Deskundigen aan het woord tijdens hoorzittingen
Het loopbaanpact:
stoftot discussie D
e afgelopen weken hield de Commissie Onderwijs en Vorming van het Vlaams Parlement hoorzittingen over het loopbaanpact. Tijdens drie hoorzittingen kwamen onderwijsdeskun digen uit de academische wereld, deskundigen in de arbeids- en organisatiepsychologie, consultants uit de bedrijfswereld, adviseurs met kennis over buitenlandse onderwijssystemen, de verschillende koepelorganisaties, de Vlaamse Scholierenkoepel en de vakbonden aan het woord. De parlementsleden legden bij verschillende deskundigen hun oor te luisteren en stelden vragen. Vervolgens was het op 28 maart de beurt aan onderwijsminister Smet. Hij gaf tijdens een gedachtewisseling zijn visie op het loopbaanpact. Hoorzitting 17 januari 2013 Lerarenopleiding en leraar Prof. dr. Antonia Aelterman (UGent) mocht de spits afbijten. Ze bespreekt de nota vanuit het perspectief van de leraar en de lerarenopleider. Haar betoog begint met het schetsen van de huidige context: “Er is ten eerste een lerarentekort en twee de stellen we een uitstap vast bij beginnende leraren.”
De klasleraar mag niet in de verdrukking komen.
4
BASIS 20 april 2013
Om daaraan tegemoet te komen, somt Aelterman enkele prioriteiten op: ◗ een kwaliteitsvolle lerarenopleiding, ◗ een lerarenopleiding voor een master moet op masterniveau worden georganiseerd, ◗ een loopbaanladder en het doorbreken van de vlakke loopbaan, ◗ professionele ontwikkeling als een continuüm, ◗ een schoolopdracht voor leraren, ◗ in het basis- en secundair onderwijs evolueren naar een mix van functies en kwalificaties, ◗ herbekijken van de kwaliteitsbewijzen. Ze stelt voor om in de toekomst te werken met drie kwalificaties van leraren. Een hbo5-niveau voor onderwijsassis tenten die kleuteronderwijzers helpen met zorgtaken. De assistenten kunnen eventueel doorstromen naar een bachelor in het onderwijs. Daarnaast een leraar met bachelordiploma, die kan werken in het kleuter- en lager onderwijs, in de eerste graad van het secundair onderwijs en in enkele praktijkvak-
ken secundair onderwijs. Tot slot een leraar met masterdiploma, die kan ingezet worden in de tweede of derde graad secundair onderwijs. Om startende leraren zo goed als mogelijk te begeleiden, stelt Antonia Aelterman voor om hun de nodige ruimte te geven. Ze mogen dus geen voltijdse lesopdracht krijgen, zodat ze tijd en ruimte hebben om te investeren in aanvangsbegeleiding en bijkomende vorming. Ervaren leraren kunnen, volgens Aelterman, op drie manieren leren: op de werkplek, in de nascholing en bij individuele professionele ontwikkeling. Tot slot zoomt Aelterman in op de loopbaan van leraren. Ze pleit ervoor om niet langer te spreken van een lesopdracht, maar over een schoolopdracht. Het lesgeven moet de kernopdracht van de leraar blijven. Maar competentieontwikkeling en instellingsgebonden taken moeten ook een plaats krijgen in de opdracht. Dan moeten leraren wel vol-
ACTUEEL Eva Tiquet doende uren op school zijn. Dat betekent dat de school beschikt over de nodige ruimte en infrastructuur. De samenstelling van de personeelsgroep in het basisonderwijs ziet Aelterman als een multidisciplinair team. Dat betekent niet dat alle leraren masters moeten zijn. De klasleraar mag niet in de verdrukking komen. Een goede directeur is belangrijk. Aelter man stelt dat het competentieprofiel voor de directeur van het basisonderwijs het mogelijk moet maken dat de functie door een master wordt uitgeoefend.
