Op 2 oktober 2014 verschijnt bij Uitgeverij Thomas Rap
Als het licht wordt De Duitse actrice Franka Potente verwierf wereldwijde bekendheid door haar hoofdrollen in films als Lola rennt en The Bourne Identity. Met haar verhalenbundel Zehn oogstte ze veel lof van de literaire kritiek. Nu verschijnt haar eerste roman, Als het licht wordt. Franka Potente sleept je mee in de bedwelmende Californische zomerhitte om je vervolgens niet meer los te laten.
Atwater, Los Angeles, een villawijk aan de rand van de stad. Hier heeft Tim Wilkins zijn bestaan opgebouwd. Tim is bijna vijftig, zit op de rand van zijn zwembad en staart in de diepte. Het lot heeft zich plots tegen hem gekeerd: zijn vrouw heeft hem verlaten, zijn zoon Derek wil hem niet meer zien en een week geleden verloor hij zijn baan. Nu kijkt hij naar het huis waarvan hij de hypotheek nog maar enkele maanden kan betalen. Wat is er misgegaan? Wat heeft hij misdaan? Tim besluit wat kampeerspullen in de kofferbak van zijn auto te gooien en terug te gaan naar de plek waar hij ooit met zijn vrouw vakantie vierde. Het is het begin van een turbulente en emotionele reis waarbij Tim zichzelf en de mensen die hij liefheeft opnieuw leert kennen. ‘Dit is literatuur waar je bijna high van wordt! Een boek om verliefd op te worden.’ – literaturinfos.de
paperback | 256 pag. | ca. € 19,90 | ISBN 978 94 004 0020 7| verschijnt ook als e-book
De stijve overhemdsboord sneed in zijn hals. Omslachtig probeerde hij de doos op zijn rechterknie in evenwicht te houden. De zon brandde onverbiddelijk op zijn donkerblauwe katoenen colbert. Zweetdruppels hadden zich op zijn voorhoofd en bovenlip gevormd. Tappelings liep het zweet over zijn rug. Het slot van de deur klemde. Hij draaide de sleutel zo hard om tot hij begon te buigen. Fuck! Hij perste zijn kaken zo stevig op elkaar dat zijn gezicht pijn deed. Uiteindelijk gaf het slot mee en hij kon de deur opendoen. Toen gleed de doos naar beneden en barstte open op de grond. Nijdig gaf hij de perforator een trap. Door de smak liet het metaal een gat achter in de witte muur. Even sloot hij zijn ogen, ademde scherp uit en trok zijn stropdas losser. Een haastige blik. De straat was leeg. Geen buurman, geen voorbijganger te zien. Alleen zinderende hitte, verblindend zonlicht, waardoor geparkeerde auto’s er dof en stoffig uitzagen. Toen viel de voordeur achter hem in het slot. De stilte ontspande hem onmiddellijk. Hij maakte zijn stropdas helemaal los en liet hem nonchalant op de vloer vallen. Ergens tussen de dingen uit de doos. Zijn colbert ook. Hij trok zo wild aan de boord dat de knopen van zijn overhemd af sprongen. Voordat hij het overhemd in de hoek wierp wreef hij er zijn gezicht mee droog. Schemerig licht. De lucht was dik. Al dagen had hij geen raam opengezet. Vanuit de keuken het zachte gebrom van de koelkast. De spieren in zijn gezicht en nek verslapten, zijn ademhaling kalmeerde. Zwaar leunde hij tegen de muur en liet zich langzaam naar beneden glijden. Met halfgesloten ogen bleef Tim Wilkins zitten. De geluiden van het dagelijkse leven dat hij jarenlang had gekend weken nu voor gonzende eenzaamheid. Al bijna dertig jaar woonde hij in dit huis. Ze hadden het gekocht na hun trouwerij. Hun zoon was hier opgegroeid. Tien jaar geleden hadden ze het opgeknapt, later een keer het zwembad aangelegd. De tegeltjes uit Mexico geïmporteerd. Heel veel verjaardagen gevierd. Kerstmis met z’n drieën, daarna met z’n tweeën. Op Thanksgiving kalkoen gegeten, Onafhankelijkheidsdag. Vrienden, familieleden waren in- en uitgelopen. Vroeger had hij elke ochtend een rondje gezwommen. California living. Maar al twee jaar stond het zwembad leeg, afgezien van het incidentele regenwater in de winter. Met moeite deed hij zijn schoenen uit. Hij stond op, voelde zijn zware benen.
De spiegel in de hal hing scheef. Nauwelijks zichtbaar. Voorzichtig trok hij de metalen lijst recht. Hij bekeek zichzelf. Op een paar donkere plukken na was bijna al zijn haar grijs geworden. Zijn gezicht netjes geschoren, maar bleker dan anders. Donkere kringen onder groenblauwe ogen. Een beginnend buikje, dat dankzij zijn twee meter tien amper opviel. Negenenveertig jaar. Moe wendde hij zich af. In de woonkamer was het warm. Hij had vergeten de airco aan te zetten toen hij wegging. ’s Middags brandde de zon op de achterkant van het huis. Hij trok de gordijnen een stukje open om meer licht binnen te laten. Tim Wilkins haalde zwaar adem. Wat een dag. Hij zette de airco aan en onmiddellijk stroomde ijskoude lucht het beige in. Hij voelde de onaangename nattigheid onder zijn oksels. In het licht van de zon wierp hij een lange schaduw in de woonkamer. Hij was eraan gewend om thuis te blijven staan. De meeste meubels waren te klein voor hem. Het huis was smaakvol ingericht, overwegend zandkleur en beige. Neutraal. Uitgebalanceerde ruimtelijke symmetrieën. In de woonkamer, geschaard om de ronde salontafel van half glas, half kersenhout: de smalle bank ‒ geflankeerd door fragiele tafeltjes met dimbare lampjes ‒ en twee stoelen, evenals de bank overtrokken met een mengeling van beige katoen en zijde. Smetteloos. Een buffet met dvd-speler en hifi-installatie, diverse afstandsbedieningen ordelijk op een rijtje; aan de muur erboven was een flatscreentelevisie gemonteerd. Aan de andere kant van de kamer op een crèmekleurig tapijt: een eettafel in Deens design. Te fragiel voor de zes stoelen. Hij kon zich niet herinneren wanneer hij voor het laatst aan de eettafel had gezeten. De stoelen waren jarenlang niet verschoven. Tegen de lange muur een wandmeubel, niet te massief, aangekleed met boeken en kleine vazen. In de vitrinekast ernaast zes grote wijnglazen en zes champagne flûtes. Daar had hij jarenlang voor gewerkt. Ze waren zelden op vakantie gegaan. Lange werkdagen waren steeds langer geworden. Derek had in Princeton op de universiteit gezeten – en daarnaast had zijn vrouw Liz zijn geld uitgegeven. Aan fragiel meubilair. Vaak had ze zitten lezen. Stil, met opgetrokken knieën. Op de beige bank of in de tuin. Ze had erover gepraat dat ze weer wilde gaan werken. Maar dat kwam enkel ter sprake als ze bezoek hadden en Liz twee glazen wijn gedronken had. Ze was niet iemand die zich beklaagde. In de laatste jaren leek ze vaak verdrietig. Of nadenkend. Stil was ze altijd al geweest.
