DEEL 4 DE PROFETIE OVER DE "JAARWEKEN" UIT DANIËL 9
27 Inleiding en tekst van de profetie over de "jaarweken" De profetie over de "jaarweken" in Daniël 9 bezit drie eigenschappen waardoor een apart deel van deze bundel studies aan haar gewijd kan worden. Ten eerste is de profetie moeilijk en zijn er al oplossingen voorgesteld. Deze behoren besproken te worden. Ten tweede vergt het oplossen van de problemen rond deze profetie de bespreking van verschillende onderwerpen die op zich al een eigen studie met zich meebrengen. Deze studies kunnen een eigen hoofdstuk krijgen, omdat ze aan de ene kant noodzakelijk zijn voor het verstaan van de profetie van de "jaarweken", maar aan de andere kant op zich een waarde hebben, terwijl ze de Bijbel ook buiten de passage over de "jaarweken" verduidelijken. Ten derde is de profetie uiterst belangrijk, omdat zij op een keerpunt van Gods handelen met het Joodse volk en de heidense rijken is gegeven. Het Joodse volk zal uit ballingschap terugkeren, maar Gods heerlijkheid heeft voor de ballingschap de tempel verlaten. Wat zal de toekomst onder die nieuwe omstandigheden brengen? Aan de tekst van de profetie moet hier om te beginnen aandacht gegeven worden. Voor velen vormt de profetie over de 70 "jaarweken" waarschijnlijk een bekend bijbelgedeelte: 24 70 zeventallen zijn bepaald over uw volk en uw heilige stad, om de overtreding te voleindigen, de zonde af te sluiten, de ongerechtigheid te verzoenen, en om eeuwige gerechtigheid te brengen, gezicht en profeet te bezegelen en iets allerheiligst te zalven. 25 Weet dan en versta: vanaf het ogenblik van de uiting van het woord om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot op een gezalfde, een vorst, zijn 7 zeventallen. En 62 zeventallen lang zal het hersteld en herbouwd blijven, met plein en gracht, maar in de druk van de tijden. 26 En na de 62 zeventallen zal een gezalfde uitgeroeid worden, terwijl hij geen heeft. En het volk van een vorst die komen zal, zal de stad en het heiligdom te gronde richten, maar zijn einde zal zijn in de overstroming. En tot het eind toe zal er strijd zijn: verwoestingen, waartoe vast besloten is. 27 En hij zal het verbond voor velen groot maken, een zevental lang. Op de helft van het zevental zal hij slachtoffer en spijsoffer laten ophouden. En op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen, en wel tot aan de voleinding toe. En waartoe vast besloten is, dat zal zich uitstorten over wat woest is. Daniël 9: 24-27 In de gezalfde die uitgeroeid zal worden (vers 26) ziet men doorgaans Christus, maar wie de eerder (vers 25) genoemde gezalfde en vorst is, blijft gewoonlijk in het ongewisse. Het loont de moeite de hele kwestie nogmaals te onderzoeken. Er is veel over deze bekende perikoop geschreven. Het is echter de vraag, of er niet veel herkauwen bij was. Wie de gezalfde en vorst uit vers 25 was, is een interessante vraag die verband zal blijken te houden met een hele reeks andere aspecten van onze tekst.
Wie de tekst van de profetie over de "jaarweken" uit zijn vertrouwde bijbelvertaling vergelijkt met andere bijbelvertalingen, zal zien, dat details onzeker zijn. Gaan we terug naar de grondtekst, dan vallen nog meer verschillen op. Hierboven (1) heb ik een overzicht gegeven over Hebreeuwse en andere bronnen die ons moeten toelaten te achterhalen wat de oudtestamentische bijbelschrijvers waarschijnlijk precies geschreven hebben. Daarin stond onder andere, dat van andere Griekse vertalingen dan de Septuaginta niet veel over was. Niet veel - maar het boek Daniël vormt een uitzondering. Daniël kennen we namelijk in de vertaling van de Septuaginta en in die van Theodotion. Onze passage vertoont nogal wat verschillen tussen beide vertalingen. De tekst van de Septuaginta luidt 24 70 zeventallen zijn bepaald over uw volk en over de stad Sion om de zonde te beëindigen, de ongerechtigheden schaars te laten worden, de ongerechtigheden uit te wissen, het visioen te verstaan, eeuwige gerechtigheid te geven, het visioen te beëindigen en een allerheiligste (nl. persoon of zaak, A.D.) te verheugen. 25 Ge zult bemerken, begrijpen en u verheugen en ge zult opdrachten vinden om te antwoorden en ge zult de stad Jeruzalem bouwen voor de Heer. 26 Na 7 en 70 en 62 zal men afvallen van een zalving en zal deze er niet zijn en een koninkrijk van heidenen zal de stad en het heilige met de gezalfde vernietigen. En zijn eind zal komen met toorn en tot het moment van het einde. Door oorlog zal hij beoorloogd worden. 27 En het verbond zal heersen over velen. Hij/het zal terugkeren en het zal opgebouwd worden in de breedte en de lengte. En aan het eind van de tijden en na 77 tijden en 62 jaar tot het moment van het eind van de oorlog zal ook de vereenzaming weggenomen worden, doordat het verbond krachtig is over veel zeventallen. En op het eind van het zevental zal het offeren en het plengen opgeheven worden. En over het heilige zal de gruwel van de verwoestingen zijn tot het eind en het eind zal gegeven worden tot de verwoesting. Theodotion vertaalde 24 70 zeventallen zijn vastgesteld over uw volk en over uw heilige stad om de zonde te beëindigen, de zonden te verzegelen, de wetteloosheden uit te wissen, de ongerechtigheden te verzoenen, eeuwige gerechtigheid te brengen, visioen en profetie te verzegelen en een allerheiligste (nl. persoon of zaak, A.D.) te zalven. 25 Ge zult bemerken en begrijpen: vanaf het uitgaan van het woord ten antwoord om Jeruzalem te bouwen tot aan een leidinggevende gezalfde zijn het 7 zeventallen en 62 zeventallen. Hij zal komen en het zal gebouwd worden, plein en muur en de tijden zullen leeggemaakt worden. 26 En na de 62 zeventallen zal een zalving vernietigd worden en veroordeling zal er bij hem niet zijn. En hij zal de stad en het heilige vernietigen samen met de leider die komt en zij zullen ten onder gaan in een overstroming en tot het eind van de verkorte oorlog zal hij besturen door vernietigingen. 27 En hij zal het verbond voor velen kracht geven, één zevental. En op de helft van het zevental zal het offeren en plengen van mij afgenomen worden en naar het heilige komt een gruwel van verwoestingen. En tot het eind van die tijd zal een eind gegeven worden tot de verwoesting. In de handschriften bestaat een onduidelijke variant voor het laatste vers: 27 En hij zal het verbond voor velen kracht geven, één zevental. En op de helft van
het zevental zal hij de offers laten ophouden en tot een vleugel uit verdwijning en tot het eind en de haast zal hij besturen op verdwijning. Theodotion zou een proseliet zijn die in de 2e eeuw na Christus leefde. Zijn vertaling van Daniël is in nagenoeg alle handschriften van de het Griekse Oude Testament overgeleverd in plaats van de Septuaginta-vertaling. De eigenlijke Septuaginta-vertaling van dit bijbelboek was niet bevredigend (2). Wanneer we bovenstaande proeve lezen, kunnen we dat goed begrijpen. Uitgaande van voornamelijk de ons bekende tekst en die van Theodotion komen we tot een aantal opmerkingen: 1 Er is sprake van zeventallen. Theodotion en de Septuaginta gebruiken dit woord. In het Hebreeuws is sprake van zevens. 2 Er zijn drie periodes: een van 7, een van 62 en een van 1 zevental. Theodotion verbindt de 7 en de 62 zeventallen, maar geeft er daarna blijk van, dat de 62 ook apart bezien kunnen worden. 3 Het eind van heel de 70 zeventallen brengt een algehele afsluiting van het probleem van de zonde en ook het einde en de vervulling van alle profetie. 4 Het vertrekpunt is het moment waarop het woord uitgaat om Jeruzalem te bouwen. 5 Na 7 zeventallen is er 'een gezalfde, een vorst' in de Hebreeuwse tekst. Theodotion heeft 'de leidinggevende gezalfde', maar voegt na de 7 zeventallen de wat merkwaardig overkomende 62 zeventallen toe. We zullen het daarom houden bij de Hebreeuwse tekst. 6 Na de 62 zeventallen wordt een gezalfde c.q. een zalving uitgeroeid, hoewel er geen veroordeling of oordeel is bij hem volgens Theodotion. De Hebreeuwse tekst heeft "terwijl hij niet heeft". In het Hebreeuws blijft dus in het ongewisse wat er bij hem ontbreekt. 7 Vervolgens komt er een zware periode waarover de details uiteenlopen. 8 In het laatste zevental wordt het verbond of een verbond belangrijk in de twee Griekse vertalingen. Dit ligt feitelijk ook opgesloten in de Hebreeuwse tekst, waar het verbond groot of belangrijk gemaakt wordt. 9 Het offeren houdt bij Theodotion en in de Hebreeuwse tekst op de helft van het laatste zevental op. Dat de zeventallen jaren zijn, zoals algemeen geaccepteerd is, ligt voor de hand. Een
vergelijking met Daniël 12: 11 zegt genoeg: En van de tijd af dat het dagelijks offer wordt gestaakt en een gruwel wordt opgericht, die verwoesting brengt, zijn het 1290 dagen. Deze 1290 dagen zijn juist iets meer dan 3½ jaar. De helft van een zevental is dus 3½ jaar. Het uitroeien van de onschuldige gezalfde doet ons het meest aan de dood van Christus denken (het woord Christus betekent Gezalfde). Het laatste zevental verloopt en eindigt in eindtijdachtige omstandigheden. We komen dus tot volgend voorlopig schema: zeventallen 7 zeventallen 62 zeventallen 1 zevental
jaren 49 jaar 434 jaar 7 jaar
eind een gezalfde, een vorst gezalfde uitgeroeid alles afgesloten
interpretatie
_____________ 1 In het kader in hoofdstuk 9. 2 F.G. Kenyon, The Text of the Greek Bible, London 19492 (=1958), p. 32
Christus eindtijd
28 Wie gaf het bevel tot herbouw? Eerder bereikte resultaten. Het uitgangspunt van de telling is het moment waarop een woord uitgaat tot herbouw van Jeruzalem. Omdat doorgaans wordt uitgegaan van de gedachte, dat een bevel van een Perzische koning gezocht moet worden, willen we eerst deze mogelijkheid onderzoeken. We zullen zeer praktisch te werk gaan en nagaan, welk bevel welk resultaat oplevert. Het zal blijken, dat slechts twee mogelijkheden eventueel acceptabel zijn. Verderop in hoofdstuk 32 zal blijken, dat een ander spoor interessanter is: het woord tot herbouw ging van God uit. We behandelen echter eerst uitvoerig de mogelijkheid, dat we een woord van een Perzische koning moeten zoeken, ook omdat daarbij aspecten aan het licht komen die later belangrijk blijven. Drie bevelen van Perzische koningen Daniël ontvangt onze profetie in het eerste jaar van Darius de Mediër (Daniël 9: 1). Dit is onmiddellijk na de verwoesting van Babel in 539. We moeten dan gaan zoeken naar een bevel om Jeruzalem te bouwen. Er komen drie initiatieven van Perzische koningen in aanmerking: a Het bevel van Kores (Cyrus) in zijn eerste jaar. We lezen in Ezra 1: 1-4 In het eerste jaar van Kores, de koning van Perzië, wekte Jahweh, om het woord van Jahweh dat door Jeremia verkondigd was, zich te laten voltrekken, de geest van Kores, de koning van Perzië, op om door zijn hele koninkrijk, ook schriftelijk, deze oproep te laten uitgaan: Zo zegt Kores, de koning van Perzië: Alle koninkrijken van de aarde heeft Jahweh, de God van de hemel, mij gegeven en Hij heeft mij opgedragen voor Hem een huis te bouwen in Jeruzalem in Juda. Laat wie onder u behoort tot welk deel van zijn volk dan ook - zijn God mag met hem zijn! - optrekken naar Jeruzalem en het huis bouwen van Jahweh, de God van Israël - dat is de God die in Jeruzalem woont. En ieder die overgebleven is, van welke plaats dan ook, waar hij als vreemdeling verblijft, moet door zijn plaatsgenoten ondersteund worden met zilver en goud, met bezittingen en vee bovenop wat men vrijwillig wil geven voor het huis van de God die in Jeruzalem woont. Het is duidelijk, dat dit bevel de herbouw van de tempel betreft, maar de tempel zou eventueel gezien kunnen worden als een onderdeel van Jeruzalem. Zo zou dit bevel het uitgangspunt van de telling van de 70 zeventallen kunnen zijn. b Artachsasta's opdracht aan Ezra. We lezen in Ezra 7: 12-26 het bevel betreffende de tocht van Ezra in het 7e jaar van Artachsasta. Dit gaat voornamelijk over de dienst in de tempel van Jeruzalem. Toch staat er ook bij in vers 25 v. Gij, Ezra, moet regeerders en rechters aanstellen om recht te spreken over het hele volk dat in het gebied over de Rivier woont, over allen die de wetten van uw God kennen. Aan wie ze niet kent, zult gij ze bekendmaken. Aan ieder die de wet van uw God en de wet van de koning niet volbrengt, zal stipt recht geoefend worden:
hetzij ter dood, hetzij tot verbanning, hetzij tot geldboete of gevangenzetting. Deze laatste woorden maken van Jeruzalem niet alleen een plaats waar godsdienstige handelingen gebeuren, maar ook een plaats van bestuur en rechtspraak, ook nietgodsdienstige rechtspraak. Ook dit bevel betreft dus impliciet de bouw van Jeruzalem. c Artachsasta's opdracht aan Nehemia. Ezra was allereerst een priester-schriftgeleerde (Ezra 7: 11). Nehemia was een politieke figuur, wiens taak allereerst de versterking van de tempel en de muren betrof (Nehemia 2: 8). Hij kreeg zijn opdracht in de maand Nisan in het 20e jaar van Artachsasta (Nehemia 2: 1). Het is duidelijk, dat dit bevel duidelijk de bouw van Jeruzalem betrof.
