies 4 Densiteit en morfologie 5 Efficiënt en gemengd ruimtegebruik 6 Meerschaligheid 7 Ontsluiting zachte verkeersinfrastructuur en ontmoedigen autoverkeer 8 Participatie, procesbetrokkenheid en open communicatie 9 Ontwerp en beheer
15
Groenboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen Aertsens Joris, De Nocker Leo, Lauwers Hugo, Norga Katelijne, Simoens Ilse, Meiresonne Linda, Turkelboom Francis, Broekx Steven. (2012). “Daarom groen! Waarom u wint bij groen in uw stad of gemeente”; Studie uitgevoerd in opdracht van: ANB – Afdeling Natuur en Bos 16
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
17
De selectie van juist deze principes komt voor een groot stuk voort uit de screening van relevante literatuur en houdt verband met de geanalyseerde voorbeelden. Belangrijk is dat er bij de selectie van deze principes vertrokken werd van de rol van groen en dat er werd gekeken naar de verhouding groen versus grijs/bebouwd. De term ontwerpprincipes wordt ruimer geïnterpreteerd in de zin dat er eveneens aandacht is voor de rol van het plannings- en ontwikkelingsproces van een ecowijk. Dit bepaalt immers voor het grootste stuk mee hoe een nieuwe ontwikkeling er uiteindelijk zal uitzien en zal functioneren. De weergegeven ontwerpprincipes hangen onderling nauw met elkaar samen zonder dat het ene principe belangrijker is dan het andere. Terwijl de principes 1 tot en met 7 vooral te maken hebben met het uitdenken, het organiseren en functioneren van een ecowijk op het niveau van het ontwerp, is het principe 8 expliciet gericht op het proces en de uitvoering. Hoe kom ik tot een ontwerp? Wat is de rol van verschillende actoren en in hoe ver zijn deze betrokken bij het tot stand komen van een goed ontwerp en de eigenlijke uitvoering. Met het ontwerpprincipe 9 wordt de link gelegd tussen ontwerp en het beheer. Een ontwerp zet voor een groot stuk de krijtlijnen uit voor het beheer. Het is m.a.w. de wisselwerking tussen ontwerp- proces –beheer, waarin zich de samenhang manifesteert tussen de verschillende individuele principes. Tot slot wordt de selectie van de ontwerpprincipes gevoed vanuit maatschappelijke dynamieken die spelen. Concreet betekent dit bijvoorbeeld dat bepaalde demografische veranderingen aanleiding zijn voor verschillende ontwerpprincipes, namelijk de noodzaak om te bouwen in hogere densiteiten (principe 4) en het zoeken naar kansen voor efficiënt en gemengd ruimtegebruik (principe 5). De meeste van de voorgestelde principes zijn niet enkel van toepassing op wijkniveau maar ook op hoger liggende schaalniveaus (stadsdeel, stad, regio, …).
2.3.1
Ligging
PRINCIPE 1: Ligging
De locatie bepaalt voor een groot deel of een wijk op termijn zal voldoen aan het prefix van “ecologisch”. Een wijk die bijvoorbeeld geen goede aansluiting heeft met het openbaar vervoer, waar weinig voorzieningen binnen een aanvaardbare afstand zijn en waar inputs (voedsel, goederen, materialen, energie) en outputs enkel door gigantische inputs van fossiele brandstoffen kunnen tot stand gebracht worden, kan nooit duurzaam worden. Hoewel dit een logische redenering is, blijkt uit de praktijk dat het toepassen van dit principe lang niet zo eenvoudig is.
18
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
Naar duurzaam ruimtegebruik toe, is het bovendien zo dat het aansnijden van nieuwe gronden, zeker in het verstedelijkte Vlaamse landschap, niet strookt met het ecologische concept van een ecowijk. In plaats daarvan zouden bestaande infrastructuren (wijken, industrieterreinen, …) die hun leefbaarheid verloren hebben, als het ware “gerecycleerd” moeten worden om nieuwe ontwikkelingen te realiseren (brownfieldontwikkeling). Veel van deze gebieden liggen in het binnenstedelijke weefsel of aan de stadsrand en bieden dus naar inbreiding toe ideale opportuniteiten om het woonareaal uit te breiden op een duurzame manier. Op deze manier is er een alternatief en wordt de open ruimte slechts minimaal aangesneden en tegelijkertijd kan het stedelijk weefsel doorheen de tijd constant vernieuwen en zich aanpassen aan de geldende normen en eisen: de evolutieve stad. Het Groenboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen stelt trouwens expliciet dat de totale bebouwde oppervlakte niet meer mag toenemen.17 Kortom, nog voor er over de inrichting en specificaties van een wijk nagedacht kan worden, is het van belang om een locatie te kiezen die geschikt is om daadwerkelijk te kunnen uitgroeien tot een wijk met een duurzaam karakter. Bovendien mag het aansnijden van nog niet ontwikkelde terreinen niet aangegrepen worden omdat dit nu eenmaal de gemakkelijkste optie is. Herontwikkeling van brownfields verdient te allen tijde de voorkeur. Dit alles heeft weerslag op de groene ruimte. In stedelijke gebieden is de ruimtedruk van deze aard dat “landelijke ontwikkelingen” met individuele huizen en relatief veel groene ruimte meestal niet aan de orde zijn. De ligging bepaalt op deze manier eigenlijk al voor een groot stuk hoe de ruimte zal ingevuld worden, al kunnen hier wel stappen ondernomen worden om een evenwicht te creëren. 17
Departement RWO (2012): Groenboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Vlaanderen in 2050: mensenmaat in een metropool. Brussel Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
19
2.3.2
Eigenheid van de locatie
PRINCIPE 2: Eigenheid van de locatie
Bij een klassieke verkaveling gaan ontwerpers niet zelden aan de slag met een blanco vel papier met daarop enkel de afmetingen van het terrein. In realiteit heeft iedere plek echter zijn eigenheid, met elementen (bomen, interessante habitats, (waardevolle) gebouwen, reliëf, bodemtype, …), en een historiek die dikwijls het behouden waard is. Hiermee omgaan, vereist een heel andere instelling, die tegelijkertijd de plek een sterke eigen identiteit kan geven. Het opnemen van dit principe in de gunningcriteria voor een ontwikkeling, kan er al voor zorgen dat het klassieke verkavelingsmodel moet aangepast worden. Op een locatie kunnen elementen aanwezig zijn die onmiddellijk in het oog springen als zijnde de moeite waard om te behouden. Daarentegen zullen er ook een aantal andere elementen zijn die op het eerste gezicht een initieel idee kunnen beperken (water, zware bodem, …). Voor deze laatste een creatieve oplossing vinden in plaats van dure en weinig duurzame zware ingrepen toe te passen, is een uitdaging die niet zelden kan resulteren in toepassingen die de wijk direct een eigenheid en ruimtelijke kwaliteit geven. Veel hangt uiteraard ook af van de historiek van de locatie.
2.3.3
Groen en zijn verschillende functies
PRINCIPE 3: Groen en zijn verschillende functies
Groen vervult heel uiteenlopende functies; van recreatieve doeleinden, over waterbuffering en infiltratie, educatieve doeleinden tot de meerwaarde van groenblauwe netwerken voor biodiversiteit, meer samenhangend groen en de verkoelende effecten in de context van het stedelijk hitte-eiland effect. Ontwerpers en planners zijn, mede geïnspireerd door geslaagde voorbeelden, door inzichten uit de ecologie, steeds meer overtuigd van het nut van groen-blauwe netwerken die tot diep in de stad doordringen, al dan niet in de vorm van groene vingers of lobben. Dit maakt het ondermeer voor bewoners gemakkelijker om op korte afstand van huis groene ruimte te vinden waar ze kunnen ontspannen; ruimtes die een gevoel van rust geven die scherp contrasteert met het alledaagse stadsleven. De groenblauwe lobben dragen significant bij aan de lokale leefbaarheid, ze zorgen ervoor dat er meer ruimte voor natuur komt in de stad; ze zijn als het ware dragers voor biodiversiteit. Bij het ontwerpen en inrichten van een nieuwe wijk of een stadsdeel is het dus van belang om na te gaan hoe dit netwerk kan ingebracht of versterkt worden. Zoals reeds aangehaald kan groen bijdragen aan het milderen van het stedelijk hitte-eiland effect (urban heat island effect). Het bijzondere aan ecowijken is/ of zal moeten zijn dat deze gezien de nadruk die er gelegd wordt op groen en groenblauwe netwerken, (idealiter) het stedelijk hitte-eiland effect juist verminderen. Dit komt in het bijzondere door de 20
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
combinatie van stromend water en het verkoelend effect als gevolg van het opgaande groen. Het groen zorgt mee daarvoor dat het verkoelend effect (ook in de nazomer) veel langer aanhoudt. Het stedelijk hitte-eiland effect manifesteert zich vooral in de dichtbebouwde verstedelijkte context. De voorbeelden die verder op in het volgende hoofdstuk “Tot voorbeeldstrekkende Europese en Vlaamse ecowijken” aan bod komen, laten zien dat ecowijken vaak gerealiseerd werden aan de randen van een stad. In dit hoofdstuk wordt uitgebreid daarop ingegaan hoe de uiteenlopende functies van groen ingevuld worden in de verschillende tot voorbeeld strekkende ecowijken.
2.3.4
Densiteit en morfologie
PRINCIPE 4: Densiteit en morfologie
Om het “label” ecologisch te mogen gebruiken dient er bij voorkeur sprake te zijn van een woondensiteit die voldoende hoog is. Het (verouderde) Ruimtelijke Structuurplan Vlaanderen (RSV) geeft een minimale woondichtheid op van 25 woningen/hectare in stedelijke gebieden.18 In de context van een ecowijk is dit naar duurzaamheid toe echter heel laag en daarmee moeilijk te verantwoorden. In het in ontwikkeling zijnde Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (de opvolger van het RSV) zal echter een nieuwe, geactualiseerde woondichtheid vooropgesteld worden. In de meeste geanalyseerde voorbeelden ligt de densiteit veel hoger (bv. 50 woningen/hectare in Hammarby Sjöstad in Stockholm). Enkel in de landelijke gebieden waar ruimteschaarste niet echt een probleem vormt, is deze lager. Ook Tjalingii verwijst
18
http://www.ruimtelijkeordening.be/NL/Beleid/Wetgeving/Omzendbrieven/omzgewestplannen/tabid/13871/Default.aspx Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
21
naar een dichtheid van 100 à 150 woningen/ha, terwijl er volgens andere bronnen waaronder Van Meerbeek pas van “stedelijkheid “ kan gesproken worden bij een minimum densiteit van 40 tot 60 woningen/ha.19 Naast de kansen die een hoge densiteit biedt voor groen, is het gezien de toenemende bevolkingsdruk ook een absolute prioriteit om ervoor te zorgen dat de verwachte bevolkingstoename in Vlaanderen (van 6 naar 7 miljoen tegen 2050) kan opgevangen worden terwijl er geen bijkomende bebouwde oppervlakte bijkomt.20 De uitdaging ligt in het verdichten én tegelijkertijd kunnen vergroenen. Toch is dit zoeken naar een (fragiel) evenwicht. Veel en hoge bebouwing in combinatie met beperkte open, groene ruimte kan immers leiden tot minder leefbaarheid van de wijk en het verdwijnen van de “menselijke schaal”. Wat betreft ecowijken zijn er drie elementen die bepalend zijn voor het uitzicht van de wijk. Twee ervan worden hieronder besproken terwijl het derde (namelijk „Shared space‟) onder principe 6 (zachtere verkeersinfrastructuur) aangehaald wordt.
o
19 20
Bouwvolume en bebouwde oppervlakte: Het bouwvolume kan op een aantal verschillende manieren ingevuld worden. Er kan voor hoogbouw geopteerd worden waarin woningen geclusterd worden en de bebouwde oppervlakte relatief beperkt is; de keuze kan ook betekenen geclusterd bouwen in laagbouw waarbij de woningen wel nog aan elkaar gekoppeld zijn, maar de bebouwde oppervlakte relatief hoog is. Een derde mogelijkheid is het ongeclusterd bouwen waarbij de woningen niet meer gekoppeld zijn en de bebouwde oppervlakte ook relatief groot is. De figuur hiernaast geeft dit schematisch weer. Het bouwvolume is bij elk van deze stilistische afbeeldingen hetzelfde, maar de ingenomen oppervlakte verschilt aanzienlijk. Hieruit blijkt duidelijk dat ongeclusterd bouwen nadelig is voor de beschikbare en samenhangende ruimte voor groen. De toren heeft het meest positieve effect, al kan het uit tal van overwegingen niet steeds aangewezen zijn om voor deze vorm te kiezen (denk maar aan verminderde lichtinval, visuele verkleining van de ruimte, …). Het tweede voorbeeld
Van Meerbeek, P., Dieryck, M (2008): Brussel ecopolis? Duurzame ideeën voor nieuwe wijken. BRAL vzw Departement RWO (2012): Groenboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Vlaanderen in 2050: mensenmaat in een metropool. Brussel
22
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
neemt meer plaats in dan de toren, maar zal dikwijls naar beleving van de buitenruimte toe positiever ervaren worden. Het derde voorbeeld is typisch voor een klassieke verkaveling met veel snippergroen en een groot ruimtebeslag. Welk van deze vormen of combinaties van vormen bij een project toegepast wordt, is projectgebonden en is afhankelijk van de lokale condities en eisen.
o
Inplanting: Samen met het bouwvolume en daaraan gekoppeld de bebouwde oppervlakte, bepaalt de manier waarop de verschillende gebouwen zijn ingeplant op het terrein de perceptie van de wijk. De inplanting kan gesloten zijn (b), eerder open met voldoende omringende ruimte (a en c), met geen of beperkte open ruimte tussen de bouwvolumes (c en d) of (a). Bij een halfopen inplanting (c) is een deel van het gebouwd volume gericht naar de open ruimte. Verder kunnen de bouwvolumes geclusterd (f) of verspreid (e) op het terrein liggen. Vele variaties zijn mogelijk en zorgen ervoor dat de wijk en het groen als ruimtelijk interessant ervaren worden. Het zicht naar de buitenruimte vanuit de woningen is een belangrijk aandachtspunt om ervoor te zorgen dat de woonkwaliteit nog een niveau hoger stijgt. Een interessant project hierbij is een ontwerp van Pierre Blondel Architectes in de De Bruynstraat in Neder-Over-Heembeek waar de gebouwen zo georiënteerd zijn dat er vanuit ieder appartement zicht is op het park. Onderstaande figuur geeft schematisch het verschil tussen de verschillende inplantingsmogelijkheden weer. De figuren hieronder aan geven wel nog een vertekend beeld van de beschikbare ruimte voor groen, gezien de wegenis er nog niet op is aangebracht. Zoals hier verder op wordt aangehaald (principe 7), bepaalt de weginfrastructuur ook voor een groot deel, hoe groot de ruimte voor groen is en hoe die ruimte er kan uitzien.
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
23
2.3.5
Efficiënt en gemengd ruimtegebruik
PRINCIPE 5: Efficiënt en gemengd ruimtegebruik
De planningspraktijk waarbij ruimte werd opgedeeld volgens specifieke functies zoals wonen, werken, recreatie, … is nefast gebleken voor de leefbaarheid en de kwaliteit van wijken. Denken we daarbij maar aan een typische verkaveling die overdag niet zelden een spookdorp is of andersom een kantorenzone die na vijf uur in de namiddag begint leeg te lopen. Door het inbrengen van andere functies, activiteiten en typologieën verhoogt de (levens)kwaliteit van een wijk mede omdat het aanzet tot sociale interactie. Daarom wordt in een ecowijk aandacht besteed aan verweving en gemengd ruimtegebruik. Er wordt in veel gevallen voor gezorgd dat er ten minste voorzieningen zoals een buurtwinkel of ontspanningsmogelijkheden, maar ook scholen aanwezig zijn, afhankelijk van de schaal. Verder kan ook het meervoudig ruimtegebruik een belangrijke rol spelen. Een gemeenschappelijke eetzaal kan bijvoorbeeld gebruikt worden om vergaderingen te organiseren, als repetitieruimte voor een toneelgroep, terwijl het schoolplein na de schooluren door alle kinderen kan gebruikt worden als een buurtspeelplein. Een ontwerpprincipe dat bijna inherent is aan elke ecowijk is het inplannen van zogenoemde “gedeelde ruimtes”. Het is immers zo dat ieder huis ruimtes heeft die nauwelijks gebruikt worden, maar die toch van belang zijn voor een huishouden. Dit betekent echter dat er ruimte moet opgeofferd worden om deze ruimtes voor ieder huis individueel te creëren. Door op niveau van de wijk deze ruimtes te delen, is er een veel efficiënter gebruik en komt er ruimte vrij die een andere, nuttigere invulling kan krijgen. Voorbeelden hiervan zijn wasruimtes, logeerkamers, een gemeenschappelijke tuin, e.a. die gedeeld worden met een aantal buren. Het delen van ruimtes zorgt ervoor dat mensen meer met elkaar in interactie (kunnen) treden. Dit hoeft echter niet enkel op niveau van de gedeelde ruimtes te gebeuren. In sommige wijken wordt het buurtgevoel nog extra versterkt door voorzieningen zoals de inrichting van een buurtcentrum, waarin regelmatig activiteiten voor de buurtbewoners worden georganiseerd.
24
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
2.3.6
Meerschaligheid
PRINCIPE 6: Meerschaligheid
Hoewel in deze studie steeds de wijk als schaalniveau gebruikt wordt, is het belangrijk om andere schaalniveaus en de verbindingen die de wijk ermee onderhoudt, niet uit het oog te verliezen. Zowel het niveau daaronder (huis) als daarboven (stadsdeel, stad, regio) moeten m.a.w. bekeken worden als het gaat om het beoordelen van de rol van groen in een ecowijk. Een mogelijk voorbeeld om de meerschaligheid te illustreren zijn de kansen die er liggen omtrent de versteviging van de VEN en IVON-gebieden in het kader van Natura 2000.21 Voor een ecowijk kan het interessant zijn om door de wijk corridors voor planten en dieren te voorzien en in te plannen, die aansluiten op een Natura 2000 gebied. Een tweede voorbeeld heeft rechtstreeks betrekking op de beschikbaarheid van voldoende recreatief groen binnen een bepaalde actieradius. Het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) heeft in haar beheervisie op basis van een MIRAS-rapport richtlijnen opgesteld om voldoende groen op een voldoende korte afstand van de gebruikers te voorzien. 22 Dit wordt in onderstaande tabel weergegeven. Het betreft hierbij richtlijnen waarnaar gestreefd wordt op verschillende schaalniveaus. Afhankelijk van de grote van een (eco)wijk dient voorzien te worden in woongroen, buurtgroen, wijkgroen, etc. Bovendien zijn dit richtlijnen op Vlaams niveau die bij voorkeur geconcretiseerd of „verfijnd‟ worden op bijvoorbeeld gemeentelijk niveau. (Immers, een stedelijke gemeente heeft veelal andere behoeftes en ook mogelijkheden dan een plattelandsgemeente). Vanuit het denken over ecowijken kan deze tabel gezien worden als een belangrijke graadmeter, waarbij gekeken wordt in hoe ver deze vooropgestelde (richtinggevende) streefdoelen haalbaar zijn in de praktijk Functieniveau
maximumafstand
minimumareaal
Woongroen
< 150 m
Buurtgroen
< 400 m
> 1 ha
Wijkgroen
< 800 m
> 10 ha (park > 5 ha)
Stadsdeelgroen
< 1600 m
> 30 ha (park > 10 ha)
Stadsgroen
< 3200 m
> 60 ha
< 5000 m
> 200/300 ha
Stadsbos Tabel 1: Richting gevende streefdoelen m.b.t. bereikbaarheid en beschikbaarheid openbaar groen (Bron: Beheervisie HPG, ANB) 21 22
Natura 2000 is een Europees initiatief waarmee getracht wordt een netwerk van natuurgebieden te ontwikkelen en de gebieden ook onderling met elkaar te verbinden. MIRA-S rapport staat voor Milieurapport Vlaanderen (S = scenario's), een vijfjaarlijkse rapport waarin een beschrijving wordt gegeven hoe het milieu in Vlaanderen zich kan ontwikkelen onder verschillende (beleids)omstandigheden. Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
25
2.3.7
Ontsluiting zachte verkeersinfrastructuur en ontmoedigen auto
PRINCIPE 7: Ontsluiting zachte verkeersinfrastructuur en ontmoedigen auto
De wijze waarop een ecowijk ontsloten wordt, is een verder ontwerpprincipe dat nadrukkelijk invloed uitoefent op de ecologische voetafdruk en de leefbaarheid van de wijk. Een essentieel onderdeel hiervan is het doorbreken van de dominantie van de auto inclusief (de vanzelfsprekendheid van) grootschalige parkeerterreinen. Pas wanneer hier duidelijke keuzes in gemaakt worden, zullen de vooropgestelde voordelen van een ecowijk zoals hiervoor al verschillende beschreven werd, zich nog sterker kunnen manifesteren. Naar ontsluiting betekent dit dat ondermeer de grote verkeersstromen prioritair zoveel mogelijk rond de wijk worden gelegd. Daarop aansluitend worden kleinere, smallere straten aangelegd die tot in de wijk doordringen. De snelheid is in deze straten beperkt en parkeren wordt beperkt of is zelfs helemaal niet mogelijk. Parkeren kan wel nog voor de deur, maar het aantal plaatsen is erg beperkt (bv. 0.8 parkeerplaatsen per huis), waardoor het autobezit wordt ontmoedigd. Een andere mogelijkheid is het clusteren van de parkeerplaatsen aan de rand van de wijk, eventueel ook ondergronds of in torens. De straten in de wijk steunen op het “Shared Space”-principe: “Shared Space streeft naar een inrichting van de openbare ruimte waarbij verkeer, verblijf en andere functies in balans zijn”.23 Er wordt een keuze gemaakt of bepaalde straten autovrij of autoluw zijn. Verder is er veel aandacht voor voetgangers en fietsers, met paadjes en doorgangen door de hele wijk. Cruciaal om het autogebruik te ontmoedigen, is het gebruiksgemak van de alternatieven voor de auto: een uitgebreid openbaar vervoersnetwerk met regelmatige rijtijden en haltes op wandelafstand van de woningen, goede fietsverbindingen, initiatieven zoals autodelen, e.a. Het minder aantrekkelijk maken en terugdringen van de rol van de auto creëert belangrijke voorwaarden voor een veel veiligere situatie op straat. Dit zorgt er dan weer voor dat de straat als leefruimte terug beschikbaar wordt voor bewoners.
2.3.8
Participatie, procesbetrokkenheid en open communicatie
PRINCIPE 8: Participatie, procesbetrokkenheid en open communicatie
Essentieel om groen als een volwaardig onderdeel in nieuwe ontwikkelingen mee te nemen, is het op tijd betrekken van bevoegde (groen)diensten, experts, deskundigen en belangrijk bewoners en toekomstige gebruikers van een ecowijk. Uit de analyses en de interviews is duidelijk gebleken dat een goede procesorganisatie waarbij alle partijen vanaf het begin betrokken zijn bij het planningsproces, essentieel is voor een evenwichtig en vervolgens gedragen ontwerp. Hoewel ieder project binnen zijn specifieke context klemtonen zal kennen, moet er aan het begin van het proces voldoende aandacht uitgaan naar evenwichtige onderhandelingsposities van de verschillende betrokkenen. 23
Hamilton- Baillie, B. (2007): Shared Space. Reconciling People, Places and traffic. In: Built Environment vol 34, no2
26
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
Open communicatie waarbij alle partijen elkaars standpunten en problemen kunnen inzien, moet ervoor zorgen dat iedereen zijn domeinspecifieke kennis en expertise voor een stuk kan overstijgen en dat er een sfeer van samenwerking heerst.
Bij een nieuwe ontwikkeling is het betrekken van toekomstige bewoners met het oog de toekomstige bebouwing, typologie, inrichting, e.a. geen sinecure. Wat de rol van groen betreft lijkt het verhaal nog extra moeilijk te liggen. De groenaanleg gebeurt (niet geheel onlogisch) in vele gevallen als laatste in de uitvoeringsfase, meestal zelfs als de eerste bewoners er al wonen. Dit betekent echter niet dat toekomstige bewoners pas in dit stadium betrokken moeten worden bij zowel het ontwerp, de aanleg als het onderhoud van hun publieke (groene) ruimte. Door participatie, die heel divers kan zijn, in afhankelijkheid van de complexiteit van een project, de initiatiefnemer en andere aspecten, vergroot de kans voor draagvlak aanzienlijk. Dit komt de betrokkenheid voor de buitenruimte en het behoud van de kwaliteit ervan ten goede.
2.3.9
Ontwerp en beheer
PRINCIPE 9: Ontwerp en beheer
Een laatste ontwerpprincipe houdt verband met het reeds in de fase van het ontwerp kritisch te kijken naar de consequenties ervan voor het behoud en beheer van de ontworpen groene ruimte. Een ontwerp dat initieel onvoldoende aandacht heeft voor latere beheerskosten en gebruiksvriendelijkheid bemoeilijkt een duurzame ecologische manier van beheren. Andersom is een weldoordacht en op duurzaamheid af getoetst ontwerp nog altijd geen garantie voor een beheer dat bijvoorbeeld daadwerkelijk principes van Harmonisch Park- en Groenbeheer toepast. Bij het ontwerp moet duidelijk een evenwicht gevonden worden tussen de functionaliteit van het groen en de draagkracht hiervan. Bij het ontwerp moet gestreefd worden naar multifunctionaliteit van het groen. Weerom kan het willen opdringen van multifunctionaliteit ook contraproductief werken naar de draagkracht van het desbetreffende groen, vandaar dat hier steeds een evenwicht in moet gezocht worden. Zeker in een binnenstedelijke Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
27
context met een hoge woondensiteit is het niet haalbaar en ook niet wenselijk om per se alle functionaliteiten te willen onderbrengen (op een beperkte oppervlakte). Een leidraad die nadrukkelijk beoogt het tot stand komen van een kwaliteitsvol ontwerp en vervolgens een inrichtingsplan voor groene ruimtes met daaraan gekoppeld een beheerplan te ondersteunen, is het instrument “Harmonisch Park- en Groenbeheer” (HPG). In dit door het Vlaamse Agentschap voor Natuur en Bos ontwikkelde document gaat het niet enkel over (groen)beheer, maar ligt de meerwaarde van dit instrument vooral in het voorstellen van een bepaalde werkwijze (analyse, participatie, formuleren van doelstellingen, …). Een beknopte uiteenzetting over wat HPG precies inhoud is opgenomen in de bijlage. Voor verdere informatie van de voorgestelde principes die hieronder vallen, verwijzen we de brochure “Harmonisch Park- en Groenbeheer”.24
24
http://www.natuurenbos.be, Harmonisch Park- en Groenbeheer
28
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
3 Tot voorbeeld strekkende Europese en Vlaamse ecowijken In dit hoofdstuk staat de analyse van een 20tal Europese en Vlaamse ecowijken centraal. Dit gebeurt ondermeer door delen van het hiervoor geschetste theoretische kader toe te passen.
Zoals in de introductie gesteld, ligt de nadruk in deze studie vooral op de rol van groen in ecowijken. Dit is meteen ook de uitdaging, gezien vandaag in de beschrijving van voorbeelden van ecowijken de verschillende facetten van groen vaak veel minder belicht worden in vergelijking met de wijze waarop wonen, mobiliteit, parkeren, energie of participatie onderzocht en beschreven zijn.
Voor de analyse werd gekozen de informatie als volgt te clusteren: situering van de voorbeelden, een luik „Ontwerp en planning‟ en een uitgebreid luik rond „Groen en groenstructuur‟ met hierin de subcategorieën met functionaliteiten van de groenstructuur (bv. recreatief, landschappelijk groen, waterbeheer, voedsel, biodiversiteit, educatie, …), initiatiefnemer, management en groenbeheer (inclusief participatie) en instrumentarium van groenbeheer (welke instrumenten/tools bestaan). De structuur die in het rapport gevolgd wordt, is ook terug te vinden in het bij het rapport horende voorbeeldenboek (Deel B), waarin de informatie per individueel voorbeeld op een wervende manier bijeengebracht is. Andere duurzame maatregelen die geen directe band met groen hebben (energie, afval, materialen, dichtheid en gedeelde ruimtes, mobiliteit) worden enkel zijdelings aangehaald waar dit relevant is.