Toen Derek ging studeren was ze begonnen aan een opleiding voor yogadocent. Daarna runde ze met een vriendin twee jaar lang een boetiek in West Hollywood. Dat kon je toch eigenlijk geen werk noemen. De winkel had hij maar één keer gezien. Van krappe ruimtes schoot hij in de stress. Bovendien had Liz’ vriendin hem lichamelijk tegengestaan. Meredith had altijd merkbaar iets van verwijten en agressie tegenover hem gehad. Rood, krullend haar, veel zilveren sieraden, golvende, kleurige gewaden en grote borsten die ze trots voor zich uit droeg. Ze had haar echtgenoot destijds verlaten voor een jongere man. Liz was bij haar vergeleken terughoudend en op een niet opdringerige manier mooi. Ernstige, groene ogen, donker haar, samengebonden in een paardenstaart, weinig make-up op een lichte huid. Ze droeg altijd veel zwart en bordeauxrood. Als ze lachte hield ze haar hoofd schuin en bedekte haar mond met haar hand, als een schoolmeisje. De hele dag had hij zich al beheerst, had niet aan haar gedacht. Aan haar en die gebruinde hand, die waarschijnlijk nu op haar bleke bovenbeen rustte. Elke gedachte aan Liz was neergeschoten als een argeloos stuk wild. Al een week was ze weg. Zijn vrouw was al bijna een week weg. Al welgeteld vijf dagen. Liz. Op zondag was ze in de grote auto gestapt. Hijzelf had voor het keukenraam gestaan. Het beeld van een gebruinde mannenhand, die zelfverzekerd en rustig op het stuur lag, stond op zijn netvlies gebrand. In haar haast had ze de weg naar de auto via het gazon afgekort. Een hak was in het gras blijven steken. Met een reusachtige kledingzak over haar ene arm, de koffer met haar andere hand achter zich aan trekkend, was ze gestruikeld; ze was weer overeind gekomen en had snel de zak opgeraapt. De bruine hand had zich ondertussen niet bewogen. Rustig had de man aan het stuur gewacht. Liz’ haast, het moment waarop ze strak voor zich uit kijkend langs haar echtgenoot snelde, onaangedaan afgewacht. Hij had niets met dit drama te maken. Hij had haar alleen opgehaald. Haar gered naar een betere tijd. Sinds ze weg was waadde hij door de mist. Nog steeds perplex, geschrokken dat hij woordeloos verlaten was.
De gedachte haar te bellen was niet in hem opgekomen. Tot nu toe was hij erin geslaagd niets ervan tot hem door te laten dringen. Nu begon de mist op te trekken en hij zag helderder wat hem was overkomen. Het was afgelopen zondag geweest. Tim had golf gespeeld met Derek. Op een gegeven moment kreeg Derek een telefoontje. Ruim tien minuten liep hij met zijn hand voor zijn mond heen en weer. Gesticulerend. Tim had zijn volwassen zoon geobserveerd. Gewacht. Gestrest kwam Derek terug. Hij moest zich ontfermen over een dringende zaak. In de stad. Een acteur. Haastig had hij zijn spullen ingepakt, zijn vader op de rug geklopt terwijl hij wegliep. ‘Ik bel je!’ Dus was Tim Wilkins een paar uur vroeger thuisgekomen. Hij kwam, zij ging. Zwijgend had hij haar vertrek gadegeslagen. Als een idioot had hij groot en onbewogen op het pad gestaan dat naar het huis leidde. De golftas over zijn schouder. Langzaam was hij naar de keuken gelopen. Door het raam had hij gezien wat er gebeurde. Pas toen de auto wegreed besefte hij dat hij was verlaten. Daarna had hij een dubbele whisky gedronken en was naar kantoor gereden om te werken. Pas later had hij haar korte, met de hand geschreven brief gevonden. Elke dag was hij op tijd naar kantoor gegaan, hij had twee uur langer doorgewerkt, ’s avond een uur tv gekeken en whisky gedronken. ’s Ochtends om zes uur weer de wekker. Gemist had hij haar niet. Er was geen impuls in hem opgeweld om te vechten. Misschien was hij daar het type niet voor. Misschien wilde hij haar toch al kwijt. Hun huwelijk had de laatste jaren nauwelijks nog iets voorgesteld. Alles was zijn gangetje gegaan, het had hem aan niets ontbroken. Tot vandaag, vandaag was er iets anders. Nog steeds bezweet stond hij nu hier, zijn hoofd in de koude luchtstroom van de airco. Tot vandaag waren er geen gevoelens in hem losgekomen. Alles zat in het ritme. Hij had zichzelf in de hand gehad. Maar nu merkte hij dat er iets in hem naar boven kwam. Hij vocht ertegen. In elke vezel voelde hij het onderdrukte gevoel van machteloosheid. Een gedempte pijn die hem verlamde.
