De Tegenprestatie bij Stichting Humanitas Een verkennend onderzoek naar de samenwerking tussen Stichting Humanitas en de gemeente Rotterdam rondom het inzetten van bijstandscliënten in de HO als assistenten.
F.S. Eijgenraam J.L.R.Boers
2
Voorwoord Graag willen wij iedereen die op welke manier dan ook betrokken was bij het onderzoek naar de Tegenprestatie bij Stichting Humanitas bedanken: de assistenten, de coördinatoren en buurtconsulent en de manager Collectieve Diensten van Stichting Humanitas. Ook de werkconsulenten, de programmamanager Tegenprestatie en de wethouder Economie en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam zijn we dankbaar voor hun medewerking. In het bijzonder noemen wij onze opdrachtgevers Ricardo Balkhoven, manager Collectieve Diensten bij Stichting Humanitas en Nico van Wijk, programmamanager Tegenprestatie van de gemeente Rotterdam voor hun ondersteuning, medewerking en meedenken. Ook willen wij de coördinatoren Martin Mekem, Aldijana Alijagic-Boers en Regina Klein bedanken voor hun ondersteuning rondom de interviews met assistenten en klanten. Als laatste willen wij Joshua Cohen bedanken voor het redigeren van het rapport. Sander Eijgenraam en Ruben Boers Haarlem, februari 2015
3
Inhoudsopgave Voorwoord
3
1. Inleiding
5
2. Vraagstelling, opzet en verantwoording
7
2.1 Onderzoeksvragen
7
2.2 Opzet en verantwoording
7
3. Bronnenonderzoek
10
3.1 Social Return on Investment
10
3.2 Welzijn en zingeving, vrijwilligerswerk, participatie
11
3.3 De Tegenprestatie
15
3.4 Tegenprestatie bij een zorginstelling
17
4. Resultaten praktijkonderzoek
18
4.1 Opzet Tegenprestatie en project
19
4.2 Vormgeving en uitvoer van de samenwerking
24
4.3 Ervaringen/beleving samenwerking en werk
31
4.4 Maatschappelijk rendement
36
5. Slot
38
5.1 Conclusie
38
5.2 Aanbevelingen
41
5.3 Discussie
42
6. Literatuurlijst
43
Begrippenlijst
45
4
1. Inleiding Voor u ligt het rapport van het onderzoek dat Stichting Humanitas uit heeft laten voeren naar het faciliteren van vrijwilligerswerk voor mensen met een bijstandsuitkering in het kader van de Tegenprestatie. Stichting Humanitas richt zich op huisvesting, zorg, welzijn en maatschappelijke dienstverlening, voornamelijk aan ouderen in de regio Rijnmond (Stichting Humanitas, z.d.). Gemeenten zijn sinds januari 2015 verplicht beleid met betrekking tot de Tegenprestatie te formuleren, dat onder andere kan leiden tot het verplichting van een Tegenprestatie voor bijstandsgerechtigden (Regeerakkoord VVD – PVDA, 2012). De gemeente Rotterdam is sinds 2010 echter al bezig met het programma “Full Engagement”, dat nu Tegenprestatie heet. Dit is een wijkgerichte aanpak waarbij de gemeente afspraken maakt met bewoners met een bijstandsuitkering over het leveren van een Tegenprestatie van minimaal 20 uur per week (Van der Aa, 2012). De Tegenprestatie wordt onder andere ingevuld door vrijwilligerswerk te doen (De Jong, 2012). Het vrijwilligerswerk waar mogelijk voor wordt gekozen krijgt zo een verplichtende aard. De gemeente Rotterdam heeft een pilot uitgevoerd in een aantal wijken, waar een Tegenprestatie een verplicht karakter kreeg. Uit deze pilot bleek dat in de wijken waar de pilot werd uitgevoerd, geen hogere uitstroom uit de WWB plaatsvond ten opzichte van de controle-wijken. Wel leidde het uitvoeren van een Tegenprestatie (voornamelijk in de vorm van vrijwilligerswerk) tot een stijging op de participatieladder. Voor de klantmanagers van de gemeente Rotterdam betekende de pilot een ontwikkeling van een nieuwe activeringsaanpak voor hun klanten, de WWB-ers. Uit een klein onderzoek onder de HO-assistenten van de huishoudelijke ondersteuning van Stichting Humanitas (HO), blijkt dat het merendeel van de deelnemers positief is over het werk dat zij verrichten. Deze positiviteit heeft betrekking op de zingeving, sociale contacten en een verbetering van eigen vaardigheden zoals taalvaardigheid (Alijagic-Boers, 2014). Ook wordt gesteld dat het vrijwilligerswerk de vrijwilligers het idee geeft dat er sprake is van een toename van de eigen arbeidskansen. Dat wil overigens niet zeggen dat een tegenprestatie altijd leidt tot een verbetering van de kwaliteit van leven van de WWB-er. Uit een van de Correspondent (Blok, 2014) blijkt dat de manier van benaderen van de WWB-ers door overheidsdiensten dehumaniserend kan zijn. Klanten worden volgens de auteur onder andere behandeld als nummers en sluiten niet aan op 5
de wensen van de klant. Een casusonderzoek van De Rotterdamse Ombudsman schetst hetzelfde beeld (De Gemeentelijke Ombudsman, 2014). Eén van de diensten die Stichting Humanitas aan haar cliënten biedt is HO. Stichting Humanitas zet vrijwilligers in die met de betaalde krachten van de HO mee kunnen gaan, om zo een aanvulling op de geboden dienst te kunnen geven. Stichting Humanitas is een samenwerking aangegaan met de gemeente Rotterdam om mensen in de Wet Werken en Bijstand (WWB) vrijwilligerswerk te laten verrichten binnen de HO. Deze samenwerking bestaat sinds april 2013.
6
2. Vraagstelling, opzet en verantwoording 2.1 Onderzoeksvragen In dit onderzoek wordt de samenwerking tussen Stichting Humanitas en de gemeente Rotterdam beschreven en de facilitering van vrijwilligerswerk voor bijstandscliënten door Stichting Humanitas. De centrale vraag van dit onderzoek luidt als volgt: Hoe wordt de uitvoering van de Tegenprestatie bij Stichting Humanitas door verschillende betrokkenen ervaren? Daarnaast zijn de volgende deelvragen opgesteld om antwoord te kunnen geven op de centrale vraag: 1) Hoe is de Tegenprestatie (bij Stichting Humanitas) oorspronkelijk bedoeld? 2) Hoe wordt aan de samenwerking tussen de verschillende partners vormgegeven? 3) Welke knelpunten en succesfactoren kent de uitvoering van de Tegenprestatie (bij Stichting Humanitas) voor verschillende betrokken actoren? 4) Welke voorlopige conclusies kunnen getrokken worden over het maatschappelijk rendement van de Tegenprestatie voor gemeenten en organisaties?