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
29
3.1
Situering ecowijkvoorbeelden
In de aanpak werd allereerst gekeken naar voorbeelden in Vlaanderen en België rekening houdend met de vooropgestelde selectieparameters (zie 1.3 Methodiek). Dit resulteerde in de keuze van in totaal zes voorbeelden. Het zijn de ecologische uitbreiding van de Clementwijk in Sint-Niklaas, het vernieuwingsproject Tondelier op de voormalige Gasmetersite in Gent, De Vloei in Ieper (allen nog in de planningsfase), Vaartkom Leuven (eerste zichtbare realisaties) en de kleinschalige groene wijk Pic-au-Vent in Doornik (reeds gedeeltelijk gerealiseerd.) Reeds gerealiseerd en mede daarom opgenomen, is de wijkaanpak op gebied van de herontwikkeling van de groenstructuur in de Wijk Stene in Oostende, een typische sociale wijk uit de jaren 1960. Er kan geconstateerd worden dat er in België wel verschillende initiatieven en projecten op stapel staan, maar dat het voorlopig nog zoeken is naar sterke tot de verbeelding sprekende voorbeelden. Deze werden wel in de verschillende buitenlandse voorbeelden gevonden, waaronder in Nederland, Duitsland en de Scandinavische landen, in beperktere mate in Engeland en Frankrijk. Een sprekend voorbeeld dat telkens in verschillende bronnen en publicaties terugkomt, is de wijk EVA-Lanxmeer in Culemborg, Nederland. Ongeveer even groot qua oppervlakte (24ha) maar minder bekend is De Kersentuin in Utrecht. Een derde voorbeeld in onze lijst met voorbeelden uit Nederland is het GWL-terrein in Amsterdam, in tegenstelling met de hiervoor genoemde voorbeelden is dit een ecowijk in het centrum van Amsterdam. Wat het voorbeeldkarakter van EVA-Lanxmeer betreft, is er nog een andere ecologische modelwijk, die (terecht) altijd opnieuw terug te vinden is: Vauban in het Duitse Freiburg. De website www.oekosiedlungen.be geeft een goed overzicht van de talloze ecologische wijken in Duitsland op uiteenlopende schaalniveaus, de meesten ervan zijn gerealiseerd maar er zijn ook voorbeelden van in uitvoering zijnde projecten. Voor onze studie werd naast Vauban nog gekozen voor het Französisches Viertel in Tübingen, het voormalige terrein van de wereldtentoonstelling Kronsberg in Hannover en het minder bekende Röthelheimpark in Erlangen nabij Stuttgart. Duurzame ecologische wijk- en stadsontwikkeling in Frankrijk kadert vaak in complexe en grootschalige stedelijke vernieuwingsprojecten. Door o.a. de fasering (voor elke fase van de ontwikkeling waren er extra en andere procedures) was het niet evident om informatie te verzamelen die voldoende aansluit bij het beoogde schaalniveau van de wijk. Uiteindelijk werd het project Quartier Danube Strasbourg geselecteerd met een complex aan duurzame stedelijke ontwikkelingen langs de Donau rivier (nog in planningsfase). Als tweede Franse voorbeeld werd de hernieuwing van Perrache Saint-Blandine in Lyon opgenomen, dat eveneens kadert in een grootschalige stadsvernieuwingsoperatie. Tegelijkertijd wordt het project gepromoot als de eerste duurzame wijk in Frankrijk met een WWF- label (gedeeltelijk gerealiseerd). Met het project BedZED ten zuiden van London in Groot-Brittannië werd de sprong gemaakt naar de overkant van het Kanaal.
30
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
Figuur 1: Situering ecowijkvoorbeelden Wat ecowijken aanbelangt in Noord-Europa en Scandinavië heeft Denemarken al geruime tijd een positieve reputatie van stad- en wijkontwikkeling met veel aandacht erin voor de toepassing van ecologische principes. Heel bekend is vooral Kopenhagen dat veelvoudig als voorbeeld aangehaald wordt voor de toepassing van de lobbenstad of ook het “groene vinger principe”. Vanuit de uitdaging die het inbrengen van meer groen in de dicht bebouwde 19 eeeuwse stadsdelen met zich meebrengt, werd de herwaardering van de wijk Vesterbro aan de rand van Kopenhagen opgenomen. Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
31
Het idee van een ecologisch woondorp als onderdeel van een aanbesteding voor een olympiade was mee het startschot voor de ecologische stadsvernieuwing in het project Hammerby Sjöstad in Stockholm. Een tweede voorbeeld uit Zweden is Västra Hamnen in Malmö. Dit voorbeeld is samen met andere voorbeelden representatief voor de kansen die de herbestemming van brownfieldsites biedt in stedelijk en randstedelijk gebied. Eco-Viikki nabij Helsinki in Finland (gerealiseerd), tevens de meest noordelijk gelegen ecowijk in onze studie, spreekt tot de verbeelding als een voorbeeld waarin het lobbenstad-concept werd toegepast en een zelfvoorzienende groene buitenwijk de lange termijn ambitie is. Van het totale aantal voorbeeldwijken waarop in de studie wordt ingegaan, is de helft volledig gerealiseerd, zes andere zijn gedeeltelijk gerealiseerd. De vier resterende wijken zijn in een ver gevorderd planningsstadium, maar er zijn bij het verschijnen van dit rapport nog geen resultaten op het terrein zichtbaar.
3.2 3.2.1
Ontwerp en planning Ligging en ontstaan
Een belangrijk thema in het discours rond verdichting en vergroening is de vraag of de ideale ligging van een ecowijk überhaupt bestaat. Hoe dichter bij een stadskern, hoe beter de voorzieningen en de ontsluiting zal zijn, wat op zijn beurt zal leiden tot lagere uitstoot en een hoge leefbaarheid. De ruimte voor groen is hier dan weer beperkt, daar waar dit bij meer landelijk gelegen projecten meestal geen probleem vormt. Van de twintig voorbeelden zijn er 14 gelegen aan de stadsrand. Dit betekent een ligging niet in het directe kernstadgebied, maar op afstanden van 2 km tot ongeveer 8 km van het centrum. Zes wijken zijn gelegen in het centrum; respectievelijk de twee geplande projecten Tondelier Gent en Vaartkom Leuven in Vlaanderen, de twee grote Franse stadsvernieuwingsprojecten Danube Strasbourg en Perrache Saint-Blandine in Lyon, Vesterbro in Kopenhangen en het GWL-terrein in Amsterdam. Geen van de ecowijken is echter volledig in het landelijke gebied gelegen, in de zin dat er een duidelijke niet bebouwde tussenruimte bestaat (tussen rand van de stad en de ecowijk). Aan de andere kant zijn er tenminste twee twijfelgevallen zoals Pic-au-Vent en EVA-Lanxmeer met heel lage woondichtheden en dit ingebed in een heel groene omgeving (kwantitatief maar vooral ook kwalitatief). Dichtheden van <10 woongelegenheden per ha samen met de ligging aan de rand van het centrum, zorgt ervoor dat deze wijken als landelijk gelegen ecowijken kunnen beschouwd worden. In hoofdzaak kan het ontstaan van een ecowijk in de geselecteerde voorbeelden herleid worden tot drie mogelijke redenen:
32
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
a) vrijgekomen gronden op brownfieldsites waarbij bij herbestemming bewust gekozen wordt dit op ecologisch verantwoorde wijze te realiseren, b) herwaardering van delen van het bestaande stedenbouwkundig weefsel en de bijhorende openbare ruimte op een ecologische manier, c) nieuwbouw waar van meet af aan duurzaam ecologisch bouwen en inrichting van het openbaar domein voorop staan. In een aantal gevallen is de voornaamste motivatie de organisatie van een grootschalig evenement geweest waarin volop de kaart van milieudoelstellingen werd getrokken. a) Brownfieldsites: Van alle voorbeelden dankt 50% zijn ontstaan aan herbestemming op een vroegere brownfieldsite. Hiertoe behoren twee voormalige militaire domeinen, het bekende Vauban in Freiburg en het terrein van het toekomstige Röthelheimpark in Erlangen. Op dit laatstgenoemde ontstond in de periode tijdens, maar vooral na de in onbruik geraakte terreinen een zodanige rijkdom op gebied van biodiversiteit, dat daar bij de plannen voor de herbestemming niet aan kon worden voorbij gegaan.
b) Stadsvernieuwing: Waar in brownfieldsaneringsprojecten afbraak op grote schaal toelaat om een bestaande ruimte volledig te herorganiseren (met hier en daar behoud van een waardevol gebouw), is de uitdaging om het bestaande weefsel op te waarderen en te vergroenen meestal veel complexer. Bewoners blijven er immers wonen terwijl bepaalde maatregelen worden genomen. Ingrepen op vlak van groen zijn ook eerder “punctueel” dan dat ze toelaten groene verbindingen te realiseren (die er daadwerkelijk toe doen). Illustratief hiervoor is vooral de herwaardering van Vesterbro maar ook de ecologische wijkaanpak in de wijk Stene. Veranderingen zullen eveneens geleidelijker voelbaar en zichtbaar zijn.
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
33
c) Greenfieldsites: In zes van de voorbeelden is gekozen voor nieuwbouw. In het voorbeeld van Viikki in Helsinki/Finland werd getracht op een zo ecologisch, maar ook economisch mogelijke manier, zo verantwoord mogelijk de “onbebouwde tussenruimte” in te vullen. De realisatie van de twee Nederlandse wijken Kersentuin in Utrecht en EVALanxmeer is er gekomen op initiatief van geëngageerde bewoners die in overeenkomst met de verschillende bevoegde overheden gronden konden ontwikkelen. Zowel in de Clementwijk in Sint-Niklaas als het project De Vloei in Ieper kadert de ecologische wijkontwikkeling in de invulling van woonuitbreidingsgebied aan de rand van de stad (binnen de afbakeningslijn). De nieuwbouw van de kleinschalige ecowijk Pic-au-vent in Wallonië is de uitdrukking van een visionair privaat architectenbureau dat duurzaam bouwen in Wallonië op de kaart wil zetten. Wat tenslotte de wijken Kronsberg in Hannover en Hammerby Sjöstad in Stockholm interessant maakt, is respectievelijk de valorisatie van het terrein van een wereldtentoonstelling in 2000 en de ontwikkeling van een nieuwe wijk in het kader van een aanbesteding voor de Olympische Spelen in 2004. Hoewel Stockholm uiteindelijk de spelen niet mocht organiseren, ging de ontwikkeling van de wijk wel door volgens de plannen, dus met veel aandacht voor de ecologische aspecten bij de realisatie.
3.2.2
Schaal, grootte en woondichtheid
De voorbeelden variëren van heel plaatselijke initiatieven tot grootschalige projecten. De wijk moet hierbij veelal in een veel ruimere context geplaatst worden. In een aantal voorbeeldprojecten zoals Västra Hamnen in Malmö of de Vaartkom Leuven heeft de analyse betrekking op een bepaald onderdeel van een complex projectgebied. 25
De voor ecologische vernieuwing ter beschikking staande oppervlakte in de kernstad is veelal beperkt, met oppervlaktes tussen 2 tot 10 ha (Tondelier Gent, Vaartkom Leuven, GWL-terrein Amsterdam, Danube Strasbourg). Vaak zijn het dan ook plekken die herontwikkeld worden nadat de voorgaande bestemming zijn bestaansreden verloren heeft. 25
In de fiches in het voorbeeldenboek wordt duidelijk aangegeven voor welke projecten dit het geval is.
34
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
Een goed voorbeeld hiervan zijn grote voormalige industrieterreinen aan de rand van de stad, zoals het geval was bij o.a. Hammerby Sjöstad Stockholm, met 160 ha het grootste herontwikkelingsgebied binnen het kader van deze studie. Dit wordt gevolgd door de ecologisch geïnspireerde ontwikkelingen in Kronsberg aan de zuidoostelijke rand van Hannover en vooral ontwikkeld op vroegere landbouwgrond (150 ha). Het met afstand kleinste ecologisch project binnen onze studie wordt op nog geen 2 ha gerealiseerd in Doornik met Pic-au-vent. Belangrijker dan de grootte van het gebied voor vernieuwing op zich, is de manier hoe dit concreet wordt ingevuld: wat is het totaal aantal woningen, welke woontypologieën (het type woningen: vrijstaand, rijenhuizen, blokbebouwing, appartementen) worden toegepast, wat is de verhouding tussen de bebouwde/verharde oppervlakte tegenover de openbare ruimte. Dit alles samen heeft immers directe weerslag op de beschikbare oppervlakte voor het groen. Ruwweg gesteld, is het bij een lage woningdichtheid relatief gezien eenvoudig om veel groen aan te leggen. Bij een hoge woningdichtheid is dit eerder een uitdaging en naargelang de dichtheid oploopt, zijn meer inspanningen nodig om zowel aantrekkelijk groen, als groen dat een hoge gebruiksintensiteit toelaat te ontwikkelen. Hier is vaak meer creativiteit nodig om tot doordachte oplossingen te komen. De wijk BedZED, gelegen in een buitenwijk van London is even groot als de locatie voor Pic-au-Vent. Wel is het aantal woningen in BedZED London zeven keer hoger (148 wng./ha versus 20 wng./ha). Voor de twee geplande ecologische wijken Clementwijk in Sint Niklaas en De Vloei in Ieper zijn de dichtheden met respectievelijk 21 wng./ha ver onder de ambities van de twee andere projecten die in stedelijk kerngebied gelegen zijn: de Tondelier Gent (71,4 wng./ha) en Vaartkom Leuven (109 wng./ha). Dit valt zonder meer te verklaren door de grotere vraag naar woningen in deze laatste locaties, gecombineerd met de globale aantrekkingskracht en de ligging, centrumnabijheid en de nabijheid van water. De aan de stadsrand gelegen jaren „60 wijk Stene in Oostende (33 wng./ha) is qua oppervlakte vergelijkbaar met het stedelijke GWL-terrein Amsterdam, maar ook hier wordt duidelijk dat een grootstedelijk gebied heel andere eisen stelt naar verdichting toe (100 wng./ha). Het toekomstige Röthelheimpark (100 ha) met 33 wng./ha sluit min of meer aan bij de geldende Vlaamse normen (minimum 25 wng./ha in stedelijk gebied). In Erlangen zelf wordt dit project gezien als een project van stedelijke verdichting, dit omdat het gemiddelde van de stad bij 14 wng./ha ligt. De ruimtedruk is er veel lager, wat er tegelijkertijd voor zorgt dat het beschikbare groen en de openbare ruimte veel extensiever beheerd kunnen worden. In tegenstelling tot het GWL-terrein in Amsterdam meten de randstedelijke wijken EVA-Lanxmeer in Culemborg en de Kersentuin in Utrecht, hoewel vier keer groter dan het GWL-terrein, een heel lage woondichtheid. EVA-Lanxmeer scoort uiterst laag qua woondichtheid, omdat hier uitzonderlijk bouwen werd toegestaan in waterwingebied. Daarnaast ligt de belangrijkste oorzaak in het feit dat beide projecten het resultaat zijn van een bewonersinitiatief. Het resultaat is m.a.w. wat toekomstige bewoners als ideaalbeeld zagen voor een ecologische wijk op hun maat. Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
35
3.3 3.3.1
Functionaliteiten van de groenstructuur Functies van groen
In de meerderheid van de projecten beogen zowel ontwerp als inrichting van het groen en de groenstructuren een multifunctioneel gebruik. Dit is zeker zo naarmate de voorbeelden in stedelijk gebied gesitueerd zijn, waar door de ruimtedruk meervoudig ruimtegebruik eerder regel dan uitzondering is. Omdat de ruimte met name in de verstedelijkte kerngebieden van Vlaanderen schaars is, moet een groenruimte in se al multifunctioneel voor de mens zijn om een bestaansreden te hebben. Het zuiver esthetische aspect is al lang niet meer voldoende, de ruimte moet zich lenen tot menselijk gebruik voor tal van gebruikers en doeleinden. Toch moet het groen constant een harde strijd voeren tegenover andere, dikwijls meer lucratieve vormen van ruimtegebruik, in casu woningen en commerciële invullingen. Van de opgenomen groenfuncties is het groen aangelegd omwille van recreatieve doelstellingen, opnieuw vooral in het stedelijk weefsel, het meest voorkomende. Dit gebeurt samen met een tweede functie, namelijk waterbeheer en infiltratie. Uit de analyse van de onderzochte voorbeelden kwam naar voor dat drie andere functies van groen, namelijk voedsel (tuinen/stadslandbouw), biodiversiteit en educatie een ondersteunende en/of ondergeschikte rol vervullen. Bij de analyse werden nog andere mogelijke groenfuncties bij de verschillende projecten onder de loep genomen, maar deze kwamen niet bij de doelstellingen van het groen naar boven en zijn dan ook niet in dit rapport opgenomen. Dit betekent echter niet dat ze in de huidige context geen relevantie zouden hebben. Het betekent enkel dat ten tijde van realisatie van de verschillende projecten de nood voor of de kennis omtrent deze functies nog niet zo uitgesproken was. Het gaat hierbij onder andere over klimaatverandering (tegengaan van het “urban heat island”-effect, isolatie van woningen, gebruik van energiegewassen), opvang van fijn stof, geluidsdemping en waterbehandeling (filtratie).26 3.3.1.1 Recreatief In alle voorbeelden is in meer of mindere mate een groene ruimte aangelegd of gepland met als specifiek doel het aanbieden van recreatiemogelijkheden. Een belangrijke rol is weggelegd voor stedelijke parken van een bepaalde omvang (> 2 ha minimum). De soort groene ruimte, het al dan niet gespreid of geconcentreerd voorkomen hiervan is duidelijk gelinkt met de grootte van de ecowijk in het geheel. In Kronsberg, een ontwikkeling op 150 ha, werd speciaal aandacht besteed aan de locatie van de bossen en parken zodat bewoners nooit ver hoefden te gaan voor sport of ontspanning in het groen. Bovendien werd hier een speciale zone in het park aangelegd met als hoofdfunctie “sport en spel”. 26
Aertsens, J. et al (2012). “Daarom groen! Waarom u wint bij groen in uw stad of gemeente”. Studie in opdracht van ANB
36
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
Dat speelruimte voor kinderen belangrijk is komt bijvoorbeeld ook voor bij het GWL-terrein, een wijk die bij heel veel kroostrijke gezinnen in trek is. Net als bij vele nieuwe openbare parken, zijn ook barbecue-ruimtes populair (EVA Lanxmeer). In Hammerby Sjöstad speelt de lange houten kade langs de waterrand een centrale rol in het sociaal leven. Het blijkt een enorme aantrekkingskracht uit te oefenen voor mensen om er te flaneren en elkaar te ontmoeten. Naast het simpelweg voorzien van ruimtes en paden om te wandelen, te zitten en te fietsen, wordt er dikwijls ook aandacht besteed aan het actief recreëren, zoals hierboven reeds vermeld met specifieke aandacht voor kinderen, maar ook sportfaciliteiten zoals voetbalterreinen, basketvelden tot zelfs klimmuren toe (Västra Hamnen).
Hoewel actieve recreatie dikwijls het doel op zich is, kan het groen ook passief aan recreatie en welzijn bijdragen door zijn loutere aanwezigheid wanneer mensen er passeren bijvoorbeeld onderweg naar hun werk. Dit wordt vaak onderschat, maar op deze manier kan groen zonder dat dit per se heel functioneel moet zijn, toch nog een significante invloed uitoefenen op de mensen die er mee in contact komen. Bovendien ondersteunt het op deze manier ook andere duurzame inspanningen. Zo zal iemand misschien sneller geneigd zijn om een fietspad in het groen te nemen dan hetzelfde traject af te leggen met de auto over een grijze, dichtgeslibde weg. 3.3.1.2 Waterbeheer en infiltratie Gezien de klimaatproblematiek en de toenemende verzegeling van de bodem, is water in combinatie met groen een erg belangrijk thema bij iedere stedenbouwkundige ontwikkeling.27 In dat opzicht wordt ook veelal verwezen naar groen-blauwe structuren omdat water en groen in se niet los van elkaar kunnen gezien worden.
27
European Commission (2012): Guidelines on best practice to limit, mitigate or compensate soil sealing. Brussels Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
37
De overheid in Vlaanderen eist als een van haar belangrijkste planningsinstrumenten in talrijke projecten een watertoets, als een voorwaarde voor vergunning, dit om het effect van een ingreep op de waterhuishouding te kunnen duiden. Water is in ecowijken zonder meer een belangrijk aspect, juist omdat het een invloed heeft op de groenstructuur. Vooral het omgaan met hemelwater in een ecowijk kreeg de nodige aandacht in de projecten. Bedoeling is steeds om zoveel mogelijk hemelwater op het terrein zelf te bufferen voor het restant eventueel afgevoerd wordt. In drie kwart van de onderzochte voorbeelden neemt waterbeheer een significant onderdeel in bij het ontwerp en de concrete uitvoering. Veelal gebeurt dit in de praktijk onder de vorm van wadi‟s (Water Afvoer Door Infiltratie). Dit zijn buffer- en infiltratieplaatsen waar tijdelijk water in kan blijven staan totdat het in de bodem kan doorsijpelen. Een waterpartij zoals in EVA Lanxmeer kan deze rol perfect vervullen. De meerwaarde hiervan toont zich eveneens in de beleving van de open ruimte. Wadi‟s worden door mensen meestal als erg aantrekkelijk ervaren. Voor kinderen kunnen de wadi‟s aangepast worden om als spelelement te dienen. Verder vaak toegepast zijn waterdoorlatende verhardingen voor parkings, wegen en pleinen. Op verschillende plaatsen is dit al een realiteit (Kronsberg, De Kersentuin, Perrache – Saint Blandine). Dit principe zal naar de toekomst toe ook in de duurzame wijk “De Vloei” in Ieper het geval zijn. In verschillende projecten (Scandinavische voorbeelden, Nederlandse projecten, BedZED) maken groendaken deel uit van het systeem om hemelwater op te vangen en om een anders onbenutte oppervlakte toch een esthetische en biologische meerwaarde te geven. Bovendien helpen groendaken bij de klimaatsbeheersing door isolatie van de onderliggende ruimtes en het verkoelen van de lucht door middel van verdamping. De voordelen van “elevated green landscape” of groendaken en muren zullen op beperkte schaal o.a. worden toegepast op een grote parkeergarage in het Tweewaters project Leuven en op een aantal van de geplande appartementen op de Tondelier site in Gent. Ook in de in planning zijnde wijk “De Vloei” in Ieper en de “Clementwijk” in Sint-Niklaas wordt het hemelwater op het terrein verwerkt door infiltratie in bestaande grachten en groendaken. In Kronsberg wordt al het hemelwater op het terrein verwerkt. Gezien de oppervlakte (150ha) is dit misschien niet verwonderlijk, maar toch was er nog nood aan grachten en infiltratieputten om het water te bufferen. Verder werden alle toegangswegen en parkings waterdoorlatend uitgevoerd en was er een bestemming die het verplicht maakt om op bepaalde daken en ondergrondse parkings groendaken aan te leggen. Naast deze specifieke technische ingrepen om water te bergen kan de groene ruimte op zich, zijnde niet verhard, uiteraard ook dienstdoen als infiltratiezone, zonder dat daar specifieke structuren moeten in aangebracht worden. Een belangrijke kanttekening bij dit alles is om rekening te houden met het vroegere gebruik van de site. Zo is in het project Tübingen (Französisches Viertel) en Strasbourg (Quartier Danube) geen infiltratie mogelijk omdat daar de bodem zodanig vervuild is door voorgaande activiteiten op de site. Infiltratie op deze terreinen zou een verdere degeneratie van het bodemwater betekenen.
38
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
In BedZED en EVA-Lanxmeer tenslotte wordt bovenop al deze maatregelen voor waterbeheer nog een stap verder gegaan. Hier worden helofytenfilter ingezet (een filtersysteem dat door middel van moerasplanten en hun symbiose met bacteriën afvalwater zuivert) om het huishoudelijk afvalwater te behandelen. 3.3.1.3 Voedsel (tuintjes/stadslandbouw) In de helft van de onderzochte ecowijken krijgt het groen een nadere invulling door moestuintjes die door de bewoners bewerkt en onderhouden worden. Voedselproductie als onderdeel om de eigen voorraad aan te vullen kan daarbij een insteek zijn, maar het gaat vooral om de ontspanningsmogelijkheid en de sociale dynamiek die dit soort van actief tuinieren met zich meebrengt. Moestuinen zijn kleinschalig. Ze zijn een manier om mensen (laagdrempelig) met elkaar in contact te brengen, om weer dichter bij de natuur te staan en kinderen te leren hoe voedsel geproduceerd wordt (educatieve waarde). Creatieve oplossingen kunnen ervoor zorgen dat bewoners toch een plaats aangeboden krijgen om hun eigen groenten te verbouwen. Zo gebruikt men in BedZED bijvoorbeeld de daktuinen en het nabijgelegen park om bewoners toe te laten een moestuin te bewerken.
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
39
Een feit is dat moestuintjes en volkstuintjes vandaag niet enkel in Vlaanderen maar op verschillende plaatsen in Europa in opmars zijn. De vraag is, of dit van voorbijgaande aard is of dat dit het begin van een evolutie is waarbij voedsel terug op een structurele manier dichter bij de stad wordt gebracht. Een regelmatig terugkomende vorm van voedselproductie die minder intensief beheer vergt, is het aanplanten van fruitbomen. In verschillende wijken werd voor deze optie gekozen in plaats van laan- en parkbomen te gebruiken. In EVA-Lanxmeer is een boomgaard met historische fruitbomen geïntegreerd in de wijk. Naast de ecologische voordelen fungeert deze boomgaard vooral als een sterk bindmiddel voor de bewoners van de wijk. Het is telkens een heel evenement wanneer het moment van de oogst is aangebroken, er gezamenlijk geplukt wordt, appels worden verwerkt tot confituur en sap.28 Een andere invulling m.b.t. voedsel bevindt zich aan het andere eind van het spectrum. Bij één project werd namelijk op grote schaal landbouw beoefend. De insteek kwam dan ook zuiver vanuit opbrengstmotieven. Concreet was in Kronsberg op het terrein zelf een hoeve gevestigd (Ten tijde van analyse zocht men een andere uitbater wegens faillissement van de vorige.) waar op milieuvriendelijke wijze gewerkt werd. Een soort kruising tussen de twee uitersten is eveneens te vinden in de wijk EVA Lanxmeer. Hier werd een stadsboerderij (“Caetshage”) gekoppeld aan de wijk waar volgens het permacultuur-principe29 gewerkt wordt. Bedoeling is om niet enkel op een ecologische manier groenten te verbouwen maar tegelijkertijd een sociaal en educatief doel na te streven. Zo is er een zorgboerderij aan verbonden waar mensen uit kansengroepen hun dag op een nuttige en voor hun ontwikkeling stimulerende manier kunnen doorbrengen. Verder is het streven door praktijkervaring met permacultuur een kenniscentrum uit te bouwen rond dit concept. 3.3.1.4 Stedelijke biodiversiteit (en natuurwaarden) Het behoud van de stedelijke biodiversiteit is een grote uitdaging waar groene ruimte ten dienste moet staan van uiteenlopende gebruikersvereisten en gebruiksintensiteit. Projecten in binnenstedelijke verdichte milieus leveren vaak een grote bijdrage aan de biodiversiteit doordat, in schril contrast met de buitengebieden, er een grotere diversiteit is in (planten)soorten en biotopen. In meer dan driekwart van de onderzochte ecowijken neemt biodiversiteit als een van de functies van groen een belangrijk plek in. Concreet wordt biodiversiteit in veel projecten vermeld in de context van het ecologisch beheer (Pic-au-Vent, De Vloei), waar dan bij maaien, onkruidbeheer, afvoer van groenafval, enz. steeds voor de meest milieuvriendelijke optie wordt gekozen. Ook in Röthelheim waar waardevolle natuur was ontstaan na het in onbruik geraken van een voormalig militair domein, wordt een terrein van 25 ha op ecologische manier beheerd.
28
Interview 1/11/2012 Permacultuur tracht systemen te creëren die zichzelf in stand houden, naar analogie met natuurlijke ecosystemen. Bedoeling is om opbrengst voort te brengen met een minimum input aan energie en een minimum output aan afval. (Bron: Handboek ecologisch tuinieren. Velt vzw, 2006. Berchem.)
29
40
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
Het gebruik van inheemse soorten die ideaal zijn aangepast aan de lokale omstandigheden en waarvoor dus geen speciale faciliterende technieken moeten gebruikt worden om ze in stand te houden, kwam in verschillende projecten duidelijk naar voor. In De Kersentuin werd zelfs inheems plantgoed gebruikt dat op een ecologische manier (zonder sproeistoffen en dergelijke) werd opgekweekt bij gespecialiseerde kwekerijen. In Perrache-Saint-Blandine, BedZED, GWL-terrein en De Vloei (in planning) wordt eveneens gebruik gemaakt van inheemse soorten. Een van de beste maatregelen om de biodiversiteit te bewaren of te stimuleren is het bewaren en eventueel versterken van aanwezige waardevolle groenelementen of habitats. Bomen zijn vaak de eerste groenelementen die hierbij in het oog springen. Zij hebben een beeldbepalend karakter voor een wijk en herbergen bovendien een schat aan voedsel voor tal van dieren. Bij herontwikkeling van de oude kazerne in Vauban was het behoud van het oude bomenbestand dan ook een prioriteit. Naast het behouden van bomen worden dikwijls ook grotere structuren behouden omwille van hun landschappelijke waarde en belang voor fauna en flora. Zo is in het ontwikkelingsplan van De Vloei rekening gehouden met de groenelementen van de oude boerderijen op het terrein en worden deze mee opgenomen in het structuurplan. Ook bestaande grachten (Clementwijk) worden behouden of soms zelfs geherwaardeerd (Stene). Bij Kronsberg werd nog een stap verder gegaan. Uit een milieustudie bleek dat bouwen op een bepaald deel van het terrein erg nadelige effecten zou hebben op de aanwezige fauna en flora. Daarom werd beslist om de bouwblokken in hun geheel te verplaatsen en dat specifieke gebied te vrijwaren van ontwikkeling door het te integreren in het groenstructuurplan. In Eco-Viikki was voor de ontwikkeling van de wijk een weelderige begroeiing aanwezig. Bij aanleg werden stukken hiervan integraal bewaard.
