Drs. Jacobine D.C. Geel
Pinksteren 2012
Woord van welkom Dat je samenkomt, samen bent, dat het kwartje valt, je de geest krijgt, geìnspireerd raakt en dat er iets op gang komt, in gang wordt gezet, voorgoed. De taal die we spreken niet langer vervreemdend, maar verbindend. Ontkenning wordt ontmoeting. Dat is Pinksteren. Dat je samen bent is daarbij heel wezenlijk. Alleen kan ook met twee is beter twee of drie met twaalf of zeven maal zeven eendrachtig.
Je wast je piekharen hoofd, je haar wordt zacht, je wrijft de zalf erin het druipt over je konen in je hals.
Zo voelt het, zijn met velen, veilig dauw daalt neer van hoog gebergte in de morgenzon.
Je kent elkaar, je weet bij wie je hoort gezegend ben je
Zo voelt de nieuwe wereld die komen zal. Huub Oosterhuis, vrij naar psalm 133
Alleen kan ook, met twee of twaalf of vijftig is beter. Zeker met Pinksteren. Ik herinner mij een kunstenaar, jaren geleden. Hij maakte vele en verre reizen, bij voorkeur naar afgelegen kloosters in Tibet of in de Sinaï-woestijn. En was onder de indruk, telkens weer, van het eenparige ritme van bidden en geloven. Zo geconcentreerd samen zijn werkte, zei hij, het werkte binnen die muren en zorgde voor goeie vibes, vibraties. Die een nieuwe wereld dichterbij halen. Vandaag vieren we Pinksteren, het feest van wind en vuur, het feest van de geest die bezielt en wakker schudt, die verwart en troost. Die geest is er nooit niet, zegt dit feest, maar af en toe moeten we ons daarvan weer in alle hevigheid bewust worden. Zachtjes neuriënd reed ik hier vanmorgen naar toe: Let the good vibes, get a little stronger. U mag mee neuriën. In de hoop en het vertrouwen dat de geest van God hier aanwezig wil zijn.
Overweging
De vleugelslag van de geest. Dat is wat ons vandaag te denken geeft. Als je mij liefhebt, houd je dan aan mijn geboden. Dan zal ik de Vader vragen jullie een andere pleitbezorger te geven, die altijd bij je zal zijn: de Geest van de waarheid.
Dit zegt Jezus tegen zijn leerlingen, kort voor zijn dood. De herkenning van die Geest, het plotselinge en overweldigende gevoel aangeraakt te worden tot in het diepst van je wezen, dat is Pinksteren. En ze mag er door het jaar heen misschien altijd zijn, het bewustzijn van de geest komt bij vlagen. Een beetje zoals de Poolse dichteres schrijft over de ziel:
Een ziel heb je nu en dan niemand heeft haar ononderbroken en voor altijd. Dagen en dagen, jaren en jaren kunnen zonder haar voorbijgaan. ¨¨ Zelden staat ze ons bij tijdens slopende bezigheden als meubels verplaatsen en koffers tillen of een weg afleggen op knellende schoenen.
Bij het invullen van formulieren en het hakken van vlees heeft ze doorgaans vrij. ¨¨ Ze is kieskeurig: ziet ons liever niet in de massa,
walgt van onze strijd om maar te winnen en van ons wapengekletter.
Vreugde en verdriet zijn voor haar geen verschillende gevoelens. alleen als die twee verbonden zijn is ze bij ons.
We kunnen op haar rekenen wanneer we nergens zeker van zijn, maar alles willen weten. ¨¨¨¨ Ze vertelt niet waar ze vandaan komt en wanneer ze weer van ons verdwijnt, maar lijkt zulke vragen beslist te verwachten.
Het ziet ernaar uit dat net als wij haar zij ons ook ergens voor nodig heeft. Uit: Het moment, Amsterdam 2003
Een ziel heb je slechts nu en dan, en in ieder geval slechts nu en dan bewust. Net als de Geest waait ze waarheen ze wil en niet altijd onze kant op. Maar hoewel ze gaat, komt ze ook altijd weer terug. Heen en weer vliegt ze, zoals de raaf in het verhaal van Noach.
De ark van Noach spreekt tot de verbeelding. Je kunt een klein kind geen groter plezier doen dan het kijkboekje uit de kast te pakken en het verhaal in eigen woorden te vertellen. Dat alles en iedereen verdrinkt, het kan niet op tegen dat drijvende huis op het water waarin papa, mama, broertje, zusje en alle lieve dieren van de wereld, veilig bij elkaar zijn.