2.2 Opzet en verantwoording Literatuuronderzoek Ter ondersteuning van de data verkregen uit het praktijkonderzoek is deskresearch gedaan. Aan de hand van een viertal thema’s is gezocht naar literatuur: participatie, tegenprestatie, welbevinden, vrijwilligerswerk. Interviews Omdat het een kwalitatief onderzoek betreft met als doel de ervaringen en belevingen van verschillende betrokken actoren in kaart te brengen, is er voor gekozen om semi gestructureerde interviews af te nemen. Er zijn gesprekken gehouden met HO-assistenten, medewerkers van
7
Stichting Humanitas, medewerkers van de Gemeente Rotterdam en tot slot klanten van Stichting Humanitas. HO-assistenten Er zijn acht HO-assistenten geïnterviewd in plaats van de beoogde tien. Dit zijn de groep mensen die hun Tegenprestatie invullen door middel van vrijwilligerswerk als HO-assistent. Zij zijn bevraagd over hun ervaringen met het vrijwilligerswerk. Er is gevraagd naar mogelijke knelpunten en zaken waar WWB-ers tevreden over zijn. Ook is er gevraagd naar de ervaren effecten op participatie, sociaal kapitaal, betekenisgeving en eigen kracht.
8
Medewerkers van Stichting Humanitas Er zijn vijf medewerkers van Stichting Humanitas geïnterviewd. De manager collectieve voorzieningen, Ricardo Balkhoven, is geïnterviewd over de oorspronkelijke planbeschrijving en het proces van uitvoering. Ook zijn er vier coördinatoren geïnterviewd over de procesuitvoering. Als laatste is een buurtconsulent, die betrokken was bij de aanbesteding, geïnterviewd. Medewerkers van de gemeente Rotterdam Er
zijn
drie
interviews
afgenomen
bij
de
gemeente
Rotterdam.
Allereerst
is
de
programmamanager van de Tegenprestatie, Nico van Wijk geïnterviewd. Daarnaast zijn de twee werkconsulenten die verantwoordelijk zijn voor het project geïnterviewd. Ook is er kort gesproken met de wethouder Werkgelegenheid en Economie van de gemeente Rotterdam. Klanten van Stichting Humanitas Om zicht te krijgen op de effecten van het inzetten van vrijwilligers in de HO zijn er drie klanten van Stichting Humanitas geïnterviewd. De klanten zijn geïnterviewd over de HO-assistenten die bij hen aanvullende diensten leveren. Rapportopzet Het rapport bestaat uit een bronnenonderzoek en een procesbeschrijving. Het bronnenonderzoek is erop gericht een beschrijving te geven van de geschiedenis van de Tegenprestatie en de oorspronkelijke bedoeling van de Tegenprestatie. Ook wordt er gekeken naar de effecten van vrijwilligerswerk op het gebied van welzijn, zingeving en participatie. Als laatste wordt er een beschrijving gegeven van Social Return on Investment. De procesbeschrijving gaat over de praktische uitvoering van het project. Er wordt een vergelijking gemaakt met het bronnenonderzoek, om te ontdekken in hoeverre de resultaten uit het praktijkonderzoek overeenkomen met de literatuur. Vervolgens wordt beschreven wat de ervaringen van de gemeente Rotterdam, Stichting Humanitas en de HO-assistenten. Ook zal er gekeken worden naar mogelijke maatschappelijke baten. Tot slot wordt er een antwoord gegeven op de centrale vraag in de conclusie, worden er aanbevelingen gedaan en is er een discussiesectie.
9
3. Bronnenonderzoek Het bronnenonderzoek geeft een beschrijving van Social Return on Investment, de effecten van vrijwilligerswerk in de context van de Tegenprestatie en de Tegenprestatie. In hoofdstuk 3.1 wordt een beschrijving van Social Return on Investment gegeven. In hoofdstuk 3.2 worden de effecten van vrijwilligerswerk in de context van de Tegenprestatie uiteengezet. Het wettelijke kader, de oorspronkelijke bedoeling van de Tegenprestatie en de uitvoering daarvan (binnen een zorginstelling) worden in hoofdstukken 3.3 en 3.4 behandeld. Na het bronnenonderzoek worden de praktijkresultaten beschreven, waarin een vergelijking met het bronnenonderzoek wordt gemaakt.
3.1 Social Return on Investment De kiem van het inzetten van bijstandscliënten als vrijwilligers binnen de HO van Stichting Humanitas, is gelegd in de aanbesteding van de huishoudelijke ondersteuning van de Gemeente Rotterdam. Social Return on Investment (SROI) is een manier om sociale effecten en maatschappelijke baten weer te geven in een kosten en batenanalyse (The SROI Network, 2012). Het is dus een methode om maatschappelijk rendement van bijvoorbeeld een project in geld uit te kunnen drukken. De gemeente Rotterdam gebruikt SROI om opdrachtnemers van aanbestedingen te verplichten een maatschappelijk rendement, gemeten met behulp van SROI, te leveren. De gemeente Rotterdam verwacht van opdrachtnemers dat zij mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, met bijvoorbeeld een WWB-uitkering, ‘inzetten voor de ondersteuning van Rotterdammers met een indicatie voor huishoudelijke verzorging’ waar het verderop in het document ‘het leveren van een bijdrage in het creëren van werkgelegenheid voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt’ wordt genoemd (Gemeente Rotterdam, 2012). In het beschrijvend document aanbesteding (Gemeente Rotterdam, 2012) stelt de gemeente dat werkzoekenden zelf naar opdrachtnemers moeten gaan en dat opdrachtnemers hiermee ook vrijwilligersorganisaties worden, voor zover ze dergelijke activiteiten nog niet faciliteren. De intake,
begeleiding
en
eventuele
cursussen
zijn
volledig
voor
de
kosten
van
de
vrijwilligersorganisatie c.q. opdrachtafnemer. De gemeente beperkt haar verantwoordelijkheid met deze bepalingen en laat het aan de afnemers om het gestelde percentage van de SROI te
10
halen en hoe hier vorm aan wordt gegeven. De bijdrage van de opdrachtnemer in het kader van SROI bestaat uit de verplichting minimaal 10% van de feitelijke waarde van de te verkrijgen opdrachten (aanbestedingen) in te zetten voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Indien de opdrachtnemer dit percentage niet haalt, kan de gemeente een boete opleggen. De beschreven verplichtingen gelden ook voor de aanbesteding die aan Humanitas is gegund, zoals beschreven in het ‘beschrijvend document aanbesteding’. Humanitas wordt dus op deze manier verplicht gesteld invulling te geven aan het verzorgen van activiteiten voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
3.2 Welzijn en zingeving, vrijwilligerswerk, participatie In deze paragraaf wordt een beschrijving gegeven van drie thema’s: Welzijn, vrijwilligerswerk en participatie.