De jaartallen van de punten van uitgang We hebben te doen met regeringsjaren van Perzische koningen. Nu is het niet onmiddellijk duidelijk, hoe men destijds de regeringsjaren telde. Normaal gezien gebeurt een opvolging niet precies op de eerste dag van het nieuwe jaar. De vraag is, hoe men het gedeelte van het jaar noemde tussen de troonsbestijging en de eerste nieuwjaarsdag van de regering van de nieuwe vorst. Er zijn drie mogelijkheden: a het werd geteld als behorend bij het laatste jaar van de oude vorst. De nieuwe vorst begon zijn officiële eerste jaar dan op het eerste nieuwjaarsfeest van zijn regering. b het werd het troonsbestijgingjaar van de nieuwe vorst genoemd. Ook hier begon de nieuwe vorst zijn eerste officiële jaar op het eerste nieuwjaarsfeest van zijn regering. c het werd geteld als het eerste jaar van de nieuwe vorst. Op het eerste nieuwjaarsfeest van hem begon zijn tweede jaar. Tot hiertoe heb ik niet kunnen vinden, welk systeem de Perzen toepasten. We blijven dus met een onzekerheid van een jaar zitten. En let wel: de Perzische jaren vielen ook niet gelijk met onze jaren. Vandaar, dat we Perzische jaren in onze tijdrekening met twee jaartallen moeten schrijven. 559-558 is dan het Perzische jaar dat gedeeltelijk in ons jaar 559 en in ons jaar 558 viel. Hoe lang duurt een jaar? Voordat we de telling van de zeventallen in verband brengen met de drie uitgangspunten die juist behandeld zijn, is het nuttig eerst de lengte van het gebruikte jaar vast te stellen. Ook hierbij hebben we de keuze uit mogelijkheden: a Een gewoon zonnejaar van 365¼ dag. Het is duidelijk, dat het zonnejaar, als het gaat over het rekenen over een lange periode, de voorkeur verdient. Als we met het normale jaar tot een zinnige interpretatie komen, vallen andere mogelijkheden in het niet. Trouwens, de Joden kenden een jaar dat eigenlijk korter was, maar zorgden toch voor een
aanpassing aan het gewone zonnejaar door af en toe een extra maand toe te voegen (1). b. Het "profetisch jaar" van 360 dagen. In diverse publicaties over de 70 zeventallen wordt gewerkt met een zogenaamd profetisch jaar van 360 dagen. Het is gebaseerd op de teksten in Openbaring (zoals 11: 23) waar een maand gelijkgesteld wordt met 30 dagen. Geen jaar nul Bij de uitvinding van onze christelijke jaartelling in de 6e eeuw (na Christus natuurlijk) heeft Dionysius Exiguus geen jaar nul gebruikt. Het getal nul heeft Europa eerst later van de Arabieren leren kennen. Dit betekent, dat we moeten overstappen van 1 voor Christus naar 1 na Christus. Dit heeft gevolgen voor de telling van de jaren van een periode. Stel, dat een kat geboren werd in 4 voor Christus en stierf in 2 na Christus. Hoe oud werd het beestje? We zijn geneigd om te zeggen 6 jaar. Het waren er echter 5. 4vC 1 jaar
3vC
2vC
2 jaar
1vC 3 jaar
1nC
4 jaar
2nC 5 jaar
In het vervolg zullen we met dit feit te doen krijgen: bij het passeren van de overgang van "voor Christus" naar "na Christus" duren de periodes 1 jaar korter dan verwacht. Welk punt van uitgang? Het is interessant om te zien, welke telling zinnige resultaten oplevert. In ons eerste overzicht tellen we uit tot welke jaren we geraken na de 7 en de 62 zeventallen, gebruikmakend van het normale kalenderjaar, telkens uitgaand van een van de besluiten van de Perzische vorsten: De drie uitgangspunten 7 zeventallen 49 jaar 62 zeventallen 434 jaar 1 zevental 7 jaar
539 of 537 490 of 488 56 of 54 v.C.
459-8 of 458-7 410-9 of 409-8 25-26 of 26-27 n.C.
445 396 39n.C.
In het tweede overzicht doen we hetzelfde, maar nu rekenend met het vaak gebruikte profetisch jaar van 360 dagen: De drie uitgangspunten 7 zeventallen 49 jaar 62 zeventallen 434 jaar 1 zevental 7 jaar
539 of 537 489 of 486 63 of 61 v.C.
459-8 of 458-7 409-8 of 408-7 18-19 of 19-20 n.C.
445 395 32n.C.
Na de 62 zeventallen moeten we in de tijd van Jezus geraken. Immers een Gezalfde wordt erna uitgeroeid zonder oordeel of schuld. We accepteren daarvoor voorlopig in het eerste schema 25-6 of 26-7 en in het tweede schema 32. Methodisch gezien heeft de eerste oplossing de voorkeur, omdat daarin gewerkt wordt met een gewoon jaar. Men mag veronderstellen, dat God de zaken eerder wil duidelijk maken dan onduidelijk maken.
Ook blijft de vraag bestaan, wie de 'gezalfde en vorst' is na de eerste 7 zeventallen. Als we dan bij de oplossing kijken van 25-6 of 26-7, zien we de eerste periode eindigen rond 409 v.C. Bij de oplossing van 32 zien we het eind van de eerste periode in 395. In 395 zien we geen persoon die in aanmerking zou kunnen komen voor de betiteling "gezalfde en vorst". Omstreeks 409 was Nehemia actief. Deze had een hoge politieke functie. Dus de betiteling "vorst" past. In het volgende hoofdstuk zullen we zien, dat Nehemia inderdaad een periode (niet noodzakelijkerwijs deze periode!) afsloot. We kunnen bij de afsluiting van het gedeelte over de mogelijke bedoelde periodes concluderen, dat de oplossing met als uitgangspunt 459-8 of 458-7 zowel voor de identificatie van de gezalfde en vorst als voor die van de onschuldige gezalfde de beste mogelijkheden biedt. Bovendien kent zij het voordeel van de natuurlijke telling van jaren. Ten derde is het besluit uit Artachsasta's 7e jaar inderdaad het eerste besluit van een Perzische vorst betreffende Jeruzalem zelf en niet alleen betreffende de tempel. _____________ 1 E.J. Bickerman, Chronology of the Ancient World, London 1968, p. 24 vv.