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
41
Tegenover de hiervoor opgesomde voorbeelden staan er ecowijken die niet voort kunnen bouwen op dergelijke aanwezige elementen en structuren en die daarom maatregelen nemen om heel bewust condities voor een gewenste flora en fauna en daarmee biodiversiteit te scheppen. Dat is o.a. gebeurd in Västra Hamnen waar op de binnenpleinen van de bouwblokken telkens andere biotopen gecreëerd werden. Op dit terrein (een voormalige scheepswerf) was na de teloorgang van de industrie ook een belangrijk vogelbroedgebied ontstaan. Daar dit door de ontwikkeling verdween heeft men hiervoor een compensatieplaats voorzien in de noordelijke haven van Malmö. Hammerby Sjöstad heeft dan weer wetlands aangelegd als specifiek biotoop.
Hoewel het gebruik van inheemse soorten, ecologisch beheer en het vrijwaren van bestaande elementen en habitats waardevolle inspanningen zijn, komt het er uiteindelijk ook op aan alle afzonderlijke plaatsen met elkaar te verbinden in een netwerk, hoewel dit uiteraard niet steeds mogelijk is. Belangrijk om hierbij in gedachten te houden is dat aaneengesloten groen een veel grotere impact heeft (op alle gebied) dan vele stukjes versnipperd groen en dat dit naar beheer toe bovendien veel efficiënter is. In Västra Hamnen werd er specifiek gelet op het verbinden van de groene zones met elkaar en met de omgeving zodat de fauna kansen ziet om zich hierdoor te verplaatsen. In Kronsberg werden tussen de bouwblokken parkcorridors aangelegd die voor een verbinding moeten zorgen met het omliggende landschap. In de Kersentuin zijn maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat dieren gemakkelijk door de wijk kunnen migreren. Het gebied grenst aan het Leidsche Rijn Park, waardoor het groen van De Kersentuin, hoewel niet 42
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
aaneengesloten en eerder versnipperd door de wijk, als het ware aansluit op dit park en er dus een groter geheel mee vormt. Bij Tweewaters in Leuven wordt de rivier de Dijle gebruikt als een ruimtelijk structurerend element en ook om het groen eraan te koppelen. Op deze manier wordt het groen opnieuw ingeschakeld in een groter geheel. Minder is dan weer dat de nieuwe parken danig versnipperd zijn door de wijze waarop paden erdoor lopen en de bebouwing is ingepland. In Perrache-Saint-Blandine werden er vooral kansen voor biodiversiteit gecreëerd door in de zone van de rivieren verschillende biotopen te creëren. Het gebruik van ecoducten kan ook in een verbindingsfunctie voorzien zoals gebeurde in Hammerby Sjöstad.
3.3.1.5 Educatie Verschillende projecten verbinden groene inrichtingen aan een educatief doel. Informeren rond groenbeheer, biodiversiteit en andere thema‟s zijn daarin een essentieel onderdeel (Viikki, Eva Lanxmeer, Perrache Saint-Blandine, Clementwijk, Vesterbro, Västra Hamnen, Hammerby Sjöstad). In het project Västra Hamnen wordt de groeninrichting als een pilootproject gelanceerd met de bedoeling opgedane ervaringen en resultaten niet enkel te delen en in eigen land toe te passen, maar ook in het buitenland als referentie/voorbeeld te dienen. Zo is het Anchor park een “Hydrology park", waarin verschillende biotopen werden aangelegd zoals een zoutwater habitat en moeraslanden. Ook EVA Lanxmeer dient een uitgesproken educatief doel rond biologisch moestuinieren.
3.3.2
Initiatiefnemer en rol van participatie
De manier waarop een wijk wordt ingevuld, de morfologie, het ambitieniveau, de sfeer en het type groen worden door een groot deel bepaald door de initiator ervan. Dit kan een overheid, private ontwikkelaar, een organisatie, een groep of in extremis zelfs een individu zijn. Zij bepalen in grote mate of en in hoeverre de duurzaamheid van een wijk zal gerealiseerd worden, waar klemtonen worden gelegd en daarmee hoe het resultaat er zal uitzien. Hieronder maken we een onderscheid tussen vier types van initiators: a) overheid, b) projectontwikkelaar, c) publiekprivate samenwerking en d) collectief particulier opdrachtgeverschap (bouwgroepen). Van de 20 voorbeeldwijken is veruit de grootste groep vanuit de overheid geïnitieerd. Geen enkel voorbeeld is puur tot stand gekomen door een private ontwikkelaar.
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
43
3.3.2.1 Overheid De vanuit ecologische doelstellingen meest vooruitstrevende projecten worden getrokken door een openbaar bestuur dat er een voorbeeldproject van wil maken en dikwijls hoopt op deze manier een kentering te veroorzaken in de manier waarop een wijk en bij uitbreiding een stad of gemeente verder zou kunnen ontwikkeld worden. In het algemeen heeft een openbaar bestuur een voldoende grote slagkracht om bepaalde doelstellingen te kunnen halen, maar ook om prioriteiten te stellen die het op de markt vanwege economische hinderpalen niet zouden halen. Een goed voorbeeld hiervan kunnen we terugvinden in Malmö in de wijk Bo01. Aanleiding was een Europese Tentoonstelling van Huisvesting (2001). De stad Malmö wou een internationaal voorbeeld van duurzame ontwikkeling realiseren en heeft dus sterke voorwaarden gesteld aan architecten en ontwikkelaars om tot dit resultaat te komen. Maar, ook zonder wedstrijden of daaraan verbonden prestige motieven, zetten meer en meer besturen zich in om hun stad of gemeente duurzaam te laten ontwikkelen. Voorbeelden hiervan zijn nu in Vlaanderen volop in opmaak met De Vloei in Ieper en de Clementwijk in Sint-Niklaas. Toch zijn er in toenemende mate initiatieven van samenwerking met de private sector, juist omdat met name de financiële slagkracht onvoldoende lijkt. Ook de context van governance met meerdere actoren speelt hierin mee. 3.3.2.2 Projectontwikkelaar Tegenover een openbaar bestuur staan de private ontwikkelaars. Uit de screening van verschillende voorbeelden, ook buiten de nader geanalyseerde ecowijkvoorbeelden komt naar voor dat de meeste wijken die op dit moment door hen gebouwd worden, vooral ingevuld zijn op de meest winstgevende manier. De prioriteiten die zij veelal stellen staan dikwijls haaks op de aspecten die een openbaar bestuur graag gerealiseerd wil zien. Belangrijk om te beseffen is echter wel dat de kosten-baten verhouding voor een ontwikkelaar als bedrijf (dat als eerste doel heeft om winst te maken) prioritair is en alle andere aspecten daaraan ondergeschikt zijn. Voorbeelden hiervan zijn overal te vinden in het Vlaamse verkavelingslandschap. Als overheid kan hier wel (gedeeltelijk) een verandering afgedwongen worden door in de eerste plaats het concept van ecowijken veel sterker dan op vandaag onder de aandacht te brengen, door gunningsvoorwaarden te verstrengen en bestekken op te maken waarin de rol van groen (ontwerp, wijze van beheer, e.a.) veel explicieter in omschreven is. Geen van de geanalyseerde ecowijkvoorbeelden in de studie is tot stand gekomen louter op initiatief van een private ontwikkelaar. 3.3.2.3 Publiek private samenwerking Een combinatie van de twee vorige categorieën is de publiek private samenwerking (PPS). Een PPS wordt als volgt gedefinieerd: “Een PPS is een samenwerkingsverband waarin de publieke en de private sector, met behoud van hun eigen identiteit en verantwoordelijkheid, gezamenlijk een project realiseren om meerwaarde te realiseren, en dit op basis van een heldere taak- en risicoverdeling. De meerwaarde kan financieel, maatschappelijk of operationeel zijn. Elk 44
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
contract tussen een overheid (publiek) en een bedrijf (privaat) impliceert een samenwerking. De „samenwerking‟ in een PPS-constructie gaat echter verder. Beide partijen maken ruimte om de vooropgestelde resultaten creatiever te behalen. PPS biedt de mogelijkheid om de overheid en de bedrijven zo te laten samenwerken dat ze elk datgene kunnen doen waarin zij het beste zijn. Centraal staat dan ook de idee van een win-winsituatie.”30 Of een duurzame wijk zal gerealiseerd worden, hangt sterk samen met de machtsverhoudingen tussen de private en de publieke partner. Bij sommige PPS constructies is het zo dat zowel de stad/gemeente als de ontwikkelaar eigenaar zijn van een deel van de gronden waarop de nieuwe of opnieuw in te richten wijk zal gerealiseerd worden zoals bij de Clementwijk in Sint-Niklaas. In ieder geval is het zo dat de ontwikkelaar commerciële doeleinden heeft die hij dan ook zal proberen maximaliseren. Beide partijen zullen dus tot een gemeenschappelijke visie moeten komen om de samenwerking tot een succes te maken. Gezien de ver uit elkaar liggende belangen is het niet verwonderlijk dat het ambitieniveau ergens tussen deze twee uitersten zal liggen en dat er dus compromissen zullen gesloten worden. De mate waarin deze compromissen evenwichtig zullen zijn en al of niet naar de meer vooruitstrevende of eerder commerciële kant zullen neigen, hangt zoals hierboven reeds gesteld sterk af van de machtsverhoudingen, communicatie en openheid van beide partners in het project. Voorbeelden van andere PPS constructies binnen de Vlaamse voorbeelden is de bouw van de Vaartkom in Leuven en de realisatie van de Tondelier site in Gent. 3.3.2.4 Collectief particulier opdrachtgeverschap Een vierde mogelijkheid naar initiatiefnemer en trekkersrol toe die vooral in de Nederlandse en Duitse voorbeelden te vinden is, is het collectief particulier opdrachtgeverschap. Hierin staat een groep geëngageerde mensen (individuen) centraal die zich verenigd hebben met het doel om samen een woonproject voor zichzelf op poten te zetten, én waarbij de leden een gemeenschappelijke visie hebben over de manier waarop hun ideale woonomgeving er zou moeten uitzien. Deze manier van samenwerken kan verschillende vormen aannemen en er kunnen nog tal van andere actoren bij betrokken zijn. Toch is het belangrijkste dat de motor, het initiatief, vanuit de kern van deze bewonersgroep komt. De initiatiefnemers onderstrepen hoe dan ook de meerwaarde van “shared leadership”, dit is een sturingsmix bestaande uit bottom-up én top-down aanpak.31 In Nederland wordt hiervoor vaak een stichting opgericht, zoals de stichting “Terra Bella” in de wijk EVALanxmeer. De leden van deze stichting stellen de visie voor de wijk (of een bouwblok) op, geven input voor de planning en sturen deze waar nodig bij en volgen de werken en het uiteindelijke beheer van de wijk op. De realisatie zou niet mogelijk geweest zijn zonder het nauw betrekken van het stadsbestuur in planning, financieringsconstructies, uitvoering en beheer. In Vauban werd veelvuldig met bewonersgroepen (ook wel bouwgroepen genoemd) gewerkt. De stad Freiburg gaf gronden ter beschikking in de Vauban wijk waarop een bewonersgroep aan de slag mocht gaan, zij het dan ook wel binnen een ruim kader opgesteld door de stad waaraan de wijk minimum moest voldoen.
30 31
http://www2.vlaanderen.be/pps/PPS/pps_definitie.html Interview 1/11/2012 Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
45
Ook in het Französiche Viertel in Tübingen ligt de sleutel voor de werking en het totstandkomen van de ecowijk in het toepassen van “Baugruppen” of “Baugemeinschaften”. In De Kersentuin ging het zelfs nog iets verder. Daar was het initiatief van de bewonersgroep nog sterker. De gemeente verkocht de grond aan de bewonersgroep die er een zeer ecologische en sociale woonwijk van maakte. Vormen van co-housing vallen ook onder dit type van initiator. Hier is het opnieuw een groep mensen die hun krachten (en kapitaal) bundelen om een gemeenschappelijk woonproject te realiseren. Hoewel niet evident gezien de complexiteit, bewijst de praktijk dat er toch meer en meer interesse voor dit soort van projecten bestaat. Zo bewijst onder meer het succesvolle co-housingproject in Vinderhoute.
Bewonersgroepen hebben een aantal voordelen. Zoals reeds duidelijk naar voor kwam is de participatiegraad erg hoog, kunnen de bouwkosten gedrukt worden (schaalvoordelen), is er een hoge draagkracht en betrokkenheid bij de werking van de wijk en is het mogelijk om een hoge mate van duurzaamheid in het ontwerp te realiseren. Uit interviews kwam naar voren dat economische overwegingen in een aantal co-housing projecten zelfs primeren op sociale beweegredenen.32 32
Interview 13/12/2012; interview 22/01/2013
46
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
3.3.3
Instrumentarium
Het omzetten van de oorspronkelijke visie in effectieve realisaties op het terrein verloopt niet altijd vlot. Constante opvolging en bewaking van de gebruikte (ontwerp)principes zijn nodig om ervoor te zorgen dat de kwaliteitsdoelstellingen behaald worden en vervolgens ook behouden blijven. Toch blijft dit een moeilijke en dikwijls ook subjectieve (dus persoonsgebonden) opgave. Er zijn heel wat studies, handleidingen en meters ontwikkeld die beogen een zo volledig mogelijk overzicht te geven van onderwerpen die onderdeel zijn van een duurzamere stedenbouw. In het kader van deze studie is het niet de intentie om een zo volledig mogelijk beeld te geven van instrumenten maar zich te beperken op een selectie van enerzijds in de literatuur veelvoudig terugkerende instrumenten en anderzijds te anticiperen op actuele (gedeeltelijk nog zich in ontwikkeling bevindende) instrumenten. De ondersteunende meetinstrumenten, standaarden, richtlijnen en/of beoordelingsscala‟s worden hier aangehaald omdat ze direct en indirect een rol spelen daar waar het gaat om de conceptvorming, het ontwerp en de realisatie van ecowijken. Gemeenschappelijk is dat de verschillende instrumenten op een zo objectief mogelijke manier duurzaamheid trachten te benaderen, onder meer door te werken met een scoresysteem dat veelal steunt op bewijsvoering van de geclaimde maatregelen. Wat echter opvalt bij het screenen van de verschillende meters, standaarden en/of handleidingen is dat de voorgestelde uitwerking van maatregelen die een kwalitatieve groene omgeving moeten bevorderen, in verschillende gevallen nog verder zouden aangevuld moeten worden met een aantal specifiekere maatregelen, waardoor de kansen voor goed op elkaar afgestemde en functionerende groene ruimtes groter worden. 3.3.3.1 Integrale instrumenten De meeste van deze instrumenten zijn gericht op de bebouwde omgeving. Internationaal is de BREEAM-methodiek de bekendste duurzaamheidsmeter. BREEAM staat voor Building Research Establishment‟s Assessment Method en is een methodiek opgesteld voor de accreditatie van het duurzaamheidsniveau van gebouwen. 33 Er zijn verschillende methodieken onder BREEAM die betrekking hebben op verschillende types ontwikkelingen. Voor ecowijken is de “BREEAM Communities”-methodiek de meest relevante. De maatregelen die moeten genomen worden om zo hoog mogelijk te scoren (scores die gaan van <25% (unclassified) tot >85% (outstanding) zijn onderverdeeld in een achttal categorieën: klimaat en energie, resources, transport, ecologie, economie, gemeenschap, gebouwen en omgevingsvormgeving (“place shaping”). Maatregelen specifiek voor groen bevinden zich onder de hoofdstukken ecologie, energie en klimaat en omgevingsvormgeving. Hoewel hier maatregelen worden genomen om de realisatie van groendaken, corridors, 33
BREEAM (2011): BREEAM for Communities Assessor Manual. Development Planning Application Stage. Technical guidance Manual. http://www.breeam.org/ Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
47
kwalitatieve groene ruimte, etc. te realiseren en om bodemvervuiling, het stedelijk hitte-eiland effect, e.a. tegen te gaan, zijn sommige maatregelen in een geïntegreerde aanpak misschien wat te simplistisch. Eén maatregel bijvoorbeeld is gericht op het aanplanten van tenminste 30% inheemse struiken en bomen. Maar vooral in stedelijke omgevingen kunnen de omstandigheden zo veeleisend zijn dat het aanplanten van inheemse soorten niet altijd de beste ecologische voordelen met zich meebrengt. Ook zijn sommige maatregelen niet volledig “bulletproof” te noemen. Een andere maatregel brengt dan weer punten op wanneer een ecologische studie van het terrein werd opgemaakt waarin ook wordt uitgelegd hoe de voordelen van de ontwikkeling opwegen tegen de voorspelde schade die dit zal teweeg brengen. Gezien de studie betaald wordt door degene die de ontwikkeling wil doorduwen, kan men zich vragen stellen over de onpartijdigheid van zulke maatregelen. Over het algemeen zijn de maatregelen gericht op groen binnen “BREEAM Communities” ook eerder beperkt en geven ze zeker geen aanzet tot een geïntegreerde groenaanpak. Wel is het zo dat een minimum aan groene ruimte, kwaliteit en functionaliteit gegarandeerd wordt door de opgenomen maatregelen. Anderzijds is het wel degelijk een verdienste en meerwaarde dat de BREEAM methodiek überhaupt werd ontwikkeld. De auteurs zijn zich terdege bewust dat de finaal opgenomen maatregelen het resultaat zijn van een (uiterst moeilijke) evenwichtsoefening. Immers, voor verschillende van de opgelijste aspecten begint de moeilijkheid reeds bij het verzamelen van de juiste informatie en vervolgens de interpretatie ervan. In navolging van BREEAM bestaat in Duitsland het “Bewertungsstystem Nachhaltiges Bouwen” (door het Ministerie voor verkeer, bouwen en stadsontwikkeling)34, en werden in Vlaanderen, specifiek voor de Vlaamse context, een aantal gelijkaardige methodieken ontwikkeld. Hiertoe behoren de Duurzaamheidsmeter van de Stad Gent35 en de Vlaamse Maatstaf voor Duurzaam Wonen en Bouwen – Duurzame Woningbouw36. Brussel hanteert als een (mogelijk) instrument de Sustainable Check-Up en Memento voor Duurzame Wijken van Leefmilieu Brussel. 37 Alle methodieken hebben gemeenschappelijk dat ze objectief de duurzaamheid van projecten in kaart willen brengen, en ontwikkeld werden vanuit de achtergrond van duurzaamheid en kwaliteit in stadsontwikkelingsprojecten, m.a.w. gelijkaardig aan de doelstellingen van BREEAM.
In verschillende van deze ondersteunende instrumenten komen thema‟s en aspecten aan bod zoals: 34
Bundesministerium für Verkehr, Bau und Stadtentwicklung (2012): Bewertungssystem Nachhaltiges Bauwen. Aussenanlagen von Bundesliegenschaften. Berlin Milieudienst Stad Gent (2011): Duurzaamheidsmeter Gent. Instrument voor duurzaamheid en kwaliteit in stadsprojecten. Gent 36 Vlaamse Overheid (2011): Vlaamse Maatstaf Duurzaam Wonen en Bouwen- Duurzame Woningbouw 37 Brussels Instituut voor Milieubeheer (2009): Sustainable check-up en Memento voor Duurzame wijken. Brussel 35
48
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
o o o o o o o o o o o o
Geïntegreerd ontwerpproces/management Inplanting en inrichting Mobiliteit/transport Natuurlijk milieu/landgebruik en ecologie Water Grondstoffen en producten/materiaal en afval Energie Leefbaarheid en toegankelijkheid Sociale en economische aspecten/gezondheid, comfort en sociale waarde Innovatie Vervuiling Ruimtegebruik
Op basis van de Duurzaamheidsmeter van de Stad Gent ontwikkelt de Vlaamse overheid momenteel een Vlaamse Maatstaf voor Duurzame Wijken, die in heel Vlaanderen als maatstaf en leidraad moet dienen voor de grootschalige renovatie van wijken en ontwikkeling van nieuwe wijken. De Maatstaf voor woningbouw, de Maatstaf voor wijken, en andere instrumenten worden idealiter in het beheer gegeven van een Belgische beheersorganisatie in oprichting, de Belgian Sustainable Building Council.
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
49
3.3.3.2 Instrumenten specifiek voor groen Specifiek voor groen zijn er een aantal instrumenten die een minimum niveau van kwaliteit en kwantiteit kunnen garanderen binnen een stedelijke context. Biotope Area Factor (BAF) In Berlijn ontwikkelde men de Biotope Area Factor (BAF) om ervoor te zorgen dat de stad voldoende groene ruimte overhoudt die tegelijkertijd ook functioneel is naar klimaat- en waterbeheersing toe, behoudt van biodiversiteit, verbeteren van de luchtkwaliteit, enz., kortom alle voordelen die groen te bieden heeft. Bij bouwaanvragen moet een minimum BAF gehaald worden om een stedenbouwkundige vergunning te krijgen. Het hoofddoel is het verzekeren van een minimum oppervlakte aan groen in de bebouwde omgeving door te streven naar een hoge densiteit en voldoende ruimte voor groen. De BAF wordt als criterium ook meegenomen in de Vlaamse Maatstaf voor Duurzame Wijken. De intentie is om net zoals bij de Vlaamse Maatstaf voor Duurzame Woningbouw, de BAF niet zomaar over te nemen maar aan te passen aan de context en het doel van het instrument. Puur de BAF overnemen zou in de praktijk als gevolg kunnen hebben dat huizen op het platteland met een grote tuin door het grotere biodiversiteitspotentieel automatisch veel hoger zouden scoren dan een appartement in de stad zonder tuin. Iets wat niet correct is. De Biotope Area Factor wordt als volgt berekend: BAF = ecologisch-effectieve oppervlaktes / totaal landoppervlak
In de tabel hiernaast staan per type project de verschillende BAF scores die moeten behaald worden.
50
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
Tabel 2: BAF scores (Bron: Kamierczak, A. & Carter, J., 2010)
Om tot deze score te komen hebben architecten en ontwikkelaars verschillende mogelijkheden. Iedere oplossing heeft een bepaalde weging naargelang de positieve impact op het milieu van de betreffende maatregel. Halfdoorlatende verharding zal zo minder punten opbrengen dan begroeiing die in contact staat met de ondergrond. Deze mogelijkheden en hun weging worden in onderstaande tabel weergegeven.
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
51
Figuur 2: Wegingsfactoren in afhankelijkheid van aard van verharding (Bron: Kamierczak, A. & Carter, J. , 2010)
Greenspace Factor De BAF is door andere steden opgenomen binnen hun beleid, hetzij integraal, hetzij aangepast aan hun condities. Zo kent Malmö de Greenspace Factor en het Green Points System die een sterke stempel drukten op een van de wijken die in deze studie geanalyseerd worden: Västra Hamnen. Het was de bedoeling om een minimum aan groen in ieder bouwlot te garanderen en de hoeveelheid gesloten en verharde oppervlaktes te beperken. Ontwikkelaars moesten daarom aantonen hoe ze de minimum Green Space Factor van 0.5 zouden bereiken. Dit werd in hun plannen opgenomen en gecontroleerd door landschapsarchitecten op de dienst Ruimtelijke Planning van de stad. 52
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
Wanneer bleek dat de maatregelen niet voldoende waren of het vooropgestelde minimum niet bereikt werd, moesten de plannen bijgewerkt worden om alsnog een vergunning te kunnen krijgen. De Green Space Factor geeft net als de BAF een factor aan verschillende oppervlaktetypes. Deze worden dan vermenigvuldigd met de oppervlakte van dat type en opgeteld met de andere types om vervolgens gedeeld te worden door de totale oppervlakte van het binnenplein om zo tot de Green Space Factor te komen. De formule is dus: GSF = ((opp. A x factor A) + (opp. B x factor B) + (opp. C x factor C) + etc.) / totale oppervlakte. binnenplein De gebruikte factoren worden weergegeven in onderstaande tabel. Green Space Factor per type oppervlak Type oppervlak
Factor
Vegetatie op de grond
1
Vegetatie op traliewerk of façade
0.7
Groendaken
0.6
Vegetatie op balken, bodemlaag van 200 mm tot 800 mm Vegetatie op balken, bodemlaag meer dan 800 mm
0.7 0.9
Wateroppervlaktes
1
Opvang en buffering van stormwater
0.2
Drainage van gesloten oppervlaktes naar de omliggende vegetatie
0.2
Gesloten oppervlaktes
0
Geplaveide oppervlaktes met voegen
0.2
Oppervlaktes bedekt met grind of zand
0.4
Boom met stamdiameter van 16-20 cm (20 m² per boom)
20
Boom met stamdiameter van 20-30 cm (15 m² per boom) Boom met stamdiameter groter dan 30 cm (10 m² per boom) Solitaire struik hoger dan 3 m (2 m² per struik)
15 10 2
Tabel 3: Green Space factor per type oppervlak (Bron: Kruuse, A., 2011)
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
53
Green Points System Hoewel de Green Space Factor een minimum aan groen garandeert, bepaalt het weinig of niet hoe dit groen dan wel ingevuld wordt en wat de kwaliteit ervan is. Zo heeft een strak gazon dezelfde factor als een wilde bloemenweide, terwijl deze laatste zeker naar biodiversiteit toe duidelijk hoger scoort. Om dit tegen te gaan heeft men in Malmö beslist om een extra instrument in te stellen, het Green Points System. Ontwikkelaars kregen een lijst met 35 “Green Points” waaruit zij er 10 konden kiezen om op te nemen in hun plannen. De scala aan mogelijkheden reikt hierbij van het hangen van vleermuiskasten tot het verplicht aanleggen van groendaken. De volledige lijst met de 35 “Green Points” is hieronder opgenomen.
Lijst met “Green points” 1. 2. 3. 4. 5.
Een nestkast voor ieder appartement Een biotoop voor specifieke insecten op het binnenplein (schaatsenrijders en andere aquatische insecten in de vijver) Vleermuizenkasten op het binnenplein Geen enkele oppervlakte op het binnenplein is gesloten en alle oppervlaktes zijn water doorlaatbaar Alle niet-verharde oppervlaktes op het binnenplein hebben een voldoende dikke bodemlaag en kwaliteit om het installeren van een moestuin mogelijk te maken 6. Het binnenplein heeft een rustieke tuin met verschillende secties 7. Alle muren zijn waar mogelijk bedekt met klimplanten 8. Per 5 m² verharde oppervlakte is er 1 m² vijver 9. De vegetatie op het binnenplein is geselecteerd om rijk aan nectar te zijn en een rijke variatie aan voedsel (waardplanten) voor vlinders te voorzien 10. Niet meer dan 5 bomen of struiken van dezelfde soort aanplanten 11. De biotopen op de binnentuin worden allemaal ontworpen om vochtig te zijn 12. De biotopen op de binnentuin worden allemaal ontworpen om droog te zijn 13. De biotopen op de binnentuin worden allemaal ontworpen om semi-natuurlijk te zijn 14. Al het stormwater loopt ten minste 10 m op het grondoppervlak vooraleer het in leidingen terecht komt 15. Het binnenplein is groen, maar er zijn geen gazons 16. Alle regenwater van de gebouwen en verharde oppervlaktes wordt opgevangen en gebruikt voor irrigatie 17. Alle planten hebben een of andere vorm van huishoudelijk gebruik 18. Er zijn habitats en overwinteringsplaatsen voor kikkers 19. Er is minstens 5 m² kas of wintertuin per appartement 20. Gedurende het hele jaar door is er voedsel voor vogels beschikbaar 21. Er zijn ten minste 2 verschillende oude rassen fruit- en bessenplanten per 100 m² binnenplein 22. De gevels van de gebouwen hebben nestgelegenheid voor zwaluwen 23. Het hele binnenplein wordt gebruikt voor de productie van groenten en fruit 24. De ontwikkelaars werken samen met ecologische experts 25. Grijswater wordt behandeld op het binnenplein en herbruikt 54
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33.
Alle bio-afbreekbaar afval van de huishoudens en de tuin wordt gecomposteerd Enkel gerecycleerde materialen worden op het binnenplein gebruikt Elk appartement heeft ten minste 2 m² ingebouwde bloembakken of groeiplaatsen op het balkon Het binnenplein bestaat voor minstens de helft uit water Het binnenplein heeft een bepaalde kleur (en textuur) als thema Alle bomen en struiken op het binnenplein dragen fruit en bessen Het binnenplein heeft geknipte en vormgegeven planten als thema Een deel van het binnenplein wordt overgelaten aan natuurlijke successie (natuurlijke ontwikkeling zonder menselijke invloed) 34. Er zijn ten minste 50 bloeiende Zweedse wilde planten op het binnenplein 35. Alle gebouwen hebben groendaken Tabel 4: Lijst “Green Points”(Bron: Kruuse, A., 2011) Naast de BAF, de Greenspace Factor en het Green Points System zijn er nog tal van andere initiatieven die op hun eigen manier trachten invulling te geven aan de nood naar meer (functioneel) groen. In het kader van ervaringsuitwisseling tussen verschillende landen, regio‟s en instanties om oplossingen te vinden voor het klimaat- en waterprobleem, geeft het GRaBS-project (http://www.grabs-eu.org/) een mooi overzicht van een aantal cases en de manier waarop wordt tewerk gegaan. 3.3.3.3 Evaluatie en opvolging Algemeen moet opgemerkt worden dat, wat de vernoemde meters betreft, het niet gemakkelijk is om op een degelijke manier rekening te houden met de tijdsfactor. De verschillende instrumenten zijn zich van deze tekortkoming als het ware bewust en trachten hier in de mate van het mogelijke mee rekening te houden. Anderzijds is het niet evident een langetermijn horizon voor maatregelen te integreren en dit voldoende in detail uit te werken. Toch kunnen de meeste voorgestelde maatregelen een duurzaam functioneren van de wijk al een eind op weg zetten. Niet vergeten tot slot mag het feit dat een toegekende score altijd een momentopname is. Continue waakzaamheid en evaluatie naar het afzwakken van de maatregelen en een geïntegreerde denk- en handelswijze blijven noodzakelijk om de oorspronkelijk beoogde duurzame visie te handhaven.