Welzijn Het ontbreken van (betaald) werk leidt vaak tot een vermindering van het welzijn, of in ieder geval het welzijnsbevinden. Bij mensen zonder werk bestaat het gevaar dat zij in een maatschappelijk isolement terechtkomen, waardoor er geen sprake is van maatschappelijke participatie (Inspectie Werk en Inkomen, 2009). Ook geven mensen met een uitkering aan minder sociale activiteiten te ondernemen, dan in de periode voor hun uitkeringsaanvraag. Het aantal mensen dat ontevreden is met hun bestaan is hoger onder mensen met een uitkering, dan onder mensen met een betaalde baan. Mensen met een uitkering beleven hun werkeloosheid als negatief. Hoe langer de werkeloosheid aanhoudt, des te negatiever de beleving wordt. Vooral het financiële aspect heeft een negatieve invloed op de beleving (Jehoel-Gijbers, 1993). Kampen (2014) beschrijft dat bijstandsontvangers zich minderwaardig voelen door het ontbreken van betaald werk: ze verliezen inkomen, status en contacten. Vrijwilligerswerk, in het kader van de Tegenprestatie, kan hier zorgen voor empowerment, verbetering van (factoren zoals zingeving en anderen die invloed hebben op) het welbevinden van vrijwilligers (Rossen & Ramakers, 2014) en bijstandsontvangers specifiek (Van der Aa, 2014). Zingeving, wat een belangrijke rol speelt in de motieven van vrijwilligers om vrijwilligerswerk te doen (Rossen & Ramakers, 2014), wordt door Van der Lans (2006) als volgt gedefinieerd: ‘Een reeks van samenhangende cognitief/affectieve processen, die voorwaarden scheppen voor
11
inzet en betrokkenheid en voor zinbeleving welke zich manifesteert in psychisch welbevinden, óf die uitmonden in een zingevingcrisis en gevoelens van zinloosheid.’ Wanneer mensen iets als zinvol en betekenisvol ervaren kan dit leiden tot een verbeterd psychisch welbevinden, een mogelijk effect van vrijwilligerswerk (Rossen & Ramakers, 2014).
Vrijwilligerswerk In 2012 deed naar schatting 38% van de Nederlandse bevolking aan vrijwilligerswerk. De meest genoemde voordelen van vrijwilligerswerk zijn: leren, een toename van waarden en zelfbevestiging (Bekkers, 2013). Volgens de Rijksoverheid is niet precies te zeggen wat wel en geen vrijwilligerswerk is, maar voldoet het in ieder geval aan de volgende drie voorwaarden (Rijksoverheid, z.d.): -
Het werk is in het algemeen belang of in een bepaald maatschappelijk belang.
-
Het werk heeft geen winstoogmerk.
-
Het werk kost de arbeidsmarkt geen banen en komt niet in de plaats van een betaalde baan.
Er zit dus altijd een algemeen of maatschappelijk belang in het vrijwilligerswerk en het veroorzaakt geen verdringing op de arbeidsmarkt. De Tegenprestatie kent twee uitgangspunten. Enerzijds is het gericht op het vergroten van de participatie van het individu, anderzijds het dienen van het maatschappelijk belang door het verrichten van maatschappelijk nuttige werkzaamheden.
Participatieladder Eén van de instrumenten waar participatie mee kan worden gemeten is de participatieladder. De participatieladder geeft een instrumenteel inzicht in participatie en kan ook in het kader van de Tegenprestatie worden toegepast. Er wordt ook gebruik gemaakt van een brede definitie van participatie, met arbeidsparticipatie als hoogste trede. Ook onbetaald werk, opleiding en informele sociale contacten maken deel uit van de participatieladder (van Gent e.a. 2008). De participatieladder bestaat uit zes treden, zoals in de tabel is weergegeven:
Trede
Betaald werk
Voorbeelden
Baan met arbeidscontract, Zzp’ers. Van Gent e.a., 2008 12
De
Betaald werk met
WSW, werken met aanvullende uitkering, werk
ondersteuning
met externe begeleiding, werken naast cursus/inburgeringsaanbod.
Onbetaald werk
Werken met behoud van uitkering, tegenprestatie, stages, vrijwilligerswerk.
Deelname
Sporten in groepsverband, volgen van
georganiseerde
inburgeringsaanbod of een lidmaatschap van
activiteiten
een vereniging.
Sociale contacten
Contact met buren, vrienden, activiteiten
buiten de deur
ondernemen. Bezoek aan kerk/moskee.
Geïsoleerd
Nauwelijks contacten buiten de deur, dakloos zonder contacten.
gemeente Rotterdam heeft in de pilot Full Engagement ook gebruik gemaakt van de participatieladder om te kunnen meten of de Tegenprestatie leidde tot een stijging op deze participatieladder. Het vervullen van een tegenprestatie, veelal door vrijwilligerswerk in die pilot, heeft inderdaad geleid tot een stijging op de participatieladder van de deelnemers (Van der Aa, 2012). Effecten van vrijwilligerswerk Er zijn zowel positieve als negatieve effecten waar te nemen met betrekking tot het uitvoeren van vrijwilligerswerk. Positieve effecten zijn te observeren in de toename van sociale integratie en welzijn. De sociale integratie neemt toe omdat het de mate waarin een individu verbonden is met anderen en de maatschappij vergroot, waardoor voornamelijk werklozen baat hebben bij vrijwilligerswerk (Howlett, 2004). Vrijwilligerswerk zorgt voor een zinvollere rol (van het individu) in de maatschappij en sociale verbanden, die weer leiden tot betere sociale integratie (Van der Aa et. al., 2014). Met betrekking tot welzijn blijkt dat vrijwilligerswerk leidt tot meer tevredenheid met het leven, een beter zelfbeeld en het gevoel van meer controle over het leven hebben. Wat betreft de baankansen en ontwikkeling van vaardigheden blijkt uit de studie dat het verrichten van vrijwilligerswerk in het kader van de Tegenprestatie vooral bijdraagt aan het uitbreiden van sociale netwerken (Van der Aa et. al., 2014).