Bedrijfspsychologie Professor Peter Vlerick, (UGent) start zijn bondige bespreking van de nota met de opmerking dat hij een bedrijfspsycholoog is met onderzoeks- en praktijkervaring in onderwijs en andere socialprofitcontexten. Het lezen van de nota roept bij hem ambigue gevoelens op: wat is uiteindelijk het doel van de nota (een groter welbevinden van de leraar?, een grotere instroom?, betere werkomstandigheden?)? Hij leidt wel af dat de nota een antwoord probeert te vinden op enkele werkstressoren (bijvoorbeeld werkonzekerheid, vlakke loopbaan). De nota pleit met andere woorden voor een modern personeelsbeleid in het onderwijslandschap waar alle betrokken partijen hun verantwoordelijkheid moeten opnemen. Eigenlijk is het een pleidooi om de leraren meer te motiveren en het lerarenberoep aantrekkelijker te maken.
Scholengemeenschappen zijn geen mirakeloplossing, maar het zijn platformen waar scholen tot onderlinge afstemming kunnen komen.
plexiteit (bijvoorbeeld meer hiërarchische niveaus). Tegelijk moet elke school deels afstand doen van de eigen cultuur en autonomie. Op termijn vreest Vlerick voor nog meer demotivatie onder de onderwijspersoneelsleden.
Pleidooi voor continuïteit Professor Geert Devos (vakgroep Onder wijskunde, UGent) zegt, net als Peter Vlerick, dat de nota zeer ambitieus is: “Het Vlaamse onderwijs is een systeem met veel stakeholders. Daardoor is het vaak moeilijk om veel dingen in beweging te bren gen. Het is als een olietanker die men slechts met de grootste moeite een beetje van koers kan doen veranderen. Het is beter te beginnen met het implementeren van een kleine verandering.”
Maar Vlerick maakt de bedenking of het aanpakken van de instroom, de doorstroom, de retentie en de uitstroom van leerkrachten niet wat te hoog gegrepen is. Is de nota wel realiseerbaar? Alle onderwijs gerelateerde problemen met één loopbaanpact oplossen, is naïef.
Devos stelt dat de maatregelen in deze nota alleen kunnen worden gerealiseerd binnen grotere entiteiten, namelijk scholenassociaties. Hij stelt zich de vraag wat er dan met de huidige scholengemeenschappen zal gebeuren. De minpunten van de scholengemeenschappen moeten aangepakt worden, in plaats van ze af te schaffen. Er moet gezorgd worden voor continuïteit. Zo niet, dan is het ook niet verwonderlijk dat het onderwijsveld zich vragen stelt bij wat de overheid eigenlijk wil. Scholengemeenschappen zijn natuurlijk geen mirakeloplossing, maar het zijn platformen waar scholen tot onderlinge afstemming kunnen komen.
Op de vraag naar de mogelijke effecten van grote scholenassociaties antwoordt Peter Vlerick dat schaalvergroting theoretisch gezien enkele positieve economische effecten heeft, maar dat er tegelijk heel wat minder gunstige effecten kunnen optreden. Vanuit wetenschappelijk onderzoek en uit ervaringen in de ziekenhuissector blijkt dat schaalvergroting gepaard gaat met een verhoogde mate van bureaucratisering, een verhoogde mate van decentralisatie (bijvoorbeeld meer delegeren) en een toename van horizontale (bijvoorbeeld grotere teams, meer leerlingen per leerkracht) en verticale com-
Daar waar het om een loopbaanladder gaat, geeft Geert Devos aan dat de in de nota voorgestelde opdeling junior leraar, leraar en senior leraar een goede fasering is. Hij zou wel binnen de ‘trap’ senior leraar een onderscheid maken tussen expert- en leidinggevende leraren. Expertleraren kennen de onderwijs- en leerprocessen door en door. Het is belangrijk om zulke mensen in de klas te houden. Leidinggevende leraren zijn dan weer meer gefocust op hun collega’s. Je vindt hen terug als mentoren, peer coaches, vakgroepvoorzitters, project leiders van innovaties, e.a.