Na die klotezooi op kantoor was dat begonnen. Meteen nadat de kantoordeur achter hem in het slot was gevallen. Sindsdien had hij ertegen geademd, geprobeerd om zich af te leiden. Dit gevoel was hem niet onbekend. Hij was het alleen allang vergeten. Die behoefte om te schreeuwen, om dingen kapot te maken, om iemand te verwonden. Destijds was hij een paar keer bij een therapeut geweest, hij kon het zich amper herinneren. Daarna had hij een jaar lang Tegretol geslikt en het probleem was opgelost. De woede had zich teruggetrokken, ergens in verre, donkere hoeken in zijn hoofd. Tot vandaag. Toen de telefoon ging kromp hij helemaal ineen. Hij geloofde het schelle geluid aan zijn tanden te voelen. Als een ijsblokje. Roerloos zat hij erbij, wachtte met gesloten ogen op de teringvoicemail. ‘Hé, pa? ... Hoi… Bel me vanwege zondag! Spelen we achttien holes? Ik kan je wel ophalen. Heb een nieuwe auto!’ Een nieuwe auto. Derek. Hun zoon. Zeventwintig, manager bij een groot agentschap voor acteurs in Beverly Hills. Ze zagen elkaar enkel zondags om te golfen. Zou Derek het ook op kantoor proberen? Tim beet een stukje vel van zijn duim af. Onwaarschijnlijk. Derek belde nooit naar kantoor. Fuck. Wist Derek dat Liz weg was? Hij had iets met zijn moeder. Meer dan met Tim, dat was zeker. Verdomme, had hij geweten dat ze hem wilde verlaten? Aan Derek was niets te merken geweest. Alles was mogelijk. Toen Tims ogen begonnen te tranen haalde hij zijn gezicht uit de koude luchtstroom van de airco. Hij merkte dat hij honger had en liep naar de keuken. Al dagen had hij geen boodschappen gedaan. Dat deed zij altijd. Cornflakes, ahornsiroop en kruiden. Verder was de kast leeg. In de hangkast: keurig opgestapeld wit porselein. Dure glazen keurig op een rij. De kopjes ernaast. Ook de koelkast en het diepvriesvak waren leeg, op ijsblokjes en een fles wodka na. Radeloos stond hij erbij. De gedachte de auto in te stappen om in een van de grote supermarkten boodschappen te gaan doen matte hem af. Er was een buurtwinkel, een paar straten verderop. Hij was er in geen jaren meer geweest.
Hij greep zijn donkerblauwe baseballcap met het wapen van zijn golfclub van de plank, trok zijn schoenen weer aan, en in de broek van zijn pak en zijn hemd stapte hij naar buiten. Verblindend zonlicht. Trillende hitte, die het asfalt in een plas leek te veranderen. Hij sloeg rechtsaf en bleef op de volgende hoek stilstaan. Aan de andere kant van de straat stonden twee huizen te koop. Borden met: For Sale staken in het gras. Te koop aangeboden, net als zoveel huizen. Sommige tuinen zagen er verwilderd uit. Er werd bespaard op de tuinman. In plaats van Ford Explorers en grote SUV’s stonden overal kleine auto’s geparkeerd. De recessie was zichtbaar. Een vrouw met een hond kwam langs. Ze droeg een enorme zonnebril en een turkooizen joggingpak. Toen ze ter begroeting haar hand opstak vielen hem haar lange, felroze, plastic nagels op. Misschien een buurvrouw. De hond hurkte midden op de stoep. De felroze klauwnagels visten de drol haastig met een plastic zakje op. Walgend keek hij weg. Dieren waren niets voor hem. Plastic nagels ook niet. En plotseling stond hij voor de oprit van Heffner. Hun oprit van vroeger. Wanneer waren ze verhuisd? Drie jaar geleden? Vier? Hij kon het zich niet herinneren. Telkens als hij van zijn werk terugkwam was hij de andere kant langs gereden, zodat hij het huis van Heffner nooit te zien kreeg, ook al lag het nog geen woonblok van hen af. Ze waren elkaar uit het oog verloren. Zoals dat nu eenmaal gaat als de kinderen volwassen worden. Toch? Mijn god, ze waren zo goed bevriend geweest. Ze hadden met hun vrouw een weekend in Carmel doorgebracht. In het weekend golfen. Sigaren op het terras van Heffner. Waar waren ze naartoe verhuisd? Dat moest minstens drie jaar geleden zijn. Het door de zon gebruinde gezicht van Peter zweefde hem voor ogen. Peter in een roodgeruit flanellen overhemd. Lachend. Hij zou hem bellen. Later. Ook al was het eeuwig lang geleden dat ze elkaar hadden gesproken, hij wist zeker dat Peter het fijn zou vinden om van hem te horen. Hij wreef over zijn nek. De zon brandde op zijn huid. Soms waren Peter en hij ook samen wezen vissen. Peter had een kleine boot in Marina del Rey. Op een dag hadden ze ruzie gekregen. Dat herinnerde hij zich nog.
De winkel was kleiner dan hij in herinnering had. Het rook er naar kool. Achter de toonbank zat een oude Chinees. Hij volgde een honkbalwedstrijd op de radio. Tim keek om zich heen. Volgepropte schappen. Te nauw. Hij moest zijwaarts langs de koopwaar schuifelen. Voorzichtig bewoog hij zich door de krappe gangen. Zakken chips, wc-papier, cake verpakt in plastic. Hij nam een metalen mandje. Een plakkerige greep. ‘Behoorlijk warm, hè meneer?’ De Chinees glimlachte. Tim haalde een sixpack Heineken uit het koelvak. Twee pakjes kant-en-klaar soep, wc-papier, twee zakken chips. Toen hij betaalde viel hem de kleine ventilator achter de kassa op. ‘Het is goed zo.’ Hij liet hem het wisselgeld houden. Hij had medelijden met die man. Iedereen op leeftijd zou een airco moeten hebben. Terwijl hij naar buiten liep scheurde hij al een zak chips open. Zout en paprikapoeder brandden op zijn tong. De smaak van studentenfeesten en een bioscoopje. Liz had altijd gezonde dingen gekocht. Op Farmers Market of in de natuurwinkel. Hij stapte de stoep op. Er waren wat wolken voor de zon geschoven. Het koelde prettig af. Hij was nat van het zweet. Krappe ruimtes putten hem uit. Op de volgende hoek had hij de zak chips voor de helft op. Toen hij er langskwam, viel hem een vrouw in een geparkeerde auto op. Haar schouders schokten en ze bedekte haar gezicht met een hand. De oprit van Heffner. Hij keerde om en liep terug. Zachtjes klopte hij op de ruit. De jonge vrouw zag er behuild uit. Een zwarte lok plakte op haar voorhoofd. Mascara was over haar linkerwang uitgelopen. Groene ogen, lang, zwart haar. Knap. Olijfkleurig, weelderig decolleté, gouden ketting en een getatoeëerde roos. ‘Wil je ook?’ Hij hield haar de zak chips voor. Ze streek haar haren van haar voorhoofd en veegde over haar wang. ‘Nee, bedankt.’ Hese stem, nors, een accent, misschien Porto-Ricaanse. Ze stak een sigaret op en blies de rook in zijn richting. ‘Doe mij er ook maar een.’ Hij was tien jaar geleden gestopt. Nu had hij er zin in. Hij had behoefte aan een sigaret.