13
Ongeorganiseerde en informele activiteiten, vaak op wijk- of buurtniveau, spelen een rol in relatie tot sociale samenhang en betrokkenheid bij de wijk. Dergelijke activiteiten zouden dan ook tot tegenprestatie gerekend moeten worden (Van der Aa, 2014). Vrijwilligerswerk vergroot de betrokkenheid bij en de identificatie met de eigen wijk en biedt kans tot ontwikkeling van sociale relaties en begrip tussen verschillende sociale groepen, zoals etnische groepen (Stokkom & Toenders, 2010). Kanttekeningen van effecten op individueel niveau Meerdere onderzoeken concluderen dat de positieve effecten van vrijwilligerswerk veelal verklaard moeten worden vanuit de intrinsieke motivatie en betrokkenheid van vrijwilligers om vrijwilligerswerk uit te voeren. Een belangrijk aspect voor bovengenoemde positieve effecten is de keuzevrijheid in het soort vrijwilligerswerk. Ontbreekt deze, dan blijken de positieve effecten niet of minder voor te komen (Warburton & Smith 2003). Van der Aa et. al. (2014) bevestigen deze conclusies: Maximaal rendement wordt behaald als de motivatie voor het vrijwilligerswerk (mede) gebaseerd is op intrinsieke motivatie, niet als externe prikkels zoals de verplichting de overhand hebben. Kampen, Verhoeven & Verplanke (2014) gaan nog verder: in een studie waar onder andere naar de motivatie van mensen met een bijstandsuitkering in het kader van de Tegenprestatie werd gekeken, concludeerde hij dat te nadrukkelijke controle van klantmanagers averechts kan werken, waardoor het positieve effect van vrijwilligerswerk teniet wordt gedaan. In een evaluatie van de Tegenprestatie in Rotterdam uit 2012 (Van der Aa, 2012) wordt opgemerkt dat niet alle werkzoekenden in staat zijn zelf een plek te vinden en ‘passende participatie’ niet altijd beschikbaar is. In een adviesrapport van DonaDaria (2012) over de Tegenprestatie wordt dan ook de aanbeveling gedaan om vrijwilligers die vrijwilligerswerk doen in het kader van de Tegenprestatie meer begeleiding te geven dan ‘reguliere vrijwilligers’. DonaDaria (2012) noemt meermaals het belang van maatwerk als het gaat om het organiseren van (vrijwilligers)werk voor mensen die een tegenprestatie moeten leveren.
14
3.3 De Tegenprestatie Zoals in de inleiding al werd vermeld, is de Tegenprestatie een voortvloeisel uit de Wet Werken en Bijstand (WWB). In 2015 wordt het gemeenten in Nederland verplicht van mensen met een bijstandsuitkering een tegenprestatie te vragen. Sinds 1 januari 2012 beschikken gemeenten op basis van artikel 9, sub C van de WWB over een beleidsinstrument om de ‘maatschappelijke betrokkenheid’ bij bijstandsgerechtigden te vergroten (Corra & Bosselaar, 2013). De bijstandsgerechtigden zijn verplicht om: ‘naar
vermogen
door
het
college
opgedragen
onbeloonde
maatschappelijk
nuttige
werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.’ Deze bepaling stelt dat ‘door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden’ niet bij hoeven te dragen aan de instroom naar de arbeidsmarkt en niet mag leiden tot verdringing. In de net ingevoerde Participatiewet wordt nogmaals beschreven dat de Tegenprestatie (nadrukkelijk) geen re-integratie-instrument is (Op den Camp e.a., 2014). De vormgeving van de Tegenprestatie blijkt niet eenduidig te zijn in een onderzoek naar de aanpak van verschillende gemeenten door Dorenbos & van Niekerk (2014), een beeld dat bevestigd wordt in een beschrijvende studie van het Ministerie van Welzijn en Sociale Zaken (2013). Wel wordt het principe van werk boven vrijwilligerswerk door alle gemeenten gehanteerd: vrijwilligerswerk mag geen belemmering vormen voor de overgang naar regulier werk. De helft van de onderzochte gemeenten heeft ‘klanten iets terug laten doen voor hun uitkering’ tot voornaamste doel van de Tegenprestatie verheven (Ministerie van Welzijn en Sociale Zaken, 2013). ‘Activering c.q. mensen actief deel laten nemen aan de maatschappij’ wordt daarnaast als voornaamste uitgangspunt genomen, terwijl de Tegenprestatie volgens het ministerie puur gericht is op wederkerigheid. Het grootste deel van de bijstandsgerechtigden verricht al vrijwilligerswerk zonder directe bemoeienis van de gemeente (Dorenbos & van Niekerk, 2014). Deze groep heeft zelf het initiatief genomen om vrijwilligerswerk uit te voeren. Ook bij Humanitas blijkt dit het geval te zijn. De invulling van de Tegenprestatie gebeurt ook in de vorm van mantelzorg, scholing (zoals een taaltraining) of deelname aan schuldhulpverlening (Dorenbos & van Niekerk, 2014; van de Aa, 15
2014). De gemeente Rotterdam is in 2011 begonnen met Full Engagement. Van der Aa (2012) geeft de definitie zoals de gemeente Rotterdam die hanteerde: ‘van elke werkzoekende met een gemeentelijke uitkering wordt verwacht dat die actief is. Deze participatie heeft primair tot doel het verkrijgen van economische zelfstandigheid en is gericht op groei of in ieder geval stabilisatie op de participatieladder.’ Van der Aa (2012) omschreef het doel van Full Engagement als volgt: ‘Het programma Full Engagement stelt zich ten doel dat alle inwoners met een gemeentelijke uitkering maatschappelijk actief worden, als tegenprestatie voor de uitkering. De ambitie daarbij is dat uitkeringsgerechtigden op een zo’n hoog mogelijk niveau maatschappelijk gaan participeren, bij voorkeur in betaald werk zonder uitkering.’ Hier ligt een verschil met de Participatiewet, waarin expliciet wordt gesteld dat de Tegenprestatie niet hoeft te leiden tot re-integratie op de arbeidsmarkt. Het voornaamste doel van de Tegenprestatie
is
gericht
op
het
vergroten
van
de
participatie
van
desbetreffende
bijstandsgerechtigde. De naam Tegenprestatie wordt ontleend aan het idee dat voor het verkrijgen van de uitkering, een wederdienst geleverd dient.
16
3.4 Tegenprestatie bij een zorginstelling In de studie van Dorenbos en Niekerk (2014) wordt gesteld dat het aantal vrijwilligers in de zorg in de afgelopen jaren sterk is toegenomen en de groei van het aantal vrijwilligers noodzakelijk is door bezuinigingen, om de welzijnsfunctie goed uit te kunnen blijven voeren. Uit de studie bleek dat veel vrijwilligers uit de bijstand op eigen initiatief als vrijwilliger zijn begonnen bij de zorginstellingen zonder dat de gemeente hier actief een rol in heeft gespeeld. Hier zijn wel uitzonderingen op. Als een bijstandscliënt door een gemeente rechtstreeks naar een zorgorganisatie wordt doorverwezen, is er volgens Dorenbos en Niekerk contact tussen de zorginstelling, vaak de vrijwilligerscoördinator en de individuele klantmanagers van de gemeente. Er worden dan specifieke afspraken gemaakt tussen de organisaties, bijvoorbeeld over terugkoppeling. De achtergronden van vrijwilligers zijn minder van belang zolang de vrijwilliger kan laten zien dat hij of zij gemotiveerd is om het werk te doen, dit is samen met geschiktheid voor het werk het belangrijkste criterium. Verder merken Dorenbos en Niekerk (2014) op dat het van groot belang is voor het slagen van vrijwilligerswerk in de zorg, dat de vrijwilligers een goede begeleiding van professionals krijgen. In een tevredenheidsonderzoek onder vrijwilligers van de huishoudelijke ondersteuning van Stichting Humanitas blijkt dat 95% positief gestemd is over de begeleiding en steun, wat bij kan dragen
aan een grotere kans van het slagen van hun vrijwilligerswerk bij Humanitas.