Vervolgens maakt Devos een punt van de professionele ontwikkeling. In plaats van die te beperken tot een of tweede pedagogische studiedagen door externen, pleit hij voor voortdurend onderling overleg en de uitwisseling van oplossingen van leerproblemen door een professionele leergemeenschap. Uiteraard moet daarvoor de nodige tijd uitgetrokken worden. Voor Geert Devos zou daaraan wekelijks tenminste twee uren moeten besteed worden. Dat impliceert geen permanente en systematische aanwezigheid op school, maar legt enkel een structurele overlegmogelijkheid vast. Ook de professionalisering van directeurs moet aangepakt worden. Devos stelt voor om dringend werk te maken van drie pistes: voorbereidende opleiding, vorming van beginners en in-service. In de nota wordt voorgesteld om te werken met mandaten van zes jaar voor directeurs. Geert Devos is voor een mandaat voor directeurs te vinden, maar wel voor een periode van tien jaar. Tien jaar is namelijk voldoende om continuïteit in het beleid in te bouwen. Hij benadrukt wel dat een mandaat moet worden opgevat als dat van een decaan van een universiteit. Een mandaatsysteem moet het mogelijk maken dat iemand gedurende een periode leiding geeft en na die periode niet als mislukkeling wordt beschouwd. Na het mandaat kan de persoon bijvoorbeeld terugkeren naar een functie als senior leerkracht.
Hoorzitting 24 januari 2013 Consultant Nederland Peter Verleg, zelfstandig organisatie adviseur (Peter Verleg Consultancy BV), leest de nota door een bril die beïnvloed werd door het Nederlands onderwijs, het Fins onderwijs, Stéphane Hessel, Martha Nussbaum en Michael Sandel. Hij hecht veel belang aan een maatschappelijk debat waar burgers kritisch aan kunnen deelnemen. Dat debat mag dus niet beperkt blijven tot de politiek.
20 april 2013 BASIS
5
Kinderen hebben recht op excellente leraren. Peter Verleg stelt vast dat de lerarenopleiding met een dubbele instroomproblematiek kampt: hij betwijfelt of het de meest talentvolle mensen zijn die voor het lerarenberoep kiezen, daarnaast wijst hij op het onevenwicht tussen mannen en vrouwen in het lerarenberoep. De opleiding beperkt zich tot het opleiden van studenten. Volgens Verleg zou de lerarenopleiding tenminste vier taken moeten opnemen: opleiding, ontwikkeling en nascholing, onderzoek en advies. Als men die vier elementen met elkaar verbindt, neemt de professionaliteit van de opleider en de studenten toe. Hij pleit ook voor een opleiding voor de lerarenopleider. Vervolgens focust hij op de loopbaan. “Men durft het aan om de pasafgestudeer den een volledige verantwoordelijkheid te geven. Dat is in geen ander vak het geval”, stelt Peter Verleg. Hij pleit voor coachingstrajecten. Dat vereist wel een professionele organisatie die niet gebaseerd is op een vlakke loopbaan, maar op functiedifferentiatie en gedifferentieerde verloning. Dat zou, volgens Verlet, het lerarenberoep aantrekkelijker maken. Tot slot zegt hij over de in de nota voorgestelde scholenassociaties dat schaalvergroting inderdaad noodzakelijk is, maar wel overzichtelijk moet blijven. Schaalvergroting is vaak moeilijk te managen: zowel op financieel als op bestuurlijk vlak. Daarom is men momenteel in Nederland bezig om bepaalde fusies ongedaan te maken. Een schaalvergroting met 5.000 leerlingen is volgens Verleg het maximum. Hij sluit af met een betoog voor autonomie van de scholen en professionaliteit van de leerkracht.
Circus als inspiratiebron Roland Vermeylen begeleidt als zelfstandig HRM- en organisatieconsulent organisaties waar volwassenen een veranderingstraject meemaken. Hij stond jaren aan het hoofd van de organisatieontwikkeling binnen de universitaire ziekenhuizen van Leuven. Hij heeft veel contacten
met de circuswereld (onder andere Circusfestival Monte Carlo, Cirque du Soleil). Vanuit die wereld kan veel geleerd worden over leerprocessen. “Stoppen met leren is stoppen met leven”, is een circusprincipe en wordt door Vermeylen verschillende keren herhaald. Men moet uitzoeken welke context ervoor kan zorgen dat mensen met blijvende energie hun vak uitoefenen. Vermeylen hanteert het volgend basisuitgangspunt: “Als een leraar of een school niet meer leert, dan gaat alle leren en alle kwaliteit van alle leren op die school achter uit.” Zo zijn de contacten met de buitenwereld heel belangrijk voor een groep. Dat geldt ook voor een school. Maar op dit moment ontbreken dergelijke contacten. De nota van de minister is geschreven vanuit een op het individu gerichte en competitief ingestelde logica. Roland Vermeylen mist andere aanvullende logica’s. Het is onder andere heel belangrijk om een groep te vinden waarin men zich thuis voelt en die motiverend functioneert. “De groep is de mortel van elk sys teem.” De groep moet gezamenlijk op zoek gaan naar de eigen talenten. Met die gedachte in het achterhoofd bespreekt Roland Vermeylen de voorgestelde systemen van de scholenassociatie. Zeventig tot tachtig procent van de fusies in het bedrijfsleven mislukken. Het zijn moeizame processen (ook financieel). Hoe groter de systemen, hoe meer vervreemding men krijgt. Er is nood aan dialoog. Ook tussen leraren. Er moet een goed uitgebouwd ondersteuningssysteem voor personeelsleden zijn. In het Cirque du Soleil gebruikt men expliciet geen draaiboek. Op die manier voelt de hele groep zich verantwoordelijk voor het geheel. Een draaiboek zorgt ervoor dat individuen op kleine momentjes letten en zich daarover ontfermen, maar daardoor verliezen ze het geheel uit het oog. Het gaat met andere woorden over processen van steunen, vertrouwen geven en krijgen, groei en vitaliteit.