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
55
4 Troeven, knelpunten en oplossingsrichtingen Dit hoofdstuk bundelt de bevindingen uit de analyse van de voorbeelden en de input uit de interviews met beleidsmakers, projectontwikkelaars, middenveldorganisaties, studiebureaus en bewoners. Waar mogelijk wordt voor een specifiek knelpunt tevens een oplossingsrichting gegeven. De knelpunten, kansen en oplossingsrichtingen zijn per invalshoek rond het groen in een tabel bijeengebracht en worden daaronder meer in detail besproken. De lijst is niet-limitatief op te vatten. Bedoeling is om op basis van bestaande praktijkvoorbeelden een aantal knelpunten en kansen aan te duiden zodat bij opname van nieuwe projecten deze al van bij het begin van het planningsproces kunnen meegenomen worden en zo cruciale misstappen vermeden kunnen worden). Sommige troeven, knelpunten en oplossingsrichtingen vallen niet zuiver onder één subcategorie. Met behulp van een “ * ” (ster) of meerdere “ ** ” (sterren) is onderaan elke tabel aan het begin van elk subhoofdstuk (4.1 tot/met 4.4) aangeven waar dit het geval is. De tabel vormt een basis van waaruit vertrokken kan worden voor een mogelijke volgende stap, het agenderen van prioriteiten. De ene voorgestelde oplossing gaat immers sneller omgezet kunnen worden dan een andere, afhankelijk van de complexiteit ervan en van beschikbare middelen (personeel, budget).
56
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
4.1
… met betrekking tot ontwerpprincipes
Troeven
Landschap als vertrekpunt voor het ontwerp samen met de geschiedenis van de plek [T 4.1-a]
Grote centrale ontmoetingsruimte [T 4.1-b]
(Semi-) publieke ruimte [T 4.1-c]
Toepassing principe Lobbenstad [T 4.1-d]
Markante (bomen)lanen als structuurbepalende groene ruggengraat [T 4.1-e]
Knelpunten > Hogere densiteit en compact bouwen geen vanzelfsprekendheid [K& O 4.1-a]
Oplossingsrichtingen >>
> Aansnijden „greenfields‟ voor realisatie van een ecowijk [K& O 4.1-b]
>>
> Versnipperd groen [K& O 4.1-c]
>>
-Inzetten op de compacte stad door opname van minimumnormen aangaande woondensiteit -Veel meer geslaagde voorbeelden tonen én deze communiceren - Sensibiliseren rond de voordelen van groen én hoe deze te verwezenlijken in stedelijk gebied - Aandacht voor de 3 stappen omtrent ruimtegebruik voorgesteld in het groenboek BRV: (1) voor bijkomende activiteiten moet plaats gezocht worden binnen de reeds bebouwde ruimte; (2) hergebruik van goedgelegen ruimte die reeds bebouwd werd en in onbruik raakte; (3) omkeerbaar ruimtegebruik, waarbij de oorspronkelijke toestand eenvoudig kan hersteld worden of waarbij gebouwen zo ontworpen worden dat ze eenvoudig van functie kunnen veranderen… -Natuurlijke fysische onderlegger (i.e. abiotisch systeem van bodem, water, …) van groen-blauwe structuren als vertrekbasis -Maximaal behoud van bestaande waardevolle groenelementen en afstemming van groen-blauw netwerk hierop -Aaneengesloten groen-blauwe netwerkstructuren creëren -Rekening houden met “transit opportunities” voor flora, fauna en mensen -Inbedding in grotere groenstructuren
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
57
Knelpunten
Oplossingsrichtingen
> Onvoldoende inzicht en kennis omtrent het projectgebied* [K& O 4.1-d]
> Kennis en opleiding rond groen [K& O 4.1-e]
>(Te weinig) ecologisch geïnspireerde planningconcepten bij ontwerpers/ architecten* [K& O 4.1-f] > Toepassing ecologische principes beperkt tot enkele facetten (zoals duurzaam materiaal- en energiegebruik) * [K& O 4.1-g]
* **
>>
>>
>>
>>
-Kaartmateriaal met inventaris van abiotische en biotische omstandigheden voor projectgebieden opstellen -Hanteren realistische groennormen, die toch nog steeds een voldoende ambitieniveau in zich dragen
-Sensibilisatiecampagne rond groen gericht op verschillende doelgroepen -Integratie HPG en aandacht voor integrerend ontwerpen in opleidingen groen -Aanbieden opleidingen en bijscholingen
-In opleiding meer aandacht voor ontwerpen met ecologische principes -Veel nauwere en vroegere samenwerking in het planningsproces tussen ontwerpers, ecologen, groen- en andere experts
-Brede aandacht voor alle facetten van een ecowijk (zie ontwerpprincipes) -Ontwerpen vanuit een benadering waarin een hoofdrol is teruggelegd voor groen; groen als verbindend schakel langs waar andere aspecten worden opgehangen (hitte- eiland effect, groen-blauwe structuren) -Professionele begeleiding en ondersteuning initiatiefnemer -Gebruik van instrumenten zoals bv. Duurzaamheidsmeter
ook van toepassing voor “instrumentarium en beleid” ook van toepassing voor “initiatiefnemer, organisatiemanagement en groenbeheer”
T - Troeven
K& O – knelpunten & Oplossingsrichtingen
TROEVEN Landschap als vertrekpunt voor het ontwerp samen met de geschiedenis van de plek [T 4.1-a] In verschillende projecten vormt de omgeving en het aanwezige landschap de basis voor het inpassen en integreren van de bebouwing, er wordt met andere woorden “met” het landschap gewerkt, zoals in het project Pic-au-Vent. Van bij het begin wordt in het ontwerp bewust rekening gehouden met de fysieke onderlegger, het reliëf, de bodemgesteldheid (Hannover Kronsberg, Sint-Niklaas, Ieper, …). 58
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
“De eigenheid en de geschiedenis van de locatie zijn dé belangrijkste elementen waarvan moet worden uitgegaan om kwalitatief groen te verkrijgen en bepalen wat er mogelijk is.” 38 Dit is een ander uitgangspunt dan datgene waarmee ontwikkelaars en ontwerpers gewoon zijn om te werken. Zij gaan immers uit van een “tabula rasa”-scenario, waarbij ze hun ideeën zonder enige fysieke omstandigheden opgelegd door het terrein kunnen realiseren. In Västra Hamnen is de wijk zo aangelegd dat er ideale condities geschapen worden voor “natuur in de stad”. Dit gebeurt door bewust nieuwe habitats te creëren en waar mogelijk bebouwing in bestaande habitats te integreren (Västra Hamnen). In EVA-Lanxmeer werd de ontwikkeling van een ecologische wijk in waterwingebied toegestaan vanwege de inbedding van het project dat in harmonie gebeurde met en rekening hield met de draagkracht van het landschap (EVA-Lanxmeer). In het project Röthelheimpark was de beschermde historische barokke stadstructuur een uitdaging in de toepassing van ecologische principes en duurzaamheid (Röthelheimpark Erlangen).
38
Interview 15/01/2012 Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
59
Grote centrale ontmoetingsruimte [T 4.1-b] In de meerderheid van de ontworpen ecowijken vormen een groter stadspark en/of ruimtelijk identiteitsbepalende groen-blauwe structuren een centraal element. Deze meestal multifunctionele plekken zijn gelinkt aan andere groene verbindingsassen (bv. groene lanen), die op hun beurt kunnen uitmonden en toegang verlenen tot een buurtpark of pleintje (bv. Clementwijk, Tondelier, Röthelheimpark, Västra Hamnen, Hammerby Sjöstad, De Vloei, …). Door de binnenruimte van een terrein vrij te houden van bebouwing hebben ontwerpers als het ware de ruimte gecreëerd om hier publieke parken in te richten (Perrache, Saint- Blandine Lyon, Kronsberg Hannover). Het voorbeeld van Pic-Au-Vent wordt gekenmerkt door de centrale inbedding van een landschapspark waaromheen de bebouwing is gegroepeerd. Het is het enige voorbeeld waar hoge gebruiksintensiteit van de centrale ontmoetingsruimte expliciet geen prioriteit is, dit mede door de lage woonintensiteit van de wijk zelf als de beperkte druk vanuit de omgeving (Pic-au-Vent).
„In Eeklo werd in een sociale wijk uit de jaren 1970 besloten om 4 appartementsblokken te renoveren. Op algemene aanvraag werd ook de omgeving aangepakt. Om het versnipperd groen aan te pakken werden er ingrijpende maatregelen genomen. De wegen die voor deze versnippering zorgden, werden opgebroken om tot een aaneengesloten groene ruimte te komen.‟39 39
Workshop Ecowijken 12/03/2013
60
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
(Semi-) publieke ruimte [T 4.1-c] Verschillende van de voorbeeldprojecten zijn ontworpen en ingericht volgens een principe dat rekening houdt met een vloeiende overgang tussen een privé tuingedeelte en een openbare groene ruimte, kortweg een “publiek-private gradiënt” (EVA-Lanxmeer, Kersentuin, Vauban, Västra Hamnen). Die openbare groene ruimte kan enkel toegankelijk zijn voor de bewoners of voor iedereen opengesteld worden. Naast een efficiënter ruimtegebruik, het voorzien van een grotere en meer kwalitatieve groene ruimte en de sterke aanzet tot sociale contacten die hiermee gegeven wordt, wordt in verschillende projecten het idee van “shared space” nog verder opengetrokken naar gezamenlijk gebruik van diverse voorzieningen zoals buurtontmoetingsruimtes, wasserettes en verhuurbare logeerkamers (GWL-terrein, Pic-au-Vent, EVA-Lanxmeer).
Op basis van gehouden gesprekken kan geconstateerd worden dat er een beperkt aantal private ontwikkelaars zijn die doordrongen zijn van de maatschappelijke uitdaging om heel anders na te denken over de invulling van “shared space”. Voor een van de geïnterviewden ontwikkelaars liggen de opportuniteiten vandaag in het collectieve gebruik van de ruimte. Hierbij ligt de klemtoon op het vraag gestuurd ontwerpen, m.a.w. het bouwen op vraag van kandidaat bouwers. De praktische realisatie van het co-housing project Vinderhoute is in deze context een recent voorbeeld van gerealiseerde projecten en geldt als een pilot- en toonproject. Een ander projectontwikkelaar wil dan weer een alternatief bieden op grootschalige, vaak anonieme verkavelingen. Het grootste voordeel van een semi-publieke ruimte is dat de locatie niet meer of veel minder uiteengehaald wordt in vele kleine deelstukken.
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
61
„De scherpe tegenstelling tussen openbaar en publiek domein verdwijnt op deze manier en stimuleert het ontstaan van een kwalitatief landschap dat uitnodigt om ontdekt te worden. Dit opent eveneens heel andere mogelijkheden naar gemeenschappelijk groenbeheer toe.‟40 Het wel of niet toepassen van een publiek- private gradiënt lijkt in belangrijke mate ook cultureel bepaald te zijn. Terwijl er in de Nederlandse situatie in de wijk EVA-Lanxmeer een heel mooi voorbeeld te vinden is over hoe de overgang van het private naar het collectieve op een subtiele manier aangepakt werd, namelijk via een 30cm hoge buxushaag samen met een klein smal padje hieraan verbonden, is dit in Vlaamse voorbeelden toch anders opgelost. Zo wordt in de geplande wijken De Vloei Ieper en Clementwijk Sint-Niklaas een heel andere boodschap gegeven d.m.v. een hoge strakke hagenstructuur. De scheidingslijn is hier veel explicieter. Toch ligt in de wijze van afsluiting een grote kracht; het bepaald voor een groot stuk de beleving van de bewoners maar ook van de medegebruikers van de collectieve tuin. Wat ook als belangrijk wordt ervaren is de noodzaak en de meerwaarde van het maken van duidelijke afspraken met bijhorende juridisch bindende instrumenten zoals bewonerscontracten. 41 Toepassing principe Lobbenstad [T 4.1-d]
In een aantal voorbeelden wordt in ontwerp en uitvoering getracht om het lobbenstadmodel uit te voeren, waarbij groene vingers de stad als het ware binnendringen en zo een geheel nieuwe dynamiek ontwikkelen (Clementwijk, Viikki, Kersentuin). In Vauban noemt men dit het systeem van “Grünspangen”.
40 41
Interview 11/12/2012 Interview 1/11/2012
62
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
Markante bomenlanen als structuurbepalende groene ruggengraat [T 4.1-e] In verschillende projecten speelt het behoud en de versterking van oude, historische bomenlanen een belangrijke rol als groene ruggengraat, samen met het ruimtelijk structurerende en karakteriserende effect voor een bepaalde ecowijk. De bomenlanen hebben tegelijkertijd een grote meerwaarde wat betreft milieu, luchtfiltering, waterbuffering en andere groenfuncties en ecosysteemdiensten. Bestaande waardevolle lanen (gedeeltelijk opgebouwd uit inheemse bomen en struiken) dienen als ruimtelijk structurerend element in het ontwerp (Vauban). Oude bomen (o.a. iepen, berken), 150 jaar oude eiken en andere waardevolle vegetatie worden zoveel mogelijk behouden (Hammerby Sjöstad). In nieuwe projecten wordt een bomengrid tussen de bouwblokken aangeplant dat de ruimtelijke structuur versterkt en tegelijkertijd voorziet in groene verbindingen (Lyon, Danube, …). De groenstructuur volgt de bestaande historische barokke stads- en landschapsstijl en versterkt deze door middel van structurerende groene assen (Röthelheimpark).
KNELPUNTEN en OPLOSSINGSRICHTINGEN Hogere densiteit en compact bouwen geen vanzelfsprekendheid [K& O 4.1-a] De bouw van een nieuwe ecowijk is niet automatisch aanleiding voor het bouwen in hogere densiteiten en compact bouwen. Enerzijds worden bij nieuwbouw in de Vlaamse context bestaande normen van 25 wng./ha nog bijna haast automatisch gehanteerd zonder deze kritisch in vraag te stellen. Dat dit diep ingeburgerd zit, blijkt ook uit een aantal in planning zijnde ecowijkvoorbeelden in Vlaanderen zoals de Clementwijk en de Vloei (respectievelijk Sint-Niklaas en Ieper) waar de densiteit nog steeds laag ligt. Merk hierbij op dat het bewust laag houden van de densiteit in gevoelige gebieden met het oog op het niet overschrijden van de ecologische draagkracht (EVA-Lanxmeer) ook ten grondslag kan liggen aan de keuze voor een lage densiteit, hoewel dit eerder zelden voorkomt. Veel hangt af van wie de initiatiefnemer is en welke eisen gekoppeld worden aan het totale stedenbouwkundige programma van de stad/gemeente. Een van de geïnterviewde projectontwikkelaars geeft aan dat het met de Vlaamse planningscontext in het achterhoofd gedaan moet zijn met het huisje-tuintje-verhaal. “Er moet ingezet worden op de compacte, dense stad. Verhogen van de stedelijke densiteit is een must gezien de niet-aflatende bevolkingsgroei. Kwalitatieve woontorens zijn de toekomst. Heel belangrijk is daarbij te zorgen voor een afwisseling tussen laag en hoog, waardoor een interessant spanningsveld kan ontstaan. Wat betreft groene ruimte, ligt de toekomst in collectieve publieke ruimte.”42 42
Interview 18/12/2012 Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
63
In binnenstedelijk gebied (van grotere en middelgrote steden) zal er nog maar heel weinig ruimte beschikbaar zijn voor een private tuin in het geval van nieuwbouw. “Als er al sprake is van een private tuin, kan dit niet anders dan in de hoogte zijn (dakterras of dergelijke). Het maaiveld moet ter beschikking staan voor collectief gebruik. Zeker in het geval van Tweewaters als onderdeel van het project Vaartkom Leuven zijn er voldoende (kapitaalkrachtige) bewoners die meegaan in het verhaal van de ontwikkelaar; mensen die bewust willen genieten van de collectieve ruimte die door de stedelijke groendiensten (en dus niet door henzelf) onderhouden wordt.”43 Ook een van de geïnterviewde studiebureaus ondersteunt de visie van “meer groen door in hogere dichtheden te bouwen.44
Uit de gesprekken komt eveneens naar boven dat er in Vlaanderen nog altijd een fundamentele angst voor het bouwen in hoge densiteiten én compact(er) aanwezig is, gewoon omdat er vele slechte of weinig geslaagde voorbeelden van bestaan. “Kijk je naar het buitenland, dan zie je dat er nochtans echt wel mooie voorbeelden van gestapeld wonen bestaan. Vanuit dit oogpunt is het een gemiste kans dat vandaag nog veel te weinig promotie voor nieuwe woonvormen zoals co-housing gemaakt wordt, inclusief het feit dat bouwen in hogere densiteiten veelal kostenefficiënter bouwen betekent.” 45Het is dus noodzakelijk om veel meer te sensibiliseren rond de voordelen van collectief wonen. „Vaak wordt inbreiding gezien als een ideale gelegenheid om een hogere densiteit te bekomen en tegelijkertijd aan te sluiten op bestaand ondersteunend weefsel, zodat nieuwe infrastructuurwerken zo veel mogelijk beperkt kunnen blijven.‟46
43
Interview 18/12/2012 Interview 26/11/2012 45 Interview 13/12/2012 46 Workshop Ecowijken 12/03/2013 44
64
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
|OPLOSSINGSRICHTINGEN
Inzetten op de compacte stad door opname van minimumnormen aangaande woondensiteit
Veel meer geslaagde voorbeelden tonen én deze communiceren
Sensibiliseren rond de voordelen van groen én hoe deze te verwezenlijken in stedelijk gebied
Aansnijden “greenfields” voor realisatie van een ecowijk [K& O 4.1-b] Bij de realisatie worden nog vaak greenfields (i.e. een perceel waarop nog geen ontwikkeling heeft plaatsgevonden, een braakliggend perceel) aangesneden, met name als dit binnen woonuitbreidingsgebied valt (Clementwijk, De Vloei). In de toekomst zal het aansnijden van greenfields slechts onder zeer strikte voorwaarden kunnen gebeuren.47 In tegenstelling tot eerder genoemde greenfields is in bijna alle projecten die ontwikkeld werden op een vroegere brownfieldsite bewust gekozen voor stedelijke verdichting, en waar mogelijk wordt getracht waardevolle gebouwen of bestaand patrimonium te integreren in het nieuwe ontwerp (GWL-terrein, Lorettoareal, Hammerby Sjöstad, Röthelheimpark, Danube).
|OPLOSSINGSRICHTINGEN
Aandacht voor de 3 stappen omtrent ruimtegebruik voorgesteld in het groenboek BRV:
(1) voor bijkomende activiteiten moet plaats gezocht worden binnen de reeds bebouwde ruimte; (2) hergebruik van goedgelegen ruimte die reeds bebouwd werd en in onbruik raakte; (3) omkeerbaar ruimtegebruik, waarbij de oorspronkelijke toestand eenvoudig kan hersteld worden of waarbij gebouwen zo ontworpen worden dat ze eenvoudig van functie kunnen veranderen…
Versnipperd groen [K& O 4.1-c] Om functioneel te zijn (zowel naar gebruikers als naar natuurwaarden en ecosysteemdiensten toe) volstaat het niet groene eilanden te scheppen, maar moeten de verschillende groen- en terreinelementen maximaal met elkaar verbonden en op elkaar afgestemd zijn en is bovendien de inbedding in grotere groenstructuren vereist.
47
zie ondermeer Groenboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
65
„Enkele studiebureaus trachten in hun ontwerpen met biodiversiteit en aaneengesloten publieke ruimtes zoveel mogelijk rekening te houden. Niet zelden worden ze hierbij door private ontwikkelaars en ook besturen teruggefloten en krijgt bebouwing toch voorrang op groene ruimte.‟48 In het ambitieuze project Vaartkom Leuven hebben de ontwerper en de architect van het inrichtingsplan bij nader inzien beperkte handelingsvrijheid. Hoewel het hier een nieuw project betreft, zal het aangelegde groen langs de Dijle versnipperd zijn. Een mogelijk antwoord op versnippering is aaneengesloten groen te stimuleren via zogenaamde “transit opportunities”. Concreet krijgen deze "transit opportunities" voor fauna, flora en mensen vorm door het aan elkaar linken van groene binnenplaatsen, publieke (waterrijke) pleinen, tuinen, natuurlijke speelterreinen, ... (Västra Hamnen, Clementwijk, Lyon, Danube, Vauban). In Hammerby Sjöstad verbinden de lanen en groene corridors twee grotere parken en functioneren zo als schakels naar het aangrenzende natuurgebied en het bos (Hammerby Sjöstad).
Tegelijkertijd spreekt een van de ontwikkelaars de verwachting naar overheden toe uit, om beter te focussen en te investeren in de grote groene en blauwe structuren en netwerken. 49 Overheden zijn het best geschikt om op deze wijze waar mogelijk versnippering van groen weg te werken. “Het zijn de grote structuren die vaak nog te weinig als prioriteit geagendeerd worden hoewel de noodzaak hiertoe heel groot is. Hiermee worden immers cruciale ruimtelijke randvoorwaarden geschapen, die de Vlaamse verkavelingscultuur moeten 48
Interview 11/12/2012, interview 27/11/2012 ‘De groenstructuur is het stelsel van groene ruimten in en om de stad waar het tempo van ruimtelijke veranderingen laag is. De groenstructuur vormt het planologisch kader voor te behouden en te beschermen delen van de onderlegger of van te ontwikkelen groene ruimte. De voornaamste keuze is of de mens of de natuur centraal staat, respectievelijk ‘stadsnatuur’ en ‘natuur in de stad’. Deze keuze bepaalt de inrichting, de ontsluiting en de beheervorm.’(Dubo Nationale Stedenbouw) 49
66
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
terugschroeven.“50 Onderhoud van buurtparken en parkbeheer vindt deze ontwikkelaar dan weer veel minder een prioriteit. Anderzijds mag niet uit het oog worden verloren dat de begeleiding van buurtbewoners en opvolging van activiteiten minstens evenveel tijd vraagt. Het is een verschuiving van de klemtoon. “Parkbeheer waar een duidelijke visie mee is gemoeid, kan je niet zomaar overlaten aan derden.” 51 Een van de geïnterviewde projectontwikkelaars profileert zich door de aanleg van structuurbepalend groen en groenstructuren voorafgaand aan de realisatie van bebouwing. Het groen heeft op deze manier al een zekere maturiteit en ruimtebepalend karakter nog voor de eerste bewoners zich in de wijk vestigen.
|OPLOSSINGSRICHTINGEN
Natuurlijke fysische onderlegger (i.e. abiotisch systeem van bodem, water, …) van groen-blauwe structuren als vertrekbasis
Maximaal behoud van bestaande waardevolle groenelementen en afstemming van groen-blauw netwerk hierop
Aaneengesloten groen-blauwe netwerkstructuren creëren
Rekening houden met “transit opportunities” voor flora, fauna en mensen
Inbedding in grotere groenstructuren
Onvoldoende inzicht en kennis omtrent het projectgebied [K& O 4.1-d] In de praktijk, zo wordt aangegeven door een van de geïnterviewden, wordt in het algemeen veel te snel ontworpen (door te snel lijnen op papier te zetten), dit zonder dat de ecologische en andere randvoorwaarden voldoende bekend zijn. “Er worden kwantitatieve gegevens van beschikbare ruimtes en m² opgegeven, die voor groen of andere functies ter beschikking staan. Veelal gebeurt het dat kaarten met inventaris van mogelijke oppervlaktes voor realisatie van groenstructuren daarbij veel te optimistisch worden voorgesteld. Indien daadwerkelijk rekening gehouden zou worden met de natuurlijke bodemgesteldheid, watersysteem en andere fysische eigenschappen van het terrein, zou dit een heel ander beeld opleveren. In de praktijk wordt hier echter weinig aandacht aan besteed, terwijl het in feite een basis voor een goed functionerend ontwerp zou moeten zijn.”52
50 51 52
Interview 13/12/2012 Interview 22/11/2012 Interview 15/01/2013 Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
67
Gemakkelijkheid halve zal hieruit geconcludeerd kunnen worden dat men eigenlijk vooraf al weet, dat de beoogde norm inzake wijk/buurtgroen niet haalbaar is, als je in de stad wilt verdichten. „Het is inderdaad, zeker in een dichtbebouwde verstedelijkte ruimte vaak een moeilijke taak om voldoende groen te vinden.‟ 53 Als er vooraf voldoende informatie beschikbaar is kan een meer realistisch beeld verkregen worden over de daadwerkelijke hoeveelheid aan groen dat daadwerkelijk beschikbaar is. Naast de groenbehoefte van buurtbewoners én bewoners die in een nieuwe ontwikkeling zullen wonen, moet bij het afwegen tussen de verschillende functies van groen in de afweging rekening worden gehouden met de aansluiting op andere groenstructuren op een hoger schaalniveau. „Sommige steden durven als antwoord op de moeilijkheid om te voldoen aan een minimumnorm voor groen en om in de vergelijkingen tussen steden onderling beter te scoren de groenbehoeftenorm nog eens sterk verlagen (bv. van 1 ha/inwoner naar 0,2 ha/inwoner).‟ 54 Hoe dan ook neemt dit niet weg dat er creatief gezocht dient te worden naar opportuniteiten en nieuwe mogelijkheden.
|OPLOSSINGSRICHTINGEN
54
Kaartmateriaal met inventaris van abiotische en biotische omstandigheden voor projectgebieden opstellen
Hanteren realistische groennormen, die toch nog steeds een voldoende ambitieniveau in zich dragen
Kennis en opleiding rond groen [K& O 4.1-e] Bij groendiensten is het Harmonisch Park- en Groenbeheer (HPG) wijd verspreid. Toch blijkt het interessant om een ruimer bewustwordingsproces op poten te zetten rond HPG. Het is immers zo dat veel weerstand, maar zeker ook gebrek aan kennis rond de principes die in HPG opgenomen zijn, en in feite een minimum duurzaam kwaliteitsniveau beogen, verholpen zouden worden wanneer ook andere actoren ervan op de hoogte zouden zijn. Met andere actoren wordt bedoeld: • Scholen • Studiebureaus • Burgers • Groenarbeiders • Projectontwikkelaars • Andere stads-/gemeentediensten
53
Interview 15/01/2013 Interview 16/01/2013
68
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
“Toch blijft het belangrijk om te benadrukken dat ook op de groendiensten zelf het belang van capabele personen niet mag onderschat worden. Hun kennis en gedrevenheid rond het vakgebied groen zijn hier zeker belangrijk, maar ook personen wiens expertise niet in het groen gesitueerd is, maar die een duidelijk doel voor ogen hebben, kunnen een waardevolle bijdrage leveren.” 55
|OPLOSSINGSRICHTINGEN
Sensibilisatiecampagne rond groen gericht op verschillende doelgroepen
Integratie HPG en aandacht voor integrerend ontwerpen in opleidingen groen
Aanbieden opleidingen en bijscholingen
(Te weinig) ecologisch geïnspireerde planningsconcepten bij ontwerpers/ architecten [K& O 4.1-f] Ecologisch groenbeheer toepassen op een ontwerp dat geen rekening houdt met ecologische beheersprincipes, lukt niet of resulteert in hogere kosten. Er moet m.a.w. reeds van bij het ontwerp van ecowijken gestreefd worden naar een integraal ontwerpproces tussen bebouwing en groen-blauwe structuren, tussen ontwerpers, architecten, groenexperts, … In deze context gebeurt het in de praktijk dat bij grootschalige stadsprojecten de profileringsdrang van architecten en ontwerpers (zowel op niveau van het gebouw, de wijk als het landschap) ertoe kan leiden dat de aandacht vooral uitgaat naar een sterke visueel statement, terwijl er in onvoldoende mate rekening wordt gehouden met de gevolgen van een prestigeproject voor het functioneren van een bestaande stedelijke weefsel. „Het gebeurt dat ontwerpers en architecten vandaag bij de invulling van hun visie nog niet altijd voldoende rekening houden met een bestaande context (ruimtelijk, sociaal, maatschappelijk). Een gevolg hiervan is dat ecologische principes op die manier in de praktijk onderbelicht blijven of te weinig worden meegenomen.‟56 Ook vele aannemers zijn deze werkwijze gewoon; immers op het eerste zicht is het gemakkelijker werken op een terrein dat vrij is van “barrières” zoals bestaande bomen, vegetatie, etc. “Vaak wordt (natuur)compensatie dan naar voor gedragen als excuus om deze handelswijze te rechtvaardigen. Hierbij stelt zich echter het probleem dat wanneer ergens waardevolle natuur vernietigd wordt, en deze op een andere plaats tracht te compenseren, dezelfde bestaande natuurwaarde nooit onmiddellijk kan gerecreëerd worden. De condities zullen steeds verschillend zijn (want plaatsafhankelijk) en bovendien is hier tijd voor nodig.” 57
55 56 57
Workshop Ecowijken 12/03/2013 Interview 15/01/2013 Interview 3/12/2012, interview 15/01/2013 Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
69
De profileringdrang gecombineerd met weinig interesse in ecologie en ecologisch geïnspireerde planning, wordt ook bevestigd in het gesprek met een van de geïnterviewde projectontwikkelaars. “De huidige generatie van landschapsarchitecten en ontwerpers is niet voldoende onderlegd in ecologie en hoe deze toe te passen in hun ontwerpen. Hierdoor zijn er op enkele uitzonderingen na veel te weinig landschapsinrichtingsplannen waarin duidelijk ecologische doelstellingen mee zijn geïntegreerd of zelfs maar opgenomen als onderliggende principes.”58
58
Interview 18/12/2013
70
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
Een mogelijke stap die uit interviews naar voren kwam om hier verandering in te brengen, ligt erin om in de opleidingen architectuur en stedenbouw bij de ontwerpmethodiek veel meer aandacht te schenken aan het ontwerpen van gradiënten als het op de groene ruimte aankomt. Bovendien kan het inzetten op nauwere samenwerking tussen ontwerpers en ecologen een belangrijke stap zijn op weg naar een duurzaam ontwerp en vervolgens de uitvoering ervan.
|OPLOSSINGSRICHTINGEN
In opleiding meer aandacht voor ontwerpen met ecologische principes
Veel nauwere en vroegere samenwerking in het planningsproces tussen ontwerpers, ecologen, groenen andere experts
Toepassing ecologische principes beperkt tot enkele facetten (zoals duurzaam materiaal- en energiegebruik) [K& O 4.1-g] De initiatiefnemer van een project heeft een beslissende impact op wat de rol van groen gaat zijn, en dit zowel wat de kwaliteit, kwantiteit, de uitwerking als de beheersconstructies betreft. Indien een initiatiefnemer zich bij de bouw van een wijk louter beperkt op een aantal ecologische aspecten, bv. door vooral in te zetten op CO₂ neutraliteit of het vooral werken met gerecycleerd materiaal is dit een volledig legitieme keuze. Vanuit het oogpunt van onze in het begin gegeven geldige definitie van een ecowijk is dit echter een gemiste kans, wordt zich bij de toepassing van ecologische principes beperkt tot bv. enkel een duurzaam materiaal- en energiegebruik terwijl er geen investeringen mee gemoeid zijn rond groen en water(opvang, zuivering, buffering, e.a.). De analyse toont aan dat zich deze situatie in verschillende projecten gedeeltelijk voordoet. Concreet houdt dit in dat ecologische duurzaamheid primair vertaald wordt naar duurzame materiaal- en energiekeuzes en het toepassen van technologische oplossingen. De rol van groen verschuift hierdoor en wordt pas in tweede instantie belangrijk. (Französisches Viertel Tübingen, BedZED, Hammerby Sjöstad).