De continuering van het vrijwilligerswerk wordt volgens Rossen en Ramakers (2014) bepaald door drie thema’s c.q. randvoorwaarden: het bieden van waardering, voldoening en ruimte voor zelfbepaling. Waardering kan in de vorm van secundaire arbeidsvoorwaarden, waardering geven van bovenaf en het serieus nemen van de vrijwilligers. Voldoening uit zich in het toegerust zijn van de vrijwilligers om hun werkzaamheden uit te (kunnen) voeren. Zelfbepaling komt tot uiting in respect hebben voor grenzen en wensen van vrijwilligers. Alijagic-Boers (2014) heeft een enquête-onderzoek gehouden onder de assistenten binnen de huishoudelijke ondersteuning van Stichting Humanitas in het kader van tevredenheid. Uit dat onderzoek bleek dat de tevredenheid van vrijwilligers met betrekking tot de taakverrichting, de organisatie Humanitas, geboden begeleiding/steun en de relatie met de arbeidsmarkt zeer hoog was. Uit de analyse blijkt dat vrijwilligers zeggen ervaring op te doen met betrekking tot communicatie, planning en het nakomen van afspraken. Ook geven ze aan de eigen vaardigheden 17
te vergroten, waaronder taalvaardigheid, sociale vaardigheden en interculturele vaardigheden. Verder wordt het aanbrengen van structuur in hun persoonlijk leven genoemd als positief gevolg van het vrijwilligerswerk. Dit is in lijn met de verbeterde sociale integratie die Van der Aa e.a. (2014) beschrijven. Opmerkelijk genoeg gaven meerdere respondenten aan dat ze ontevreden waren over het verplichte karakter van het vrijwilligerswerk.
18
4. Resultaten praktijkonderzoek In dit hoofdstuk worden de resultaten van het praktijkonderzoek weergegeven. Om te beginnen zal de opzet van de samenwerking en het werk van de assistenten worden weergegeven, waarbij ook enkele succesfactoren en knelpunten uiteen worden gezet. Vervolgens worden enkele randvoorwaarden van een dergelijke samenwerking beschreven en wordt er gekeken naar het doel van de Tegenprestatie, samen met een beschrijving van het aanwezige maatschappelijke rendement van de Tegenprestatie (bij Humanitas). Als laatste worden de ervaringen c.q. belevingen van het werk als HO-assistent bij Humanitas beschreven.
4.1 Opzet Tegenprestatie en project In deze paragraaf wordt geschetst hoe de Tegenprestatie is bedoeld volgens de respondenten als inleiding op de casus, waarna er wordt toegespitst op de samenwerking tussen de gemeente Rotterdam en Stichting Humanitas. Daarnaast wordt er een beschrijving gegeven van de doelgroep die als HO-assistent werkzaam is bij Humanitas, gebaseerd op de interviews. ‘Je doet wat voor de uitkering’ is het idee achter de Tegenprestatie. Gaandeweg in het praktijkonderzoek ontstond de vraag of de Tegenprestatie bij Humanitas is bedoeld als reintegratie-instrument of bedoeld als empowerment. De respondenten blijken tegenstrijdig in hun duiding hierover. Zo bleek dat in de oorspronkelijke plannen was besproken dat voor ‘de parels onder de assistenten’ een betaalde baan mogelijk zou moeten zijn in de HO, maar hier werd al snel vanaf gestapt toen het onmogelijk bleek omdat er geen arbeidsplaatsen beschikbaar waren. Eén van de werkconsulenten vertelt over plannen waarin assistenten een (zorg)opleiding bij Humanitas konden gaan volgen, die nooit in praktijk zijn gebracht. De manager Collectieve Diensten beschrijft het werk van de assistenten als een mogelijke tussenstap naar betaald werk, als er mensen zijn die toe zijn aan meer. Daar tegenover plaatst hij de groep mensen die ‘altijd in de uitkering zullen blijven’, de groep mensen met een te grote afstand tot de arbeidsmarkt. De programmamanager Tegenprestatie benoemt expliciet dat de Tegenprestatie geen reintegratie-instrument zou moeten zijn. De wethouder Werkgelegenheid en Economie van de gemeente Rotterdam vertelt in een gesprek dat de Tegenprestatie is bedoeld in het kader van wederkerigheid. Daarentegen meent één van de werkconsulenten dat ‘het bedoeld is als een 19
soort van re-integratietraject’. De manager Collectieve Diensten spreekt in ieder geval de wens uit om het project in de toekomst uit te bouwen en het project een re-integratie-achtige draai te geven. Hij vertelt over de wens voor het opzetten van cursussen, zoals sollicitatietrainingen, ‘om de mensen geschikt te maken’, maar het blijft onduidelijk wat dit precies betekent. Ondanks de ambities om mensen met een bijstandsuitkering te laten re-integreren in de arbeidsmarkt, wijzen zowel de manager Collectieve Diensten als de programmamanager op de grote groep bijstandscliënten met een dusdanige afstand tot de arbeidsmarkt, dat het niet meer realistisch blijkt om te verwachten dat zij daadwerkelijk doorstromen naar betaald werk:
‘Als mensen betaald werk kunnen vinden heeft dat altijd voorrang, maargoed, eerlijkheid gebied te zeggen: we praten hier over 17.000 mensen met een bijstandsuitkering langer dan vijf jaar, weinig of geen taalbeheersing, weinig of geen werkervaring, weinig of geen opleiding, weinig of geen sociale vaardigheden.’ De gemeente heeft daarnaast weinig re-integratiebudget volgens de programmanager. Het gaat dan ook niet om het re-integreren, maar om een andere mindset van de bijstandsgerechtigden: ‘iedereen kan wat, iedereen wil wat’. De manager Collectieve Diensten is er ook van overtuigd dat er, ondanks de lange afstand tot de arbeidsmarkt, wel resultaten te behalen zijn met deze groep, in het kader van empowerment: ‘Natuurlijk is het ontroerend om te zien als mensen daar echt van opknappen. Maar ook hoe sommigen in beweging komen, enthousiast raken, vertrouwen krijgen en sommige mensen zijn ook uit die uitkering gekomen daardoor.’ Toch benoemt de manager Collectieve Diensten het probleem van de lange afstand tot de arbeidsmarkt, iets waar Humanitas zich specifiek op heeft gericht. Hierin benoemt hij met name het belang van goede begeleiding. Dit is volgens hem, en volgens de literatuur, een voorwaarde om dergelijke mensen in te kunnen zetten als vrijwilliger. De nadruk binnen de Tegenprestatie ligt op wederkerigheid en eventuele uitstroom naar betaalde arbeid wordt bijvangst genoemd, ook door de wethouder Werkgelegenheid en Economie van de gemeente Rotterdam. Een gegeven dat ook is bevestigd in de pilot die de gemeente Rotterdam 20