Volgens Verleg zou de lerarenopleiding tenminste vier taken moeten opnemen: opleiding, ontwikkeling en nascholing, onderzoek en advies. 6
BASIS 20 april 2013
Roland Vermeylen eindigt zijn bespreking met zeven conclusies die hij essentieel acht in een lerarenloopbaandebat: ◗ Hij is blij dat men nu aandacht wil besteden aan de lerarenloopbanen. “Wat aandacht krijgt, groeit”, aldus Vermeylen. ◗ Leren gebeurt in, door en met groepen. ◗ Een gezonde context scheppen voor talentontwikkeling. ◗ De school is een gesloten systeem dat de maatschappij is kwijtgeraakt. Leraren zouden af en toe buiten de school moeten kunnen werken. Dergelijke grenzen moeten overschreden worden. ◗ Structuren moeten ondersteunend zijn en de cultuur integrerend. ◗ Het aanzien van de lerarenopleiding moet opgekrikt worden. ◗ Het financiële plaatje: welke budgetten zijn aan dergelijke hervorming verbonden? Of wordt het opnieuw zoals zo vaak in Vlaanderen: “Trek uw plan”?
Studenten en starters Na de tussenkomsten uit de HRM-wereld is het opnieuw de beurt aan het onderwijs. Walentina Cools (departementshoofd lerarenopleiding en pedagogie van het jonge kind van de Erasmushogeschool Brussel) en Hilde Meysman (opleidingsdirecteur bachelor in het onderwijs: secundair onderwijs van de Arteveldehogeschool) zijn beide lid van de werkgroep lerarenopleiding van de Vlaamse Hogescholenraad, de VLHORA. Ze stellen dat de lerarenopleidingen vaak het verwijt krijgen dat ze te weinig sterke studenten aantrekken. De vraag die echter gesteld moet worden, is hoe het studieadvies in de derde graad secundair onderwijs verloopt. Leerlingen die sterk zijn in wiskunde en wetenschappen, krijgen het advies om net niet voor een lerarenopleiding te kiezen. Daarnaast is stage-ervaring heel bepalend voor een indruk van het beroep. Als studenten op een stageplaats van leraren een negatief verhaal (hard werken, weinig appreciatie, infrastructuur die te wensen overlaat,…) te horen krijgen, dan heeft dat nefaste effecten. Toen men in de verpleegkunde een tekort aan toekomstige verpleegkundigen vaststelde, deed men alles om dergelijke situatie te voorkomen. Waarom lukt dat niet in het onderwijs? Het publiek heeft geen idee van de verschillende taken die leraren moeten uit-
oefenen. Nochtans bestaat er een beroepsprofiel met tien basiscompetenties en acht beroepshoudingen. Hilde Meysman merkt op dat drie jaar niet veel is om die competenties te verwerven. De lerarenopleidingen bieden startcompetenties aan die vervolgens in de praktijk verder moeten ontwikkeld worden in een professionaliseringstraject. Ze pleit voor een sterkere samenwerking tussen scholen en lerarenopleidingen en meer gestructureerde en diepere nascholing dan de huidige, korte vormingen. Dat impliceert uiteraard dat leraren vrijgemaakt moeten worden. De VLHORA-werkgroep is voorstander van een verplicht vormingstraject van twee tot vier jaar voor beginnende leraren met basiscompetenties. Een ervaren leraar met verdiepte competenties kan kiezen tussen een vlakke loopbaan, ruimte voor specialisatie als expertleraar in een bepaald vak, specialisatie in de breedte tot senior leraar, vrijmaking voor een overkoepelde functie als zorg- of graadcoördinator of coach van beginnende leraren. Walentina Cools sluit af met enkele voorstellen van nieuwe, bijkomende pistes om de lerarenopleiding aantrekkelijk te maken. Een veralgemening van de verkorte lerarenopleiding na een andere professionele bachelor acht de VLHORAwerkgroep het overwegen waard. Daarnaast moet het ook mogelijk worden om als academische bachelor naar een professionele bachelor te gaan zonder eerst de master af te ronden. Tot slot stelt de werkgroep voor om te onderzoeken of een onderwijsmaster behaald kan worden op grond van werkveldexpertise en onderzoek in de praktijk.