Hoewel de kerk geen ark van Noach is (wij moeten het zonder dieren stellen, op die verdwaalde vogel of een vleermuis na); dat gevoel van veiligheid en schuilen bij elkaar is wel een aspect van onze geloofsbeleving. Als de grote deuren dicht gaan, krijgt de rust een kans. De wereld is een uur lang buitenwereld. We bidden dat het goed komt. We wachten op de boodschap dat God naar ons heeft omgezien. Het Bijbelverhaal zegt dat God zelf de deur van de ark achter Noach heeft dicht gedaan. Als een vader die net zijn kind naar bed gebracht heeft en zachtjes de deur van de slaapkamer dicht doet. “Welterusten. Lekker slapen. Je hoeft niet bang te zijn. Ik ben er.” Het kind in ons wil graag zo´n God.
En toch is dat ook weer niet echt genoeg. Want de buitenwereld is niet alleen maar buiten, het is onze wereld. En we willen weten hoe we ons daar als volwassen mensen staande kunnen houden. De ark is een mooi verhaal. Maar het water, dat is echt – die zee van tranen, die stijgende zeespiegel, het water dat mensen aan de lippen staat. Wat kun je, wetend dat je op jezelf bent aangewezen? Want zo lijkt het toch. Overgeleverd, op zijn best, aan de goden.
Alles hangt met alles samen. Als economieën al zo met elkaar verweven zijn dat een land niet ongestraft zijn eigen koers kan varen, wat kun je als enkele burger dan nog? Vrijheid, hoezo? Zelf doen, hoe bedoel je? We lijken overgeleverd aan iets wat sterker is dan wij zelf. Nauwelijks kapiteins van ons eigen schip. Wat is er nodig om niet onder het ongewisse te bezwijken?
Daarom wordt het verhaal pas echt spannend voor ons als Noach niet langer passief doet wat God hem opdraagt, maar zelf de regie in handen neemt. Was het bij vertrek God, die achter hem de deur sloot, beschermend, bewarend, het is Noach zelf die het luik, dat hij aan de bovenkant van de ark had aangebracht, open maakt. De ark ligt vast. Het water zakt. Wat gaat hij doen? Wat is zijn eerste creatieve daad? Hij laat een raaf los.
Na verloop van veertig dagen deed Noach het venster dat hij in de ark had aangebracht open en liet een raaf los. Veertig dagen is meer dan bijna zes weken. Als in de bijbel tot veertig wordt geteld, maakt de mens een crisis door. Maar wel een die toekomst belooft. Zo ook hier. Noach laat zijn afwachtende houding varen en neemt initiatief. Hij stoot het luik naar de buitenwereld open en laat de raaf los. De raaf, ja.
Iedereen denkt bij de ark van Noach altijd aan de duif. Die wit is – het staat wel nergens, maar dat weten we zeker – en in zijn snavel een groen olijftakje heeft. Die duif werd het symbool van toekomst en vrede. Als mensen willen laten zien dat ze het beste met elkaar voor hebben, laten ze witte duiven los. Als een soort levende vuurpijl. “Ooooh!” roepen we allemaal en staren de diertjes na tot ze uit het oog verdwenen zijn. De opwindende vreugde van het moment.
De raaf staat in onze beleving voor hele andere dingen. Natuurlijk, er zit wel eens een enkele witte tussen. Maar zo wit als de duif is, zo zwart is in onze verbeelding de raaf. De raaf kondigt onheil aan, zeiden de mensen vroeger. Hij zou lammetjes roven uit de kudde. Galgvogel werd hij genoemd, omdat hij de lijken opruimde op executieplaatsen en slagvelden. Hij kreeg de schuld van de dood en het verderf, door mensen zelf gezaaid. Alle menselijke angsten werden geplakt op die ene vogel. Geen wonder dat wij de raaf liever overslaan als we het verhaal van Noach navertellen. Het moet wel leuk blijven!
Maar zonder raaf geen duif. Ze zijn geen tegenpolen, ze vullen elkaar aan. Zonder raaf geen duif. De raaf blijft heen en weer vliegen tot de aarde droog is. Steeds opnieuw keert hij terug naar de ark met daarin de mensen en de dieren. Om er daarna weer op uit te trekken over de watervlakte. Maar steeds weer keert hij ook terug. Met grote trouw. Heen en weer. In en uit. Op de raaf kun je rekenen.