Zo wordt in de “Baugemeinschappen” ecologische duurzaamheid vooral ingevuld via duurzame materiaalkeuze zonder het groen-blauwe netwerk als vertrekprioriteit (Französisches Viertel Tübingen). In BedZED wordt dit primair gedaan door “groene technologie”, sociale duurzaamheid en een mix van functies naar voor te schuiven (BedZED).
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
71
Een geïntegreerde aanpak op vlak van milieuambities werd vertaald in het model "The Hammerby eco-cycle", een kringloop rond energie, water en afval. De expliciete meerwaarde van groen is hierbij evenmin een hoofdissue (Hammerby Sjöstad). Vaartkom Leuven profileert zich nadrukkelijk als 100% CO2-neutrale wijk. Het publieke groen dat voorzien is in het ontwerp gaat als gevolg van de inplanting van de bebouwing versnipperd voorkomen. In een ecowijk ligt een van de uitdagingen daarin om zoveel mogelijk aandacht te hebben voor al de verschillende facetten die eerder in het theoretische kader, de ontwerpprincipes aan bod zijn gekomen. Zoals reeds verschillende keren aangehaald is groen immers uitermate geschikt als een schakel waar andere duurzame facetten aan kunnen worden opgehangen; het stedelijk hitte- eiland effect, oplossingen op het vlak van waterbuffering, infiltratie of het ijveren voor meer natuurlijke groen-blauwe structuren. 72
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
|OPLOSSINGSRICHTINGEN
Brede aandacht voor alle facetten van een ecowijk (zie ontwerpprincipes)
Ontwerpen vanuit een benadering waarin een hoofdrol is teruggelegd voor groen; groen als verbindend schakel langs waar andere aspecten worden opgehangen (hitte- eiland effect, groenblauwe structuren)
Professionele begeleiding en ondersteuning initiatiefnemer
Gebruik van instrumenten zoals bv. Duurzaamheidsmeter
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
73
4.2
… met betrekking tot functies groen en groenstructuur
Troeven
Groen en zijn uiteenlopende functies [T 4.2-a]
Bewust ruimte voor biodiversiteit reserveren * [T 4.2-b]
Koppeling groen met waterbeheer en infiltratie meer en meer erkend als “norm” * [T 4.2-c]
Volkstuinen, stadstuintjes, boomgaarden als een bindmiddel** [T 4.2-d]
Educatieve doeleinden verbonden aan groen [T 4.2-e]
Knelpunten
Oplossingsrichtingen
> Groen heeft ruimte nodig (en tijd)*** [K& O 4.2-a]
>>
> Volkstuinen met noodzaak voor management rond beheer en voldoende professionele knowhow** [K& O 4.2-b]
>>
> Spanningsveld cultuurlijk versus natuurlijk [K& O 4.2-c] * ** ***
74
>>
-Selectief zijn: waar krijgt groen een prominente plaats en waar niet -Via doelgerichte maatregelen meer biodiversiteit stimuleren, deze inbedden in ruimer geheel, link met compensatieoppervlaktes -Belang van biodiversiteit afstemmen met andere ruimtenoden -Bereid zijn om compromissen te sluiten zonder daarvoor verregaande toegevingen te doen -Langetermijnstrategie voor volkstuinen ontwikkelen en deze duidelijk communiceren naar (kandidaat) huurders en gebruikers -Inbedden volkstuinen in ruimer geheel van groenstructuren -Professionele knowhow, begeleiding en bewaken van ruimtelijke kwaliteit (vanuit beeldvorming en ecologische doelstellingen)
-Goede communicatie bij omschakeling beheer -Mix van natuurlijk en cultuurlijk groen afhankelijk van de situatie -Bewaken beeldkwaliteit, vooral naar verloedering toe
ook van toepassing voor “ontwerpprincipes” ook van toepassing voor “initiatiefnemer, organisatie en management groenbeheer” ook van toepassing voor “ontwerpprincipes” én “initiatiefnemer, organisatie en management groenbeheer” Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
TROEVEN Groen en zijn uiteenlopende functies [T 4.2-a] Hoewel de focus voor groen in de aangehaalde ecowijken in vele gevallen op het recreatieve luik ligt, illustreren de voorbeelden tegelijkertijd de uiteenlopende functies die het groen kan herbergen en het multifunctionele karakter ervan. Idealiter bevat groen zoveel mogelijke functies tegelijkertijd (klimaatbeheersing, waterbeheer, …). In de praktijk is dit echter vaak niet mogelijk dat een groene ruimte tegemoet komt aan het hele scala aan functies. Mede daarom is het in plaats van iedere groene ruimte apart te bekijken een uitdaging om (nog sterker dan dat dit vandaag al gebeurt) te kijken welke groene functies in de buurt door bv. andere parken al worden opgenomen. Vervolgens moeten de functionaliteiten van de verschillende groene ruimtes op elkaar afgestemd worden. Bewust ruimte voor biodiversiteit reserveren [T 4.2-b] Een reeks voorbeelden illustreert de duidelijke keuze voor ruimte voor biodiversiteit als één optie van functioneel groen. Dit is in het bijzonder het geval in gebieden waar meer beschikbare ruimte aanwezig is, er dus een lagere ruimtedruk voorkomt en de intensiteit van het gebruik dit toelaat. Daar probeert men de natuurlijke biotopen zoveel mogelijk te bewaren en te versterken (Kronsberg, Vauban, Röthelheimpark). Zo was in het project Röthelheimpark op een verlaten voormalig oefenterrein na verloop van tijd een zeer waardevolle habitat ontstaan, dat via het juridische statuut “Natuurgebied” bescherming verkreeg (totale oppervlakte 25 ha) en vervolgens als onderdeel van deze status ecologisch beheerd wordt. Dit betekent echter niet dat kleinere parken geen bijdrage tot de biodiversiteit zouden kunnen leveren. Het toepassen van bepaalde plantensoorten, het werken met gradiënten, voorzien van nestgelegenheden, … Er zijn tal van kleinschalige maatregelen mogelijk die de biodiversiteit kunnen bevorderen. Koppeling groen met waterbeheer en infiltratie meer en meer erkend als “norm” [T 4.2-c] De meerderheid van de voorbeeldprojecten legt een duidelijke link tussen groen en waterbeheer in de meest uiteenlopende betekenissen: van waterbuffering, groendaken, speelnatuur voor kinderen, tot natuurlijke waterzuivering (BedZED, Kronsberg, Vauban, EVA-Lanxmeer, Vastra Hämnen). Volkstuinen, stadstuintjes, boomgaarden als een sociaal bindmiddel [T 4.2-d] De positieve invloed van volkstuinen op de sociale cohesie in een wijk kan moeilijk overzien worden. Vele projecten gebruiken en bieden ruimte voor volkstuinen als een belangrijk smeermiddel om bewonerscontacten, eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid bij de wijk te stimuleren (Saint Perrache Blandine, GWL-terrein, Kersentuin, Vesterbro).
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
75
In enkele gevallen spelen volkstuinen een actieve rol voor de plaatselijke voedselproductie, voor eigen gebruik en/of distributie (Eva-Lanxmeer, Kersentuin). In twee van de voorbeelden maken een volledig geïntegreerde stadsboerderij en landbouwbedrijf deel uit van de ecowijk (EVA-Lanxmeer, Kronsberg). Ook de strategische betekenis van volkstuinen om nieuwe bewoners te betrekken bij de nieuwe wijk mag niet onderschat worden. Bij de uitbreiding van de Clementwijk in Sint-Niklaas is hier in de planning ruimte voor gereserveerd. Zo wordt enerzijds geanticipeerd op de resultaten die naar voren kwamen uit een groenbehoeftestudie, tegelijkertijd zijn volkstuinen tegenwoordig ook immens populair.
Educatieve doeleinden verbonden aan groen [T 4.2-e] Een meerwaarde van de grotere aandacht voor groen is dat er veelal aanknopingspunten zijn om groene doeleinden van ontspannen, tuinieren, waterbeheer e.a. te verbinden met educatieve doelstellingen (Viikki, Vesterbro Kopenhagen, Hammerby Sjöstad, EVA Lanxmeer). Groen levert daarmee niet alleen een bijdrage aan de biodiversiteit, maar ook aan de sociale binding en kennisvergroting van de betrokken bewoners. Koppeling van groen aan onderwijsinstellingen en schooltuinen levert darmee een extra toegevoegde waarde.
76
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
KNELPUNTEN EN OPLOSSINGSRICHTINGEN Groen heeft ruimte nodig (en tijd) [K& O 4.2-a] Voor kwalitatief groen is ruimte nodig. Het heeft geen zin om koste wat het kost een boom aan te planten op een plaats waar rondom rond verharding ligt en ondergrondse kabels en leidingen en gebouwen een normale ontwikkeling van de boom in de toekomst in ieder geval onmogelijk maken. “Het is daarom nodig om selectief te zijn: op bepaalde plekken geeft men groen een prominente plaats, terwijl dat op andere plekken minder het geval zal zijn.” 59 Er moet dus een pleidooi gehouden worden voor ruimte voor groen in de eerste plaats en de toepassing van het juiste groen voor een specifieke plaats in tweede instantie (bv. gevelgroen). Een van de geïnterviewde projectontwikkelaars stelt dat men er niet kan van uitgaan dat meer stedelijke biodiversiteit vanzelf ontstaat. Indien dit voor een opdrachtgever een prioriteit vormt, vraagt dit om management. “Door het nemen van de juiste maatregelen moet biodiversiteit geforceerd worden en voor kwaliteit zorgen van het groen.” 60 “Belangrijk is bovendien niet zomaar te investeren in soorten en soortenbeleid, maar dat alle maatregelen rond biodiversiteit kaderen in de context van veranderende omgevingscondities (klimaat, stedelijke verdichting, e.a.).” 61 Te extreme visies, zoals het eenzijdig gericht zijn op biodiversiteitdoelen, leiden dan weer tot weerstand bij omwonenden en gebruikers, bv. als deze hierdoor minder toegang hebben tot een gebied. Zo werd in het project Vauban (nochtans vaak het model van een geslaagde ecowijk) een concept omtrent het verregaand stimuleren van bepaalde soorten vanuit ecologische overwegingen (opgesteld door de “groene lobby” van Freiburg) onder protest naar de prullenmand verwezen. Het omvormen van onze bebouwde omgeving naar een meer duurzaam alternatief zal niet van vandaag op morgen gebeuren. Het is een langzaam proces in verschillende stappen. Dat daarbij niet vanaf het begin alle duurzame maatregelen zullen kunnen gerealiseerd worden, moet aangenomen worden. Een compromis, een semi-duurzame wijk moet dan ook mogelijk zijn, zeker wanneer hier toch nog een demonstratieaspect aan gekoppeld kan worden.
59
Interview 15/01/2013, interview 21/01/2013 Interview 18/12/2013, interview 16/01/2013 61 Interview 15/01/2013, 16/01/2013 60
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
77
OPLOSSINGSRICHTINGEN
Selectief zijn: waar krijgt groen een prominente plaats en waar niet
Via doelgerichte maatregelen meer biodiversiteit stimuleren, deze inbedden in ruimer geheel, link met compensatieoppervlaktes
Belang van biodiversiteit afstemmen met andere ruimtenoden
Bereid zijn om compromissen te sluiten zonder daarvoor verregaande toegevingen te doen
Volkstuinen met noodzaak voor management rond beheer en voldoende professionele knowhow [K& O 4.2-b] Een aantal geïnterviewden benadrukken dat er meer ruimte voor volkstuinen moet zijn of dat er ruimte beschikbaar voor moet gehouden worden. Dit vraagt echter om een goede management- en beheerstructuur. „Gebeurt dit niet dan resulteert dit onvermijdelijk in vele kleine geprivatiseerde ruimtes/kavels, met een heel individualistisch karakter. Tegelijkertijd is er een reële kans op verloederde percelen. Omwonenden kijken erop uit vanuit een appartement of hebben er veelal direct zicht op, het geheel moet er dus wel verzorgd en onderhouden uitzien. Zeker in de context van de compacte stad en hier bv. voor het stedelijke project van Tweewaters (als onderdeel van de Vaartkom Leuven) is het belangrijk om zich te realiseren dat op het moment van de keuze voor volkstuinen in de toekomst 100 á 200 mensen er direct van kunnen profiteren, terwijl door de densiteit en de ruimtedruk in en aangrenzend aan de wijk dit potentieel ruimte “afpakt” van bewoners, die deze oppervlaktes anders tijdelijk ook zouden kunnen gebruiken.‟62 In het project Tweewaters zijn op initiatief van een van de projectontwikkelaars in totaal 100 stadstuinen gepland. Het gaat om een tijdelijke invulling over een periode van tien jaar op gronden die in eigendom zijn van de projectontwikkelaar, die nu “leeg” zijn maar later een definitieve bestemming zullen krijgen. De finaliteit is een openbare groene ruimte (dus geen bebouwing). Zowel het tijdelijke gebruik als ook de toekomstige bestemming als park worden volgens de geïnterviewde projectontwikkelaar van meet af aan duidelijk gecommuniceerd. Praktisch betekent dit dat er een beheerstructuur opgezet gaat worden, met als belangrijkste spelers de ontwikkelaar zelf, de stad Leuven en toekomstige bewoners. De organisatie VELT wordt voor een periode van twee jaar aangesteld voor de coördinatie van het opstartproces en om toezicht te houden zodanig dat de omzetting kwalitatief gebeurt.
62
Interview 18/12/2012
78
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
|OPLOSSINGSRICHTINGEN
Langetermijnstrategie voor volkstuinen ontwikkelen en deze duidelijk communiceren naar (kandidaat) huurders en gebruikers
Inbedden volkstuinen in ruimer geheel van groenstructuren
Professionele knowhow, begeleiding en bewaken van ruimtelijke kwaliteit (vanuit beeldvorming en ecologische doelstellingen)
Spanningsveld cultuurlijk versus natuurlijk [K& O 4.2-c] Het is reeds meermaals aangehaald: biodiversiteit krijgt een belangrijkere rol in het openbaar groen. Dit heeft tot gevolg dat er van de gekende paden wordt afgeweken wat betreft beheer en dus beeld van de groenstructuur. Deze omschakeling kan bij mensen een aversie opwekken omdat het dikwijls overkomt als slordigheid, nalatigheid. Het is dan ook van belang om door middel van een goede communicatie en een goede bewaking van de beeldkwaliteit (door middel van dikwijls kleine ingrepen) aan gebruikers te tonen dat het hier dan wel degelijk om de uitdrukking van een bepaalde visie gaat. Voor accepteren van meer natuurlijk groen moet je de mensen mee hebben. Alle vormen van groen in de stad kunnen een min of meer natuurlijk karakter hebben. Desgevraagd kunnen mensen een onderscheid maken tussen meer en minder natuurlijk groen.
“De graad van natuurlijkheid is de mate waarin gebieden zich vrij kunnen ontwikkelen, dus zonder ontwerp- en beheerdwang. Hoe meer architectonisch een gebied is ingericht en/of hoe intensiever het beheer is, hoe minder natuurlijk zo een gebied genoemd kan worden.
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
79
Aan de cultuurlijke kant van het spectrum liggen historische parken, sportparken, volkstuinen en dergelijke, aan de natuurlijke kant niet ingerichte en onbeheerde, ruige terreinen, extensief beheerde bermen en graslanden (waaronder uitgeefbare kavels), extensief beheerde delen van stadsbossen en recreatiegebieden, natuurontwikkelingsgebieden”. (Van Zoest, 2012) Het verschil dat toch gemaakt wordt tussen natuurlijk en cultuurlijk groen heeft vooral te maken met het feit dat natuurlijke landschappen een ander beeld opleveren dan gecultiveerd groen. Dit houdt in dat ze vaak een veel grotere diversiteit en structuurvariatie inhouden, slingerende paden hebben en vaak het gevoel van een groter “mysterie-gehalte” in zich houden. Natuurlijk groen biedt mede hierdoor ook andere recreatiemogelijkheden. Gecultiveerd groen wordt meer gekenmerkt door een zekere vorm van orde en overzichtelijkheid met andere eisen naar beheer toe. Rekening houdend met onze definitie en benadering van ecowijken in het kader van deze studie betekent dit dat er wel degelijk een (lichte) voorkeur uitgaat naar meer natuurlijk groen, omdat het streven naar meer natuurlijk groen ook impliceert meer in te zetten op ecologisch beheer. Dit is het tegenovergestelde van cultuurlijk groen. Om zoals hiervoor gesteld een zekere vorm van orde en overzichtelijkheid te creëren en vervolgens in deze toestand te houden, vereist veelal meer intensieve manieren van onderhoud. Toch is er voor allebei, het cultuurlijk en het natuurlijk groen een rol weggelegd en hebben alle twee hun bestaansreden. Een uitdaging is om voor allebei aandacht te hebben in afhankelijkheid van gebruikers, de verwachte gebruiksintensiteit, de specifieke context, e.a. Ook hier is terug een duidelijke link naar verschillende ontwerpprincipes te leggen (hoofdstuk 2.3). Goede voorbeelden zijn van essentieel belang om mensen te overtuigen van het nut en de esthetische waarde van meer natuurlijk groen. In Sint-Niklaas zijn zowel de stad als de ontwikkelaars op reis geweest naar Vauban. Dit levert niet enkel inzichten op, maar zorgt er ook voor dat iedereen dezelfde taal spreekt. Ook voor het overtuigen van een bestuur zijn goede voorbeelden belangrijk. Buitenlandse voorbeelden zijn hierbij gemakkelijk te geven, maar het is belangrijk om zeker ook voorbeelden dichter bij huis te zoeken. Dit verlaagt de drempel (nog meer) en zorgt voor minder weerstand. Om dit te bekomen kunnen regiooverleggen met de gemeentes interessant zijn om van elkaars voorbeelden te leren.
|OPLOSSINGSRICHTINGEN
80
Goede communicatie bij omschakeling beheer
Mix van natuurlijk en cultuurlijk groen afhankelijk van de situatie
Bewaken beeldkwaliteit, vooral naar verloedering toe Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
4.3
… met betrekking tot initiatiefnemer, organisatie en management van groenbeheer
Troeven
Groenbeheer door andere maatschappelijke actoren, resulterend in meer betrokkenheid [T 4.3-a]
Groen en (speel)natuur plannen d.m.v. doelgroepengerichte aanpak: kinderen e.a. groepen als experts in het planningsproces [T 4.3-b]
Knelpunten
Oplossingsrichtingen -Structuren en instrumenten (visies, beheersplannen, …) voor veiligstellen continuïteit -Juridische verankering -Geleidelijke overdracht verantwoordelijkheden
> Kwetsbaarheid project indien enkel door charismatische trekkerfiguren opgezet/ gedragen [K& O 4.3-a]
>>
> Langdurige processen met veel vereiste bewonersinbreng zonder procesfacilitator [K& O 4.3-b]
>>
-Professioneel begeleidingsproces over een langere tijdsperiode (afhankelijk van de projectduur) -Trajectfacilitator (eventueel met sociale achtergrond) als schakel tussen bewoners/kandidaat-bouwers en private ontwikkelaar -Goede voorbeelden om politici te overtuigen van maatschappelijke interesse in ecowijken en groen -Voldoende budget om het begeleidingstraject te ondersteunen
> Beperkte planmatig georganiseerde participatie [K& O 4.3-c]
>>
-Betrekken participatiebegeleiders -Opzetten participatieplan -Keuze voor een bepaalde gradatie van participatie
> Teleurstelling bij onrealistische verwachtingen naar bewoners en kandidaat bouwers toe [K& O 4.3-d]
>>
-Correct en transparant communiceren -Ambitieniveau vastleggen, realistisch zijn, mogelijkheden voor participatie afbakenen
> Verdringing oorspronkelijke bewoners door (ecologische) herwaardering* [K& O 4.3-e]
>>
-In programma van eisen voldoende mix voorzien van koop- en (sociale) huurwoningen
> Laattijdig betrekken van groendiensten in Proces [K& O 4.3-f]
>>
-Groendiensten vroegtijdig in proces en nieuwe projecten betrekken -Aanbieden van een kader aan stadsdiensten waarbinnen ze integraal kunnen samenwerken
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
81
Knelpunten > Organisatie van de groendiensten binnen openbare besturen [K& O 4.3-g] > Spanningsveld tussen de maatschappelijke nood aan groen en de toegekende ruimte en middelen ervoor** [K& O 4.3-h]
Oplossingsrichtingen >> >>
> Handhaving [K& O 4.3-i]
>>
> Financiering [K& O 4.3-j]
>>
> Perceptie van verloedering en/of onveiligheidsgevoel bij gebruikers door toepassing van HPG** [K& O 4.3-k]
>>
-Investeren in samenwerking en onderlinge afstemming tussen groendiensten met andere stedelijke/gemeentelijke diensten -Vermijden van kleine stukken groen die proportioneel gezien veel middelen in beslag nemen -Aandacht voor opleiding -Overstappen op minder intensieve beheersvormen (ondersteund door de nodige communicatie) -Concrete handvaten aanreiken zoals beheersfiches -Begeleiding en opvolging personeel (toepassing ecologisch beheer, HPG) -Gebruik van tools om duurzaamheid op te volgen -Opstellen van een structuur die de controle uitvoert en op het beheer toeziet -Opzoeken subsidiemogelijkheden -Burgerparticipatie -Aandacht voor totale projectkosten over de levensduur van een groene ruimte in bestekken -Sensibiliseren -Tonen dat er wel degelijk beheer is (maar op een andere manier, gekoppeld aan uitleg geven) -Communicatie (ook tussen verschillende diensten) -Overtuigen van politici -Beeldvorming -Positief verhaal brengen
> Gebrek aan voldoende nodige professionele expertise rond groenbeheer bij aannemers ** [K& O 4.3-l]
>>
-Voldoende uitgewerkte bestekken -Evaluatie aanbesteding niet enkel afgestemd op prijs van de aanleg maar op de prijs van de volledige kostprijs van een project doorheen zijn levensduur -Strikte werfopvolging en begeleiding door studiebureaus, architecten en overheden voor kwalitatieve aanleg
> Gemeenschappelijk groen als verkoopsargument werkt nauwelijks [K& O 4.3-m]
>>
-Sensibiliseren én volledig zijn in communicatie -Duidelijke nadruk op groen met zijn functionaliteiten leggen -Ruimere kosten-batenanalyse met incorporatie ecosysteemdiensten
* ** 82
ook van toepassing voor “ontwerpprincipes” ook van toepassing voor “instrumentarium en beleid” Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
van
Een eerste deel van de hier aangehaalde punten heeft expliciet betrekking op het proces; daarnaast zijn er enkele aspecten die echter voornamelijk betrekking hebben op het management van het groenbeheer zelf.
TROEVEN Groenbeheer door andere maatschappelijke actoren, resulterend in meer betrokkenheid [T 4.3-a] Doordat het groenbeheer vaak door steden en gemeentes wordt uitgevoerd, is de uitvoering van het beleid en het beheer vaak makkelijker dan wanneer dit door derden gebeurd. De communicatielijnen zijn in deze gevallen ook vaak rechtstreeks en veel korter (Tondelier Gent, Saint Perrache Blandinge, Clementwijk SintNiklaas, De Vloei Ieper, Vauban Freiburg, Västra Hamnen, Vesterbro Kopenhagen, Hammerby Sjöstad). Hier tegenover staat de kracht die uitgaat van groenbeheer dat uitgeoefend wordt door andere maatschappelijke actoren zoals de bewoners in de twee bottom-up ontstane Nederlandse ecowijken EVALanxmeer en De Kersentuin. Vooral de rol van eigenaarschap en de grote betrokkenheid in dergelijke voorbeeldprojecten zijn cruciaal en een belangrijke driver voor het ecologisch geïnspireerd groenbeheer. Medezeggenschap heb je in vele projecten doordat deze planmatig en/of door regelgeving formeel wordt gegarandeerd. Toch is er een groot verschil tussen bewoners die louter worden geïnformeerd 63 of degene die mee de krijtlijnen (mogen)uitzetten in alle fasen van het proces, van de eerste ideeën, over de uitvoering tot het beheer toe (co-productie). In het project De Kersentuin zijn de bewoners georganiseerd in de "Vereniging De Kersentuin". Het openbaar groen is in goed overleg met de Gemeente Utrecht in eigen beheer genomen. Samen met een aantal ecologische hoveniers wordt door de bewoners op tuinwerkdagen hard gewerkt aan het onderhouden van het openbaar en gemeenschappelijk groen. De bewoners van de wijk EVA-Lanxmeer hebben samen met de gemeente Culemborg in 2004 een beheerplan opgesteld waarin voor de bewoners en de bedrijven de uitgangspunten, verantwoordelijkheden, een organisatievorm en afspraken over medeontwikkeling en zelfbeheer van de openbare buitenruimte zijn uitgewerkt. De gemeente stelt een werkbudget beschikbaar en houdt de eindverantwoordelijkheid. Niet enkel bewoners worden ingeschakeld bij groenbeheer, ook natuurverenigingen en scholen kunnen hun steentje bijdragen in het beheer van meer natuurlijk groen in een woonomgeving. Een van de geïnterviewde projectontwikkelaars heeft bijvoorbeeld een overeenkomst gesloten met Natuurpunt voor het beheer van kleine landschapselementen. Verder van huis in Curitiba (Brazilië) worden alle planten voor de plantsoenen 63
Het niveau van informeren wordt als de laagste trede aangezien op de participatieladder van Pröpper. Pröpper,I. (2009). De aanpak van Interactief beleid: elke situatie is anders, Coutinho Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
83
door de lokale scholen gekweekt op de domeinen en installaties van de groendienst van de stad. Deze betrokkenheid zorgt voor draagvlak en vergroot aanzienlijk de kansen op kwaliteitsbehoud van het openbaar groen.
Wanneer andere actoren worden ingeschakeld in het groenbeheer betekent dit voor de betrokken groendiensten meestal geen arbeidsbesparing. Dit beheer moet immers nauw begeleid en opgevolgd worden. Wel is het zo dat dit soort van beheer sociale contacten kan bevorderen, voor een gemeenschapsgevoel zorgt en dat mensen nauwer betrokken worden bij het beleid aan de ene kant en hun leefomgeving aan de andere. Het is geen garantie dat daar waar bewoners zich ruimte toe-eigenen of deze ter beschikking gesteld krijgen, het beheer van het groen ecologisch gebeurt. Stedelijke diensten hebben in vele situaties extra werk als ze bewoners moeten ondersteunen en begeleiden. „Anderzijds is het zo dat parkbeheer waar een duidelijke visie mee is gemoeid, niet zomaar overgelaten wordt aan derden.‟64 “Beheer van openbaar domein door buurtbewoners is enkel aan de orde indien de gemeente duidelijke richtlijnen geeft, er moeten m.a.w. bepaalde krijtlijnen uitgezet worden die dan ook strikt gecontroleerd
64
Interview 22/11/2012, interview 21/11/2012
84
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
worden en waar bij slecht beheer ook sancties aan verbonden zijn.” 65 Verschillende voorbeelden van gemeentes die hiermee experimenteren illustreren dat. In de gemeente Zwevegem wordt een deel van de boomspiegels onderhouden door de buurt, en worden bladeren ook op het openbaar domein door de buurt geruimd in ruil voor gratis vuilzakken. Verder zijn er volkstuinen met een intern reglement. In de gemeente Dendermonde helpt de plaatselijke jeugdbeweging bij het onderhoud van kerkhoven in ruil voor budget om kampen te organiseren. Een van de geïnterviewde projectontwikkelaars pleit nadrukkelijk voor het (terug)geven van stukken van het publiek domein in eigen verantwoordelijkheid van buurtbewoners en toekomstige bewoners. “Sterkere eigenverantwoordelijkheid van toekomstige bewoners biedt kansen voor een veel grotere dynamiek wat de concrete invulling van het groen betreft. Zo kan een bepaalde ruimte op een gegeven moment veranderen van barbecueplek naar een volkstuintje of een intensief te onderhouden stuk gazon als de bewoners daar meer behoefte aan hebben.” 66 Door harde randvoorwaarden op te leggen, kan ervoor gezorgd worden dat een minimale kwaliteit (ook naar ecologisch beheer toe) gegarandeerd wordt, enkel daarbinnen is marge voor verandering. Ongeschoolde werkkrachten voeren in het kader van tewerkstelling door sociale economie de onderhoudswerkzaamheden uit in de wijk Stene in Oostende. Buurtbewoners zijn er niet altijd tevreden mee, maar voelen zich tegelijkertijd niet verantwoordelijk. En zelf mogen ze, omdat ze huren, niets aanplanten. Een ander voorbeeld is de opwaardering van het laagwaardige groen op Luchtbal in Antwerpen. De problemen zijn hier heel divers van aard: een grote oppervlakte openbaar groen, laag kwalitatief en heel monotoon. Het kost de stad Antwerpen veel middelen naar beheer toe (18 keer maaien/jaar). Als reactie hierop wordt geopteerd delen van het beheer in handen te geven van buurtbewoners. Maar bewoners hebben niet zomaar de juiste knowhow. Ook juridisch is het niet zo evident het beheer uit te besteden omdat de sociale huisvestingsmaatschappij zich altijd het recht voorbehoudt om nog iets te kunnen doen met de gronden.