29 Nehemia als einde van een periode De afsluiting van het Oude Testament door Nehemia In een uiterst belangrijk artikel (1) in een Duits tijdschrift, waarvan een bewerking is verschenen in de jubileumbundel van het Bijbelinstituut België te Heverlee (2) heeft professor Koorevaar van de Evangelische Theologische Faculteit in Heverlee duidelijk gemaakt, dat de canon van het Oude Testament is afgesloten onder leiding van Nehemia. De boeken Kronieken, oorspronkelijk één geheel, waren geschreven als samenvatting, afsluiting en verzegeling van het Oude Testament. Zoals bekend staat Kronieken in de Joodse bijbels als laatste bijbelboek. Koorevaar dateert Kronieken rond 425-20 (3). Hij verwijst daarvoor naar 1 Kronieken 9: 17-18 en Nehemia 12: 25-26, waar blijkt, dat Sallum een tijdgenoot was van het in de Bijbel vermelde optreden van Ezra en Nehemia, dus rond 460. Ik denk, dat we wat meer kunnen preciseren. In 1 Kronieken 6: 15 vinden we het eind van een lijst van hogepriesters die zich uitstrekt tot de ballingschap: En Josadak ging mee, toen Jahweh (de bewoners van) Juda en Jeruzalem liet wegvoeren door Nebukadnezar. Nehemia 12: 10 biedt een vervolg, want we weten uit de bijbelboeken van na de ballingschap, dat Jesua of Jozua de zoon van Josadak was (4): Jesua nu verwekte Jojakim; Jojakim verwekte Eljasib; Eljasib verwekte Jojada; Jojada verwekte Jonatan; Jonatan verwekte Jaddua. De generatie van Jojada viel gelijktijdig met de gebeurtenissen die in Nehemia 13 verteld worden. We lezen immers in dat hoofdstuk Een van de zonen van Jojada, de zoon van de hogepriester Eljasib, was schoonzoon van de Choroniet Sanballat. Daarom joeg ik hem van mij weg. (vers 28). Nehemia 13 gaat over gebeurtenissen uit het 32e jaar van Artachsasta (vers 6). Dit is 4332 voor Christus. We weten niet, hoe oud Jonatan in die tijd was. Zijn zoon Jaddua kan dus hogepriester zijn geweest tussen de - laten we zeggen - 15 en 30 jaar daarna, dus rond 415-400. 1 Kronieken 3: 17-24 lijkt echter verder te gaan dan Nehemia's tijd. De Jechonja aan het begin is de koning van Juda die door Nebukadnezar afgezet is: De zonen van Jechonja waren: Assir en zij zoon Sealtiël; voorts Malkiram, Pedaja, Senassar, Jekamja, Hosama en Nedabja. De zonen van Pedaja: Zerubbabel en Simi. De zonen van Zerubbabel: Mesullam en Chananja (en hun zuster was Selomit), verder Chasuba, Ohel, Berekja, Chasadja, Jusab-Chesed, vijf. De zonen van Chananja waren Pelatja en Jesaja. Diens zoon was Refaja, diens zoon Arnan, diens zoon Obadja en diens zoon
Sekanja. De zonen van Sekanja: Semaja. En de zonen van Semaja: Chattus, Jigal, Bariach, Nearja en Safat, zes. De zonen van Nearja: Eljoënai, Chizkia en Azrikam, drie. En de zonen van Eljoënai: Hodawjahu, Eljasib, Pelaja, Akkub, Jochanan, Delaja en Anani, zeven. Als we 30 jaar rekenen voor een generatie, komen we met deze lijst tot ongeveer 300 v.C. Noordtzij (5) laat echter op twee punten zien, dat de tekst mogelijk bedorven is: a. Er bestaan varianten tussen de handschriften. b. Chattus was een tijdgenoot van Ezra. Trouwens iedere bijbellezer kan zien, dat iets niet in orde is: Het woord "zes" laat zien, dat betreffende de zonen van Semaja er een overschrijffout is: er zijn er maar vijf genoemd. Hetzelfde geldt voor "vijf" aan het eind van Zerubbabels zonen: er staan zeven namen. In een eerder artikel van mijn hand (6) was ook al gebleken, dat in een genealogie gemakkelijk overschrijffouten voorkomen. In de tekst die Noordtzij noemt als bewijs voor punt b (7), is Chattus inderdaad een nakomeling van het koninklijk geslacht. Het is duidelijk, dat we dan na Ezra nog 2 generaties genoemd zien in 1 Kronieken 3. De vraag is: "Wat bedoelen we met na Ezra? In Ezra 8 vinden we een opsomming van familiehoofden die met Ezra opgetrokken zijn uit Babel, in 459-457 dus. Chattus was familiehoofd. Hij was dus al wat ouder. Twee generaties verder geraak je dan niet 60 jaar verder, omstreeks 400, maar iets dichterbij, laten we zeggen ergens tussen 415 en 405. Alle gegevens die tot hier besproken werden, wijzen op een afsluiting van de canon van het Oude Testament tussen 415 en 405/400. 409, het jaar dat we boven aanhaalden als het vermoedelijke eind van de eerste periode van jaarweken, valt hierbinnen. Dat betekent, dat Nehemia chronologisch bekeken gezien kan worden als de gezalfde en vorst die de eerste periode van zevens afsloot. ________________ 1 H.J. Koorevaar, Die Chronik als intendierter Abschluß des alttestamentlichen Kanons, Jahrbuch für Evangelikale Theologie 11, 1997, p. 42 vv. 2 H.J. Koorevaar, De afsluiting van de canon van het Oude Testament, in P. Nullens (red.), Dicht bij de Bijbel, Heverlee 1997, p. 63 vv. 3 In het Duitse artikel op p. 55, in het Nederlandstalige opstel op p. 85. 4 Haggai 1: 1, Zacharia 6: 11 5 A. Noordtzij, De boeken der Kronieken I (serie Korte Verklaring), Kampen 1957 2, bij de betreffende tekst. 6 A. Dirkzwager, 400 jaar in andermans land, www. ...... 7 Ezra 8: 2
30 Chronologie van Jezus Jezus' geboorte Dionysius Exiguus heeft bij het berekenen van de christelijke jaartelling een fout gemaakt. Jezus is in ieder geval geboren vóór het sterven van Herodes, dat plaatsvond in het voorjaar van 4 voor Christus. Er moet bovendien tijd genoeg zijn geweest voor de "wijzen" uit het Oosten om van Herodes in Jeruzalem naar Bethlehem te reizen. Dit is niet ver. Maar Herodes zal ook een tijdje gewacht hebben, voordat hij concludeerde, dat de "wijzen" niet terugkwamen. Verder weten we ook niet, hoeveel tijd verlopen is tussen Jezus' geboorte en het bezoek van de "wijzen". Voor de zekerheid laat Herodes de kinderen van 2 jaar en jonger vermoorden (1). Hoe kan een soldaat in volle actie zien, of een baby 1 of 2 jaar oud is? Hij heeft geen tijd om daarover na te denken. Herodes zal de marge dus ruim genomen hebben. Tenslotte kan er ook nog tijd verlopen zijn van de kindermoord tot de dood van Herodes. In ieder geval zal Jezus niet geboren zijn tussen Pasen van het jaar 6 voor Christus en Pasen van 5 voor Christus. Jezus zou dan 12 jaar geweest zijn tijdens het paasfeest van 8 na Christus. In dat jaar is het paasfeest in Jeruzalem zwaar verstoord door Samaritanen (2). In het verhaal over Jezus' belevenissen in Jeruzalem ter gelegenheid van het paasfeest van het jaar waarin hij 12 jaar was (3), lezen we niets over abnormale gebeurtenissen. Er is eerder sprake van een ontspannen sfeer, waarin de kinderen op zekere afstand van hun ouders konden reizen. Het lijkt ook niet logisch, dat Jezus voor het paasfeest van 6 voor Christus zou geboren zijn: we komen dan in problemen met de gegevens van het volgende onderdeel van deze studie. Het is niet verstandig gebruik te maken van de gegevens over de inschrijving en Quirinius (4). De beschikbare gegevens brengen zoveel onzekerheden met zich mee, dat het beter is van de hierboven beschreven feitelijkheden uit te gaan en daarmee te proberen de gegevens rond Quirinius en de inschrijving te lijf te gaan. Dit is echter geen stof voor deze studie. De ster van Bethlehem Over het astronomisch verschijnsel dat de ster van Bethlehem vormt, is al veel geschreven. Overtuigend is een recente studie van Mark Kidger, een astronoom die werkzaam is op Tenerife. We gaan hier af op een Engels artikel en een reeks Spaanse artikelen die te raadplegen waren op internet (5). Kidger noemt volgende verschijnselen: In 7 voor Christus drie conjuncties van Jupiter en Mars. In 6 voor Christus de verdwijning en het herverschijnen van Jupiter. In 5 voor Christus een nova (een onverwacht verschijnende zeer heldere "ster"). Dit laatste fenomeen wordt overgeleverd door antieke Chinese en Koreaanse sterrenkundigen. De nova verscheen eind maart en zou minstens 70 dagen te zien zijn geweest. De verschijnselen van 7 en 6 zouden gezien zijn als voorteken over de geboorte van een koning, terwijl de nova duidelijk maakte, dat er toch wel een zeer belangrijke koning geboren was. De verbinding met de Joden moeten de astronomen-astrologen
geconcludeerd hebben uit de plaats waar de verschijnselen zich voordeden aan de hemel. De nova verscheen eerst bij het opgaan van de zon. We lezen namelijk in het relaas dat de "wijzen" aan Herodes deden We hebben zijn ster gezien en tèi anatolèi. Mattheus 2: 2 In de NBG-vertaling zijn de aangehaalde Griekse woorden vertaald met "in het Oosten". Dit is mogelijk, maar in vers 1 had Mattheus voor "het Oosten" een ietwat andere term (apo anatoloon, meervoud dus) gebruikt. Kidger kiest m.i. terecht voor het meer gebruikelijke en meer voor de hand liggende "bij de opgang". Merkwaardig is, dat ruim twee maanden later de nova door de verplaatsing van de aarde die inmiddels plaatsgevonden had, in het zuiden te zien moet zijn geweest. Wie van Jeruzalem naar het zuiden reist, komt in Bethlehem. Zo wees de ster de "wijzen" de weg. Kidger concludeert, dat de wijzen dus zo'n 70 dagen na eind maart/begin april Jezus kwamen huldigen in Bethlehem. Toch kiest hij voor Jezus' geboorte een datum niet te lang na begin april. Ik ben echter geneigd de geboorte van Jezus te stellen in mei of juni van het jaar 5 v.Chr. Het bijbelse verhaal maakt niet de indruk, dat lange tijd verliep tussen de geboorte en de komst van de "wijzen". Bovendien meldt Kidger ook (6), dat Clemens van Alexandrië in 194 als data voor Jezus' geboorte noemde 18 november, 19/20 april en 20 mei. Epiphanius, anderhalve eeuw later, noemde 6 januari voor de geboorte en 20 mei voor de ontvangenis, met 21 mei en 20 juni als alternatieven - alle drie biologisch nogal moeilijk. Het klimaat zou verder in Bethlehem het verblijf 's nachts in de open lucht met kuddes alleen toelaten in maart, april en mei. Onder die omstandigheden kies ik met voorzichtigheid voor 20 mei in 5 voor Christus als de dag van Christus' geboorte. De datum van Jezus' lijden en opstaan In de verslagen over Jezus' lijden staat een opmerking die, voor zover ik weet, niet chronologisch uitgebuit wordt: Omdat het voorbereidingsdag was, vroegen de Joden aan Pilatus om de lichamen niet aan het kruis te laten - de dag van die sabbat was groot -, dat men hun benen zou breken en hen wegnemen. Johannes 19: 31 In de Joodse godsdienstige kalender vinden we vóór het Paasfeest een sabbat aangeduid als "Grote Sabbat" (sjabat ha-gadol). Het is de laatste sabbat vóór het Paasfeest. Dit brengt met zich mee, dat Jezus op donderdag de paasmaaltijd gebruikte vóór het eigenlijke Paasfeest, "te vroeg" dus. www.aish.com/literacy/reference/AishLuach_(Luach_means_-Calendar-_in_Hebrew).asp levert een computerprogramma dat toelaat om de Joodse kalender te raadplegen van jaar tot jaar. Wanneer we daarmee de jaren 27 tot 33 na Christus raadplegen en daarin telkens de periode rond Pasen opzoeken, voldoet alleen het jaar 29 aan hetgeen juist besproken is:
de Grote Sabbat als de zaterdag (14 Nisan) voorafgaand aan het Paasfeest (15 Nisan) op zondag. Jezus stierf dan op vrijdag 13 Nisan. Hij heeft dan met zijn leerlingen op een ongebruikelijke dag, op 12 Nisan, de Joodse paasmaaltijd gebruikt. In onze kalender is 13 Nisan in het jaar 29 15 april. De dag van Jezus' opstanding is 17 april. Vasten van de Eerstgeborenen Op de Joodse godsdienstige kalender vermeldt bij 12 Nisan in 29, de dag waarop Jezus de paasmaaltijd gebruikte, Vasten van de Eerstgeborenen. Dit "feest" is niet zo bekend. Het herinnert aan het feit, dat de Joodse eerstgeborenen bij de exodus overleefden, terwijl de Egyptische gedood werden door een engel. Eigenlijk betreft dit vasten dus Pasen zelf, maar Pasen moet als feestelijke dag gevierd worden. Vandaar, dat deze vastendag vóór Pasen gevierd wordt. Wanneer de dag vóór Pasen op sabbat valt, valt de vastendag op donderdag. Die Joodse eerstgeborenen zouden zich voor God vernederd hebben en daardoor het lot van de Egyptenaren ontlopen hebben. De eerstgeborenen van elk gezin vasten daarom om tot uitdrukking te brengen, dat zij zich vernederen onder het juk van Gods souvereiniteit. Jezus koos dus een zeer gepaste dag voor de paasmaaltijd met zijn leerlingen. Hij, de Eerstgeborene van de Vader, vernederde zich onder het juk van het plan van God om de redding van de mensheid op zich te nemen. Tegelijkertijd vormde hij de vastendag om tot een feestdag, doordat Hij met zijn leerlingen het avondmaal vierde alsof Hij al overwonnen had. Daarmee bracht Hij een ander aspect van Pasen naar deze dag over. Feesten vermeld door Johannes Johannes noemt in zijn evangelie een aantal feesten: - Johannes 2: 13 een Paasfeest - Johannes 5: 1 een feest waarbij men opgaat naar Jeruzalem, dus Pasen, Pinksteren of Loofhuttenfeest - Johannes 6: 4 een Paasfeest - Johannes 7: 2 een Loofhuttenfeest - Johannes 10: 22 een Chanoekahfeest - Johannes 12: 1 het Paasfeest van Jezus' sterven en opstanding in 29 Als we terugrekenen vanaf het laatstgenoemde feest, krijgen we - Johannes 2: 13 een Paasfeest, namelijk van 26 of 27, afhankelijk van de keuze bij Johannes 5: 1 - Johannes 5: 1 een feest waarbij men opgaat naar Jeruzalem, dus Pasen, Pinksteren of Loofhuttenfeest: . ofwel Pasen van 27 Johannes 2: 13 betreft dan het jaar 26 . ofwel Pinksteren of Loofhuttenfeest van 26 of van 27 - Johannes 6: 4 het Paasfeest van 28 - Johannes 7: 2 het Loofhuttenfeest van 28 - Johannes 10: 22 het Chanoekahfeest van 28 - Johannes 12: 1 het Paasfeest van Jezus' sterven en opstanding in 29
Om te kiezen uit genoemde mogelijkheden moeten we gegevens rond het begin van Jezus' optreden chronologisch bekijken. Chronologie van Jezus rond 26 en 27 In Lucas 3: 1-2 lezen we In het 15e jaar van de regering van keizer Tiberius, …. kwam Gods woord tot Johannes, de zoon van Zacharias in de woestijn. Kort erop doopte hij Jezus. In Lucas 3: 23 lezen we daarna En Jezus was zelf, toen hij begon, ongeveer 30 jaar, … De meest gebruikte oplossing is, dat in het land Israël destijds de Syrische telling van regeringsjaren voor de keizer gebruikt werd (7). Hierin begon het tweede jaar van een keizer op het eerste nieuwjaarsfeest in zijn regering, dat volgens de kalender van Antiochië op 1 oktober viel. Tiberius volgde Augustus op na diens dood op 19 augustus 14. Hij begon dus zijn tweede regeringsjaar op 1 oktober 14. Tiberius' 15e jaar begon in dat systeem op 1 oktober 27. Als Jezus, zoals hierboven uiteengezet is, geboren is tussen Pasen en -laten we zeggenhet eind van het jaar 5 voor Christus, werd Hij in de loop van 27 na Christus 31 jaar. Hij was dus bij het begin van zijn optreden ongeveer 30 jaar, precies zoals Lucas aangeeft. Er is echter nog een mogelijkheid. Tiberius is al voor Augustus' dood bij de regering betrokken geweest. Zijn "eerste jaar" kan dus ook vóór 19 augustus 14 begonnen zijn. De teksten die daarover handelen geven eerst samen het volledige beeld: Velleius Paterculus schrijft (II 121 3) ..... hebben de Senaat en het Romeinse volk, op voorstel van zijn vader, per decreet aanvaard, dat hij [Tiberius, A.D.] een gelijke bevoegdheid zou hebben in alle provincies en over alle legers. Suetonius, Leven van Tiberius (paragraaf 26), laat zien, dat genoemde feiten kort voor de dood van Augustus plaatsvonden: En niet veel later is hij naar Illyrië vertrokken, nadat door de consuls een wet was voorgesteld, dat hij de provincies samen met Augustus zou besturen en samen met hem een census zou houden. Hij is onmiddellijk van die reis teruggeroepen en trof Augustus al verzwakt maar nog ademend aan ... Een census is een in principe vijfjaarlijkse inschrijving van Romeinse burgers. De genoemde census wordt vermeld in de Fasti Ostienses (8). Bij het jaar 14 lezen we daar Augustus voor de derde keer en Tiberius hielden een census. Ingeschreven zijn van de Romeinse burgers 21.9xx personen. Op 19 augustus stierf Augustus. Ik schreef 21.9xx personen (21 duizend negenhonderd en nog een aantal), omdat de tekst juist op deze plaats een lacune heeft.
Hier blijkt dus, dat de census afgelopen was vlak voor het vertrek naar Illyrië, dat vlak voor de dood van Augustus viel. De volgende tekst bevestigt deze visie. Cassius Dio (LVI 28 1) geeft bij de feiten een nauwkeuriger datering: Toen Lucius Munatius en Gaius Silius als consuls waren aangesteld, aanvaardde Augustus met tegenzin de vijfde tienjarige periode als staatshoofd en gaf hij aan Tiberius opnieuw de bevoegdheid van volkstribuun. Augustus geldt voor ons als keizer, maar het keizerschap was in zijn dagen iets nieuws. De Romeinen hadden aan het begin van hun geschiedenis koningen gekend, maar afkeer van de monarchie was bij hen daarna diep geworteld. Augustus deed daarom verscheidene dingen om te laten uitschijnen, dat hij geen monarch was. Zo bestond zijn keizerschap formeel uit een opeenstapeling van ambten die men onder de republiek al kende. Het consulaat bekleedde hij van jaar tot jaar. Ook was hij voortdurend volkstribuun, maar hij liet zich deze macht telkens maar voor een periode toekennen. Cassius Dio bericht in de aangehaalde tekst over zo'n vernieuwing van het keizerschap. De tegenzin waarover hij schrijft, was te wijten aan de moeheid van Augustus aan het eind van zijn leven. Aan Tiberius wordt het ambt van volkstribuun toegekend. Dit ambt gold als het voornaamste republikeinse ambt dat de basis vormde van het keizerschap. Cassius Dio geeft ook een duidelijke datering. De consuls die hij noemt zijn die van het jaar 13. Dat hij Tiberius opnieuw als volkstribuun liet aanstellen wijst op het feit, dat Tiberius al eerder verregaande bevoegdheden had verkregen. Momenteel worden bij belangrijke gebeurtenissen speciale postzegels uitgegeven of munten van 2 euro geslagen om dit feit onder de aandacht van het publiek te krijgen. Destijds gebeurde dat ook met munten. Uitgerekend in het jaar 13 of 14 werden munten geslagen met aan de ene zijde Augustus en aan de andere zijde Tiberius. Een variant uit hetzelfde jaar was die welke Tiberius afbeeldt op een vierspan. Van beide munten was kennelijk het doel de nieuwe positie van Tiberius bekend te maken. Conclusie van dit gedeelte over Tiberius: men kan Tiberius regeringsjaren geteld hebben sinds 13. Zeker is dat mogelijk in de provincies, omdat Tiberius' nieuwe bevoegdheid zeker de provincies betrof. Tiberius' 15e regeringsjaar viel dan al in 26, waardoor ook het Paasfeest van Johannes 2: 13 inderdaad in Tiberius' 15e jaar viel.
Sabbatsjaren en jubeljaren Het zal de lezers niet onbekend zijn, dat de Joden volgens de oudtestamentische voorschriften (Leviticus 25: 1 vv.) eigenlijk sabbats- en jubeljaren moesten houden. Het is de verdienste van Robert De Telder, dat hij aandacht heeft gevraagd voor de telling van deze jaren in verband met de chronologie (9). Na 6 gewone jaren was er een sabbatsjaar. Na 7 groepen van 7 jaren (dus telkens 6 gewone jaren en 1 sabbatsjaar) was er een jubeljaar. Hierbij rijst een reeks vragen: - Was dit jubeljaar een jaar dat apart geteld werd, dus een echt 50e jaar? - Of was dit "50e jaar" eigenlijk hetzelfde jaar als het 1e jaar van de volgende reeks? - Of was er een ander verband tussen het 49e, het 50e en het 1e jaar? Deze mogelijkheden worden hier niet zomaar geopperd. Er wordt over dit punt verschillend gedacht. Wanneer we de zaak vanuit de praktijk benaderen, komen we terecht bij Flavius Josephus. In zijn editie van de Joodse Geschiedenis van deze schrijver maakt Ralph Marcus een aantal belangrijke opmerkingen (10). Allereerst wijst hij erop, dat volgens Josephus (11) een sabbatsjaar begon na de dood van Simon de Maccabeeër in februari 135. Joodse jaren kunnen geteld worden volgens het godsdienstige jaar, dat in maart begon, of volgens het burgerlijke jaar, dat in september begon. Strikt genomen moeten Joodse jaren, evenals de Perzische, dus aangeduid worden met twee jaartallen, omdat ze telkens gedeeltelijk binnen twee van onze jaren vallen. Dus is het Joodse jaar 135-134 een sabbatsjaar, of we nu van maart of van september moeten tellen: maart en september 135 vallen beide na februari 135. Verdere sabbatsjaren die Josephus noemt, zijn 163-162, 156-155, 149-148 en 142-141. Tenslotte bestaat er onenigheid over de vraag, of een later sabbatsjaar viel in 38-37 of in 37-36 (12). De inname van Jeruzalem door Herodes en Sossius in de zomer van 37 zou namelijk in een sabbatsjaar vallen. Dit sabbatsjaar kan niet in 38-37 vallen. Wanneer we vanaf 135-134 doortellen met periodes van 7 jaar, is 37-36 opnieuw een sabbatsjaar. Tegelijk blijkt iets belangrijks: er worden onophoudelijk periodes van 7 jaar geteld, ook als er meer dan 49 jaar tussen liggen. Dit betekent, dat op een of andere manier het jubeljaar niet als 50e jaar werd geteld. Ik schrijf duidelijk 'geteld', omdat de Bijbel (13) het jubeljaar wel duidelijk het 50e jaar noemt. Het is mogelijk, dat het jubeljaar tegelijk het 50e jaar van de ene reeks was en het 1e van de volgende reeks. Het is ook mogelijk, dat het sabbatsjaar begon in maart en het jubeljaar niet. Het is wel duidelijk, dat het jubeljaar begon tijdens het loofhuttenfeest (14) op de 10e dag van de 7e maand (die in september-oktober viel). Dat deze maand in Leviticus 25 de zevende maand genoemd wordt, laat zien, dat de telling van de sabbatsjaren, waarover juist daarvoor werd gehandeld, gewoon aan het begin van de eerste maand van het jaar begon. Leviticus rekent met het godsdienstige jaar, dat in maart begon in de 1e maand. We krijgen dus volgend schema:
ONS JAAR m s
m
JOODS JAAR 48e jaar
s
m
sabbatsjaar jubeljaar
s 1 e jaar
m
s 2e jaar
eerste zaaiing (Leviticus 25: 22)