in 2012 heeft gedraaid. Wel benoemen zowel Humanitas als de gemeente de positieve individuele effecten van vrijwilligerswerk zoals in het bronnenonderzoek beschreven, als het gaat om het uitvoeren van de Tegenprestatie. De Tegenprestatie is volgens de programmamanager gericht op persoonlijke ontwikkeling; je komt buiten, doet sociale contacten op. Het dagritme van de mensen wordt beter, ze worden actiever, waardoor de programmamanager ook vermoedt dat ze gezonder worden. Humanitas spreekt de wens uit om in de toekomst een grotere rol te gaan spelen binnen het faciliteren
van
de
Tegenprestatie
dan
het
verzorgen
van
vrijwilligersplekken
voor
bijstandsgerechtigden. Het is onbekend of dit ook het streven van de gemeente is, vanwege de grote groep bijstandsgerechtigden met een te lange afstand tot de arbeidsmarkt. De werkconsulenten maken notie van andere bestaande trajecten die sterk(er) gericht zijn op arbeidsre-integratie. Met die andere trajecten heeft de gemeente contracten en werkconsulenten zijn verplicht mensen met een uitkering naar dergelijke trajecten toe te leiden als re-integratie haalbaar wordt geacht.
Opzet De manager Collectieve Diensten vertelt over de Social Return on Investment-norm die gesteld is in de afspraken van de opdracht van huishoudelijke ondersteuning, als aanleiding voor de samenwerking. In een poging om de aanbesteding van de gemeente gegund te krijgen, heeft Humanitas onder andere gesteld 12% van het aanbestedingsbedrag, SROI te kunnen vervullen. In het nieuwe contract voor de HO bleek onder andere minder geld dan voorheen beschikbaar te zijn en moesten er, in het kader van SROI, mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt ingezet worden. De manager Collectieve Diensten is na het krijgen van de opdracht, gevraagd door de directie of hij wilde meedenken over een deel van de invulling van de SROI. Hoe de SROI binnen de HO ingevuld zou worden, werd niet door de gemeente voorgeschreven. Eén van de belangrijke voorwaarden van de aanbesteding was dat de invulling niet zou leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Omdat de indicaties kleiner werden en er nu niet gesproken werd over ‘zoveel uur’ schoonmaken, maar op basis van resultaat - een schoon en leefbaar huis - kwam het idee van assistenten die als ‘een soort leerling mee zouden lopen met betaalde krachten’ om aanvullende diensten te kunnen leveren. Humanitas heeft toen zelf gekozen voor mensen met een WWB uitkering als onderdeel van het totale programma van SROI.
21
De manager Collectieve Diensten vertelt dat elk uur dat een assistent werkt, voor een bepaald bedrag meegerekend wordt binnen het kader van de SROI. Ook werknemers die aangenomen zijn vanuit de WW en de coördinatoren van de assistenten kunnen meegeteld worden binnen het kader van SROI. Zo vult Humanitas op diverse manieren het gestelde percentage aan SROI in. Naast het behalen van het gestelde percentage SROI was het behalen van het resultaat ‘een schoon en leefbaar huis’ een reden om assistenten in te zetten. Buiten de assistenten heeft Humanitas andere projecten met vrijwilligers draaien die zich richten op het resultaat ‘een schoon en leefbaar huis’, waaronder Frisse Vensters. Frisse Vensters is een dienst waar vrijwilligers bij (hulpbehoevende) mensen thuis de ramen komen schoonmaken, ook in het kader van de kleiner wordende indicaties. Het inzetten van vrijwilligers is dus een noodzaak volgens de manager, omdat het beoogde resultaat met de betaalde krachten alleen niet of nauwelijks te halen is. Verder benoemt de manager Collectieve Diensten dat het inzetten van vrijwilligers bij uitstek bij Humanitas past. Humanitas is van oorsprong al een vrijwilligersorganisatie (Humanitas, 2012). Hij benoemt het belang van een missie en visie die passen bij dergelijke projecten.
Doelgroep De assistenten kunnen gerekend worden tot de groep mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. De programmamanager Tegenprestatie van de gemeente Rotterdam schetst een beeld van ongeveer de helft van het aantal bijstandsontvangers, 17.000 mensen, die langer dan vijf jaar een WWB-uitkering hebben. Dit zijn mensen die weinig of geen taalbeheersing hebben, weinig of geen opleiding en weinig of geen sociale vaardigheden. Een werkconsulent geeft het voorbeeld van een allochtone vrouw die moet zorgen voor vijf kinderen en de taal niet machtig is. De coördinatoren vertellen dat deze casus exemplarisch is: veel van de assistenten spreken slecht of nauwelijks Nederlands en hebben vaak geen dagstructuur. Ook komen er (tijdens de bijeenkomsten bij Humanitas) mensen voorbij met een lichamelijke- en/of verstandelijke beperking. De assistenten die geïnterviewd zijn blijken te voldoen aan de beschrijvingen van de professionals zoals hierboven geschetst. Enkele assistenten spraken slecht Nederlands. Zo vertelde één van de assistenten al jaren in Nederland te wonen, maar niet buiten de deur te komen en daardoor geen mogelijkheid te hebben om in contact te komen met Nederlands sprekende mensen. Andere assistenten vertellen last te hebben van lichamelijke klachten, zoals
22
de assistente die onlangs door haar rug is gegaan. Een andere assistente kampt met overgewicht en merkt op dat dit een belemmering is voor het werk. Alle assistenten die vrijwilligerswerk doen in de HO zijn vrouwen. Hier wordt door de werkconsulenten bewust op geselecteerd. Het is volgens een werkconsulent dan ook, ‘met alle respect’, meer vrouwen- dan mannenwerk. De leeftijden lopen uiteen van halverwege 20 tot in de 50 jaar. Vanwege de problematiek waar de doelgroep van assistenten mee te kampen heeft wordt er door zowel de manager Collectieve Diensten, de coördinatoren en de werkconsulenten van de gemeente gehamerd op het belang van goede begeleiding, zoals ook in het bronnenonderzoek wordt beschreven. Dit punt wordt nader bekeken in paragraaf 4.2.