De groene ogen staarden hem aan. Langzaam trok het meisje aan haar sigaret terwijl ze het raampje naar beneden liet zakken. De filter was vochtig toen hij een trekje nam. Hij werd duizelig en moest hard hoesten. Een brede grijns vanuit de auto. Met een spleetje tussen haar tanden. Sexy. ‘Doe mij daar maar eentje van.’ Ze wees naar de blikjes Heineken. ‘Goed idee!’ Het bier was nog koud. Ze proostte met hem. ‘Aida.’ Geweldige naam, dacht hij en hij zei: ‘Net als de opera.’ Ze deed haar ogen dicht en zuchtte vergenoegd: ‘Hoe komt het dat alles meteen beter wordt door een koud biertje?’ ‘Ja, behoorlijk warm vandaag…’ Hij was niet meer geoefend in small talk. ‘Te warm om in de auto te zitten.’ Hij glimlachte naar haar. ‘Hé, wat gebeurt hier?’ De blonde kerel droeg badslippers. Hij was het huis uit komen lopen, het huis van Peter. Agressief stak hij zijn kin vooruit en sloeg zijn armen over elkaar. Een Canadees accent. Zijn roodachtige bovenarmen hadden tatoeages, met zomersproeten er tussen in. Ontbloot bovenlijf. Hij kwam dicht bij Tim staan, die nog steeds voorovergebogen bij de auto stond. Het rook naar zweet, bier en goedkope aftershave. Tim keek Aida aan; haar gezicht had weer een norse uitdrukking gekregen. Hij dronk zijn blikje Heineken leeg en richtte zich op. Hij stak twee koppen boven de Canadees uit. Geïntimideerd deed de ander een paar passen achteruit, hief sussend zijn handen. Uit de auto klonk onderdrukt gegiechel. Tim knikte naar het meisje. Geamuseerd. Het lege blikje duwde hij de blonde man in de hand. ‘Wil jij wel even…?’ In huis had de airco zijn werk gedaan. Tim kleedde zich tot op zijn boxershort uit. Zijn spullen liet hij in de hal liggen. Maar de doos moest weg, moest uit zijn gezichtsveld verdwijnen. Onder het keukenkastje was nog plaats. Achter de spaghettipannen.
2 Toen hij tegen de middag wakker werd had hij hoofdpijn. Hij gleed van de bank af en sloeg met zijn knie op de vloer. Twee bierflesjes vielen rinkelend om. Hij knipperde met zijn ogen en wreef over zijn hoofd. In de woonkamer was het licht. Licht en koud. De airco stond nog steeds vol aan, met de gordijnen half open. Zijn rechterbeen was ingeslapen, zijn nek was stijf. Langzaam kwam hij tot zichzelf. Op de televisie waren twee meisjes die alleen een slipje droegen aan het steggelen. Reality-tv op zaterdagochtend. Hij kwam overeind en zette zijn voeten op de grond. Hij kon de afstandsbediening niet vinden. Overal lagen lege bierflessen, de whisky stond voor de bank, kruimels chips plakten onder zijn voeten. Ontbrak het glas in de vitrinekast? Geconcentreerd kneep hij zijn ogen tot spleetjes. Het ontbrak inderdaad, evenals de wijnglazen. Kleine splinters glinsterden in een zonnestraal op de grond. Overal in de kamer lagen scherven. Een deel van zijn droom kwam terug. Zijn vuist in het glas. Ongelovig staarde hij naar de splinters. Toen bemerkte hij het gedroogde bloed op de knokkels van zijn rechterhand. Hij had niet gedroomd. Bier, whisky, een oude fles rum, vroeg of laat had hij alles gedronken, alles wat in huis was. Nadat hij het bier had weggewerkt was hem het bericht van Liz weer in handen gevallen. Een afscheidsbrief. Meer een korte mededeling. Daarna was het beeld teruggekomen: Liz’ hak in het gazon, de bruine hand op het stuur. De herinneringen van de laatste dagen. Het gesprek met Frank op kantoor. Het gehuichelde medelijden in zijn stem: ‘Moet iemand je helpen met pakken?’ Mat liet hij zich weer op de bank vallen. Hij deed zijn ogen dicht. Stil, zwart niets. Een week geleden dwarrelden er nog cijfers, telefoontjes, flarden van gesprekken door zijn hoofd. Nu was het schrikbarend stil. Vanuit de verte hoorde hij vogels tsjilpen. In de tuin zaten in deze tijd van het jaar mussen en roodborstlijsters. Met stijve benen stapte hij naar buiten, het licht in. Misschien zou hij het zwembad weer vol laten lopen. Het zou nog zeker twee maanden lang warm blijven. Zwemmen deed een mens goed. Naast de kleine bank vond hij een oude sigarettenpeuk. Had Liz gerookt? Ze had ’s avonds hier vaak gezeten als hij thuiskwam. Hoe was het vandaag? Zijn standaardvraag.
Glimlachend had ze haast onmerkbaar haar schouders opgehaald. In de koelkast staat nog lasagne. Wat deed ze overdag? Hij had er nooit naar gevraagd, tenminste niet serieus. Fuck. Ze hadden ’s avonds samen buiten kunnen zitten roken. Een glas rode wijn erbij. Dat zou hij fijn hebben gevonden. Verdomme, hij was een echte klootzak geweest. Hij was koffie aan het zetten toen er aan de deur werd gebeld. Een korte blik door het keukenraam. Een vrouw, grijs pakje. Hij kon haar alleen van achteren zien. Hij deed open in boxer en T-shirt. Cynthia Sheldon kromp ineen en stak hem zijn colbert toe. Zijn bruine colbert voor op het werk. ‘Ik… moest hier in de buurt zijn. Dit heb je in de kast laten hangen.’ Ze kreeg een kleur en keek naar de grond. Haar zilveren creolen trilden. Het was drie jaar geleden dat ze hem op een bedrijfsfeestje had gepijpt. Op de wc. Ze was dronken geweest. Daarna hadden ze elkaar een tijd lang niet gegroet. ‘Bedankt. Ik maak net koffie…’ Haar gezicht was zo rood als haar geverfde haar. Een nerveuze lach. Ze bleef staan in de deuropening tussen hal en keuken terwijl hij de koffiekopjes pakte. Ze keek steels om zich heen. ‘Is Liz… op pad?’ Het irriteerde hem dat ze fluisterde. Hij draaide zich niet om. ‘Liz is weg.’ De koffie liep dampend in de kan. ‘Dat spijt me.’ Zweet glom op haar slapen. De lucht om haar heen trilde. Heel even overwoog hij om haar te gaan neuken op het echtelijk bed. Dat kreeg hij zo van haar gedaan. Toen hij naast haar ging staan week ze achteruit. Langzaam nam hij een slok en hield intussen zijn ogen op haar gericht. ‘Bedankt voor de koffie.’ Ze kreeg weer een kleur. ‘Bedankt dat je langs bent gekomen.’ Ze schuifelde met haar voeten. De houten vloer kraakte zacht. Haar parfum, sandelhout en opium, veel te zwaar. ‘Woon je hier in de buurt?’ ‘Nee, nee…’ Ze kuchte. ‘Mijn vader is hulpbehoevend. Ik ga er het weekend altijd heen. Zijn huis is hier vijf minuten vandaan.’ Geagiteerd wees ze met haar hoofd naar links. Zelden had hij haar ontspannen gezien. Als hij haar al had waargenomen. Steels veegde ze met wijs- en middelvinger over haar voorhoofd.