We keren terug naar de kwestie van de keuze tussen 38-37 en 37-36. De inname van Jeruzalem viel de zomer van 37 in een sabbatsjaar. Begon het sabbatsjaar in septemberoktober, dan moesten we het jaar 38-37 als sabbatsjaar accepteren. Wanneer het sabbatsjaar begon in maart, zoals we hiervoor duidelijk gemaakt hebben, dan viel het sabbatsjaar van maart 37 tot maart 36, precies zoals de opeenvolging van periodes van 7 jaar vereist. De rabbijnen Dit klinkt alles zeer plausibel, maar in de Talmud vinden we gegevens over het sabbatsjaar, die tegen deze theorie ingaan. In het traktaat Moëd katan (15) vinden we de vraag behandeld, wanneer men in het jaar vóór het sabbatsjaar moest ophouden met ploegen. Het blijkt, dat men het niet eens was, maar dat sommigen wilden, dat men stopte met Pasen en anderen met Pinksteren. Dit maakt duidelijk, dat het sabbatsjaar, althans in de periode van de Talmud, niet begon in maart, maar bij het burgerlijk nieuwjaarsfeest van september. Dit betekent, dat er twee oplossingen bestaan: a het sabbatsjaar begon oorspronkelijk in maart, maar het begin is later verplaatst naar september b het sabbatsjaar begon op de 1e dag van de 7e maand en het jubeljaar op de 10e dag van dezelfde maand. Jezus en de jubeljaren Hoe het ook zij met het begin van de sabbatsjaren, het is duidelijk, dat het jubeljaar niet geteld werd als een extra 50e jaar. We mogen doortellen met reeksen van 7 of 49 jaar. Tellen we door in het systeem van Josephus, dan is 27-28 na Christus opnieuw een sabbatsjaar. Dit sabbatsjaar begon in maart of in september van 27. Was er een jubeljaar, dan begon dit op het loofhuttenfeest van 27. Dit geeft veel reliëf aan een uitspraak van Jezus: Hij opende het boek en vond de plaats waar geschreven staat: De Geest van de Heer is op Mij, omdat Hij Mij gezalfd heeft om aan armen een blijde boodschap te verkondigen. Hij stuurde Mij om aan gevangenen vrijlating te verkondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen in vrijheid weg te zenden
en het aangename jaar van de Heer te verkondigen. Hij sloot het boek, gaf het aan de dienaar en ging zitten. De ogen van iedereen in de synagoge keken Hem aan. Toen begon Hij met de woorden: "Vandaag is deze (boodschap van de) Schrift voor uw ogen vervuld". Lucas 4: 17-21 Vrijlating en vrijheid zijn termen die bij een jubeljaar passen (16). Wanneer sprak Jezus deze woorden uit? Zojuist citeerden we verzen over de gebeurtenis in de synagoge van Nazareth. Bij dezelfde gelegenheid sprak Jezus ook de bekende woorden, dat een profeet niet geëerd is in zijn vaderstad (17). In Johannes 4: 44 lezen we Want Jezus zelf had getuigd, dat een profeet in zijn eigen stad geen eer ontvangt. Jezus' uitspraak gaat dus vooraf aan de gebeurtenissen uit Johannes 4. Wanneer we Johannes 4 situeren tussen de feesten waarover we schreven, zien we, dat Jezus de woorden over het Loofhuttenfeest sprak tussen het feest van Johannes 2: 13, het Paasfeest van 26 en het feest van Johannes 5: 1 (Pinksteren of Loofhuttenfeest van 26 of van 27). Een situering tegen het Loofhuttenfeest van 27 ligt het meest voor de hand. Paulus' bekering De chronologie van Paulus bevestigt onze visie. Paulus is tijdens het sterfjaar van Herodes Agrippa I in 44 in Jeruzalem (18) en dit is 14 jaar na zijn bekering (19). Hij is dus bekeerd in 30. Inderdaad lijkt er enige tijd verlopen te zijn tussen Pinksteren (in 29 dus) en Paulus' bekering. ______________________ 1 Mattheus 2: 16 2 Flavius Josephus, Joodse Geschiedenis XVIII 29-30 3 Lucas 12: 41 vv. 4 Zie voor een overzicht over de problemen bijvoorbeeld E. Gabba, Iscrizioni greche e latine per lo studio della Bibbia, zonder plaats (uitg. Marietti) 1958, p. 52 vv. 5 www.iac.es/galeria/mrk.. Kidger heeft ook een boek geschreven The Star of Bethlehem, Princeton 1999, wat ik nog niet heb gezien. 6 La primera Navidad, www.iac.es/galeria/mrk/Navidad.htm. 7 Bickerman, a.w., p. 66 8 V. Ehrenberg - A.H.M. Jones, Documents illustrating the Reigns of Augustus & Tiberius, Oxford 19552, p. 40 9 De Telder en ik hebben al vele jaren regelmatig contact over chronologische kwesties, al verschillen wij ook vaak van mening. De zaak van de sabbats- en jubeljaren hebben we uitvoerig besproken. De identificatie van diverse sabbats- en jubeljaren is van De Telder, het verband tussen deze jaren en het begin van Jezus' optreden van mij. Tenslotte is de hele kwestie opgenomen in R. De Telder, Kronos, Sliedrecht 2000, p. 10 vv. en op vele andere pagina's. 10 R. Marcus, Josephus VII, serie Loeb Classical Library, London - Cambridge Mass. 1961, p. 196 v. noot a 11 Joodse Geschiedenis XIII 234 12 Marcus, a.w. p. 694 v., noot a
13 Leviticus 25: 10 14 Leviticus 25: 9 15 Bijvoorbeeld R. Mayer, Der Talmud, München 1999 (= 1963 / 1980), p. 328 vv. 16 Leviticus 25: 10 17 Lucas 4: 24 18 Handelingen 11: 30 en 12: 20-25 19 Galaten 2: 1. Zowel de 3 jaar uit Galaten 1: 18 als deze 14 jaar zijn geteld vanaf Paulus' bekering. Voor 17 jaar (de som van 3 en 14) is er geen ruimte tussen het sterfjaar van Herodes (44 na Christus) en Jezus' opstanding in 29.
31 Wie is de uitgeroeide gezalfde? We zijn na de 62 zeventallen tot het jaar 26 geraakt. In de tekst van Daniël staat En na de 62 "zevens" zal een gezalfde worden uitgeroeid, terwijl er niets tegen hem is. En het volk van een vorst die komen zal, zal de stad en het heiligdom te gronde richten, maar zijn einde zal zijn in de overstroming. Er staat niet, hoe lang na het eind van de 62 zeventallen de gezalfde wordt gedood. Het kan onmiddellijk zijn en dat is wat men het eerst vermoedt. Toch wordt ook gesproken over de verwoesting van stad en heiligdom en die gebeurde, zoals bekend in 70. Het kan dus ook zijn, dat de gedode gezalfde eerst later valt dan 26. De vraag is dan echter, waarom de periode dan uitgerekend na 62 zeventallen stopt en niet later: er moet een gebeurtenis plaatsvinden onmiddellijk na de 62 zeventallen. De gezalfde die kort na 26 gedood wordt, is Johannes de Doper. De vraag die dus beantwoord moet worden, luidt: waarom kijken we naar Johannes de Doper als afsluiting van het tweede tijdperk? De vraag kan beter anders gesteld worden: op welk punt vormt Johannes een afsluiting van een tijdperk? De vraag stellen komt neer op de vraag oplossen: De wet en de profeten gaan tot Johannes. Van toen af wordt Gods koningschap als blijde boodschap verkondigd … Lucas 16: 16 "Wet en profeten" is een nieuwtestamentische uitdrukking om het Oude Testament aan te duiden. Het optreden van Johannes de Doper sloot dus de oudtestamentische bedeling af. We hebben dientengevolge inderdaad opnieuw te doen met een afsluiting. Het eerste zevental eindigde met de afsluiting van de oudtestamentische canon, na de 62 zeventallen eindigt de hoofdgeldigheid van het Oude Testament. Bij de blijde boodschap van Gods koningschap hoort de verzoening van de ongerechtigheid en het brengen van eeuwige gerechtigheid (Daniël 9: 24). Het is duidelijk, dat het laatste zevental in de eindtijd valt. Ook in de droom van Nebukadnezar en in de droom van Daniël over de 4 dieren (1) springt de profetie over van de Romeinse tijd naar de eindtijd. Het zal duidelijk zijn, dat het eind van dit 70e zevental ook een afsluiting vormt: de afsluiting van de periode van "Zalig zij die niet zien en toch geloven" (2). _____________________ 1 Daniël 2 en 7 2 Vergelijk hoofdstuk XX over het Johannesevangelie.
32 De aanwezigheid van de tempel als belangrijke omstandigheid Op zeker moment in dit onderzoek maakte professor Koorevaar mij duidelijk, dat hij 458 als uitgangspunt van de telling minder waarschijnlijk vond. Het gaat in dat jaar, zo schreef hij mij, om een bevel waarbij de bouw helemaal geen aandacht krijgt. Wanneer hij gelijk heeft, kunnen we altijd nog een andere oplossing zoeken. De lezer kan natuurlijk ook na lezing van mijn hele studie besluiten, dat toch de hiervóór gepresenteerde oplossing aanvaardbaarder is. Het laatste zevental begint in de eindtijd Zoals al eerder duidelijk gemaakt is, moeten we het laatste zevental in de toekomst, in de eindtijd, situeren. Een zwak punt, zo schreef professor Koorevaar mij ook, is het feit, dat tussen de verwoesting van de tempel in 70 en de eindtijd de vervulling van de profetie stilligt. Dit stilliggen wordt meestal verdedigd met de visie, dat de Joden sinds zij Jezus niet als Messias aanvaardden, het evangelie in het algemeen niet aangeboden krijgen (1). Eerst in de eindtijd krijgen zij het aanbod opnieuw (2). Omdat de profetie uit Daniël 9 betrekking heeft op het Joodse volk en Jeruzalem, loopt de tijd van de 70 "jaarweken" zoals die te vinden is in deze profetie, nu, tussen Pinksteren 29 en de eindtijd dus, niet. Als de Joden om hun afwijzing van Jezus de huidige periode die buiten de "jaarweken ligt, inluidden, dan is er een probleem: bij welke gebeurtenis en dus ook wanneer is de telling stilgevallen? Welk feit markeert het eind van de 'genadetijd' voor de Joden? We kunnen ons verschillende momenten voorstellen: a De afwijzende reactie op Jezus' opstanding en op de prediking van de apostelen door de Joodse leiders. b De bekering van de eerste heiden, Cornelius. c Paulus' woorden tot de Joden in Handelingen 28: Terecht heeft de Heilige Geest via de profeet Jesaja tegen uw voorouders gesproken: "Ga naar dit volk en zeg: 'Ge zult met uw gehoor horen en zeker niet begrijpen en al kijkend zult ge kijken en zeker niet zien. Want het hart van dit volk is vet geworden en met hun oren hebben ze met moeite gehoord en ze hebben hun ogen gesloten om met hun ogen niet te zien, met hun oren niet te horen, met hun hart te begrijpen, zich niet te bekeren en zich door Mij niet te laten genezen.'" Het moet u dus bekend zijn, dat deze redding van God naar de heidenen gestuurd is. Die zullen het ook horen! Handelingen 28: 25-27 Welke oplossing we ook kiezen, chronologisch krijgen we problemen. We hadden gezien, dat de 62 zeventallen eindigden in 26. Alle feiten die genoemd kunnen worden als markering van de afwijzing van Jezus door het Joodse volk liggen van enkele
tot vele jaren later. Een onderbreking van de telling van de "jaarweken" ligt voor de hand. Wat nog belangrijker is: na de 62 zeventallen is er eerst de dood van de gezalfde en vervolgens de verwoesting van Jeruzalem. Hoe je dit ook draait, het gaat om gebeurtenissen die niet in één jaar plaatsvonden, maar tussen 26 en 70. Eerst in 70 zijn stad en tempel verwoest, maar in het laatste zevental is de tempel er weer: de offers worden gestaakt. Het is dus onwaarschijnlijk, dat het laatste zevental aanvangt voor 70. In het laatste zevental is de tempel weer aanwezig. Het gaat dus over en periode die ook voor ons nog toekomst is. Belangrijk is, dat het kennelijk niet nodig is, dat de groepen zeventallen elkaar onmiddellijk opvolgen. De gebouwen van Jeruzalem als belangrijk principe van interpretatie De toestand van Jeruzalem en de tempel blijken belangrijk te zijn. In het laatst behandelde detail blijkt het verschil te maken, of de bouwwerken er staan of niet. Maar dit is ook verder in onze profetie het geval. Daniël had de profetie gekregen, omdat hij God herinnerd had aan de naderende afloop van een profetie over de duur van de ballingschap: …. in het eerste jaar van zijn koningschap lette ik, Daniël, in de boeken op het aantal jaren waarover het woord van Jahweh tot de profeet Jeremia gekomen was, dat Hij over de puinhopen van Jeruzalem 70 jaar zou laten verlopen. Daniël 9: 2 Wat er met de gebouwen van Jeruzalem en van de tempel aan de hand is, moet belangrijk zijn in het antwoord dat God geeft. En zo is het ook. Herbouwd, plein, gracht en verwoesting zijn opvallende woorden erin. Maar er is meer: Zeventig zeventallen zijn bepaald over je volk en je heilige stad, om de overtreding te voleindigen, de zonde af te sluiten, de ongerechtigheid te verzoenen en om eeuwige gerechtigheid te brengen, gezicht en profeet te bezegelen en iets allerheiligst te zalven. Daniël 9: 24 God geeft een totaalprogramma voor het volk en de stad. Dit moeten we blijven zien. De toestand van de gebouwen is enorm belangrijk, maar laten we hetgeen we lezen, niet reduceren tot dit alleen. Er bestaat namelijk een verband tussen de gebouwen en de geestelijke situatie van het Joodse volk. In 1 Koningen 8 wordt verteld, hoe Salomo de tempel inwijdde. Het hoogtepunt is ongetwijfeld het moment waarop Gods Heerlijkheid de tempel vervulde (vers 10-11). Als de hele plechtigheid gedaan is, verschijnt God aan Salomo en zegt daarbij: Maar indien gij u met uw zonen ooit van Mij afkeert en Mij niet volgt, mijn geboden en mijn inzettingen die Ik u voorgehouden heb, niet volbrengt, maar andere goden gaat dienen en je voor die neerbuigt, dan zal Ik Israël uitroeien van de bodem die Ik hun gegeven heb, en het huis dat Ik aan mijn naam geheiligd heb, zal Ik van Mij wegstoten, zodat Israël tot een spreekwoord en