23
4.2 Vormgeving en uitvoer van de samenwerking Nadat de plannen voor de samenwerking waren vormgegeven, begonnen de coördinatoren van Humanitas met het maken van plannen voor de uitvoer van de ideeën. Er was volgens de coördinatoren nog niks op papier beschreven: het ontbrak aan protocollen, procedures en zaken als (aanmeld)formulieren. Toen de coördinatoren en de werkconsulenten van de gemeente de plannen bespraken is besloten om bijeenkomsten te organiseren waar zowel Humanitas als de gemeente bij aanwezig zouden zijn. De bijeenkomst organiseren bij Humanitas en de aanwezigheid van de werkconsulenten levert een voordeel op volgens de respondenten. De werkconsulenten hebben face-to-face contact met de bijstandsgerechtigden: dit biedt de werkconsulenten de mogelijkheid om de stand van zaken van de bijstandsgerechtigden te peilen. Het blijkt in de praktijk dat bijstandsgerechtigden soms al vrijwilligerswerk doen of te kampen hebben met een (lichamelijke of geestelijke) beperking. De werkconsulenten kunnen zodoende het klantenbestand van Werk en Inkomen van Rotterdam up to date maken en informatie over de bijstandsgerechtigde doorgeven aan de verantwoordelijke werkconsulent.
Screening Humanitas en de gemeente waren overeengekomen dat de werkconsulenten een selectie zouden maken uit het beschikbare klantenbestand. Hier zou screening plaatsvinden, zodat de bijstandscliënten die uitgenodigd zouden worden bij Humanitas, geschikt waren voor het werk. Het blijkt in de praktijk niet goed mogelijk om een dergelijke screening te doen. De werkconsulenten wijten dit voornamelijk aan de beperkte tijd die beschikbaar is, maar ook het gebrek aan goede en recente informatie: ‘Ons systeem is redelijk verouderd of eigenlijk vervuild. Teveel administratie en niet alles is up to date’. Toch maakt het niet heel veel uit wie er geselecteerd wordt volgens de andere werkconsulent: ‘Alle werkzoekenden moeten wat gaan doen […] sowieso kom je aan de beurt’. Wel gebruiken de werkconsulenten criteria om enige selectie toe te kunnen passen. Zo wordt er onder andere gekeken naar leeftijd en of een potentiële assistent niet te jonge kinderen heeft, in verband met kinderopvang.
24
De coördinatoren van Humanitas herkennen dit beeld. Zij vertellen bijstandscliënten op bijeenkomsten te zien met lichamelijke of psychische klachten, die niet in staat zijn om in de HO aan de slag te gaan. Een van de coördinatoren merkt op dat dit enerzijds extra werk oplevert, omdat de coördinatoren een deel van de selectie moeten doen. Anderzijds kunnen de bijstandscliënten soms op andere plekken binnen Humanitas ingezet worden, waardoor de komst naar de bijeenkomst niet geheel onnodig was. Wel is het volgens de coördinatoren belangrijk goed te selecteren, ze benadrukken dat de klanten van Humanitas veelal kwetsbare ouderen zijn en dat je daar goed rekening mee moet houden om de juiste koppelingen tussen assistenten en klanten te maken.
Bijeenkomsten De bijeenkomsten worden gestart door een werkconsulent. Die vertelt in het kort waarom de bijstandscliënten zijn uitgenodigd en licht kort het idee van de Tegenprestatie in het kader van hun uitkering toe. Daarna vertelt de desbetreffende coördinator van Humanitas over het werk van de HO-assistent en is er vaak ook een HO-assistent aanwezig die kort vertelt over de werkzaamheden, om de genodigden een inkijkje in het werk te geven. De coördinatoren houden er verschillende werkwijzen op na. Dit verklaren zij vanuit het ontbreken van standaarden c.q. protocollen aan het begin van het project. Zo houdt één van de coördinatoren direct tijdens de bijeenkomst intakegesprekken met de potentiele HO-assistenten, waar een andere coördinator een afspraak binnen een week inplant. De verschillen worden overigens minimaal genoemd, ook door de werkconsulenten van Werk en Inkomen. Andere verschillen in de werkwijzen van de coördinatoren komen naar voren in het inplannen van diensten, wel of geen contact hebben met andere afdelingen binnen Humanitas en manier van coaching. De coördinatoren merken op dat ze hun eigen invulling geven aan de afspraken en plannen die in het begin zijn gemaakt. Daarnaast geven twee coördinatoren in hetzelfde gesprek aan dat deze verschillen geen problemen opleveren: ze werken altijd vanuit wat ze zelf noemen ‘dezelfde basis’. Al dan niet direct tijdens of na de bijeenkomst, wordt er gesproken met de kandidaten om te bepalen of ze geschikt zijn voor het werk en dan wordt ook een intake-formulier samen met de bijstandscliënt ingevuld voor alle benodigde informatie. Indien een kandidaat niet geschikt wordt bevonden voor het werk, wordt deze teruggegeven aan de werkconsulent die de bijstandscliënt dan verder oppakt. Er wordt ook samen met de aanstaande assistent een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) aangevraagd bij de gemeente. Deze hebben de assistenten nodig om het werk te 25
kunnen doen en Humanitas vergoedt de kosten die hiervoor moeten worden gemaakt. Uiteindelijk ondertekent de assistent een vrijwilligerscontract. Humanitas en de gemeente zijn overeengekomen dat de contracten worden opgestuurd naar Werk en Inkomen, zodat de gemeente kan registreren dat de bijstandscliënten voldoen aan de plicht van de Tegenprestatie. In de praktijk blijkt het hier nog wel eens fout te gaan, niet alle contracten worden (tijdig) doorgestuurd naar de werkconsulenten en deze geven aan hier soms achteraan te moeten zitten. Ze geven aan zich dit voor te kunnen stellen, gezien de werkdruk van de coördinatoren van Humanitas. Het bijhouden van de administratie en tijdige terugkoppeling blijkt een verbeterpunt, zo stellen de werkconsulenten. Als het aanmelden geregeld is, gaan de coördinatoren samen met de assistenten kijken naar mogelijke uren die de assistenten kunnen werken. Het principe ‘inzet naar vermogen’ wordt hiervoor gebruikt. Hierbij proberen de coördinatoren zoveel mogelijk rekening te houden met de agenda’s van assistenten, bijvoorbeeld als het gaat om kinderen die naar school moeten of, zoals een assistent vertelde, de tijd die een assistent kwijt is aan mantelzorg voor haar vader.