65 66
Interview 3/12/2012, interview 21/01/2013 Interview 13/12/2012 Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
85
Groen en (speel)natuur plannen d.m.v. doelgroepgerichte aanpak: kinderen e.a. groepen als experts in het planningsproces [T 4.3-b] In het planproces en bij het genereren van ideeën voor een gebruiksvriendelijke en op gebruiksintensiteit afgestemde inrichting van het openbaar domein speelt het betrekken van kinderen/jongeren een sleutelrol. Het “plannen maken” vereist wel andere vaardigheden om via een speelse aanpak tot een effectieve output te komen. De combinatie van het driespan sociale/jeugdwerker, landschapsarchitect en een expert groenbeheer leverde sterke input van kinderen op in het project Vauban.
Een van de geïnterviewde ontwerperbureaus maakt veelvuldig gebruik van participatie van kinderen in hun ontwerpen. Verschillende realisaties in de vorm van wilde speelnatuur en speelbossen zijn te vinden in en aan de rand van het stedelijke gebied Gent, zoals o.a. het park de Prettige Wildernis. „Een van de belangrijkste boodschappen die bij hen telkens terugkeert is: Laat mensen actief meedenken om de betrokkenheid bij een park te versterken.‟67
67
Interview 26/11/2012
86
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
KNELPUNTEN en OPLOSSINGSRICHTINGEN Kwetsbaarheid project indien enkel door charismatische trekkerfiguren opgezet/gedragen [K& O 4.3-a] Waardevolle geslaagde groenprojecten en ecowijken hangen vaak samen met krachtige charismatische persoonlijkheden. Veelal bewoners (Kersentuin, EVA-Lanxmeer), maar ook milieuactivisten (GWL-terrein) hebben een grote invloed uitgeoefend op het tot stand komen van het stedenbouwkundig programma en de invulling van de groene ruimte. Van zodra bepaalde sleutelactoren zich terugtrekken bestaat daarom echter ook het risico dat een project qua ambitieniveau (gedeeltelijk) verwatert (Kersentuin). Met dit in het achterhoofd, is het belangrijk om ervoor te zorgen dat er een of meerdere adequate instrumentaria beschikbaar zijn om dit te kunnen opvangen: visies, het beschikbaar zijn van beheersplannen, beeldkwaliteitsplannen, reglementen waarin de mogelijkheden van overdracht geregeld zijn. „Maar dan nog blijft het volgens een van de geïnterviewde personen noodzakelijk om te beschikken over mensen die de juiste vaardigheden hebben om beheersplannen te kunnen omzetten in de praktijk.‟ 68
|OPLOSSINGSRICHTINGEN
Structuren en instrumenten (visies, beheersplannen, …) voor veiligstellen continuïteit
Juridische verankering
Geleidelijke overdracht verantwoordelijkheden
Langdurige processen met veel vereiste bewonersinbreng zonder procesfacilitator [K& O 4.3-b] Uit zowel voorbeelden als de interviews werd duidelijk dat begeleiding van een trajectmoderator geen overbodige luxe is, maar een must. Veelal gaat het immers over een projectduur van gemiddeld vijf jaar van ideeën tot oplevering. „Een van de geïnterviewde personen betreurt dat de overheid geen financiële ondersteuning en begeleiding biedt voor een facilitator/ intermediair, die potentieel geïnteresseerde kandidaat-bouwers en bewoners op een professionele en gestructureerde wijze begeleid, zoals dit wel het geval is in verschillende van de voorbeeldprojecten.‟ 69 In projecten met private bouwgroepen, zonder woningbouwcoöperaties, zoals o.a. in het voorbeeld van Französisches Viertel Tübingen en Vauban Freiburg, met en zonder projectontwikkelaars mag niet onderschat 68 69
Interview 3/12/2012 Interview 22/01/2013 Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
87
worden hoe essentieel een professioneel begeleidingsproces met een facilitator is. De rol van facilitator kan ingevuld worden door een intermediair, architecten/studiebureaus zelf en/of de gemeente/stad. Het is een heel intensief proces vanaf de kennismaking, over het tot stand komen van het programma van eisen en toekomstige bewonerswensen tot de opvolging en realisatie. In het Vauban-project werd, met succes, voor een open planproces gekozen waarbij de initiator bij de inrichting van de publieke toekomstige groene ruimte carte blanche kreeg. Behoeftes en noden werden in een participatieve en praktijkgerichte aanpak door toekomstige bewoners verzameld en door een professioneel bureau vertaald (en teruggekoppeld). De sterke procesbegeleiding en regierol door een intermediaire organisatie heeft geresulteerd in een grote tevredenheid en draagvlak bij de bewoners (Vauban Freiburg). In Vesterbro heeft een landschapsarchitect met bewoners van elk appartementsblok binnen de ecologische stadsvernieuwing van Vesterbro samengewerkt voor de inrichting van de binnenplaats. Met name bij de individuele pilootprojecten was er veel betrokkenheid en vervolgens ook geduld van bewoners (bv. bij vertragingen of moeilijkheden). Het “Urban Renewal Centre” als ondersteunende actor speelde een belangrijke rol als facilitator in dit participatieproces (Vesterbro). In het project BedZED werd het eerste jaar na de realisatie een “green lifestyle officer” aangeworven. Deze moest ervoor zorgen dat niet enkel de inrichting van de wijk maar ook de manier waarop erin geleefd en gewerkt wordt, duurzaam is. Als een methodiek om participatie en betrokkenheid zoveel mogelijk van onderop te bevorderen wordt soms gewerkt met zogenoemde “praatplannen”. Door principes en ideeën te visualiseren wordt het gemakkelijker problemen en kansen te benoemen. Want, meer betrokkenheid vergroot eigenaarschap, en daarmee de waardering voor (toekomstig) groen. Aan de hand van die praatplannen kunnen behoeftes getraceerd worden en ideeën verzameld worden voor het programma van eisen. Zo is er al bij wijze van positief voorbeeld heel wat ervaring met projecten waarin een heel traject rond gerichte focusgroepen (jeugd, kinderen, mindervaliden, minder spraakzame mensen, …) vooraf gaat aan de eerste lijn die op papier wordt gezet. Er wordt via verschillende methodieken een debat gevoerd om de wensen naar het programma van eisen te vertalen. Een voorbeeld hiervan is het werken met foto‟s die tegenstellingen vertonen. Mensen kunnen dan duidelijk aangeven welke foto‟s hen aantrekken. Op deze manier is het voor de ontwerpers ook veel duidelijker om de vormgeving aan te passen aan de eisen en wensen van de bewoners.
88
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
„Het betrekken van mensen en hen een echte inspanning laten leveren om aan hun eigen woonomgeving iets te veranderen waarbij ook de gemeenschap profiteert, is een werk van lange adem waarbij ook een belangrijk deel sociaal werk gemoeid is, gesteund door voldoende financiering om de schouders onder het project te kunnen blijven steken.‟ 70 Belangrijk hierbij is om te kijken naar de (sociale) problemen van de aangrenzende wijken. Deze moeten mee opgenomen worden bij de ontwikkeling van nieuwe zones. Dit vraagt natuurlijk een grondige voorbereiding en kennis van de plaatselijke problematiek. De parkeerproblematiek blijft een voorbeeld bij uitstek. Wanneer er een parkeerprobleem is in de omgevende buurt zal dit in ieder geval een “spill-over” effect naar de nieuwe wijk toe hebben. Een goed voorbeeld is te vinden in de Deense stad Kolding. De ruimtedruk in de stad Kolding was er zo groot dat niet alles kon gerealiseerd worden. Er werd aan de bewoners voorgesteld om een publieke groene ruimte te voorzien. Om dit te kunnen realiseren, moesten de bewoners wel een stuk van hun grond afstaan aan het collectief. Dit bracht erg veel (negatieve) reacties te weeg. Om dit te counteren werd er een oplossing gezocht op twee vlakken: via de kinderen en een wrevelanalyse. In de scholen werd aan de kinderen voorgesteld hoe hun omgeving er zou uitzien en wat ze zouden kunnen doen wanneer het gemeenschappelijk groen er zou komen. Door het enthousiasme van de kinderen die dit meenamen naar huis en hun ouders konden overtuigen, gecombineerd met de wrevelanalyse in de buurt, besloten uiteindelijk 450 bewoners om een stuk van hun eigendom af te staan aan het collectief. Doordat zij bovendien besloten om hun park 70
Interview 11/12/2012 Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
89
tijdens kantooruren open te stellen voor het publiek, heeft de gemeente het onderhoud van het park op zich genomen. Om tot dit resultaat te komen is veel geduld nodig (werk van lange adem), veel aandacht voor het sociale aspect (sociaal werk!) en veel geld om het proces te kunnen voltrekken. Het is belangrijk om stapsgewijs te werk te gaan. Sommige zaken kan je niet opleggen of moet je opbouwen door middel van kennis en begrip. Een goed voorbeeld zijn braakliggende terreinen. Deze worden door ontwikkelaars nu vaak onderhouden door behandeling met herbiciden. „In Eeklo zaait de gemeente deze percelen in, wat ecologischer is, er aangenamer uitziet en ook door de bewoners geapprecieerd wordt. Via een politieverordening zou dit aan verkavelaars ook kunnen opgelegd worden.‟ 71 Hoewel het inderdaad niet eenvoudig is om mensen te overtuigen van een andere manier van bouwen, doen hierover vaak ongenuanceerde meningen de ronde. Wanneer men een project aan bewoners voorstelt en hen wijst op de voor- en nadelen van deze manier in vergelijking met de klassieke verkavelingspraktijken blijken veel mensen hier wel oren naar te hebben. Dit betekent uiteraard niet dat iedereen plots voorstander van ecowijken zal worden. Het is van belang om politici ervan te overtuigen dat er wel degelijk voorstanders zijn van deze woonvorm, ook al zullen er ongetwijfeld tegenstanders blijven.
|OPLOSSINGSRICHTINGEN
71
Professioneel begeleidingsproces over een langere tijdsperiode (afhankelijk van de projectduur)
Trajectfacilitator (eventueel met sociale achtergrond) als schakel tussen bewoners/kandidaat-bouwers en private ontwikkelaar
Goede voorbeelden om politici te overtuigen van maatschappelijke interesse in ecowijken en groen
Voldoende budget om het begeleidingstraject te ondersteunen
Workshop Ecowijken 12/03/2013
90
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
Beperkte planmatig georganiseerde participatie [K& O 4.3-c] In een aantal grotere projecten is participatie heel planmatig georganiseerd en volgt het in wezen de vanuit de wet verplichte procedures. Hierbij blijft het vaak bij het klassieke informeren zoals in Hammerby Sjöstad. Daarnaast zijn er de kleinschalige woonprojecten zoals bv. Pic-au-Vent met passiefwoningen en lage woonintensiteit waar afgezien wordt van een dergelijk traject. De ontwerpers stellen hier nabuurschap en solidariteit onder toekomstige bewoners voorop als een ambitie, maar er is op geen enkele manier sprake van tussentijdse kennismaking, participatie en daarmee het stimuleren van betrokkenheid waaronder ook verantwoordelijkheid voor het openbaar groen (Pic-au-Vent). Enkel bij door bewoners getrokken projecten lijkt het participatieluik voldoende uitgewerkt. Participatie blijkt een key issue te zijn om bewoners te overtuigen. De complexiteit en nodige inspanningen, het hogere kostenplaatje, gecombineerd met het feit dat het direct commercieel voordeel lager ligt dan bij klassieke ontwikkelingen, zorgen er echter voor dat dit zelden voldoende aan bod komt bij grotere projecten. Veel hangt af van het type initiator, zoals hierboven reeds aangehaald. Dit betekent echter niet dat bij grotere projecten er geen ruimte zou zijn voor meer procesbetrokkenheid. Er bestaan vele gradaties van participatie zoals eerder geschetst (variërend tussen informeren en met aan het andere uiterste van het spectrum cocreatie en 100% eigenaarschap). Participatie dient niet enkel om een groter draagvalk te creëren, om “op maat” van de gebruiker te ontwerpen maar wordt ook gebruikt als een effectief marketinginstrument, en om de behoeften van consumenten en gebruikers af te toetsen.
|OPLOSSINGSRICHTINGEN
Betrekken participatiebegeleiders
Opzetten participatieplan
Keuze voor een bepaalde gradatie van participatie
Teleurstelling bij onrealistische en/of niet haalbare verwachtingen naar bewoners en kandidaat-bouwers toe [K& O 4.3-d] BedZED had de ambitie om de perfecte duurzame utopie te zijn, maar vele onderdelen van het project zijn mislukt in de praktische toepassing. De doelstellingen (met de nieuwe technologieën) bleken veel duurder uit te vallen dan verwacht en de gemeenschap wou dit niet betalen. In deze context benadrukt een van de geïnterviewde personen die tegelijkertijd ook bewoner van een co-housing project is de noodzaak om van meet af aan duidelijk te communiceren naar kandidaat-bouwers toe hoelang het gezamenlijk bouwproces in
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
91
een gemiddeld co-housing project zal duren en wat dit zal kosten. Zo heeft bijvoorbeeld de realisatie van het co-housing project in Vinderhoute meer dan vijf jaar in beslag genomen.
|OPLOSSINGSRICHTINGEN
Correct en transparant communiceren
Ambitieniveau vastleggen, realistisch zijn, mogelijkheden voor participatie afbakenen
Verdringing oorspronkelijke bewoners ten gevolge van (ecologische) herwaardering [K& O 4.3-e] Een aantal van de projecten, met name grootschaligere stadsvernieuwingsprojecten, tonen aan dat, vanuit het streven naar een snelle “return on investment”, de kans bestaat dat een aantal van de vroegere eigenaren gedwongen worden om te verhuizen omdat ze de duurdere huurprijzen niet kunnen betalen (Vesterbro Kopenhagen). Ook de prijs van de huizen in de omgeving gaat de hoogte in, waardoor dit effect ook naar de aangrenzende buurten kan overslaan (Tondelier Gent). Het hefboomeffect dat gegenereerd wordt door stedelijke vernieuwing en opwaardering heeft m.a.w. ook minder positieve effecten. Toch is de problematiek van verdringing van oorspronkelijke bewoners in gevolg van herwaarderingsmaatregelen niet specifiek of exclusief van toepassing voor ecowijken. Veelmeer is verdringing in vele gevallen een mogelijk negatief effect van stadsvernieuwing, dat zich vooral daar voordoet waar de bewoners niet of onvoldoende zijn voorbereid op geplande ingrepen en veranderingen in hun buurt.
|OPLOSSINGSRICHTINGEN
In programma van eisen voldoende mix voorzien van koop- en (sociale) huurwoningen
Laattijdig betrekken van groendiensten in proces [K& O 4.3-f] Uit de gehouden interviews blijkt dat stedelijke diensten in tal van projecten en situaties nogal in een laat stadium in het planningsproces betrokken worden, waardoor rechtzetting en kwalitatieve invulling moeilijk haalbaar wordt (ondermeer door pas betrokken te raken wanneer de plannen al politiek zijn goedgekeurd). Daarom is het van belang om alert te zijn zodat zich dergelijke situaties niet voordoen en beslissingsbevoegde actoren voldoende attent te maken op het feit dat een kwalitatief project slechts kan gerealiseerd worden wanneer over de diensten en verschillende administraties heen, integraal samengewerkt wordt. “In de realiteit is het vaak zo dat de groenambtenaar in veel gevallen een zwakkere machtspositie inneemt dan zijn leidinggevende (ingenieur, leiding van de dienst stedenbouw).” 72 “Daarbij komt nog dat de groendienst vaak een uitvoerende dienst is, en het niet de cultuur is om heel actief mee te werken aan het beleid.” 73
72 73
Interview 3/12/2012 Interview 21/01/2013
92
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
Er is een wijziging in de manier van werken nodig. “Groendiensten en groenexperts zouden van bij het begin van een project bij de planning betrokken moeten worden.” 74 „Enkele studiebureaus houden hiermee in de procesplanning wel degelijk rekening, zodat in nieuwe projecten voor de achtergrond van zowel visievorming als praktische uitvoerbaarheid van plannen vrijwel vanaf het begin van een project een professional uit de groendienst mee aan tafel zit. „ 75 In de meeste projecten gaat na de uitvoering, het beheer immers over in de bevoegdheid van gemeentelijke en stedelijke overheden.
|OPLOSSINGSRICHTINGEN
Groendiensten vroegtijdig in proces en nieuwe projecten betrekken
Aanbieden van een kader aan stadsdiensten waarbinnen ze integraal kunnen samenwerken
Organisatie van de groendiensten binnen openbare besturen [K& O 4.3-g] „Een opmerkelijke evolutie in de context van de organisatie van de groendiensten binnen openbare besturen is, dat groendiensten vaak opgenomen worden onder een andere dienst, zoals een dienst openbaar domein die verantwoordelijk is voor netheid, groen, wegen, e.a. Dit is bv. het geval in grotere steden zoals Antwerpen, Mechelen en Kortrijk. Voordeel is dat er efficiëntiewinsten aan verbonden zijn. Nadelig is dan weer dat de groene aspecten minder uitgesproken aan bod komen.‟ 76 In deze context suggereert een van de geïnterviewde organisaties om groenspecialisten in de planningsdienst van gemeentes mee te laten draaien als adviseur. In een aantal gemeentes gebeurt dit nu reeds.77 Een spanningsveld in de praktijk van vandaag, waaraan actief wordt gewerkt om de problemen te verhelpen, is de wederzijdse verstandhouding tussen twee stedelijke diensten. Hier, zo wordt bevestigd in verschillende interviews, is nog meer onderling samenwerking en afstemming wenselijk. Van de lopende reorganisatie wordt verwacht dat deze mee bijdraagt tot een betere communicatie van een stedelijke groendienst met andere stedelijke diensten. “Een aantal issues rond het verwezenlijken van ecowijken met meer én duurzaam groen zouden eenvoudiger kunnen opgelost worden wanneer nieuwe projecten ook op stedenbouwkundig niveau ondersteund worden. Dit in combinatie met een aangepaste gunningsprocedure (zie verder onder bestekken) en het betrekken van de verantwoordelijke schepen(en) moet een hogere kwaliteit van zowel ontwerp, uitvoering als beheer waarborgen.”
74
Interview 13/01/2013 Interview 11/12/2012 76 Interview 21/01/2013 77 Interview 21/01/2013 75
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
93
|OPLOSSINGSRICHTINGEN
Investeren in samenwerking en onderlinge afstemming tussen groendiensten met andere stedelijke/gemeentelijke diensten
Spanningsveld tussen de maatschappelijke nood aan groen en de toegekende ruimte en middelen ervoor [K& O 4.3-h] Opvallend is dat er steeds meer belangrijke functies aan groen worden toegekend. Opvang van fijn stof, infiltratie van regenwater, temperen van het “urban heat island”-effect, … Allemaal bovenop de druk om zeker in het binnenstedelijke gebied te zorgen voor groen dat een hoge gebruiksintensiteit moet aankunnen (spelen, sporten, wandelen, …).
De middelen die nodig zijn om al deze functies naar behoren te kunnen uitvoeren, nemen in tegenstelling daartoe niet evenredig toe. Zo neemt voor een aantal gemeentes de te beheren groenoppervlakte toe door de bouw van nieuwe woningen, door woonuitbreiding aan de rand of de herinvulling van brownfieldsites. “De budgetten blijven ongeveer status quo, wat zorgt voor een grote druk op de groendiensten. „Concreet kan dit betekenen dat deze diensten zich vaker genoodzaakt zien om het beheer van een aantal openbare groene uit te besteden aan derden.‟ 78 Daar bovenop komt de uitdaging dat het bestaande personeel mee moet gaan in de trant van ecologisch en harmonisch park- en groenbeheer (HPG). In de praktijk stelt zich dus ook een kennis- en capaciteitsprobleem, want extra ruimte moet gecreëerd worden om andere, vereiste vaardigheden op te doen en om te zetten in de praktijk. Een belangrijke tool die momenteel bij de Stad Gent ontwikkeld wordt, zijn specifieke beheersfiches per park. Deze fiches beogen een zodanig detailniveau dat ze als concrete handleiding kunnen fungeren voor de groenarbeiders op het terrein. Per object is aangegeven hoe het beheer dient te gebeuren. Naast de locatiegebonden beheersfiches wordt geïnvesteerd in de opmaak van thematische fiches per natuurtype (zoals bloemenweide, ruige natuur, cultuurlijk groen, vaste planten, ...) Het is de bedoeling om alles te kunnen vatten in ongeveer 15 natuurtypes. Naast een concrete handleiding voor het praktisch beheer voor de diensten zelf, zullen de fiches ingezet worden als basis bij opleidingen en zijn ze ook bedoeld voor geïnteresseerden uit de privé sector.
78
Interview 18/12/2012, interview 22/11/2012
94
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
OPLOSSINGSRICHTINGEN
Vermijden van kleine stukken groen die proportioneel gezien veel middelen in beslag nemen
Aandacht voor opleiding
Overstappen op minder intensieve beheersvormen (ondersteund door de nodige communicatie)
Concrete handvaten aanreiken zoals beheersfiches
Begeleiding en opvolging personeel (toepassing ecologisch beheer, HPG)
Handhaving [K& O 4.3-i] Het ontwerp en de aanleg van een ecowijk is één ding, de handhaving van de duurzame gedachte erachter nog een ander. Ook hier moet voldoende aandacht aan gegeven worden. Een goed voorbeeld hierbij is Vauban. Wanneer je wil parkeren moet je daarvoor betalen per auto. Toch zie je nu al meer auto‟s in de straten, ook al strookt dit niet met de principes. Wat opvalt, is dat andere mensen hier wel op beginnen reageren. De dynamiek die betrokkenheid van mensen bij hun woonomgeving teweeg brengt, mag dus niet onderschat worden.
|OPLOSSINGSRICHTINGEN
Gebruik van tools om duurzaamheid op te volgen
Opstellen van een structuur die de controle uitvoert en op het beheer toeziet
Financiering [K& O 4.3-j] De financiering van gemeenschappelijke projecten blijft een sterk pijnpunt. Niet enkel de aankoop van terreinen en gebouwen vergt grote investeringen ook de procesbegeleiding is door de intensiteit duur. Vooraleer naar een bestuur te stappen met de plannen voor een duurzame wijk of groen in een duurzame wijk, is het belangrijk om alle mogelijke subsidiekanalen te bekijken. Dit kan zinvol zijn om het bestuur gemakkelijker over de brug te halen om een bepaald project in overweging te nemen. Rond de kosten van ecologisch beheer is er redelijk wat discussie. Er wordt beweerd dat ecologisch beheer niet duurder is doordat intensievere taken gecompenseerd worden door werkzaamheden die door het ecologisch beheer minder tijd in beslag gaan nemen. Gefundeerd op feiten is deze uitspraak echter niet. „Uit Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
95
de discussie met gemeenten blijkt dat velen eigenlijk niet weten of het beheer nu duurder is of niet. Anderen zeggen dan weer dat het wel degelijk meer kost.‟79 Er wordt benadrukt dat ook hier integraal moet nagedacht worden. Zo kunnen afvalstromen uit het groenbeheer bijvoorbeeld te gelde gemaakt worden, daar waar ze vroeger tegen betaling moesten verwerkt worden. Door op deze manier naar alternatieve inkomstenbronnen te zoeken, is men niet steeds afhankelijk van (verminderende) budgetten. Toch blijkt ook dit niet evident. Tal van belemmeringen (bv. afvalwetgeving) staan dit soort van creatievere oplossingen tot op vandaag nog in de weg. Voor financiering kunnen ook burgers/ bewoners aangesproken worden. Een spraakmakend voorbeeld hiervoor is de eerder beschreven case van Kolding in Denemarken. Zoals eerder vermeld gaven de bewoners (450!) hier een stuk van hun grond op in de plaats om een gemeenschappelijk park in te richten. Ook eerder aangegeven, maar hier nog een keer herhaald omdat het een belangrijk aandachtspunt is, is de totale kost van een bepaald project (ook doorheen de tijd). Het is niet voldoende om bij een aanbesteding enkel rekening te houden met de aanlegprijs. Ook de kostprijs van het beheer in de toekomst moet in rekening gebracht worden.
|OPLOSSINGSRICHTINGEN
Opzoeken subsidiemogelijkheden
Burgerparticipatie
Aandacht voor totale projectkosten over de levensduur van een groene ruimte in bestekken
Perceptie van verloedering en/of onveiligheidsgevoel bij gebruikers [K& O 4.3-k] Gemeentes ervaren bij de omzetting van de HPG- principes naar de praktijk op het openbaar domein soms veel tegenwerking en weerstand van burgers en gebruikers. Essentieel hierbij is de perceptie van de mensen. “Men mag niet de indruk krijgen dat het veranderend beheer een gevolg is van laksheid of budgettaire besparingen. Communicatie en een verzorgde indruk zijn daarom erg belangrijk. Een vaak toegepaste oplossing is het “properheidsrandje” langs paden dat regelmatig gemaaid wordt (terwijl het overige grasoppervlak natuurlijker is) waardoor een park de indruk geeft van onderhouden en verzorgd te zijn, maar tegelijkertijd ook voldoet aan een meer ecologische inrichting en beheer.” 80 Dit zogenoemde “properheidsrandje” verstevigt de indruk dat de rest van het park bewust verwilderd is en dat er dus geen sprake is van slordigheid of nalatigheid. Volgens een van de geïnterviewde studiebureaus is het daarnaast interessant om aan mensen te tonen dat die wilde stukken ook andere functies kunnen hebben. “Zo zijn de 79 80
Workshop Ecowijken 12/03/2013 Interview 3/12/2012
96
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
wilde stukken ideaal voor kinderen om in te spelen en om hun motoriek te ontwikkelen, hun grenzen af te tasten, … en ondertussen leren ze iets over de natuur waarin ze spelen. Hoe eerder bewoners worden betrokken, hoe sneller zullen ze geneigd zijn voorstellen te accepteren, ook de meer extensieve, wildere groenconcepten.81 Aansluitend bij de perceptie van verloedering is dat het ecologisch beheer soms in verband gebracht wordt met een (subjectief) onveiligheidsgevoel, o.a. door minder strak geknipte struiken, opgroeiende vegetatie waardoor een park minder overzichtelijk is of lijkt te zijn. Bij de herontwikkeling en opwaardering van het voorbeeldproject GWL-terrein domineert een strakke hagenstructuur. De beheerders hebben hier omwille van esthetische motieven en uit veiligheidsoverwegingen (zichtbaarheid) heel bewust voor gekozen (GWL-terrein Amsterdam).