een spotrede onder alle volken zal worden. Dit huis zal tot puinhopen worden. Ieder die eraan voorbijgaat, zal zich ontzetten en fluiten en zeggen: "Waarom heeft Jahweh zo aan dit land en aan dit huis gedaan?" Dan zal men zeggen: "Omdat zij Jahweh, hun God, die hun voorvaders uit het land Egypte had geleid, hebben verlaten, zich aan andere goden gehecht, zich voor die neergebogen en die gediend hebben - daarom heeft Jahweh al dit onheil over hen gebracht." 1 Koningen 9: 6-9 Het vertrek van Gods Heerlijkheid via de Olijfberg, zoals Ezechiël dat beschreef (vergelijk in deze studie hoofdstuk 22 "Het Lied van Mozes en Ezechiël"), de verwoesting van de tempel in 586 en de erop volgende ballingschap vormen een vervulling van deze aanzegging. Tegen deze achtergrond krijgt ook een andere tekst meer reliëf: En toen Hij [namelijk Jezus] van het tempelterrein vertrok, zei één van zijn leerlingen tegen Hem: "Meester, kijk, wat een stenen en wat een gebouwen!" Jezus zei tegen hem: "Zie je die grote gebouwen? Er zal beslist geen steen op de andere gelaten worden, die niet zal worden weggebroken." Marcus 13: 1-2 De geestelijke situatie van het Joodse volk zou dus met zich meebrengen, dat de verwoesting van de tempel opnieuw noodzakelijk zou worden. Jezus, ook God zijnde, zou vanaf de Olijfberg van de aarde vertrekken en de grote nieuwe ballingschap zou vanaf 70 beginnen. Op die Olijfberg zittend, houdt Jezus daarna zijn "rede over de laatste dingen". Op de Olijfberg komt Hij namelijk terug en dan geldt: Gaat rondom Sion en trekt eromheen, telt haar torens, Richt uw aandacht op haar voormuur, doorwandelt haar paleizen, opdat u het aan het volgende geslacht kunt vertellen: "Werkelijk, zo is God, onze God voor eeuwig en altijd; tot de dood toe zal Hij ons leiden". Psalm 48: 13-15 In de eindtijd vormt de aanwezigheid in pracht van de gebouwen op de Sion zo het bewijs van de goede geestelijke toestand van het Joodse volk (3). Buiten het kader van de zaken die in het vervolg aan de orde komen, maar niet te passeren als het gaat over verbanden in de Bijbel vormen de woorden waarmee de leerlingen op de Olijfberg reageren op Jezus' opmerking over de verwoesting van de tempel: Op de Olijfberg ging Hij zitten. Zijn leerlingen kwamen apart bij Hem. Ze zeiden: "Zeg ons eens: wanneer zal dat zijn en wat is het teken van uw komst en van de afsluiting van dit tijdperk?" Mattheus 24: 3
"Uw komst" - de leerlingen stellen een vraag over bekende woorden van de profeet Zacharia: Dan zal Jahweh uittrekken om tegen die volken te strijden, zoals Hij vroeger streed, in de tijd van de oorlog. Zijn voeten zullen op die dag staan op de Olijfberg die vóór Jeruzalem ligt aan de oostkant. Zacharia 14: 3-4 De leerlingen identificeren Jezus met Jahweh! _____________ 1 Vgl. Romeinen 11: 11 2 Vgl. Romeinen 11: 25 v. 3 Vergelijk A. Dirkzwager, Evangelie uit 19 psalmen, Kampen 1992, p. 64 v.
33 Welk woord tot herbouw? Een nieuw voorstel. In het voorafgaande hebben we ons beperkt. We hebben ons alleen afgevraagd wanneer een Perzische koning mogelijk een bevel tot herbouw heeft gegeven. De mogelijkheid moet ook onderzocht worden, of God over een woord van Zichzelf sprak. Er staat namelijk eigenlijk …. vanaf het uiten van het woord tot herstel en herbouw van Jeruzalem tot op een gezalfde, een vorst zijn het zeven zeventallen. Daniël 9: 25 "Woord" is inderdaad het gewone woord voor woord, maar het kan afhankelijk van de context allerlei speciale betekenissen krijgen, waaronder ook bevel. God zegt dus tegen Daniël, die komt met zijn vraag over de naderende afloop van de 70 jaar ballingschap - ofwel: Wacht tot binnenkort iemand het bevel tot herbouw geeft en na 49 jaar komt er een gezalfde en vorst. - ofwel: Wacht tot Ik het bevel laat uitgaan tot herbouw en na 49 jaar komt er een gezalfde en vorst. - ofwel: Tel vanaf het moment, dat Ik sprak over de herbouw 49 jaar en dan komt er een gezalfde en vorst die de zaak ter hand neemt. Tot hiertoe hebben we alleen rekening gehouden met de eerste mogelijkheid. De andere twee zijn echter evengoed mogelijk en als antwoord op Daniëls vraag is de derde het meest effectief. Laten we dit spoor dan ook verder volgen. Wanneer we de plaatsen (1) opzoeken waar Jeremia de periode van 70 jaar noemt, vinden we woorden van wraak tegenover de verwoesters en beloftes van terugkeer en andere zegeningen, maar geen specifieke aandacht voor herstel en herbouw. Er is echter ook een passage bij Jeremia, waar over het herstel van Jeruzalem wordt gesproken 2 ‘Zo spreekt Jahweh die de aarde schiep en vorm gaf – Jahweh is zijn naam: 3 “Roep Mij aan en Ik verhoor u. Grote, ondoorgrondelijke dingen maak Ik u bekend.” 4 Over de huizen van deze stad en over de koninklijke paleizen die zijn verwoest tijdens de belegering 5 door de Chaldeeën en nu vol lijken liggen, omdat Ik mij in mijn felle toorn vanwege hun slechtheid van deze stad heb afgekeerd, zo spreekt Jahweh, de God van Israël: 6 “Ik verzorg hen, Ik genees hun wonden; Ik genees hen weer en schenk hun een onverwacht duurzaam geluk. 7 Ik herstel het lot van Juda en Israël en bouw hen weer op in hun vroegere staat. 8 Ik zuiver hen van alle zonden die ze tegen Mij hebben bedreven; Ik vergeef hun schuld en hun ontrouw. 9 De stad wordt mijn trots en mijn vreugde, mijn roem en mijn glorie bij alle volken op aarde die zullen horen van de weldaden die Ik haar bewijs. Zij zullen versteld staan, verbaasd om de welvaart en de voorspoed die Ik haar geef.” ’ 10 Zo spreekt Jahweh: ‘In dit land, waarvan u zegt: “Het ligt vernield, verlaten door mens en dier”, in de steden van Juda en de straten van Jeruzalem die zijn verwoest, waar geen mens of dier meer woont, 11 hoort men weer de kreten van blijdschap en vreugde, het zingen voor bruidegom en bruid; weer klinkt het lied: “Loof Jahweh van de legermachten,
want Jahweh is goed, zijn genade duurt eeuwig.” Weer brengt men dankoffers naar het huis van Jahweh Ik zal het lot van het land keren en het in zijn vroegere staat herstellen’, zegt Jahweh. Jeremia 33: 2-11 De woorden herstel en herbouw in Daniël 9: 25 houden in het Hebreeuws verband met herstellen en opbouwen in Jeremia 33: 7. God verwijst hiermee Daniël naar Jeremia 33 en Gods boodschap komt dus inderdaad neer op: "Begin maar te tellen bij die profetie van Jeremia over herstel en opbouw en 49 jaar later heb je een gezalfde en vorst." Er zijn echter nog meer overeenkomsten tussen Jeremia 33 en Daniël 9. De verzoening van ongerechtigheden komt in beide teksten duidelijk voor. Daniël 9 staat echter in het grotere perspectief van een blik op het totaal van wat gaat gebeuren tot de eindtijd, terwijl Jeremia 33 eerder betrokken is op de situatie na de terugkeer uit Babel. Maar op gelijke wijze had de vraag van Daniël betrekking op de noodsituatie van zijn tijd en ging het antwoord van God veel verder. De gezalfde en vorst Om verder te geraken, moeten we eerst vaststellen wanneer de profetie van Jeremia 33 te dateren is. Vers 1 geeft de omstandigheden van Jeremia Toen kwam het woord van Jahweh voor de tweede maal tot Jeremia, terwijl hij nog in de gevangenhof opgesloten was. Deze woorden verwijzen naar het hoofdstuk ervoor, waar aan het begin verteld werd, dat Sedekia, de laatste koning van Juda, Jeremia had opgesloten om diens in zijn ogen ongunstige profetie. Die opsluiting was gebeurd tijdens het beleg van Jeruzalem door Nebukadnezar. In Jeremia 32 is Jeruzalem nog niet gevallen, in Jeremia 33 wel. Aangezien Jeremia nog niet vrij was, moet de profetie van hoofdstuk 33 zeer kort na de inname te dateren zijn: men heeft nog niet de tijd gehad om te constateren, dat Sedekia niets meer vermocht en om Jeremia vrij te laten. We zijn dus in 586. De gezalfde en vorst naar wie Jeremia mocht uitzien, zou komen na 49 jaar (7 zeventallen). Dat wordt 537. Dit is het bijbelse eerste jaar van Kores of Cyrus, waarin de Joden toestemming kregen om naar hun land terug te keren, een feit dat in het eerste deel van dit artikel al een rol speelde. Ik schrijf "bijbelse eerste jaar", omdat Cyrus al sinds 559 over het Perzische rijk regeerde. Voor de Bijbel telt in zulk geval het beheersen van Jeruzalem als criterium. Welnu, in 539 viel Babel, zoals verteld in Daniël 5, en namen de Meden en Perzen het wereldrijk over. Volgens Daniël 6 regeert Darius de Meder eerst, dus minstens over een gebied dat ook Jeruzalem omvat. Darius de Meder kennen we niet uit de buitenbijbelse bronnen (2). Dit is geen probleem, want ook Belsassar uit Daniël 5 was vroeger niet bekend buiten de Bijbel, terwijl inmiddels teksten met zijn naam zijn opgedoken. Darius de Meder kan niet lang geregeerd hebben. Men vermoedt meestal 2 jaar. En dan komt, inderdaad in 537, Cyrus of Kores. Daniël ontving de profetie van Daniël 9 in het eerste jaar van Darius de Meder (3). Gods
antwoord aan Daniël komt dus neer op "Over twee jaar komt de gezalfde en vorst". Daniël kende de profetieën van Jeremia goed. Hij had gezocht in 'de boeken'. Hij zal ook op de hoogte zijn geweest van de profetieën waarin God tegen via Jesaja zegt: "…. die tot Kores zeg: 'Mijn herder, hij zal al mijn welbehagen volvoeren door tot Jeruzalem te zeggen: "Laat het gebouwd worden en laat het fundament van de tempel gelegd worden.'" Zo zegt Jahweh tot zijn gezalfde, tot Kores, …. Jesaja 44: 28 - 45: 1 Het gebruik van het woord gezalfde is opvallend. Het komt overeen met Gods antwoord aan Daniël 'gezalfde en vorst'. God blijkt tegenover Daniël de vervulling van deze belangrijke profetie via het noemen van het woord "gezalfde" in 537 te dateren. Hiermee kreeg Daniël een meer dan volledig antwoord op zijn oorspronkelijke vraag. Kores, de heiden, de Perzische koning, als Gods gezalfde. Dit is een vreemde gedachte. In hoofdstuk 21 zagen we vanuit het Lied van Mozes, waarom God Kores gebruikte om de Joden hun tempel te bezorgen.