Hoorzitting 7 februari 2013 Directeurs De hoorzitting start met een bondige uiteenzetting door Lieven Verkest (Netoverschrijdend Overlegplatform Directeurs Basisonderwijs, NODB). Hij overloopt het eisencahier dat zijn vereniging in september 2009 aan de minister bezorgde. Met betrekking tot de nota over het loopbaanpact stelt Verkest dat er eerst middelen moeten zijn alvorens gesprekken kunnen gevoerd worden. Vervolgens gaat hij in op het belang van de scholengemeenschappen en om een voldoende grote puntenenveloppe te geven. Het NODB is geen vragende partij om scholenassociaties te vormen en om het
basis- en het secundair onderwijs samen te voegen. Wel wil het NODB sterke leraren die een sterke lerarenopleiding genoten hebben. Tot slot hecht de vereniging veel belang aan levenslang leren voor leerkrachten, beleidsondersteuners en directeurs.
Leerlingen De Vlaamse Scholierenkoepel (VSK) werd ook uitgenodigd. De VSK is over heel wat aspecten van de nota het gesprek aangegaan met jongeren. Ze willen goede leraren die hen iets bijleren. Goed lesgeven betekent voor de VSK dat er zinvolle leerstof wordt gegeven, dat er aandacht is voor het welbevinden en dat leerkrachten gemotiveerd en enthousiast voor de klas staan.
“Het VSKO verzet zich tegen ‘schools of education’.”
Lyle Muns, voorzitter van de VSK, vertaalt die wensen in enkele elementen die de nota ook aanraakt: competentieontwikkeling (inhoudelijk, maar ook qua werkvormen, evaluatiemethoden) en begeleiding op en naast de school (onder andere via mentoren), lerarenopleiding en schoolloopbaanbegeleiding. Hij eindigt met twee vragen die de scholieren zich stellen. Leerlingen vinden het belangrijk dat leerkrachten beloond worden voor hun inzet, maar het systeem van de vaste benoemingen is voor hen onduidelijk. Tot slot vragen ze of het mogelijk is om leerlingen ook inspraak te geven in de evaluatieprocedure van leerkrachten.