‘Wil je even gaan zitten?’ Licht raakte hij haar bovenarm aan. Ze slikte. Er flakkerde iets in haar ogen. Een siddering van haar hoofd. Weer een kleur tot haar haargrens. Toen gaf ze hem abrupt haar volle kopje terug. ‘Ik moet ervandoor… Bedankt voor de koffie!’ Voordat Cynthia Sheldon de straat op stapte plukte ze verzenuwd aan haar mouw. ‘We zullen je missen op kantoor.’ Hij begon op te ruimen in de woonkamer, zocht de lege flessen bijeen, veegde de scherven bij elkaar. Achter het kussen op de bank vond hij zijn mobiel. Geen oproep. De scherven gooide hij in de afvalbak in de keuken. Een zandkleurige Buick Rivera parkeerde aan de overkant van de straat. Bouwjaar ’69, schatte hij. Onmiddellijk kreeg hij weer de geur van echt leer in zijn neus. Zijn vader bezat destijds een soortgelijk model. Met een driezitsbank voorin. Zijn zus en hij ruzieden telkens weer wie in het midden mocht zitten. Op zondag hielpen ze met het wassen van de auto. Mintgroen. Bouwjaar ’66, dat wist hij zeker. De achterruit diamantvormig. Met donker leer vanbinnen. In korte broek had hij met de volle emmer lopen wankelen. De grote spons met beide handen beetgepakt. Vader lette scherp op hoe je de wagen inzeepte. Daarna kwam de tuinslang. Hij mocht niet te dicht bij de auto staan, de waterdruk moest goed zijn. Anders werd hij het huis in gestuurd. Zodra de auto glansde gingen ze een tochtje maken. Soms mocht hij de oprit afrijden. Alleen hij. Zijn zus niet. Daarna maakten ze hun zondagse tochtje. Als vader ‘zondags tochtje’ zei, wist Tim dat ze om de hoek zouden stoppen, bij de kleine winkel. Vader had dan een goed humeur. Lachend haalde hij beide handen van het stuur en Tim greep er gauw naar. Dan klopte vader hem op het hoofd en ging de winkel binnen terwijl Tim in de auto bleef. Opgewonden schoof hij achter het stuur, streek over het glanzende dashboard. Tijdens de rit naar huis rinkelden de flessen in de bruine papieren zak. Vaak begon vader al te drinken onder het rijden. Dan mocht Tim een fles openmaken. Voorzichtig, zodat er niets overliep. De eerste slok was voor hem. Het bier smaakte bitter, maar verfrissend. Even voelde hij zich als een volwassene. Vader ging in zijn donkergroene, ribfluwelen fauteuil zitten, de bruine papieren zak aan zijn voeten. De geleegde flessen hoopten zich op de salontafel opeen. Op de late namiddag viel het zonlicht op het groene glas van de flessen. Dan struinde hij altijd buiten
rond. Als het hem niet lukte om bijtijds weg te komen haalde vader zijn riem uit zijn broek. Een reden was er altijd. Nu zat zijn vader alleen nog maar in zijn fauteuil. Met een afstandsbediening in de leuning. Zijn voeten in grijze vilten pantoffels. Zijn handen trillerig. Ergens in een bejaardentehuis in Arkansas. Na de hersenbloeding was hij zijn huis uit getrokken. Zijn zus zorgde voor hem. Maar zelden raakten de gedachten van Tim daar verzeild. Na de dood van moeder had hij Jasper de rug toegekeerd. In Jasper was hij geboren en opgegroeid. Een paar honderd bewoners, geen werk, een plek waar je verstikt. Gelovig, conservatief. Zeven jaar geleden was hij er een keer met Liz doorheen gereden. Ze hadden tijdens de hele rit gezwegen. Als huurauto een rammelige Ford. Langs gevels van huizen, waar het zilveren vlies van de glaswol op te zien was. Verder vrijwel geen zichtbare veranderingen. Alles net als vroeger. Verwilderde voortuinen, smerige honden die doelloos rondstruinden. Door het weer verbleekte vlaggen, die gerafeld in de wind fladderden. Later had Liz gespot: ‘Jij had een echte redneck moeten worden.’ Daarna hadden ze gevreeën op het queensize bed in het troosteloze pension. Het bezoek aan het bejaardentehuis de volgende dag was kort uitgevallen. Apathisch zat de oude man erbij, met een kruiswoordraadsel vóór hem. De chocolade, de foto’s van de zoon bleven onuitgepakt. Daarna koffie met zijn zus Agnes. Ze aten keylime pie. Moe zat Agnes erbij in een lichtbruin twinset. Ze was blijven hangen in Jasper. Ze hadden elkaar niets te zeggen. Tim gaf haar een cheque. ‘Kom gauw weer!’ zei Agnes toonloos bij het afscheid. Ze omhelsden elkaar met stijve armen en klopten elkaar op de rug. Dat was zijn laatste bezoek aan Jasper geweest. Sindsdien kwam er een keer per maand een brief van Agnes. Altijd hetzelfde bericht. Liz had het gelezen en beantwoord. De Chinees begroette hem nu. Hij had een opvallend vriendelijk gezicht. Glimlachend sloeg hij gade hoe Tim het snoepgoed bekeek. Tim was blij dat de winkel leeg was. Het was vermoeiend constant op te letten niet langs spullen te schuren, om zijn al te lange armen over te elkaar slaan om niemand aan te raken. Hij nam de tijd. Hij inspecteerde de chocorepen. Whatchamacallit had hij als kind gegeten. Hij pakte er een handvol van. Ongelooflijk, dat die reep nog bestond. Verder cream