81
Interview 26/11/2012 Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
97
Vanuit managementoverwegingen is het wenselijk om het groenonderhoud af te stemmen en te organiseren in functie van intensief gebruikte ruimtes, pleinen, paden en wegen die veel gebruikt worden, versus stukken waar de natuurlijke begroeiing wel de ruimte krijgt. „Belangrijk is om de gemaakte keuzes te communiceren naar de buurt toe zodat duidelijk gemaakt wordt wat de bedoeling is en welke invloed dit op de beeldkwaliteit zal hebben.‟ 82 De veiligheid van het publiek en semi-publiek domein stelt geen problemen wanneer er voldoende participatie is. Door de sterke betrokkenheid van de bewoners voelen zij ook veel meer verantwoordelijkheid voor de publieke ruimte (waar dit in klassieke verkavelingen helemaal het geval niet is) en zullen zij ook zelf ingrijpen wanneer er bv. sprake is van vandalisme. Men beschouwt het openbaar domein in feite voor een stuk als eigendom. „In Eeklo worden buurtbewoners ingezet voor het beheer van bosjes en kleine landschapselementen onder begeleiding van de gemeente. In ruil voor hun werk mogen ze het brandhout houden. Ook hier wordt opgemerkt dat bewoners achteraf nog erg betrokken zijn bij dit stukje groen.‟ 83 “Burgers moeten soms ook terecht gewezen worden. Mensen die bijvoorbeeld bomen op het openbaar domein snoeien omdat deze volgens hen teveel schaduw werpen of bladeren verliezen, moeten gesanctioneerd worden wegens het beschadigen van het openbaar domein.” 84 Bij steden en gemeenten is er op niveau van de meeste groendiensten al voldoende promotie rond HPG gebeurd. Binnen de besturen is er dikwijls nog werk aan, maar zeker ook daarbuiten naar de burger toe. Belangrijk om hierbij op te merken is dat er toch een verschil gepercipieerd wordt tussen mensen die in een kleinere stad en/of gemeente wonen en mensen die in de stad wonen. In grotere steden zijn mensen meestal al redelijk goed mee met het duurzaamheidsverhaal, terwijl dat in gemeentes dikwijls anders ligt. Illustratief hiervoor zijn de bloemenweides. „In Destelbergen komen erg veel opmerkingen van schepenen en burgers. In Aalst hadden ze dit probleem ook, maar na een aantal jaar verbetert dit en na 10 jaar komen hier zelfs geen opmerkingen meer over.‟ 85 Wat kan helpen bij het omvormen van de publieke perceptie is het koppelen van een positief verhaal aan de hele transitie, met zaken waarvan de mensen op de hoogte zijn, waarmee ze een binding hebben. Zo worden in Sint-Niklaas de begraafplaatsen ecologischer aangepakt in combinatie met de plaatsing van bijenkorven. Via de media weten de burgers dat bijen het lastig hebben en welke impact dit op de maatschappij kan hebben. Door de koppeling met het ecologisch beheer is er veel minder weerstand.
82
Interview 18/12/2012,interview 21/01/2013 Workshop Ecowijken 12/03/2013 84 Workshop Ecowijken 12/03/2013 85 Workshop Ecowijken 12/03/2013 83
98
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd vo orw a a rd e n DEEL A: Eind ra p p ort
|OPLOSSINGSRICHTINGEN
Sensibiliseren
Tonen dat er wel degelijk beheer is (maar op een andere manier, gekoppeld aan uitleg geven)
Communicatie (ook tussen verschillende diensten)
Overtuigen van politici
Beeldvorming
Positief verhaal brengen
Gebrek aan voldoende nodige professionele expertise rond groenbeheer bij aannemers [K& O 4.3-l] “Aannemers bieden veelal de inrichting van de publieke ruimtes inclusief groenaanleg aan in hun offerte, zonder steeds over de nodige professionele expertise rond groenaanleg en -onderhoud te beschikken. Ze voeren deze werken uit in opdracht van overheden of de private sector terwijl hun corebusiness eigenlijk infrastructuurwerken en het bouwen van woningen is.” 86 De prioriteit ligt dan ook op de harde infrastructuur, de uitvoering van de omgeving wordt meestal overgelaten aan onderaannemers die onder zware prijsdruk staan. Indien aannemers kiezen voor onderaanneming voor de realisatie van het groen heeft dit vaak voor het uitvoerende tuinaannemersbedrijf als gevolg dat deze in een spanningsveld terecht komen: hoe met weinig middelen een kwalitatieve groeninrichting bewerkstellingen. “Er heerst dikwijls een “laissez-faire-houding” ten opzichte van groen: weinig middelen dus ook geen kwaliteit.” 87 De huidige cultuur binnen de bedrijfswereld wordt een gebrek aan normen- en kwaliteitsbesef verweten wat het tot stand komen van daadwerkelijk duurzame oplossingen betreft. Er wordt onvoldoende kritisch gekeken naar de volledige levenscyclus van een project. Als het bv. fout gaat bij de aanleg van een groendak, dan kost het veel geld om dit terug op te lossen, meer geld dan een uitvoering die misschien wat meer kostte maar die van in het begin wel degelijk was. Daar wordt bij de aanbesteding veel te weinig aandacht aan besteed. Men kijkt naar wat de aanleg kost, maar niet naar de kostprijs over de hele levensduur. Een belangrijke sleutel om hieraan iets te doen is een aanbesteding te evalueren niet enkel afgestemd op de prijs van de aanleg maar op de prijs van de volledige kostprijs van een project doorheen zijn levensduur; dit betekent dus ook inclusief de kosten van het beheer, eventueel zelf met een onderscheid tussen het regulier beheer en de (noodzakelijke) herinrichting na een aantal jaren.
86 87
Interview 26/11/2012, interview 3/12/2012, interview 11/12/2012 Interview 8/02/2013 Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
99
Begeleidende groendiensten, studiebureaus zijn m.a.w. genoodzaakt tot nauwe opvolging wat de realisatie betreft. Daarvoor moeten ook zij echter de nodige expertise in huis hebben. Om een behoorlijke, kwalitatieve uitvoering te garanderen, mogen ook voldoende uitgewerkte bestekken niet uit het oog verloren worden. Deze zijn een sleutel om uitvoerders aan te sporen om hun werkwijze aan te passen en geven hen meer ademruimte omdat niet alles afhangt van de laagste prijs die wordt opgegeven.
|OPLOSSINGSRICHTINGEN
Voldoende uitgewerkte bestekken
Evaluatie aanbesteding niet enkel afgestemd op prijs van de aanleg maar op de prijs van de volledige kostprijs van een project doorheen zijn levensduur
Strikte werfopvolging en begeleiding door studiebureaus, architecten en overheden voor kwalitatieve aanleg
Gemeenschappelijk groen als verkoopsargument werkt nauwelijks [K& O 4.3-m] Als potentiële verkoopsargumenten worden vandaag nog door een meerderheid van projectontwikkelaars vooral argumenten van energiebesparing, locatiekeuze en stedelijke nabijheid, autoluw en kwalitatief wonen met zicht op groen gebruikt (Tondelier, Viikki, Vaartkom Leuven). “Profilering van natuur en groen bij de promotie van nieuwe woonprojecten werkt niet of nauwelijks” 88. Dit is althans de ervaring van een van de geïnterviewde projectontwikkelaars. Uit een enquête in de wijk Hammerby Sjöstad kwam naar voren dat de bewoners niet omwille van ecologische redenen verhuizen en dat een ecologische omgeving geen invloed heeft op meer ecologisch gedrag. Veel meer gaat het om het benutten van een aantrekkelijke groene leefomgeving (Hammerby Sjöstad, Vaartkom). Wanneer men m.a.w. de mens centraal stelt en het nut dat hij vanuit de groene omgeving kan halen, is de kans veel groter dat mensen zich gaan aangesproken voelen. Het betrekken van de ecosysteemdiensten geleverd door het groen zou een interessante invalshoek kunnen geven om bewoners, maar ook andere belanghebbenden (overheden) over de streep te trekken.
88
Interview 27/11/2012
100
Ec ow ijken- d efiniëring , inve nta risa tie en ra nd voorw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
|OPLOSSINGSRICHTINGEN
Sensibiliseren én volledig zijn in communicatie
Duidelijke nadruk op groen met zijn functionaliteiten leggen
Ruimere kosten-batenanalyse met incorporatie van ecosysteemdiensten
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
101
4.4
… met betrekking tot groenbeleid en instrumentarium
Troeven
Bestaan van relevante “groene” beleidsinstrumenten in Vlaanderen en in het buitenland [T 4.4-a]
Wedstrijden en goede voorbeelden als stimulans voor meer groen en ecologisch groenbeheer [T 4.4-b]
Collectieve bouwaanvraag kandidaat bouwers i.p.v. afzonderlijke aanvragen [T 4.4-c]
Projectgebonden standaarden en kwaliteitscriteria t.b.v. hoge ecologische kwaliteit [T 4.4-d]
Knelpunten > Nog onvoldoende oog voor groen in aanbestedingen en in bestekken [K& O 4.4-a]
Oplossingsrichtingen >>
-Aanvulling van het criterium groen in standaardbestekken en meer aandacht voor visie, ervaring en motivering door bv. gebruik te maken van een duurzaamheidsmeter
-Ambitieniveaus vastleggen (budget, andere middelen) -Niet enkel prijs als doorslaggevend element in een aanbesteding nemen, maar ook ervaring en visie
> Compensatieoppervlaktes voor groen elders bij gelijktijdig lagere natuurwaarde [K& O 4.4-b] > Verwateren/vervagen van oorspronkelijke idealen zoals ideaal collectief gedeelde ruimte in tijd én naarmate project concreter wordt** [K& O 4.4-c] > Onvoldoende juridische verankering rond organisatie en beheer semi- publieke ruimte ** [K& O 4.4-d] 102
>>
>>
>>
-Nakomen van compensatieverplichtingen en de handhaving van maatregelen controleren -Voldoende kritisch zijn naar de specificaties van de compensatieoppervlaktes toe -Voldoende groot compensatieareaal -Bindende commitments -Permanente opvolging en sensibilisatie -Juridische instrumenten (bv. bewonerscontracten)
-Bindend commitment verankerd in een juridisch instrumentarium -Continuïteit en permanent blijven sensibiliseren
Ec ow ijken- d efiniëring , inve nta risa tie en ra nd voorw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
Knelpunten
Oplossingsrichtingen -Aandacht voor opleiding, uitwisseling en praktijksessies; gemeentes die met HPG vertrouwd zijn hun ervaring laten delen met andere die er nog (te)weinig mee aan de slag gaan -Aandacht naar andere groepen toe (ontwerpers en studiebureaus) -HPG niet louter zien als beheersinstrument maar mee als een kader om tot een kwalitatief ontwerp te komen
> (Nog te weinig) bekendheid met instrumentarium HPG en (omgaan met) weerstand naar uitvoering toe* [K& O 4.4-e]
>>
> Noodzaak bewaken lange termijn effect van Subsidies op verschillende schaalniveaus [K& O 4.4-f]
>>
-duurzame, gedragen acties die niet stilvallen wanneer de subsidies eindigen -opmaken scenario‟s om het wegvallen van subsidies te compenseren
> Overkoepelende visie rond openbare ruimte [K& O 4.4-g]
>>
-Opstellen van een integrale overheidsvisie rond de openbare ruimte -Toepasbaar maken van HPG voor ontwerpers en stedenbouwkundigen
* **
ook van toepassing voor “ initiatiefnemer, organisatiemanagement en groenbeheer” ook van toepassing voor “ontwerpprincipes” én “initiatiefnemer, organisatiemanagement en groenbeheer”
TROEVEN Bestaan van relevante “groene” beleidsinstrumenten in Vlaanderen en in het buitenland [T 4.4-a] Verschillende van de voorbeeldprojecten kaderen de bouw of transformatie van een ecologische wijk in beleidsplannen vergelijkbaar aan groenstructuurplannen of nauw aan groen gerelateerde beleidsvelden zoals milieuplannen. De realisatie van het GWL-terrein kan gesitueerd worden binnen beleidsdoelen zoals die te vinden zijn in het Structuurplan “Groen in West” van de gemeente Amsterdam, stadsdeel West. De stad Gent beschikt over een groenstructuurplan. Hier opgenomen doelstellingen wat betreft de groennorm zullen ook betrekking hebben op het project van de Tondelier. De omzetting van de twee Franse voorbeelden kadert o.a. in het Actieplan Duurzaamheid (Plan d‟action Durabilité, Saint- Perrache Blandine Lyon) en duurzame stad (Plan Ville durable, Danube Strasbourg).
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
103
Naar biodiversiteit toe wordt de biologische waarderingskaart, met name om de bestaande biodiversiteit op peil te houden in verschillende interviews benadrukt, niet als leidraad, maar als één van de invalshoeken waarmee rekening gehouden kan worden. Wedstrijden en goede voorbeelden als extra stimulans voor meer groen en ecologisch groenbeheer [T 4.4-b] In verschillende projecten (Hammerby Sjöstad, Kronsberg, Perrache Saint-Blandine) ligt de organisatie van een wedstrijd mee aan de basis voor het opnemen van ecologische doelstellingen vanaf de eerste ideeënvorming, over ontwerpfase tot de uiteindelijke realisatie. Het potentieel van wedstrijden als onderdeel om ontwerpers en andere betrokken partijen aan te zetten tot vernieuwing die rekening houdt met gedachten van groenblauwe netwerken wordt eveneens bevestigd in verschillende interviews. 89 De grootste impact hebben de wedstrijden die op niveau van de bebouwde omgeving spelen (stedenbouwkundig).
Collectieve bouwaanvraag kandidaat bouwers i.p.v. vele afzonderlijke aanvragen [T 4.4-c] Het opstellen van een collectieve bouwaanvraag voor kandidaat bouwers i.p.v. afzonderlijke verkavelingsaanvragen genereert kansen voor een meer samenhangende (semi-)publieke ruimte omdat afgeweken wordt van de klassieke opdeling in individualistische kavels. Als planningsinstrument heeft dit duidelijke kansen naar de wijze waarop het groen kan vorm krijgen. „Een collectieve bouwaanvraag ging ook vooraf aan de realisatie van het co-housingproject Vinderhoute. Bij de realisatie va de Clementwijk in Sint-Niklaas wordt aangestuurd op een collectieve bouwaanvraag voor de ruimte die voorbehouden is als oppervlakte voor de integratie van een co-housing initiatief binnen het project Clementwijk.‟ 90 Projectgebonden standaarden en kwaliteitscriteria t.b.v. hoge ecologische kwaliteit [T 4.4-d] In verschillende projecten werden specifieke instrumenten, standaarden en kwaliteitscriteria ontwikkeld om duurzame oplossingen te stimuleren. De instrumenten gericht op een hogere ecologische kwaliteit komen in verschillende stadia van het proces van pas, sommige reeds vanaf de locatiekeuze, andere hebben betrekking op monitoring van de ecowijk achteraf. Voor Kronsberg in Hannover werd de “Kronsberg Standard” ontwikkeld voor alle gebouwen en open ruimtes (Kronsberg). In het project Viikki in Helsinki werden specifiek voor dit project ecologische principes uitgewerkt, omdat bestaande standaarden zoals BREEAM 91 als te weinig op maat werden 89
Interview 21/01/2013 Interview 22/01/2013 91 http://www.breeam.org. De BRE Environmental Assessment Method (BREEAM) is een door de Building Research Establishment in het Verenigd Koninkrijk ontwikkeld vrijwillig meetinstrument voor de beoordeling van “groene” gebouwen. 90
104
Ec ow ijken- d efiniëring , inve nta risa tie en ra nd voorw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
ervaren. Een van de uitgangscondities bij de start van dit project was ook dat 2/3 van de toekomstige huishoudens zou participeren in een "monitoring project" omtrent tevredenheid van wonen en aspecten rond woonomgeving waaronder ook de rol van groen (Viikki). Per deelwijk werd er in Hammerby Sjöstad een "design code" opgemaakt, waaraan naast de omschrijving van het plan zelf, ook kwaliteitsvereisten werden gekoppeld. Groene ruimte is een van de tot in detail beschreven categorieën met daarin o.a. opgenomen de verdeling van publieke en private ruimte, het soort beplanting, creatie van speelterreinen, verhouding vegetatie versus verharde publieke ruimte (Hammerby Sjöstad). Bij de inrichting van een aantal publieke ruimtes en de binnenplaatsen van de bebouwing in Västra Hamnen werd gebruik gemaakt van het instrument van de "Green Space Factor" om te voorzien in een minimum aan groen van een bepaald kwaliteitsniveau. De gebruikte methodiek is te vergelijken met de BAF (biotope area factor), maar legt ook eigen accenten. Om de (ecologische) kwaliteit van het groen op niveau te houden, werd er een puntensysteem aan gekoppeld. De ontwerpers werden verplicht uit een lijst van 35 groenaspecten telkens minimum 10 punten te kiezen (Västra Hamnen; zie ook 3.3.3.2 Instrumentarium specifiek voor groen).
In verschillende ecologische projecten in Vlaanderen, waaronder de Clementwijk en de Tondelier worden duurzaamheidsmeters toegepast om toe te zien op de realisatie van hoge ecologische standaarden. Eén van de luiken binnen de duurzaamheidsmeter beoordeelt de rol van groen gedurende verschillende fases van het project. Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
105
Een onafhankelijk bureau voert in het geval van Sint-Niklaas de noodzakelijke quality checks uit, maar steden kunnen dit ook zelf doen (zoals dit gebeurt in Gent). Tenslotte is het WWF-label (dat staat voor een milieu- en natuurvriendelijke aanpak) in het project SaintBlandine Perrache expliciet een stimulans om de beloftes waar te maken die aan de toekenning van dit label gekoppeld zijn (Saint-Blandine Perrache).
KNELPUNTEN EN POTENTIES Nog onvoldoende oog voor groen in aanbestedingen en in bestekken [K& O 4.4-a] De opmaak van bestekken is vaak nog onvoldoende afgestemd op het bereiken van kwalitatief groen. Het lastenboek wordt vaak gezien als het maximum waaraan moet voldaan worden, wat een kwalitatieve uitvoering uiteraard niet bevorderd. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering mag hierbij echter niet enkel op de schouders van de aannemer terecht komen. Ook ontwerpers en architecten hebben een verantwoordelijkheid over de ontwerpen en de uitvoering ervan. Kwaliteit moet hier voorop staan. Het werken op basis van commissie berekend op de kostprijs van projecten grenst hier in sommige gevallen aan het onethische. “Waterdichte juridische bestekken waarin o.a. voor architecten en ontwerpbureaus een belangrijke rol is weggelegd, zijn daarom nodig als antwoord op het juridische steekspel dat dikwijls ontstaat bij het betwisten van fouten bij uitvoering.” 92 Bestekken moeten zorgvuldiger opgemaakt worden om tot meer kwalitatief en ecologisch te beheren groen te komen. Dit kan door expliciet te vragen naar gradaties van intensief/extensief beheer, aandacht voor waterdoorlaatbare paden, speelnatuur (want wat veilig is voor kinderen, is dat ook voor alle andere gebruikers), vertrekken van de bestaande omgeving, … Om een goede keuze te kunnen maken uit de indieners op een bestek, moeten volgende zaken opgenomen worden die op zich een veel grotere kans geven op een uitvoerder die de nodige kennis en ervaring heeft: o Bepalen van einddoelen in tekst (in plaats van plannen) o Aantonen dat reeds ecologische projecten werden aangenomen o Opstellen eigen visie rond de opdracht Een ander aspect boven op de ondergeschikte rol van groen in aanbestedingen en bestekken hangt hiermee nauw samen. In bestekken wordt de toekenning van een opdracht vaak al beïnvloed door dikwijls veel de nadruk te leggen op maar één criterium: de prijs. Dit bevordert uiteraard de kwaliteit niet. Beter zou zijn om de gunningcriteria te verruimen en minder sterk op prijs te beoordelen, bv. (i) 30% voor visie van de indiener (dit laat toe een idee te krijgen van de wijze waarop een indiener iets zal aanpakken én of dit past in de visie van 92
Interview 6/02/2013
106
Ec ow ijken- d efiniëring , inve nta risa tie en ra nd voorw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
de opdrachtgever.); (ii) 30% voor referenties, bewijzen, vaardigheid en kennis met reeds uitgevoerde projecten (zo wordt vermeden dat er projecten worden afgeleverd die mislukken door een gebrek aan kennis en/of ervaring.); (iii) de resterende 40% voor de prijs. De toekenning van een dergelijk bestek zou in principe niet enkel voor aannemers maar ook voor ontwerpers van toepassing moeten zijn. Onder meer in het project Französisches Viertel werd de opdracht beoordeeld op basis van het sterkste concept naar inhoud toe en voor het gebruik in alle fases, en niet op basis van de laagste prijsbieder (Französisches Viertel Tübingen). Door initieel de voorrang te geven aan het meest creatieve voorstel in plaats van de goedkoopste aanbieder bepaal je het ambitieniveau mee waarop een project gerealiseerd wordt in een latere fase.
|OPLOSSINGSRICHTINGEN
Aanvulling van het criterium groen in standaardbestekken en meer aandacht voor visie, ervaring en motivering door bv. gebruik te maken van een duurzaamheidsmeter
Ambitieniveaus vastleggen (budget, andere middelen)
Niet enkel prijs als doorslaggevend element in een aanbesteding nemen, maar ook ervaring en visie
Compensatieoppervlaktes voor groen elders bij gelijktijdig lagere natuurwaarde [K& O 4.4-b] In meerdere van de voorbeeldprojecten waaronder in Västra Hamnen en in het Röthelheimpark verdween waardevol areaal voor fauna en flora omdat het plaats moest maken voor geplande bebouwing. Hoewel vanuit ecologisch oogpunt verre van optimaal, werd een groot deel van deze oppervlakte elders gecompenseerd, waarbij bovenop de ruimte zelf ook condities werden geschapen die o.a. bepaalde vogelsoorten (terug) moesten aantrekken (Västra Hamnen, Röthelheimpark). Uit gesprekken kwam naar voor dat het instrument van compensatie in theorie sterk is. Anderzijds zal het vertrekpunt juist moeten het instrument van compensatie echter enkel te mogen inzetten als andere alternatieven of mogelijke oplossingsrichtingen uitgeput of/en om de ene of andere reden niet haalbaar zijn. Ook handhaving en opvolging van compensatie blijven echter geen vanzelfsprekendheid. “Vooral bij compensatieoppervlaktes in het buitengebied zijn er grote conflicten met andere grondgebruikers (met name de landbouw).” 93 “Een bijkomend probleem is dat niet dezelfde natuurwaarde kan bereikt worden door compensatie, ook al wordt een nieuw areaal aangesneden. Om dezelfde natuurwaarde te verkrijgen is tijd nodig gecombineerd met dezelfde klimaatcondities, biotische en abiotische factoren.” 94
93 94
Interview 16/01/2013, interview 15/01/2013 Interview 15/01/2013 Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
107
|OPLOSSINGSRICHTINGEN
Nakomen van compensatieverplichtingen en de handhaving van maatregelen controleren
Voldoende kritisch zijn naar de specificaties van de compensatieoppervlaktes toe
Voldoende groot compensatieareaal
Verwateren/vervagen van oorspronkelijke idealen zoals collectief gedeelde ruimte doorheen de tijd én naarmate het project concreter wordt [K& O 4.4-c] Spanningen tussen ambitieuze beleidsmakers die volop de kaart trekken van duurzame en ecologische wijkontwikkeling en dominerende commerciële belangen bij private partijen leidden in de praktijk in ten minste twee van de voorbeelden ertoe dat uitgangsbeginsels vaak afgezwakt werden naarmate het proces vorderde. Onder druk van private ontwikkelaars werd uiteindelijk afgeweken van het oorspronkelijk idee auto‟s uit de wijk naar de rand te verbannen. Het voorgestelde en uiteindelijke compromis is gegroepeerd parkeren binnen een woonveld.95 Bindende commitments zijn daarom een belangrijke vereiste om projecten te doen slagen.
Voortdurende inspanningen zijn nodig om inwoners van hun ecologische voetafdruk bewust te maken. In zowel het voorbeeld van het GWL-terrein in Amsterdam als in Västra Hamnen in Malmö is het (succesvol) promoten van het gebied als een eco-district met een laag autobezit en een laag autogebruik een strijdpunt dat voortdurend onder druk staat (GWL-terrein, Västra Hamnen). Meer auto‟s zal immers gevolgen hebben voor de beschikbaarheid en de kwaliteit van het openbaar domein. Meer auto‟s betekent vaak de noodzaak tot meer ruimte voor parkeren ten koste van groen/ onbebouwde ruimte.
|OPLOSSINGSRICHTINGEN
95
Bindende commitments
Permanente opvolging en sensibilisatie
Juridische instrumenten (bv. bewonerscontracten)
Interview 21/11/2012, interview 27/11/2012
108
Ec ow ijken- d efiniëring , inve nta risa tie en ra nd voorw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
Onvoldoende juridische verankering rond organisatie en het beheer van semi-publieke ruimte [K& O 4.4-d] De aanleg van semi-publieke ruimte biedt vanuit de noodzaak tot meer compact bouwen, de inrichting van gedeelde ruimtes en sociale cohesie tussen bewoners veel kansen maar houdt ook risico‟s in. De organisatie en het beheer dat voortvloeit uit de keuze voor de inrichting van de (semi-) publieke gradiënt vraagt daarom om duidelijke afspraken en bijhorend instrumentarium (zoals bewonerscontracten in EVA-Lanxmeer). Het risico bestaat, en dit wordt in meer dan een van de voorbeelden bevestigd, dat de oorspronkelijke opzet van een project door de jaren heen verwatert. Dit gebeurt o.a. als gevolg van een wisselende bewonerssamenstelling, een oudere, minder tolerante bewonersmix tegenover de omgeving en vooral het wegvallen van trekkerfiguren. Concreet heeft dit voorbeeld in het project Französisches Viertel ertoe geleid dat door de jaren heen niet-bewoners in steeds mindere mate gewenst zijn in de semi-publieke binnentuinen, terwijl dit juist een van de ingrediënten voor het succes van de wijkaanpak was. Het vervagen van oorspronkelijke idealen en uitgangsprincipes kan zo ook in verband worden gebracht met de factor tijd: pas na verloop van tijd kan beoordeeld worden in hoeverre de uitgangsprincipes verwezenlijkt zijn en de wijk dus ecologisch of duurzaam te noemen is. De juridische verankering naar plichten en rechten toe is in de geplande wijk De Vloei geregeld via afzonderlijke aktes (De Vloei Ieper) en via bewonerscontracten in zowel EVA-Lanxmeer als in het project de Kersentuin (EVA Lanxmeer, Kersentuin).96 Bij de aankoop van een woning in het project EVALanxmeer sluit de nieuwe eigenaar een bewonerscontract af, waarin deze zich o.a. verbindt om bij te dragen aan het behoud van de gezamenlijke publieke ruimte, door een jaarlijkse financiële bijdrage en concrete afspraken rond daadwerkelijke uitvoering. Onder bepaalde voorwaarden kan dit beperkt zijn tot louter een financiële bijdrage (EVA-Lanxmeer).
96
Erik Rombaut, Lezing UA 22/10/2012 Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
109
Deel van de aankoopprocedure in het project van Vinderhoute is een “Akte voor medeeigenaarschap” met hierin het huishoudelijk reglement voor toekomstige bewoners. Een van de onderdelen hierin is een beheersverplichting omtrent de condities van het groenbeheer. In het geval dat bewoners dit zelf niet willen doen, kan in deze reglementen ook de uitbesteding aan een derde worden opgenomen (maar dit zal niet de stad/gemeente zijn). Een syndicus ziet erop toe dat dit reglement nauwgezet wordt opgevolgd.