Koepelorganisaties GO!, POV (provinciaal onderwijs), VSKO, OVSG en OKO (kleine onderwijsverstrekkers) konden op hun beurt een reactie geven op de nota over het loopbaanpact. Een volledig verslag van hun tussenkomst zou te omvangrijk worden. Daarom geven we u de voornaamste opmerkingen. Raymonda Verdyck van het GO! vindt de nota een goede voorzet om een aantal concrete problemen aan te pakken. GO! vindt een schaalvergroting beslist zinvol
om een optimaal personeelsbeleid te kunnen voeren. De nota heeft duidelijke overeenkomsten met het model ‘scholengroepen’ zoals het GO! dat vandaag al kent. Er is een pedagogisch directeur op het lokale niveau en het management bevindt zich op het mesoniveau. Een verdere schaalvergroting brengt wel risico’s met zich mee, zoals het loslaten van de geografische binding. Ze besluit haar uiteenzetting met de stelling dat het GO! voorstander is om te komen tot een zeer intense samenwerking met het officiële net. Mieke Van Hecke (VSKO) maakt de bedenking dat de voorgestelde scholenassociatie een conditio sine qua non is voor de realisatie van de meeste andere vooropgestelde maatregelen in de nota. Voor het VSKO moeten structuren, activiteiten en procedures de leerlingen ten goede komen en de betrokkenheid van alle personeelsleden verhogen. Het concept van de scholenassociatie moet getoetst worden aan de volgende principes: professionaliteit, solidariteit en subsidiariteit. Vervolgens maakt Mieke Van Hecke enkele bedenkingen over de nota. Voor het VSKO is het positief dat de scholenassociatie de autonomie zou krijgen om een personeelsbeleid te voeren. Maar dat alles staat of valt wel met de beleidskracht van de school. De in de nota voorgestelde maatregelen garanderen nog niet dat er een oplossing komt voor het lerarentekort. De loopbaanladder als piste om te investeren in de kwaliteit van de onderwijsgevenden, is als concept nog te onduidelijk. Het VSKO vindt het positief dat de nota wil inzetten op het verhogen van de bestuurskracht van de schoolbesturen, maar vindt het niet logisch om het aantal leerlingen (10.000) als parameter te hanteren bij het vormen van scholenassociaties. Als er niveau-overschrijdende groeperingen zouden gevormd worden, dan moet dat een beslissing worden van de huidige schoolbesturen. In de nota worden ‘schools of education’ in het leven geroepen. Het zijn hergroeperingen van de lerarenopleidingen. Het VSKO verzet zich daartegen. Tot slot maakt Mieke Van Hecke nog enkele bedenkingen bij de loopbaan van de leraar. Het VSKO verzet zich tegen het invoeren van een individuele loondifferentiatie als maatregel om de vlakke loopbaan te doorbreken. Dat laatste zou moeten
20 april 2013 BASIS
7
mogelijk gemaakt worden met job- en taakdifferentiatie. Vanuit het Overleg Kleine Onderwijs verstrekkers (OKO) focust Kris Denys op twee bekommernissen. Ten eerste bedreigen grote scholenassociaties het bestaan van de scholen van de kleine onderwijsvertrekkers. Enerzijds zijn er de onhaalbare getallen (10.000 leerlingen), maar anderzijds blijft er in zo’n scholenassociatie geen ruimte voor organisatorische en pedagogische eigenheden. Scholengemeenschappen zijn voor het OKO een goede manier om samenwerking tussen scholen te stimuleren. Het zou goed zijn om die structuur te versterken. Ten tweede bedreigen de bijkomende taken van de ‘schools of education’ de pedagogische projecten van de scholen van de kleine onderwijsvertrekkers. Patriek Delbaere (OVSG) maakt de bedenking dat de nota onduidelijk is over de financiële implicaties en raakt aan de principes van de onderwijsvrijheid die verder gaan dan personeelsmaterie en schoolorganisatie. De tekst heeft ook betrekking op het werkgeverschap van de lokale besturen. De scholenassociatie wordt naar voor geschoven als de noodzakelijke randvoorwaarde. Maar er zijn toch ook andere oplossingen mogelijk? Het OVSG vindt de huidige uitgangspunten in verband met de scholenassociatie en het ene publieke net onaanvaardbaar. Een scholenassociatie van 10.000 leerlingen is niet realistisch. De verplichting tot samenvoeging van basis- en secundair onderwijs wordt afgewezen. De scholengemeenschappen kunnen worden versterkt.
Gedachtewisseling 28 maart 2013 Minister Smet werd op 7 maart uitgenodigd om in de Commissie Onderwijs te reageren op de hoorzittingen en erover in debat te gaan met de parlementairen. Die afspraak werd verdaagd naar donderdag 28 maart. Smet startte zijn betoog met de stelling dat er maar één oplossing is om werkonzeker-
Lees dit artikel ook op www.cov.be.