Van Kores tot Nehemia, een overgangstijd in Daniël 9 En dan komt Kores in 537 aan de macht in het beloofde land. Hij geeft de Joden verlof de tempel te herbouwen. Men begint enthousiast maar er volgt een lange periode van vallen en opstaan, totdat uiteindelijk onder Nehemia rond honderd jaar later de muur voltooid wordt, het verbond wordt vernieuwd en tenslotte enige tijd later de canon afgesloten. De treurige geschiedenis ervan kunnen we lezen in de boeken Ezra, Nehemia, Haggai, Zacharia en Maleachi. De startperiode voor een nieuw volksleven is voorbij. De 62 zeventallen kunnen beginnen. Het had sneller gekund. Wanneer we de genoemde bijbelboeken lezen met in het achterhoofd de gedachte, dat Gods bedoeling was, dat reeds vanaf Kores een bloeiperiode voor de Joden zou ontstaan, weliswaar onder vreemd gezag en zonder aanvullingen uit die lakse periode op het Oude Testament (zie iets lager), zien we weer eens, hoe het gedrag van de mens de realisatie van Gods beloftes kan beïnvloeden (4) en dit geval uitstellen. Die periode van 62 zeventallen zou niet altijd gemakkelijk zijn. In Daniël lezen we …. en 62 zeventallen lang zal het hersteld en herbouwd blijven, met plein en gracht, maar in de druk van de tijden. Daniël 9: 25 Wat die druk van de tijden zou gaan betekenen, hoorde Daniël twee jaar na het veelbelovende begin van Kores' tijd. Het verslag staat in Daniël 10 en 11. De periode van Kores tot Nehemia blijkt zo een soort overgangstijd te zijn om de omstandigheden te scheppen waaronder de komende periode kon starten. Koorevaar (5) had, zoals we hogerop signaleerden, Nehemia geïdentificeerd als degene die de canon van het Oude Testament afsloot. Het boek Kronieken, het laatste in de Joodse Bijbel, geeft een totaaloverzicht van heel het Oude Testament en geeft de accenten die bij het lezen ervan belangrijk dienen te zijn: voornamelijk de lijn van de familie van David en de
tempeldienst. Het boek eindigt met het besluit van Kores waarin de Joden mochten terugkeren naar Jeruzalem om hun tempel te herbouwen. Onder de bescherming van deze gezalfde zou Gods volk bloeien. Tot hier enkele gedachten van Koorevaar. Raadselachtig blijft dan, dat tijdens Nehemia Kores allang niet meer leefde en dat er al veel gebeurd was. Dat vele vindt men niet terug in Kronieken, de handleiding bij het lezen van het Oude Testament. Het enige wat men wel van deze "tussenperiode" terugvindt, zijn namen van personen, voornamelijk in geslachtsregisters van priesters en nakomelingen van David. Nehemia nam zelfs de boeken Ezra, Nehemia, Haggai, Zacharia en Maleachi in de canon op, boeken die niet binnen het blikveld van Kronieken vallen. De oplossing is duidelijk. De periode van Kores tot Nehemia is slechts een tussentijd om de omstandigheden te scheppen, waaronder de komende periode van de "jaarweken" kon starten. De 62 zeventallen hadden onder Kores moeten beginnen, maar de laksheid van de Joden bracht uitstel. Het woord overgangstijd zou de indruk kunnen wekken, dat niet belangrijk was wat in die tijd gerealiseerd werd. De realisatie van de nieuwe omstandigheden was wel van kapitaal belang. Ook zijn uiteraard de toen geschreven bijbelboeken even gezaghebbend als de rest van de Bijbel. Laat ons tenslotte opmerken, dat in de ballingschap de synagogendienst is ontstaan. Daarin zou het afgesloten Oude Testament perfect kunnen functioneren. Van Johannes de Doper tot (na) 70, ook een overgangstijd Vanuit de profetie van Daniël 9 gezien is ook tussen 27 en 70 (en zelfs langer daarna) sprake van een overgangstijd. Het laatste zevental begint, zoals we iets hogerop vaststelden, in de eindtijd. Ook nu dient die tussentijd om omstandigheden te realiseren voor een ditmaal totaal nieuw tijdperk. Ook nu is dat wat gerealiseerd wordt, van kapitaal belang, zelfs meer dan in de eerdere tussenperiode, die van Kores tot Nehemia. Johannes de Doper is het einde van de Wet (6). Jezus, de Messias, bracht door in plaats van de gelovigen te sterven om hun straf van God te ondergaan een totaal nieuwe wijze van omgaan van God met de mensen. Hij schakelde ook de duivel uit als rechthebbende op de wereld. De belangrijkste gebeurtenis van de geschiedenis van de mensheid ligt zo in deze overgangstijd. De offerdienst kon ophouden en uiteindelijk is de tempel verwoest (7). In het laatste zevental, in de eindtijd dus, is de tempel weer aanwezig. Op de helft houden slacht- en spijsoffer op (8). Daaruit blijkt zeer duidelijk, dat op het moment dat we dit schrijven, het laatste zevental nog niet begonnen is. Trouwens, we hadden in het vorige hoofdstuk vastgesteld, dat de toestand van de gebouwen van Jeruzalem en van de tempel een belangrijk punt vormt bij het denken over deze profetie. We kunnen veronderstellen, dat, wanneer de tempel weer herbouwd zal zijn, het laatste zevental zal aanbreken. De overgangstijd na het jaar 70 De overgangstijd was hierboven opgevuld met het optreden van Johannes de Doper, dat van Jezus, de kruisdood, de opstanding en de verwoesting van de tempel, zaken die ook Daniël 9 deels aanduidt. Uit Paulus' betoog voor en na zijn aanhaling uit het Lied van Mozes blijkt, dat de Joden dan wel niet afgeschaft zijn als Gods volk, maar op een belangrijk punt in hun verhouding tot God achteruitgezet zijn: zij krijgen de redding in het algemeen niet aangeboden. Het is te verstaan, dat onder die omstandigheden het laatste zevental voor Daniëls volk en
de heilige stad en de tempel niet aanvangt. _________________ 1 25: 11, 29: 10 en de context 2 De mogelijkheid bestaat, dat de Griekse tragediedichter Aeschylus hem noemt. Zie hoofdstuk 39. 3 Vers 1 4 Zie hierover hoofdstuk XX. 5 sectie 'Wat is het belang van Nehemia?' 6 Lucas 16: 16 7 Vgl. Hebreeën 8: 13 8 Daniël 9: 27
34 "Hij zal het verbond voor velen zwaar maken" deel 1 In de profetie over de "jaarweken" staan raadselachtige woorden, de hierboven in de titel van dit hoofdstuk geciteerde. Eerste raadsel: wie is die "hij"? Wat die "hij" betreft, kunnen we de context raadplegen: En het volk van een vorst die zal komen, zal de stad en het heiligdom te gronde richten, maar zijn einde zal zijn in de overstroming. En tot het einde toe zal er strijd zijn: verwoestingen, waartoe vast besloten is. En hij zal het verbond voor velen zwaar maken, een "zeven" lang; in de helft van de "zeven" zal hij slachtoffer en spijsoffer laten ophouden …. Daniël 9: 26-27 Het volk van de vorst die zal komen moet de Romeinen zijn. Het gaat immers over de verwoesting van Jeruzalem en de tempel van 70. Onduidelijk is, waarom de vorst wordt aangeduid als "die zal komen". Betekent dit, dat vanuit Daniëls tijd gezien die vorst in de toekomst ligt? Of betekent het letterlijk, dat die vorst naar Jeruzalem gaat komen? Dan is Titus, de latere keizer, bedoeld. Of betekent het, dat Titus op het moment van de verwoesting een vorst is die gaat komen, een vorst voor de toekomst dus? Hij komt immers eerst in 79 aan de macht. Verder lijkt het erop, dat de "hij" die het verbond zwaar zal maken, dezelfde is als degene die Jeruzalem verwoest. Toch kan dat niet, want het einde van laatstgenoemde vorst zal in de "overstroming" zijn. Na zijn einde kan hij moeilijk nog dingen doen. Wat die overstroming is, kunnen we verderop in de profetieën van Daniël lezen: en hij zal de landen binnenvallen, en als een overstroming steeds verder om zich heen grijpen. Daniël 11: 40 De overstroming is dus een verplaatsing van enorme volksmassa's of legers. Nu is Titus niet ten onder gegaan in een dergelijk evenement, maar het Romeinse rijk wel: de volksverhuizingen. Dit betekent, dat niet een speciale vorst van de Romeinen bedoeld is, maar in het algemeen het Romeinse keizerschap of zelfs het Romeinse rijk. Zulk in elkaar overlopen van vorst en rijk komt vaker voor in de Bijbel (1). Dan ligt het voor de hand "die zal komen" te interpreteren als de vorst = het rijk, die/dat voor Daniël nog in de toekomst ligt. Het lijkt verder, zo schreven we al, alsof de eindtijdvorst dezelfde is als de Romeinse vorst. Ook dergelijke verschijnselen zijn ons niet onbekend uit de Bijbel. Daniël zelf doet op het eerste lezen tussen 11: 39 en 11: 40 alsof we met dezelfde koningen te doen hebben: 39 En hij zal optreden tegen de versterkte vestingen met de hulp van de vreemde god; ieder die deze erkent, zal tot grote eer komen; hij zal hen tot heersers maken over velen en grond aan hen toedelen als beloning.