soda. Hawaiian sweet bread: geel deeg in plastic. Bovendien root beer, aardappelchips. Bier en whisky. Wc-papier, twee rollen. Bij de kassa drie pakjes Marlboro. Als hij weer begon, dan ook goed. Destijds hadden ze besloten hun gordijnen rookvrij te houden. Na de koop van het huis waren ze samen gestopt. De Chinees stak zijn hand naar hem uit. ‘Shin.’ ‘Hallo.’ Tim viel op hoe dun en fragiel hij was. ‘Tim. Tim Wilkins.’ ‘Bent u hier net komen wonen?’ Tim aarzelde. ‘Ja. En u? Al lang hier?’ Vriendelijke lach. ‘Ik ben veertig jaar geleden uit Korea overgekomen.’ Geen Chinees. Even stopte hij met het inpakken van de boodschappen in de zak. De kleine ventilator gonsde. Tim voelde een lichte luchtstroom. ‘Toen was het nog een andere wereld,’ voegde Shin eraan toe. Terwijl de koffie in de kan liep, zette Tim zijn ontbijt voor zich klaar. Hawaiian sweet bread met koud bier, en dan nog koffie. Alfie had zijn Whatchamacallit altijd in zijn koffie gesopt. Toen, in Little Rock. Honderdveertig mijl van Jasper vandaan was Tim op z’n zeventiende begonnen te leven. Hij deelde met Alfie een eenkamerflat. Twee jaar lang matrassen op de grond en een campingbrander. Cream soda, chips en bier als ontbijt. Vrijheid. Alfie werkte altijd op dinsdag, woensdag en donderdag in de supermarkt twee straten verderop en pikte vaak wat mee. Van vrijdag tot en met maandag was het weekend. Ze reden rond op de brommer. Ze gingen uit, vreeën met meisjes, luisterden naar de Stones. Alfie had hem Tree gedoopt. Alfie zelf was klein en spichtig, met zwarte krullen en Italiaanse immigrantencharme. Als hij Tims leren jasje leende, hingen de schouders hem tot op de bovenarmen. Tim blies de rook de keuken in, zocht op de radio naar een zender en legde zijn blote voeten op tafel. Hij herkende het nummer en zette het geluid op vol. When I jumped off, I had a bucket full of thoughts When I first jumped off, I held that bucket in my hand Ideas that would take me all around the world
I stood and watched the smoke behind the mountain curl It took me a long time to get back on the train Hij wipte met zijn tenen, trok een blikje bier open en zong hard mee. Phish was nog steeds goed. Van wanneer was dat nummer? 1990? De verhuizing naar Californië was meer dan tien jaar eerder. Hij was niet goed in herinneren. ‘Back on the train’ had hij met Liz op een concert gehoord, hij stond erop haar op zijn schouders te tillen. Ze stribbelde eerst tegen, maar daarna gilde ze het uit van de pret. Dat was lang geleden. De oude platen waren er nog. Ergens in huis. Hij zou rondkijken in de garage. Misschien vond hij nog de platenspeler. Hij dronk zijn bier op en moest boeren. Op weg naar de wc neuriede hij ‘Chalkdust Torture’. Onder het plassen zette hij het matglazen raampje open. Van hieraf kon hij het huis van Heffner zien. Niet voor de eerste keer dacht hij hoe verrassend dichtbij dat leek. Achter het raam op de eerste verdieping bewoog er iets. Hij kneep zijn ogen samen. De buurvrouw stond voor de spiegel. Haar zwarte haar golfde over haar smalle schouders. Ze trok haar T-shirt uit. Zwart kanten beha. Olijfkleurige huid. Hij dook weg. Ze verdween uit zijn gezichtsveld. Een paar tellen later kwam ze terug. Zonder beha. In de weerkaatsing van de spiegel haar blote borsten. Ze begon zich met lotion in te smeren. Hij ademde sneller, kon zijn blik niet afwenden. Langzaam streken haar handen over haar grote borsten, tot de donkere tepels glansden. Ze droeg de gouden ketting met het hangertje. Zijn pik werd zo hard dat het pijn deed. Hij kuchte zachtjes, schoof zijn boxershort tot zijn knieën naar beneden. Het voelde vreemd om zichzelf aan te raken. Het was lang geleden. Aida. Hij had haar meteen aantrekkelijk gevonden. Ze was anders dan iedereen die hij kende. Liz had niets goedkoops gehad. Al kon hij daar niet meer zo zeker van zijn. Zijn gedachten dwaalden af. Misschien voelde Liz zich seksueel door hem niet bevredigd. Had ze daarom een lover genomen?
Haar onschuldige, naïeve manier van doen was misschien alleen maar raffinement geweest. Fuck. Hij dwong zichzelf niet aan haar te denken. Hij keek naar Aida terwijl ze haar haren wegstreek en nu langzaam haar buik met lotion insmeerde. Aida was anders, dat had hij meteen geweten. Vreemd, dat ze elkaar nooit eerder hadden gezien. Hij zou in haar haren woelen, zich aan haar billen vasthouden terwijl ze met draaiende heupen bovenop hem zat. Met moeite onderdrukte hij zijn kreunen. Het bier hield hem tegen. Hoewel hij flink met zichzelf bezig was, kwam hij niet klaar. Een moment ving hij een blik van zichzelf op in de badkamerspiegel. Een rood aangelopen gezicht, zijn mond open, het zweet op zijn voorhoofd. Snel deed hij zijn ogen dicht. Het bloed klopte in zijn slapen. Een moment later was ze verdwenen. Snel sloot hij het raam, hij hield zich aan de wasbak vast en fantaseerde met droge mond hoe hij op haar tieten klaarkwam. Eindelijk. Ingespannen verstarde hij even in een diep gekreun. Daarna knielde hij neer. Op de badmat van geel frotté. Een poosje bleef hij zitten met zijn afgezakte boxer, tot zijn ademhaling rustig was geworden. Daarna veegde hij het sperma van de spiegel met toiletpapier. Tot in de namiddag lag hij te dommelen op de bank. Vermoeide leegte in zijn hoofd. Hij had de zool van zijn rechtervoet aan een scherf opengehaald. Het beige was vermengd met roestrode vlekken. Het tapijt was eraan. Sloom staarde hij naar het opgedroogde bloed. Een sms van Derek: ‘Pa, hoe laat zien we elkaar morgen? Laat van je horen!’ Hij had geen zin in golf. Geen zin om te praten waar hij over moest praten. ‘Kan niet op zondag. Je hoort van me, pa.’ Op de late namiddag kreeg hij zichzelf zover om de oververhitte auto te pakken om naar de grote supermarkt te rijden. Het bier was op. Het rook muf in de auto. Hij liet beide raampjes zakken en genoot van de wind. Dan een zee van auto’s. Vrouwen met kinderen, winkelwagentjes. Ergens een helikopter. Iemand toeterde.