8
BASIS 20 april 2013
heid aan te pakken, om aanvangsbegeleiding te organiseren, om planlast te verminderen, om een HRM-beleid in scholen te introduceren en om leerkrachten de mogelijkheid te bieden om zich met hun kernopdracht (lesgeven) bezig te houden: schaalvergroting, zonder de individuele scholen op te heffen. Op die redenering stoelt een nieuwe concept ‘scholengroepen’. Volgens wat de minister vertelt (er is nog geen tekst beschikbaar), zijn scholengroepen entiteiten van gemiddeld 6.000 leerlingen. Minimaal zijn er 2.000 leerlingen nodig om een scholengroep te vormen. Het is belangrijk dat scholen zich vrijwillig groeperen. Vanaf 1 september 2017 zou dat mogelijk moeten worden. Er zal een doorgedreven incentivebeleid georganiseerd worden om scholen over de streep te trekken. Een scholengroep kan niveau-overschrijdend zijn (bijvoorbeeld basisscholen en secundaire scholen in een scholengroep) en regionaal of ‘Vlaanderen-breed’ ingericht worden. In de loop van de komende maanden zou er een decreet op de scholengroepen komen. Het zou Smets laatste decreet worden tijdens deze legislatuur. Voor hem is het dé manier om prangende onderwijsproblemen op te lossen. Vervolgens gaat hij op een drafje door het loopbaanpact. Smet vertelt dat hij op 27 maart van de Vlaamse regering toestemming kreeg om met een discussienota ‘loopbaanpact’ het debat te starten. Hij zegt dat “je tijd moet geven om bepaalde dingen te kunnen doen rijpen” en dat hij “de sociale partners au sérieux wil nemen”. Ook nu weer is er geen tekst beschikbaar. Smet overloopt de hoofdstukken van de ‘discussietekst’. Uit wat hij vertelt, zal er niet veel verschil zijn met de gelekte tekst die de aanleiding was voor de hoorzittingen. Kwestie timing stelt Smet dat hij eerst de sociale partners daarover wil spreken. Het zou geagendeerd worden zodra de onderhandelingsagenda daarvoor ruimte laat. Verder sluit hij niet uit om tijdens deze legislatuur nog enkele zaken op de sporen te zetten. Smet hecht veel belang aan het regelen van de zij-instroom en wil dat dan ook graag verwezenlijkt zien. Het ongenoegen onder de parlementsleden is groot. Men is absoluut ‘not amused’ met het feit dat er geen teksten beschikbaar zijn. Er stond een gedachtewisseling
op de agenda, maar de minister komt met nieuwe voorstellen, maar zonder teksten! Dat maakt dat er ongelooflijk veel onduidelijkheden en vragen zijn. Vervolgens maken verschillende parlementsleden de bemerking dat er tijdens de hoorzittingen zeer kritisch werd gereageerd op de voorgestelde schaalvergroting. Dat heeft immers vaak nefaste effecten. Wordt er met deze opmerkingen nu wel of geen rekening gehouden? Bovendien zegt de minister dat hij de sociale partners au sérieux neemt omdat het belangrijk is een draagvlak te hebben in het kader van zo’n onderwijsverandering. Tijdens de hoorzitting waren zowel werkgevers als vakbonden kritisch en ze hadden verschillende fundamentele opmerkingen bij de nota. Als de discussienota inhoudelijk niet veel veranderd is, dan zal het draagvlak voor het loopbaanpact ook niet groot zijn. Een andere grote bedenking ging over het tempo van het loopbaanpact. Praktisch zal er tijdens deze legislatuur niet veel meer kunnen gerealiseerd worden. De minister lijkt vooral te willen inzetten op de zij-instroom. Maar enkele parlementairen vragen om eerst en vooral aandacht te geven aan beginnende leerkrachten en hen de nodige ondersteuning te geven.
Geleerd naar een écht loopbaandebat? Er werd geluisterd naar onderwijsdeskundigen vanuit diverse hoek. Alle sprekers stelden zich veel vragen bij de huidige tekst over het loopbaanpact. Bekommernissen over schaalvergroting, startende leraren en professionalisering werden door de meeste sprekers als aandachtspunten naar voren geschoven. Bij elke hoorzitting was er een ruime opkomst van parlementairen die na de voordrachten de sprekers met uiteenlopende vragen confronteerden. Dezelfde vragen kwamen bij de verschillende hoorzittingen terug. Er werd dus getracht om zoveel mogelijk informatie te vergaren bij verschillende experten. Tijdens de gedachtewisseling met de minister toonden verschillende parlementsleden dat ze goed geluisterd hadden naar wat de sprekers (ook de vakbonden) te vertellen hadden. Hopelijk wordt deze rijkdom aan kennis meegenomen naar verdere discussies in een écht loopbaandebat én dit echt in dialoog met de sociale partners. n