In het verhaal worden de werkwoorden ‘uitgaan’ en ‘terugkeren’ gebruikt. En dat is veel meer dan heen en weer. Ze raken de kern van waar het om draait bij bevrijding; bevrijding van angst, in vrijheid gezet worden. Van de raaf krijg je dus niet het heen en weer. Zijn trouw is geen hondentrouw, maar bevrijdende trouw. Trouw die niet alles bij het oude laat, maar belofte in zich draagt. Het kan verkeren. Het zál verkeren!
In het verhaal van Noach is de tijd van de duif op zeker moment voorbij. Als de duif voor de derde keer is uitgevlogen, komt hij niet meer terug. Dat is voor Noach het teken dat de tijd om de luiken definitief open te gooien en naar buiten te gaan gekomen is. Een moment van onbeschrijflijke vreugde. Niet na te vertelen, nauwelijks meer terug te halen later. Bij dat gevoel hoort de duif.
En de raaf? Hij is er nog steeds. Hij vliegt uit en keert terug. Heen en weer. In en uit. De raaf is niet de vogel van het grootse moment, waarop je de adem inhoudt. De raaf is de vogel van de lange adem en de trouw. Heen en weer. In en uit. Hij is de grote helper van de mens, de stille kracht op de achtergrond. De geest van de waarheid die het vlammetje van de hoop brandend houdt als alles uitzichtloos lijkt.
Vreugde en verdriet zijn voor haar geen verschillende gevoelens. alleen als die twee verbonden zijn is ze bij ons.
We kunnen op haar rekenen, als we nergens zeker van zijn, maar alles willen weten.
Zo is de raaf trouw. En zonder die trouw zou er nooit meer de vreugde zijn van dat ene grootse moment: “Ik leef nu!”.
Het is tijd voor eerherstel van de raaf, juist vandaag, op het Pinksterfeest. Want we hebben de raaf nodig, om t blijven geloven dat het kan, een andere wereld, wijzelf helemaal nieuw. Zoals Noach moeten wij kunnen blijven geloven dat er niet alleen een ´hier´ is, maar ook een ´daar´, hoe weinig we ons daar soms ook bij kunnen voorstellen.
Wat die raaf op zijn tochten nou eigenlijk deed? Hij zou met zijn krachtige vleugelslag zoveel wind veroorzaakt hebben dat het water begon te zakken. Zegt een Joodse overlevering. Waar
of niet, het is een prachtige uitleg die getuigt van volharding. Zoals een grote berg verdriet niet in één keer wordt opgeruimd, maar kruiwagen voor kruiwagen, zo droogt de zee van tranen niet bij toverslag op, maar wiekslag voor wiekslag.
Op zoek naar toekomst, hebben we ze beiden nodig – raaf en duif. De duif helpt ons om in het nu te leven. Maar dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan en gaat niet vanzelf. De bevrijdende trouw van de raaf weeft het verband dat nodig is om op te staan en een ongewisse toekomst aan te pakken. Niet wegschuilend achter een God. En niet vluchtend in de hype en het moment. De raaf is als de lange adem van de hoop. Hij wakkert het verlangen aan. Waar de duif ons helpt om ‘ik’ en ‘nu’ te zeggen, daar herinnert de raaf ons aan het ‘wij’ en het ‘ooit’.
Binnen kunnen we niet blijven. Ook vanmorgen gaan de deuren naar buiten gewoon weer open. Want buiten is de wereld en daar moet het gebeuren. Daar moet het werk worden gedaan aan het Koninkrijk - dat maakbaar is, zoals ik Huub Oosterhuis laatst hoorde zeggen. Maar niet maakbaar door wapengeweld en het kaalschrapen van wat is, maar door toegewijde, geduldige, eindeloze liefde. Het Koninkrijk vraagt van ons dat we die liefde doen, en daarin solidair zijn met Gods visioen. De trouw waarover we hier binnen zingen en spreken, moet buiten op zijn waarde worden getoetst. Het luik moet open, we laten de raven los. En dat doen we samen.
Waar hun vlucht toe zal leiden, is vooraf niet te zeggen. Maar we hebben een verhaal achter de hand dat ons met een gerust hart de antwoorden van gisteren laat inruilen voor de hoop op een nieuwe morgen. The good vibes: a little stronger, na vandaag. Moge dat zo zijn.