40 Maar in de eindtijd zal met hem de koning van het Zuiden in botsing komen, en de koning van het Noorden zal op deze aanstormen met wagens en ruiters en vele schepen; en hij zal de landen binnenvallen, en als een overstroming steeds verder om zich heen grijpen. Toch schrijft hij erbij "maar in de eindtijd" en zo laat hij zien, dat er een tijd ligt tussen de gebeurtenissen uit de 2e eeuw voor Christus, waarover vers 39 ging, en die van de eindtijd, waarover vers 40 gaat. Ook lopen het Romeinse rijk en het eindtijdrijk soms in elkaar over (2). Dat de eindtijdvorst inderdaad bedoeld is, leert ons de mededeling, dat hij op de helft van het zevental de offers laat ophouden. Daniël schrijft namelijk enkele hoofdstukken verder: Maar hij zei: "Ga heen, Daniël, want deze dingen blijven verborgen en verzegeld tot de eindtijd. …. En van de tijd af dat het dagelijks offer wordt gestaakt en een gruwel wordt opgericht, die verwoesting brengt, zijn het 1290 dagen Zalig hij die blijft verwachten en 1335 dagen bereikt. …" Daniël 12: 9-12 Het is dus de antichrist die "het verbond zal zwaar maken" deel 2 In de profetie over de "jaarweken" staan raadselachtige woorden, de hierboven, in de titel van het hoofdstuk geciteerde. Tweede raadsel: wat is concreet "zwaar maken"? Wanneer we vertalingen raadplegen, zien we een variëteit van weergaven en dus ook van interpretaties. De NBG-vertaling van 1951 heeft de in de titel aangehaalde versie. De Willibrordvertaling van 1995 heeft: Met velen zal hij een sterk verbond aangaan gedurende één week. De Groot-Nieuws-Bijbel heeft: Een week lang zal hij de tempeldienst voor velen van het volk bezwaarlijk maken … Het Boek heeft: Deze koning zal een verbond van zeven jaar sluiten … De New International Version heeft: He will confirm a covenant with many for one 'seven'. De Septuaginta heeft: En het verbond zal heersen over velen. Theodotion heeft: En hij zal het verbond voor velen kracht geven, één zevental. Het Hebreeuws heeft: En hij zal het/een verbond voor/met velen groot/belangrijk maken. We kunnen dus denken aan een sterk zuiver menselijk verbond tussen de antichrist en anderen, of dat nu andere regeerders zijn of de Joden. We kunnen ook denken aan het verbond dat de Joden met God hebben. Dan kan "groot maken" natuurlijk de nuance "bezwaarlijk maken" hebben, maar de vertaling van Theodotion is m.i. ook zeer aantrekkelijk. Het is al vele jaren mijn overtuiging, dat het de antichrist zal zijn die als "vredestichter" de herbouw van de tempel zal organiseren. Wordt de tempel herbouwd, dan zal er inderdaad onder de Joden een stimulans ontstaan om de zaken van het verbond ernstiger te gaan beleven - of, om het in de lijn van Daniëls woorden te zeggen, de antichrist zal kracht geven aan het verbond voor velen van de Joden. Die kracht blijft inderdaad de hele "week" duren, of de tempeldienst nu mogelijk is, of niet meer, zoals in de tweede helft van de
"week" gebeurt, want bij de Joden zal de behoefte om te offeren blijven bestaan. De antichrist blijkt zo ook een tegenpool van Kores, die Gods gezalfde en vorst heet en van God de opdracht had om de tempel te laten herbouwen en de Joden het verbond te laten beleven zoals het Oude Testament dat voorschreef. De antichrist heet niet voor niets alleen maar vorst. Hij is beslist geen gezalfde - hij is de pseudo-gezalfde, de anti ("in plaats van")-christ. Het is ironisch, dat uitgerekend hij de tempeldienst herstelt. Onze conclusie is, dat de jaloersheid van het Joodse volk weer eens wordt opgewekt. Eerst was het de heiden Kores die de tempel liet herbouwen en onder wie ze moesten leven. Toen kregen ze de redding niet meer aangeboden. Nu is het Gods absolute tegenstander die voor hen de tempel herstelt en een stimulans geeft aan het Joodse geloof … totdat hij zich in de tempel zet en zichzelf daar laat vereren. ____________ 1 bijvoorbeeld in Openbaring 13. 2 W.J. Ouweneel, De Negende Koning, Heerenveen 19972, p. 128 vv. ontwikkelt interessante gedachten voor het voortbestaan in heruitgaven van het Romeinse Rijk tot in de 20e eeuw toe.
35 De herovering van Jeruzalem De antichrist herbouwt de tempel, zo meen ik. Hij stopt na 3½ jaar de offerdienst en laat zich vervolgens vereren als god, zo zegt de Bijbel. Dit betekent, dat de antichrist dan Jeruzalem als deel van zijn rijk beheerst. Toch blijkt, dat hij aan het eind, vlak voor Jezus' terugkomst, dus bijna 3½ jaar later, Jeruzalem verovert. We zullen de teksten zo dadelijk zien. Dit houdt in, dat hij in de tussentijd het bestuur over Jeruzalem op zeker moment kwijtgeraakt is. En dat is iets wat, voor zover ik weet, niet gerealiseerd wordt in de lectuur over de eindtijd. In Daniël 11 krijgt Daniël de toekomst te horen (zie hoofdstuk 11 van deze studie). Hij hoort betrekkelijk gedetailleerd, wat er gebeuren zal in verband met Alexander de Grote en zijn opvolgers. Alexanders rijk valt in vier delen uiteen en van twee delen ervan wordt de ontwikkeling verteld tot ongeveer het midden van de 2 e eeuw voor Christus. Die twee delen heten het Noorden en het Zuiden, respectievelijk Groot-Syrië en Egypte. Van het midden van de 2e eeuw springt het verhaal ineens, zoals we in het vorige hoofdstuk ook al zagen, naar de eindtijd: Maar in de eindtijd zal met hem [namelijk de koning van het Noorden, A.D] de koning van het Zuiden in botsing komen. En de koning van het Noorden zal op deze aanstormen met wagens en ruiters en veel schepen. En hij zal de landen binnenvallen en als een overstroming steeds verder om zich heen grijpen. Ook het Sieraadland zal hij binnenvallen, en velen zullen struikelen; maar aan zijn macht zullen ontkomen: Edom, Moab en de keur van de Ammonieten. Daniël 11: 40-41 Dit citaat vertelt in het kort wat er gebeuren zal. In de volgende verzen volgen verdere bijzonderheden over dezelfde gebeurtenissen, zoals wel vaker gebeurt in de Bijbel (1): En hij zal zijn hand uitstrekken tegen de landen, en het land Egypte zal niet ontkomen, maar hij zal de schatten bemachtigen van goud en zilver en alle kostbaarheden van Egypte. En Libyers en Ethiopiërs zullen in zijn gevolg zijn; Maar geruchten uit het oosten en uit het noorden zullen hem ontstellen, zodat hij in grote grimmigheid zal uittrekken om velen te verdelgen en te vernietigen. Hij zal zij statietenten opslaan tussen de zee en de berg van het heilig Sieraad - maar dan komt hij aan zijn einde, zonder dat iemand hem helpt. Daniël 11: 42-45 Allereerst blijkt, dat de antichrist te zien is als de opvolger van de koningen van GrootSyrië uit de tijd na Alexander de Grote. Hij stamt dus uit Syrië, Irak, Libanon, een deel van Turkije, een deel van Iran of een deel van Jordanië. Vlak voor zijn ondergang onderneemt hij een veldtocht naar het Zuiden, naar Egypte. Hij maakt daar veel buit, maar dan hoort hij ontstellende berichten uit het noorden en oosten. Ten gevolge daarvan rukt hij op tegen het Sieraadland (Israël) en Edom, Moab en Ammon (samen het huidige Jordanië). De ontstellende berichten zullen over de opstand en afval gaan die zich daar voordeden. Hij legert zich tussen de zee en de tempelberg - bij Megiddo, weten we uit de Openbaring (2). Tijdens een campagne om Jeruzalem te heroveren grijpt na de herovering van die stad de terugkomende Christus in, zo weten we uit de profetieën van Zacharia (3). Hij slaagt er dus niet in zijn plan uit te voeren om na Jeruzalem Jordanië weer onder het juk te brengen. Binnen deze gebeurtenissen moeten we ook de verklaring zoeken van een andere
raadselachtige passage, die we overigens al aangehaald hadden: En van de tijd af dat het dagelijks offer wordt gestaakt en een gruwel wordt opgericht, die verwoesting brengt, zijn het 1290 dagen. Zalig hij die blijft verwachten en 1335 dagen bereikt. …" Daniël 12: 11-12 Van de tijd, halverwege het laatste zevental, waarop het offeren gestaakt wordt, is het 1290 dagen tot het moment waarop Israël afvalt van de antichrist en de vrijheid herwint. Niettemin moet men tot 1335 dagen wachten eer alles opgelost is door de terugkomst van Christus. Overigens moeten we, als we 1290 en 1335 dagen willen vergelijken met 3½ jaar bedenken, dat in de eindtijd de tijden wat anders kunnen lopen dan in onze tijd. Ten eerste wordt over de antichrist gezegd Hij zal erop uit zijn tijden en wet te veranderen. Daniël 7: 25 Maar ook God verandert de tijden: Als die dagen niet verkort zouden worden, zou er geen mens gered worden. Maar om de uitgekozenen zullen die dagen verkort worden. Mattheus 24: 22 ______________ 1 Bijvoorbeeld in Zacharia 14 2 Openbaring 16: 16. Har-Magedon betekent hoogstwaarschijnlijk "de berg van Megiddo". 3 Zacharia 14: 1-11, uitvoeriger behandeld in A. Dirkzwager, Evangelie uit 19 psalmen, Kampen 1992, p. 54 vv.
36 Samenvatting De 70 zeventallen en de tussentijden brachten zo: 1 De eerste periode (van 7 "zevens" of 49 jaar) is geteld vanaf Gods woord in 586 aan Jeremia dat Jeruzalem zou herbouwd worden tot het moment dat Kores als gezalfde en vorst in 537 in het land van de Joden de macht opneemt. 2 Door de laksheid van de Joden ontstaat een tussenperiode waarin uiteindelijk Jeruzalem en de tempel herbouwd worden. Aan het eind sluit Nehemia het Oude Testament af. 3 De tweede periode (van 62 "zevens" of 434 jaar) is geteld van 409 voor Christus tot 26 na Christus. In die periode wordt de tempel gebruikt en vindt het Joodse geestelijke leven met het Oude Testament in synagoges plaats. Het eind van de periode is "het eind van de Wet" bij het optreden van Johannes de Doper. 4 Opnieuw een tussenperiode. Daarin vallen allereerst de grote heilsfeiten rond Johannes de Doper en Jezus. Daarna de afwijzing van Jezus door de Joodse leiders en de massa van de Joden, de verwoesting van de tempel en de tweede ballingschap. 5 De derde periode (één "zeven", dus 7 jaar) begint met het herstel van de tempeldienst door de antichrist. Erin vallen de grote verdrukking, het stoppen van de offers, de afval van de Joden van de antichrist, de herovering van Jeruzalem, Jezus' wederkomst en het herstel van de relatie tussen God en zijn volk.