De glazen schuifdeuren van de supermarkt gingen geruisloos open en dicht. Hij had zijn baseballcap diep over zijn gezicht getrokken en droeg een zonnebril. Het zou een nachtmerrie zijn om onverhoeds iemand tegen te komen. Hij genoot van de koelte, van de brede gangen. Hij nam de tijd. Niemand lette op hem. Het winkelwagentje werd gevuld met diepvrieshamburgers, lasagne, wijn, bier, chips, wepapier. Het was lang geleden dat hij echt boodschappen had gedaan. Zonder op de prijs te letten wierp hij dingen in het winkelwagentje. Koffie, chocoladerepen, pleisters. Zijn voetzool was weer gaan bloeden. Hij wilde Peter Heffner nog bellen. Nu met hem een koud biertje drinken! Een gevoel van blijdschap ging door hem heen. Wat er ook tussen hen mocht zijn voorgevallen, het was verjaard. Zeker weten. Als Peter en Doreen Heffner verhuisd waren uit Los Angeles, zou hij naar hen toe gaan. Het komend weekend. Misschien zou hij een dag of wat blijven. Peters hese lach als hij met hem proostte. Zijn hartelijke omhelzingen. ‘Tim, jongen!’ Zijn ernstige gezicht als hij knikte en geconcentreerd luisterde. ‘Pardon, meneer?’ De oude vrouw keek naar hem op. ‘Wilt u misschien…’ Haar gevlekte hand wees naar de bovenste plank. ‘Tomatensoep.’ Verward kwam hij terug in het hier en nu en gaf haar het blikje aan. Ze schudde haar hoofd. ‘Campbells, graag. Die is 50 cent goedkoper.’ Ze staarde hem aan. Ze zou het zo gaan vragen. ‘Hoe lang bent u?’ ‘Twee meter tien.’ Hoe vaak had hij die vraag al niet beantwoord. Een glimlach. Overal rimpels, die meelachten. ‘Mijn zoon is twee meter twaalf.’ Verrast lachte hij terug. Dit antwoord was nieuw. Hij zette de boodschappen op de kleine transportband. Allemaal vlekken op het zwarte plastic. Er moest zo-even iets hebben gelekt. De Mexicaanse achter de kassa was zwaar opgemaakt. Mirtha. I am happy to help you stond er op haar gouden naambordje. Haar plastic nagels pikten alles even behendig op als de puntige grijpers van een hijskraan. ‘Hoe gaat ’t?’
Ze keek niet op. Werktuiglijk scande ze blikjes, dozen, flessen. Haar oogleden metallic blauw. ‘Goed.’ Hij was die doodgewone, verplichte praatjes vergeten. Hij legde pizza, sixpacks en aardappelchips op de band. Toen zag hij haar. Heel even maar. Onverwachts. Liz. Spijkerbroek, haar haren los. Ze zag er knap uit. Haastig liep ze met twee zakken de supermarkt uit. Zijn maag kromp samen. Zijn mond ging open, hij wilde haar naam roepen. Toen schoven de automatische glazen deuren achter haar dicht. ‘Pinnen of contant?’ Mirtha. Ze klonk verwijtend. Ze vroeg het voor de zoveelste keer. Overstuur zocht hij naar zijn plastic kaartje. Een stuk of wat dollarbriefjes vielen op de grond. ‘Pinnen.’ Hij zocht alles bij elkaar. Met drie grote zakken stond hij voor de automatische deuren. Ze gingen open en weer dicht. Open. Dicht. ‘Meneer? Wilt u even achteruit stappen?’ De beveiliger in een zwart uniform raakte bijna zijn arm aan. Weer gingen de deuren open en dicht. Werktuiglijk stapte hij achteruit. Hij kon niet naar buiten gaan. Zij was nog daar buiten. Waarschijnlijk bezig om de auto in te pakken. Misschien aan het bellen. Er viel niets te zeggen als hij haar zou zien. Hij kreeg het warm. Tranen welden op achter zijn zonnebril. Verdomme, hij had voor de eerste keer het gevoel dat ze hem al ontglipt was. Zijn vrouw had hem niet eens opgemerkt. Haar haren los. Ze had er anders uitgezien. In die paar dagen was alles veranderd. Er brak iets in hem. Het was voorbij. Hij begon te huilen, hij had zichzelf niet in de hand. Groot blokkeerde hij de uitgang. Andere klanten drongen langs hem heen. ‘Sorry!’ Boodschappentassen schampten zijn arm. Ze staarden hem aan. ‘Meneer? Alles oké?’ Weer de beveiliger. Zijn lichaam begon te trillen. De tranen stroomden nu langs zijn brillenglazen. Een van de zware zakken gleed uit zijn handen. Er barstte iets kapot door de klap op de grond.