110
Ec ow ijken- d efiniëring , inve nta risa tie en ra nd voorw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
|OPLOSSINGSRICHTINGEN
Bindend commitment verankerd in een juridisch instrumentarium
Continuïteit en permanent blijven sensibiliseren
(Nog te weinig) bekendheid met instrumentarium HPG en (omgaan met) weerstand naar uitvoering toe [K& O 4.4-e] Vooral grote steden zijn reeds vertrouwd met HPG als instrument en trachten dit ook toe te passen, in tegenstelling tot een aantal kleinere steden en gemeentes waar dit nog minder het geval is en vervolgens ook de omzetting hiervan in de praktijk trager gebeurt. Hier zit voor een stuk de beperkte capaciteit van groenen/of technische diensten tussen (in termen van hoeveelheid beschikbaar personeel, maar ook knowhow). Een van de geïnterviewde ambtenaren geeft aan dat zijn stad zich in de overgangsfase bevindt van traditioneel beheer naar HPG. “Dit is duidelijk een stapsgewijs proces, je kan geen abrupte beheerswissel doorvoeren. Een uitdaging is om iedereen die erbij betrokken is mee te krijgen in deze nieuwe trend. De stad bekijkt de situatie per project en vertaalt dit vervolgens op het terrein. Belemmeringen hebben o.a. te maken met: (i) veel bewonersklachten; mensen moeten ineens aanvaarden dat het gras niet altijd kort gemaaid wordt en bladeren op de grond deel zijn van een nieuwe benadering, van een complex ander verhaal, (ii) de tuinarbeiders die anders gewend waren en die voldoende tijd moeten krijgen, kennis opbouwen om de switch te kunnen maken, (iii) persoonsgebonden issues (het diensthoofd moet mee).” 97
„Een beperkte groep van studiebureaus geeft aan vertrouwd te zijn met het bestaan van HPG en ziet dit alsmaar sterker in bestekken terugkomen.‟ 98 Dit wordt gedeeltelijk tegengesproken. Studiebureaus die de richtlijnen van HPG kennen, beamen dat ze deze als vrij algemeen ervaren en zeker dus niet automatisch als een garantie voor kwaliteit. Uit de interviews komt heel duidelijk naar voor dat het belangrijk is dat HPG niet voor het eerst opduikt als het over het beheer gaat. “Duurzaam beheer is enkel mogelijk indien er reeds vanaf het ontwerp en bij de inrichting rekening wordt gehouden met (een aantal) HPG-principes.” 99 Het is bovendien essentieel dat HPG niet enkel kijkt naar aspecten rond pure uitvoering, maar juist ook naar daarachterliggende structuren en processen, in feite moet het de volledige keten omvatten van planning tot uitvoering en beheer.100
97
Interview 18/12/2012 Interview 6/12/2012, 26/11/2012 99 Interview 11/12/2012, interview 15/01/2013 100 Interview 15/01/2013 98
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
111
Vanuit het beleid maakt de omzetting en acceptatie van HPG grotere kans op doorstroming naar het werkveld indien er daadwerkelijk geluisterd wordt naar “signalen uit de praktijk”. Als beleidsmaker zelf geregeld op terrein gaan kijken en vervolgens iets doen met de bezwaren en problemen die gesignaleerd worden door groenarbeiders, is een belangrijke stap hierin. Deze aanpak wordt bijvoorbeeld in Gent toegepast. „Een van de geïnterviewde bevestigt dat er bijvoorbeeld veel weerstand en vooroordelen aanwezig waren bij de groenarbeiders omtrent het beheer in de omgeving van de Bijloke in Gent. Om goed te kunnen beheren is volgens de stadsecoloog kennis van kruiden nodig én, even belangrijk, geduld. Het resultaat wordt immers pas zichtbaar na verloop van tijd. Dit vraagt om deskundigen die eveneens geduld moeten oefenen om hun kennis door te geven.‟ 101
|OPLOSSINGSRICHTINGEN
Aandacht voor opleiding, uitwisseling en praktijksessies; gemeentes die met HPG vertrouwd zijn hun ervaring laten delen met andere die er nog (te)weinig mee aan de slag gaan
Aandacht naar andere groepen toe (ontwerpers en studiebureaus)
HPG niet louter zien als beheersinstrument maar mee als een kader om tot een kwalitatief ontwerp te komen
Noodzaak bewaken lange termijn effect van subsidies op verschillende schaalniveaus [K& O 4.4-f] Subsidies op verschillende niveaus (Europees, Vlaams, regionaal, lokaal) zijn belangrijk instrumenten en een stimulans die vaak mee aan de basis liggen om de ontwikkeling van duurzame en ecologische woonconcepten te bevorderen. Dit is o.a. het geval in de drie recente Vlaamse projecten: Interreg FUTURE cities (De Vloei Ieper), Stedenfonds & ANB (Clementwijk Sint-Niklaas), conceptsubsidies en Interreg (Vaartkom Leuven). Vraag blijft echter hoe een vooropgesteld ambitieniveau waargemaakt wordt en behouden blijft wanneer de eigenlijke subsidieperiode is afgelopen. Vaak is dan het proces opgestart maar moet de eigenlijke implementatiefase nog gebeuren.
|OPLOSSINGSRICHTINGEN
101
Duurzame, gedragen acties die niet stilvallen wanneer de subsidies eindigen
Opmaken scenario‟s om het wegvallen van subsidies te compenseren
Interview 15/01/2013
112
Ec ow ijken- d efiniëring , inve nta risa tie en ra nd voorw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
Overkoepelende visie rond openbare ruimte [K& O 4.4-g] HPG is vooral voor groenbeheer geschikt, maar heeft weinig impact op stedenbouwkundig niveau. Door de focus op groen is er geen aandacht met betrekking tot de stedenbouw. Enkel wanneer HPG toepasselijk gemaakt wordt binnen de stedenbouwkundige context, is een grotere impact (zeker naar groen in de stad toe) mogelijk. Ook op ontwerpniveau zijn er wat betreft de HPG visie nog wat zaken mogelijk. “Het zou interessant zijn om het HPG verhaal te kaderen binnen een complete, allesomvattende visie vanuit de overheid over alle administraties heen wat betreft de openbare ruimte. Nu heeft iedere administratie een visie binnen zijn eigen domein wat tot tegenstellingen, tunnelvisie en onwil tot discussie en compromis leidt. Er is nood aan een gezamenlijke visie rond openbare ruimte (dus niet enkel groene ruimte).” 102
|OPLOSSINGSRICHTINGEN
102
Opstellen van een integrale overheidsvisie rond de openbare ruimte
Toepasbaar maken van HPG voor ontwerpers en stedenbouwkundigen
Workshop Ecowijken 12/03/2013 Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
113
5 Conclusies Uit de studie komen twee belangrijke bevindingen telkens opnieuw terug; of uit een interview, of uit geraadpleegde literatuur of uit een nader onderzocht project: (1) groen is voor veel mensen een essentieel onderdeel van hun leefomgeving, het vervult tal van functies voor mens, dier en milieu. Daarnaast werkt het integrerend voor tal van functies in een eco-wijk: het bevordert sociale cohesie, versterkt de aantrekkelijkheid van het gebied, verbreed de functionele mogelijkheden, vergroot de biodiversiteit, kan waar mogelijk een autarkisch grondstoffenbeheer bevorderen, duurzame ecodiensten oproepen en vermindert (in combinatie met waterpartijen) het stedelijk hitte-eiland effect. Het zijn al die effecten, integraal en holistisch benaderd die een ecowijk doen laten onderscheiden van een duurzame wijk. (2) Het lijkt in de praktijk heel moeilijk om kwalitatief, duurzaam groen in onze stedelijke omgeving te integreren. De redenen hiervoor zijn vaak uiteenlopend en veelal nauw met elkaar verweven. In wat volgt, worden kort de belangrijkste gesignaleerde hiaten aangehaald. Creativiteit en meer bereidheid tot samenwerking tussen alle belanghebbenden zijn daarbij een belangrijke sleutel en een deel van de oplossing. Alleen volstaan ze omwille van de complexiteit van de problematiek echter niet. Kennis Rond ecologisch bouwen is het laatste decennium veel onderzoek verricht en ervaring opgedaan. Dit toont de praktijk aangevuld met de rijke literatuur over ecologische en duurzame stedenbouw. De wetgever stelt tal van minimumeisen voorop en aannemers, producenten van bouwmaterialen, architecten en andere professionelen volgen de evoluties op de voet op en passen steeds meer duurzame manieren van bouwen toe. Steeds meer mensen zetten door de marktomstandigheden, constante media-aandacht en sensibiliserende acties de stap naar het ecologisch bouwen en wonen. Het is duidelijk dat deze ontwikkelingen meer zijn dan een trend die tijdelijk van aard is. Eerder kan gesteld worden dat er alsmaar meer de weg naar een meer duurzaam woningpatrimonium wordt ingeslagen. Hoewel in het groenontwerp en –beheer heel wat veranderd is, vertoont de kennis rond groen op diverse betrokken niveaus vaak nog tekorten. Burgers staan gedeeltelijk nog wantrouwig tegenover ecologisch groenbeheer, vele aannemers van (openbaar) groen moeten als het ware nog “de switch maken”. Ze hebben vaak een uitermate grote expertise opgebouwd rond het aanleggen en onderhouden van inrichting en harde infrastructuur, dit ten nadele van voeling met planten en de specifieke omstandigheden die deze eisen. Ontwerpers zijn dan weer meestal erg goed in de vormgeving, maar hebben dikwijls te weinig technische bagage rond plantenkennis, groenbeheer en ecologische principes om ervoor te zorgen dat het groen dat zij ontwerpen of de structuren en ruimtes waarin groen moet worden opgenomen, kwalitatief en duurzaam zijn. Ook bij de uitvoering blijkt de kennis rond het aanleggen en beheren van groene ruimtes vaak 114
Ec ow ijken- d efiniëring , inve nta risa tie en ra nd voorw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
beperkt te zijn tot het minimale. Opvolgende diensten bij steden, gemeenten, maar ook hogere overheden hebben niet steeds de middelen of de expertise om opdrachten naar behoren uit te werken en op te volgen. Anderzijds is door nieuwe en steeds breder ontwikkelde kennis rond groen en groenontwerp toch al geleidelijk aan een doorwerking naar verschillende beleids- en kennisvelden zichtbaar. Het is van belang dat alle bestuursniveaus en -departementen beseffen hoe belangrijk personen met de juiste kennis en ervaring zijn en daarom blijven inspanningen leveren. Om brede lagen van de bevolking en het publiek te winnen voor de positieve impact van eco-groen en ecologisch groenbeheer is het nodig om blijvend te sensibiliseren, en om hiermee te beginnen van bij de start van een project. Samenwerken en overstijgen van eigen expertise/vakgebied De ontwikkeling van bouwprojecten verloopt vaak ad hoc. Om de holistische kwaliteit van ecologische wijken te realiseren moet er nog meer integraal en transsectoraal gewerkt worden dan dat tot nu toe al het geval is. De vele facetten die bij een dergelijk project aan bod komen (energie, water, sociale interactie, natuur en groen, …) eisen een verregaande mate van overleg en dit vanaf het begin, vanaf de eerste ontwikkelingsfase (conceptualisatie). Wat opvalt bij bouwprojecten vandaag is dat groenexperts nog te vaak pas op het laatste moment betrokken worden, m.a.w. wanneer aanpassingen aan het project al niet meer of heel beperkt mogelijk zijn. Inspraak en tijdig betrekken van groenexperts is dus ‟een must‟ om ecologische woonontwikkelingen met daarin alle facetten van “duurzaamheid” en 'eco-kwaliteit' een kans te geven. Elke stakeholder en dienst die betrokken is bij een dergelijk project moet voor een stuk zijn eigen vakgebied en expertise (willen) overstijgen. Een goede communicatie en vertaalslagen tussen vakjargon zijn daarbij cruciaal.
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
115
Investeringsbereidheid Ruimte in Vlaanderen is een schaars goed. Functies als wonen, werken, recreatie, natuur, landbouw, infrastructuur, … elk claimt een deel van de ruimte. Tegengestelde belangen en een gebrek aan overleg, werken een ruimtegebruik in de hand dat maatschappelijk niet steeds gewenst en zeker niet optimaal is (wat duidelijk zichtbaar is in de morfologie van de Vlaamse ruimtelijke ordening). Maar juist eco-wijken kunnen verschillende van deze functies combineren en daarmee 'ruimtewinst' kwantitatief én kwalitatief opleveren. Groen en natuur blijken in ontwikkelingsprojecten vaak in ondergeschikte mate aan bod te komen wat zich uiteindelijk vertaalt in zowel functioneel als visueel zwakke groenstructuren. Pogingen om hier achteraf kwalitatieve ruimtes van te maken worden vaak bemoeilijkt omdat de uitgangscondities danig zijn veranderd. Versnippering en een gebrek aan onderlinge samenhang van bestaand groen is een belangrijk aandachtspunt. Kwalitatieve, duurzame, functionele groenstructuren moeten daarom actief worden gestimuleerd. Liefst in een zo vroeg mogelijk stadium. Ruimte voor groen voorzien kost geld. Het betekent immers dat deze ruimte niet kan benut worden voor het ontwikkelen van woningen, die op eenzelfde oppervlakte duidelijk financieel voordeliger zijn. Niettemin hier geldt het verhaal: 'is het glas half vol of half leeg'. Want uit onderzoek blijkt (Boelens et al. 2010) dat de prijskwaliteitsverhouding van eco-wijken veel hoger ligt; m.a.w. een groene ecologische woonaanleg lijkt in eerste instantie wel meer te kosten, maar levert uiteindelijk ook meer op; zowel in directe zin (bij eventuele directe verkoop), als in indirecte zin (bij besparing van andere maatschappelijke kosten). Het is gewenst dat die economische ecodiensten ook zwaarder in de afweging betrokken worden. Daarbij dient een langer economisch perspectief gehanteerd te worden, aangezien de kwantificeerbare voordelen van eco-wijken pas na verloop van tijd volledig zichtbaar worden en zich dikwijls pas dan op een hoger maatschappelijk niveau bevinden. Het vraagt om een verregaande mentaliteitswijziging en dit gecombineerd met het kwantificeren van de effecten van ruimtelijke maatregelen, een faciliterend en stimulerend beleid, zodanig dat bv. groennormen haalbaar zijn kunnen op termijn een (duurzame) verandering teweeg brengen. Daar zal extra aandacht naar uit moten gaan. Tijd Een duurzame wijk kan niet van dag één tot stand komen. Of en hoe een eco-wijk zich duurzaam ontwikkelt en ook blijft, hangt voor een groot stuk vast aan de oorspronkelijke opzet, doorzettingsvermogen, de uitwerking en standvastig beleid (zo nodig over kabinetswisseling heen), en natuurlijk middelen (management, financiering, kennis), die vanuit overheid, innovatieve bedrijven en visionaire burgers worden aangeleverd. Voor ecowijken is draagvlak cruciaal. Maar de groene ruimte in een wijk en het beheer ervan veranderen doorheen de tijd. Dit vraagt op zijn beurt om een dynamisch, consequent en professioneel groenbeheer. De ecowijk vraagt ook om een co-evolutionaire aanpak van ruimtelijke planning en beleid. Samen meebewegen naar een hogere kwaliteit is dan het devies!
116
Ec ow ijken- d efiniëring , inve nta risa tie en ra nd voorw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
Bronnen Aertsens, J. et al (2012): Daarom groen! Waarom u wint bij groen in uw stad of gemeente”. Studie in opdracht van ANB Allaert, G. et al (2012): CcASPAR. Klimaat in Vlaanderen als ruimtelijke uitdaging. Academia Press, Ghent Bellefontaine, L. et al (2011): Ecoquartiers. Notes de Recherches. Conference Permanente du Développement Territoriale Région wallone. Avril 2011 BioRegional & CABE (2008): What makes an ecotown? A report from BioRegional and Cabe inspired by the ecotowns panel. London, Wallington BREEAM (2011): BREEAM for Communities Assessor Manual. Development Planning Application Stage. Technical guidance Manual. Brussels Instituut voor Milieubeheer (2009): Sustainable check-up en Memento voor Duurzame wijken. Brussel Bundesministerium für Verkehr, Bau und Stadtentwicklung (2012): Bewertungssystem Nachhaltiges Bauwen. Aussenanlagen von Bundesliegenschaften. Berlin Department for Communities and Local Government (2008): Eco- towns. Living a greener future. London Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (2012): Groenboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Vlaanderen in 2050- mensenmaat in een metropool. Mei 2012. European Commission (2012): Guidelines on best practice to limit, mitigate or compensate soil sealing. Brussels Gilman, R. (1996): The ecovillage challenge. The challenge of developing a community living in balanced harmony with itself as well as nature. In: Living Together no 29/p10 Context institute Hamilton- Baillie, B. (2007): Shared Space. Reconciling People, Places and traffic. In: Built Environment vol 34, no2 Heuts, E. & Rombaut, E. (2009): Duurzame stedenbouw in word en beeld. Vibe, apollo, ecopolis. Berchem International Marine & Dredging Consultants (2010): Bouwstenen om te komen tot een coherent en efficiënt adaptatieplan voor Vlaanderen. Augustus 2010 Interreg IVB FUTURE CITIES. Urban networks to face climate change, www.future-cities.eu Kamierczak, A. & Carter, J. (2010): Adaptation to climate change using green and blue infrastructure. A database of case studies. Berlin: the Biotope Area Factor Kanaley,D. (2000): Eco-villages. A sustainable lifestyle. European comparison and application in Byron Shire and South Wales. Byron Shire Council Kruuse, K. (2011): The green space factor and the green points system. GRaBS Expert Paper 6. Town and Country Planning Association. April 2011 Milieudienst Stad Gent (2011): Duurzaamheidsmeter Gent. Instrument voor duurzaamheid en kwaliteit in stadsprojecten. Gent Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (2004): Vademecum beheerplan GPG. Die Keure. Brugge Municipality of Rotterdam (2012): Rotterdam- people make the inner city. Densification and greenification. 5th international architecture Biennale. Rotterdam Office of the Deputy Prime Minister (2004): The Egan Review. Skills for sustainable communities. London Pröpper,I. (2009): De aanpak van Interactief beleid: elke situatie is anders. Coutinho Rombaut, E.(2012): Gidsprincipes voor klimaatbestendige stedenbouw. Lezing Universiteit Antwerpen 22/10/2012 Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
117
SEV and Novem (1999): Nationaal pakket duurzame stedenbouw, Nationaal Dubo Centrum. Stuurgroep Experimenten Volkshuisvestiging en Nederlandse Onderneming voor Energie en Mileu. Rotterdam Tjallingii, S.P. (1995): Ecopolis- Strategies for ecologically sound urban development. Backhuys Publicers. Leiden Urban Unlimited & studiegroep omgeving (2012): De luchtbal vaart. Onderzoek naar een gemeenschappelijke investeringsstrategie in de wijk luchtbal. Studie in opdracht van AG Stadsplanning Antwerpen Van Bueren E.M.,Van Bohemen,H. et al (2012): Sustainable Urban Environment. An Ecosystem Approach. Springer Van Meerbeek, P. & Dieryck, M. (2008): Brussel ecopolis? Duurzame ideeën voor nieuwe wijken. BRAL vzw, Mei 2008 Velt vzw (2006): Handboek ecologisch tuinieren. Berchem VIBE (2007): Wat is bio-ecologisch bouwen? Vibe. Berchem Vlaamse Overheid (2011): Vlaamse Maatstaf Duurzaam Wonen en Bouwen- Duurzame Woningbouw
Website links BREEAM: http://www.breeam.org/ Ecovillage network: http://gen.ecovillage.org/ http://www.ruimtelijkeordening.be/NL/Beleid/Wetgeving/Omzendbrieven/omzgewestplannen/tabid/13871/Default.aspx Definitie PPS: http://www2.vlaanderen.be/pps/PPS/pps_definitie.html Harmonisch Park- en Groenbeheer: http://www.natuurenbos.be
118
Ec ow ijken- d efiniëring , inve nta risa tie en ra nd voorw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
Bijlagen BIJLAGE 1: Lijst geïnterviewde personen/organisaties Bart van Lokeren, Planoloog en stedenbouwkundige ambtenaar Stad Sint- Niklaas Bruno Terryn, Projectontwikkelaar Aclagro Denis Dujardin, landschapsarchitect Landscape-Urbanism-Scenography Elisabeth Kuijken, Milieudienst Stad Gent Federico Bisschop, zaakvoerder Cohousing platform en bewoner ecovillage Vinderhoute Geert Heyneman, stadsecoloog, Groendienst Stad Gent Geert Vanhorebeek, Duurzaamheidsambtenaar Stad Leuven Gerwin Verschuur, Stichting Terra Bella en bewoner EVA Lanxmeer(NL Jean-Francois Van den Abeele, Buro Fris in het Landschap Jo Vandebergh, CEO Projectontwikkelaar Ertzberg John Kimpen, Ecoworks/specialisatie aanleg groendaken Jos De Wael, Vlaamse Vereniging voor Openbaar Groen Maaike Breugelmans, Milieudienst Stad Gent Mieke Schauvliege, Groendienst Stad Gent Niké Verfaille, Alert eco Sofie Custers, Groendienst Stad Gent Stefaan Vervaat, Dienst Gebiedsgericht Beleid, Stad Gent Stijn Saelens, West-Vlaamse Intercommunale Tompy Hoedelmans, Studiegroep Omgeving Veronique Henderix, AG Stadontwikkeling Leuven Wim Verheyden, Natuurpunt en Vrienden van het Heverleebos en Meerdaalwoud Wim Timmermans, Docent Groen Universiteit Larenstein, Onderzoeker ALterra- WUR (NL) Youri Vandenberghe, Projectontwikkelaar Bostoen Yves Herman, Belgische federatie voor Groenvoorzieningen
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
119
BIJLAGE 2: Uitnodiging workshop
WORKSHOP Ecologisch groenbeheer - sleutel voor een duurzame aanleg en inrichting van uw gemeente en/ of woonwijk ?! Het beheer van het openbaar domein is voor gemeentes een toenemende uitdaging: pesticidenvrij beheer, de burger die alsmaar kritischer wordt, stedenbouwkundige ontwikkelingen maar ook ruimteclaims van allerlei andere actoren die de druk op het openbaar domein vergroten. Tegelijkertijd zijn we ons ervan bewust dat groen een onmisbare rol speelt als waterbuffer, om steden en gemeentes aantrekkelijker te maken, en dit weerom terwijl de budgetten voor beheer achteruitgaan. Het project Ecowijken probeert op deze en andere aspecten een aantal antwoorden te formuleren.
120
Ec ow ijken- d efiniëring , inve nta risa tie en ra nd voorw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
In deze workshop is het de bedoeling om gezamenlijk met andere steden en gemeentes over een aantal praktijkgerichte onderwerpen rond groenbeheer ervaringen uit te wisselen en van elkaar te leren. We zijn daarbij met name geïnteresseerd in de rol van groen in zowel bestaande verkavelingen als in nieuwe, volgens ecologische principes ingerichte wijken. Zijn er in uw gemeente voorbeelden die laten zien dat het publiek groen een hoge gebruikswaarde moet hebben?; Heeft uw gemeente ervaring met harmonisch park- en groenbeheer?; Vindt u het belangrijk om bij het beheer van het groen ook te luisteren naar de eisen van bewoners?; Wat kunnen we doen om “restgroen” ook mee te betrekken in het verhaal van groenbeheer?; Is er een verschil in de benadering van eerder traditionele wijken en nieuwe verkavelingen? Het geheel wordt gekaderd door een inleidende voordracht van Erik Rombaut, expert inzake ecologische stedenbouw. Hij staat bekend als een spreker die vooral ook dankzij het tonen van vele geslaagde voorbeelden het publiek weet te inspireren. Wanneer: Dinsdag 12 maart 2013 Waar: Gent, Vrijdagmarkt 10; Historische kelder Moderatie: Erik Rombaut Programma 8.45 9.00
Koffie, thee Welkom Bedoeling workshop, inclusief voorstellingsronde en verwachtingen
9.15
Lezing- Urbane biodiversiteit: Een contradictio in terminis? Een pleidooi voor meer sociale cohesie én meer biodiversiteit in de wijk (Erik Rombaut)
9.45
Workshop deel 1: Kansen en concrete aanknopingspunten voor ecologisch groenbeheer in gemeentes (en steden) in de praktijk, in de context van bestaande als nieuwe verkavelingen
10.45
Pauze
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
121
11.00
Intermezzo: Inspirerend voorbeeld (Fris in het landschap)
11.15
Workshop deel 2 (vervolg): Omgaan met barrières/ belemmeringen
12.15
Universiteit Gent: Onderzoek naar rol van groen in ecowijken
12.40
Lessen
12.50
Afsluiting- Broodjeslunch
“De beheerder is de boodschapper van de beperking.”
BIJLAGE 3: Stellingen workshop 1. Ecologisch beheer is veel duurder dan traditioneel beheer. 2. Burgers moeten accepteren dat ruige natuur een plaats heeft in het openbaar groen. 3. De groendienst is altijd het kleine broertje ten opzichte van andere diensten. 4. Harmonisch Park- en Groenbeheer (HPG) is erg ingewikkeld en naar uitvoerbaarheid toe weinig praktisch. 5. Het is beter om één grote publieke ruimte te hebben dan vele privé-tuintjes. 6. Omvormen van klassieke wijken naar ecowijken kan enkel door onteigening. 7. Het inrichten en beheren van de (publieke) woonomgeving kan aan de bewoners overgelaten worden. 8. Groennormen en –criteria moeten afgedwongen en verankerd worden door regels en verordeningen. 9. Bij de ontwikkeling van nieuwe woonwijken is het concept „ecowijken‟ het enige dat verantwoord is. De klassieke verkaveling heeft afgedaan.
122
Ec ow ijken- d efiniëring , inve nta risa tie en ra nd voorw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
BIJLAGE 4: Lijst ingeschreven deelnemers workshop Diederik Anthonissen, Stad Antwerpen, Groendienst, werkleider Greet Cleppe, Gemeente Aalter, deskundige Wegen en Domeinen Frederik De Coster, Gemeente Ninove, duurzaamheidsambtenaar Nadine De Jongh, Stad Antwerpen, deskundige Groen Tania Eeckman, Groendienst Stad Gent, hoofdcontroleur Antonia Geerts, Milieudienst, Stad Aalst Veerle Heyens, Agentschap voor Natuur en Bos, projectmedewerker Groen in de Stad Sirka Ludtke, Universiteit Gent, wetenschappelijk medewerker Karel Moentjens, Universiteit Gent, wetenschappelijk medewerker Bernadette Pieters, Sint-Niklaas, diensthoofd Groendienst Erik Rombaut, Docent Hogeschool 'Sint-Lucas Architectuur' Gent en Brussel Joeri Steeno, Groenbeheer Leuven, landschapsarchitect Liesbet Van Laer Agentschap voor Natuur en Bos, beleidsmedewerker planologische processen Maarten Van Leest, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, Beleidsmedewerker Kris Vande Capelle, Gemeente Destelbergen, Deskundige Groen & Openbare reiniging Jean-Francois Vanden Abeele, Bureau Fris in het Landschap Lieven Vandeputte, Directie Leefmilieu Kortrijk Nikè Verfaille, Bureau Eco Alert Dirk Waelput, Stad Eeklo, Stedenbouwkundig ambtenaar Petra Wauters, Stad Eeklo, Technisch medewerker groen *Opmerking: Door slechte weersomstandigheden konden echter vele van de ingeschreven deelnemers niet deelnemen aan de workshop.
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
123
BIJLAGE 5: Harmonisch Park- en Groenbeheer (korte samenvatting)103
Duurzaam en dynamisch De duurzaamheid van groen wordt versterkt door het ontwikkelen van een totaalvisie op het groen in relatie tot de omgeving. Het groen sluit aan op de grotere groenstructuur, bijvoorbeeld via groenassen of een groen fijnmazig netwerk. Deze relaties dienen optimaal benut te worden. De duurzaamheid van het groen wordt versterkt door het toepassen van een natuurgericht beheer, waarbij de nadruk ligt op een bewust gebruik van natuurlijke processen. Een inrichtingsplan voor het groen dient opgemaakt te worden in samenspraak met de omwonenden/bewoners. Communicatie en participatie staan centraal. Het groen moet kunnen meegroeien met de wijk, met de leeftijd en de culturele verschillen van de bewoners. Divers Harmonisch Parkbeheer streeft naar een variatie in structuur. Dit betekent dat de invulling niet kan bestaan uit monotone groenstructuren (vb. grote gazonpartijen, aaneengesloten grote oppervlakte heesters) maar wel uit een combinatie van verschillende structuren (vb. bloemenweide, solitaire bomen, kleinere heesterranden). Binnen de groenstructuur wordt een grote soortenrijkdom nagestreefd: het behouden en waar kan vergroten van de biodiversiteit. Een Harmonisch Parkbeheer steunt op de verweving van functies (multifunctionaliteit). Thematische doelstellingen Mensgerichte doelstellingen
103
De volledige groenzone zal permanent openstaan voor recreatie voor alle bewoners en krijgt hiervoor de nodige infrastructuur. Niet alle ruimte moet voor een specifieke doelgroep ingericht zijn, er moet ook voldoende „ongedefinieerde‟ ruimte zijn die mogelijkheid geeft voor eigen invullingen.
http://www.natuurenbos.be
124
Ec ow ijken- d efiniëring , inve nta risa tie en ra nd voorw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
De cultuurhistorische en landschappelijke elementen (bvb. houtkanten, reliëfpatronen, ...) worden bij voorrang behouden. Bij de opmaak van het inrichtingsplan wordt rekening gehouden met de voorgeschiedenis van de projectzone.
Natuurgerichte doelstellingen
Bestaande bomen, elementen met een hoge natuurwaarde en landschapselementen worden zoveel mogelijk behouden. Het beheer van de beboste gedeelten binnen de groenzone sluit aan op de principes van het natuurgericht bosbeheer. Bomen moeten oud kunnen worden. Om die reden worden er ontwikkelingsmogelijkheden gegarandeerd voor bomen (bestaande en nieuw aan te planten) door een gepaste inrichting (voldoende ondergrondse en bovengrondse ruimte). Streefdoel is het behoud en waar mogelijk het verhogen van de bestaande biodiversiteit. Natuurlijke processen worden gestimuleerd en indien mogelijk zichtbaar gemaakt (vb. infiltratie regenwater). De basis van de nieuwe groenaanleg wordt gevormd door inheemse boomsoorten. De uitheemse boomsoorten mogen slechts in die mate voorkomen dat ze het inheemse karakter van het groen niet echt in gevaar brengen.
Milieugerichte doelstellingen
Verdroging wordt tegengegaan. Alle (overtollige) regenwater vanuit het groen wordt ter plaatse opgevangen en maximaal geïnfiltreerd. Verhardingen worden beperkt tot een minimum en worden enkel aangebracht ter ondersteuning van de groenfunctie of in functie van openluchtrecreatie. Een gesloten mineralenkringloop waarbij de productie en afvoer van groenafval zoveel mogelijk beperkt wordt, krijgt de voorkeur. Er worden geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt voor het beheer. De gekozen materialen/beplanting dienen hieraan aangepast te worden. Er worden duurzame constructiematerialen (vb. duurzame houtsoorten en duurzaam meubilair) gebruikt. Zoveel mogelijk op de site aanwezige materialen worden hergebruikt. Het groenbeheer beoogt het afbakenen van zones waar geluidshinder en lichtpollutie maximaal worden vermeden.
Ec ow ijken- d efiniëring , inventa risa tie en ra nd voo rw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort
125
Organisatiegerichte maatregelen
De motor voor het duurzaam, continu beheer van groen is het beheerplan (periode 20 jaar). De jaarplannen - vertaling van de beheerplannen naar het operationeel niveau- zijn de motor voor organisatiegericht beheer van parken en groen.
BIJLAGE 6: Leden stuurgroep Veerle Heyens, Agentschap voor Natuur en Bos, projectmedewerker Groen in de Stad Liesbet Van Laer, Agentschap voor Natuur en Bos, beleidsmedewerker planologische processen Maarten Van Leest, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, beleidsmedewerker Elisabeth Kuiken, Milieudienst Stad Gent Sofie Custers, Groendienst Stad Gent Marjolijn Gijsel, Vlaamse overheid, Team Duurzame Ontwikkeling, beleidsmedewerker Pieter Degraeve, Vlaamse Confederatie Bouw
Met dank aan Els Terryn (AMRP) en Prof. Luuk Boelens (AMRP)
126
Ec ow ijken- d efiniëring , inve nta risa tie en ra nd voorw a a rd en DEEL A: Eind ra p p ort