Iemand nam de twee andere tassen van hem af. De Mexicaanse met de plastic klauwnagels was achter de kassa vandaan gekomen. Ze had gelijk gemerkt dat er iets niet klopte met die grote man. Snikkend stond hij er nu bij, zijn lange armen slap naast zich. Zachtjes pakte Mirtha hem bij de arm. Hij liet haar begaan, hij liet zich naar een plastic stoel brengen. Naast de beveiliger, die zijn lunchboterham zat te eten. Ze gaf hem een plastic beker met water aan. Moest ze een ambulance bellen? De politie? Mirtha streek over zijn rug. Hij werd geleidelijk aan rustiger. Ze hield zijn cap en zijn zonnebril vast terwijl hij zijn gezicht afveegde. Hij voelde de plastic nagels over zijn rug. Langzaam streek haar hand langs zijn ruggengraat. Liefdevol. Het gebaar maakte hem nog zwakker. Mijn god. Wat gebeurde er met hem. Hij wreef weer over zijn gezicht. Ademhalen. Hij probeerde rustig adem te halen en kwam weer tot zichzelf. Het water deed hem goed. Hij wilde naar huis. Op de bank. De deur achter zich dichttrekken, de gordijnen sluiten. Uiteindelijk zette hij cap en bril weer op. ‘Bedankt, het gaat wel weer.’ Daarna pakte hij zijn drie zakken en stapte eindelijk het licht in. Toen de schuifdeuren achter hem dicht gleden, voelde hij de zachte wind. Een zee van auto’s vóór hem. Vrouwen met kinderen. Winkelwagentjes rolden ongeduldig langs. Iemand toeterde. Ergens een helikopter. Alles weer gewoon. Alles weer in het ritme. Nadat hij thuis de zakken had uitgepakt voelde hij zich beter. De kasten zaten vol. De koelkast was gevuld, het bier stond koud. Op blote voeten liep hij de woonkamer in. Toen hij Peters nummer koos, voelde hij een knoop in zijn maag. Hij stak een sigaret op. Een computerstem deelde hem mee dat er geen aansluiting onder dit nummer was. Radeloos stond hij erbij. Doreen. Peters vrouw vond hij niet in het telefoongeheugen. Misschien zat ze ergens op de computer opgeslagen. Toen hij erachter ging zitten kwam hij eerst niet op het wachtwoord. De laatste jaren had vooral Liz de computer gebruikt. Ze had van de logeerkamer haar werkplek gemaakt. De kamer was te klein, te smal. De bureaustoel te laag. Het viel hem op dat het rek naast de deur leeg was. Een week geleden had Liz hier nog al haar schoenen bewaard.
FamWilkins.3. Raak. Geschrokken kromp hij ineen. De screensaver. Liz’ lachende gezicht. Hij leunde achteruit, tuurde naar het beeldscherm. Wie had die opname gemaakt? Hij kende die foto niet. Die moest een paar jaar oud zijn en was enigszins onscherp. Liz had haar ogen gesloten, haar hoofd in de nek gelegd, haar gezicht was bruin, ze lachte ontspannen. Gelukkig. Ze zag er uit als een ander. Niet als de stille, bescheiden echtgenote die hem de laatste jaren onverschillig was geworden. Verdomme, waarom had hij deze Liz nooit gezien? Hij verdrong zijn vage jaloezie en klikte op de map ‘Adressen’. De map ging open en verborg Liz’ gezicht. Tim vond het telefoonnummer van Doreen Heffner, daaronder een adres in Sherman Oaks. Liz had het er nooit over gehad, maar ze had het contact onderhouden. Peinzend schonk hij een dubbele whisky in. Plotseling wist hij het niet meer zeker. Hij noteerde Doreens nummer. Hij zou morgen bellen. Liz wist waar Doreen en Peter Heffner naartoe waren verhuisd. Waarom had hij er niets van geweten? Zagen ze elkaar achter zijn rug om? Had Liz aan Doreen verteld dat ze hem zou verlaten? Rokend liep hij de kleine kamer op en neer. Wist Peter van Liz’ verhouding? Plotseling voelde hij zich onzeker. Was hij gewoon jarenlang onwetend geweest of had Liz dingen voor hem geheim gehouden? ‘Shit! Godverdommese shit!’ Hij sloeg de whisky achterover. Daarna gooide hij het glas met al zijn kracht tegen de muur. Het spatte uiteen met helder getinkel. Buiten adem keek hij zoekend rond naar andere dingen. De lege fles whisky van gisteren. Ze raakte de ingelijste prent. Rinkinkend viel het glas op de grond. ‘Shitshitshit!’ Hij schonk weer een dubbele whisky in, dronk het gulzig op en veegde over zijn kin. Onverschillig liet hij de scherven liggen en liep de tuin in. Bedwelmd ging hij op het gazon zitten. Onder een van de drie grote palmen die de tuin omzoomden. Lange schaduwen. Het werd koeler. Hij keek naar het lege zwembad, naar het terras. Hij herinnerde zich niet ooit een keer vanaf hier naar zijn huis te hebben gekeken. Daarna ging hij languit liggen. Hij rookte met zijn ogen dicht.
Carmel. De kust. Het kleine hotel aan het strand. Dat was zeven jaar geleden. Derek zat nog op de universiteit. Peter gebruind in zijn witte overhemd. Drie knoopjes open. Ze waren met hun echtgenotes gekomen. ’s Middags maakten ze een wandeling. Er had veel wind gestaan. Gesprekken over de kinderen, over de heupoperatie van Doreen. Liz was zoals altijd stil geweest. Glimlachte. Peter was charmant en innemend. Tim had het niet makkelijk gevonden om zich te ontspannen. Hij zat te vaak met zijn gedachten op kantoor. Zwijgend sloeg hij Peter en Doreen gade. Ze leken ontspannen en gelukkig met elkaar. Tim had steeds vaker het gevoel dat hij eraan moest denken om teder tegen Liz te zijn. Attenter. Niks kreeg hij zomaar. Niks gebeurde vanzelf. Peters arm lag om de schouders van Doreen. Hijzelf liep achter Liz, af en toe raapte ze schelpen op. ’s Avonds wijn met uitzicht op zee. Alle vier waren ze uitgelaten. Kreeft en langoesten. Almaar flessen wijn. Peter dronk Tom Collins. Er speelde een band. Peter liet Liz uitgelaten ronddraaien op de dansvloer. Tim kon niet goed dansen. Hij praatte met Doreen over hun geplande vakantie naar Europa: in Italië drink je espresso met een schijfje citroen. Rome is altijd een reis waard. Terwijl hij luisterde keek hij naar de dansende mensen. Peters hand op de billen van Liz. Maar heel even. Verbaasd constateerde Tim dat hij niet jaloers was. Alleen verbaasd. Liz met rode wangen. Bezweet kwam ze naar hun tafeltje terug. Peters hand lag op de schouder van Tim. Een lichte druk. Daarna sloeg hij zijn trui om Doreen heen. De pauzes onder het praten werden langer. Ze spraken allemaal zachter, keken naar de woelige zee en luisterden naar de klotsende golven. Peter rookte sigaren. Moe en een beetje aangeschoten trokken ze zich na middernacht terug. Peter en Doreen hadden een grote kamer met uitzicht op zee. Tim had de kleine kamer met een balkon op de parkeerplaats geboekt. Liz’ gezicht had een rode kleur. Haar lichaam was week toen hij haar naar zich toetrok. Het was donker toen hij wakker werd. Gras in zijn haar, weer hoofdpijn, een stijve nek. Moeizaam ging hij rechtop zitten. Het was prettig koel. Een sterrenhemel. Voor hem lag de diepe, donkere rechthoek. Hij zou weer water in het zwembad laten lopen.