Begeleiding De coördinatoren benadrukken dat het heel belangrijk is om de assistenten, vooral in het begin, het gevoel te geven dat ze gehoord worden. Het is, zoals één van de coördinatoren het noemt, ‘de key’ om veel contact met de assistenten te hebben, ze moeten niet zomaar in het diepe gegooid worden. Veel assistenten vinden het werk in de beginfase spannend omdat dit nieuw voor ze is. Intensieve coaching hierop is van groot belang, ook volgens de manager Collectieve Diensten. Hij vertelt dat hij specifiek heeft gekeken naar coördinatoren met een arbeidsverleden bij een re-integratiebedrijf. De begeleiding en coaching speelt volgens de coördinatoren in het hele proces de voornaamste rol, zoals één van de coördinatoren samenvat: ‘99% van mijn baan is activering’. Een andere coördinator zegt: ‘Duidelijkheid en complimenten geven, dat is zo belangrijk voor hen. Motiveren, ze zijn zo onzeker.’ Zoals de literatuur beschrijft is begeleiding een onderdeel van de slagingsfactor, een conclusie die ook de coördinatoren van Humanitas trekken. De coördinatoren zeggen dat de assistenten ‘even op weg geholpen moeten worden’, om ze ‘binnenboord te houden’. De werkconsulenten 26
merken ook laagdrempeligheid op bij Humanitas, doordat er rekening wordt gehouden met bijvoorbeeld kinderen. Hierin verschilt Humanitas met andere werkervaringsplekken waar de gemeente bijstandscliënten naartoe kan sturen, deze werkervaringsplekken zijn minder laagdrempelig. De werkconsulenten hebben de indruk dat Humanitas waardering geeft aan de assistenten. Ook wordt er, waar mogelijk en waar behoeftes zijn, ondersteuning geboden aan de assistent in de vorm van doorverwijzen naar hulpverlening of cursussen, of kleinere zaken zoals het helpen lezen van een brief (vele assistenten spreken niet of nauwelijks Nederlands). De assistenten worden in het begin gekoppeld aan een betaalde kracht, waardoor het volgens de manager Collectieve Diensten fungeert als een soort stage. Van de betaalde kracht wordt verwacht dat hij of zij enige begeleiding biedt tijdens het werk. Na verloop van tijd is het volgens de coördinatoren de bedoeling dat de assistenten ook zelfstandig op pad kunnen gaan om hun aanvullende diensten te kunnen leveren. De coördinatoren vertellen op basis van gesprekken en coaching te bepalen wanneer de assistenten zelfstandig op pad gaan. Ze maken deze inschatting op basis van gevoel. De uren van de assistenten worden gaandeweg opgebouwd, waarbij het streven 12 uur werk per week is. De manager Collectieve Diensten geeft aan dat de assistenten gemiddeld 12 uur per week werken als assistent, waarbij de geïnterviewde assistenten blijken te variëren in het aantal uren dat ze werken, uiteenlopend van 16 uur tot 3 uur. De assistenten kunnen aangevraagd worden door onder andere buurtconsulenten (de klantmanagers van Humanitas die verantwoordelijk zijn voor de realisering van de gestelde resultaten) en de afdeling planning. De buurtconsulent geeft aan dat er nog aanvragen liggen van maanden terug en dat er dus niet genoeg assistenten zijn om de aanvragen te kunnen verwerken.
Monitoren Het blijkt lastig te zijn om het proces en de voortgang van assistenten te monitoren, bijvoorbeeld in het geval van mogelijkheid tot doorstromen naar re-integratie. De coördinatoren hebben hier geen zicht op. Zij geven aan dat de werkdruk te hoog is om procesmatig bezig te gaan met het monitoren, maar vooral ontbreekt er een standaardisering hiervoor, bijvoorbeeld in de vorm van een volgsysteem. Ook de gemeente geeft aan geen zicht te hebben op vorderingen van de assistenten, ook al is arbeidsreïntegratie niet het voornaamste doel. De werkconsulenten vertellen na de aanmeldingen alleen het contract te ontvangen en verdere begeleiding aan Humanitas
27
over te laten. Zij suggereren dat hier nog winst in de vorm van monitoring te behalen valt. Wel wordt er vanuit Humanitas contact opgenomen met de werkconsulenten als de coördinatoren denken dat een assistent toe is aan een volgende stap, bijvoorbeeld richting arbeidsre-integratie. Door middel van gesprekken in het kader van coaching proberen de coördinatoren de voortgang bij te houden, maar dit zit vooral ‘in het hoofd’ en wordt niet geregistreerd. Wel vertelt de manager Collectieve Diensten dat het bij aanvang van de samenwerking niet de bedoeling was dat de voortgang gemonitord zou gaan worden. In het begin van het project was er weerstand bij een deel van de betaalde krachten als het ging om het inzetten van vrijwilligers, de assistenten, binnen de HO. Betaalde krachten gaven dit aan bij de geïnterviewde buurtconsulent. Die waren bang dat de HO-assistenten uiteindelijk hun banen zouden verdringen. Dit hebben de coördinatoren weten te ondervangen door in gesprek te gaan met de betaalde krachten. De coördinatoren hadden hier in het begin van het project geen tijd voor beschikbaar, dit is gaandeweg het project gedaan toen signalen vanuit de betaalde krachten werden opgevangen.
Taakverdeling/verdringing In de oorspronkelijke plannen is de HO-assistent expliciet bedoeld voor aanvullende werkzaamheden, die buiten de indicatie van de HO vallen. In de praktijk blijkt deze verdeling niet zo strak te zijn als het beeld dat wordt geschetst door de manager Collectieve Diensten en de oorspronkelijke afspraken. Het blijkt uit de acht interviews met de assistenten, bij meerdere assistenten voor te komen dat zij schoonmaakwerkzaamheden uitvoeren die voorbehouden zouden moeten zijn aan de betaalde krachten. Zo vertelt één van de assistenten dat ze snel geneigd is om taken uit te voeren die toebehoren aan de betaalde kracht, zoals het schoonmaken van de WC. Een andere assistente vertelt dat de werkzaamheden bij klanten van Humanitas thuis door de betaalde kracht en de assistent samen worden verdeeld, wat ook betekent ook dat de assistenten werkzaamheden uitvoeren die toebehoren aan de betaalde kracht. Een buurtconsulent vertelt een verhaal dat hij hoorde van een assistent die de vakantie van een medewerker opving, waardoor de assistent schoonmaakwerkzaamheden uitvoerde die niet tot de ‘aanvullende diensten’ gerekend worden. Dezelfde buurtconsulent merkt op dat ‘het in de praktijk wel meevalt’ als het gaat om mogelijke verdringing, maar het wel een gevaarlijk gebied is: ‘In principe, als je de assistent gebruikt zoals het in eerste instantie is gezegd, kan je
28
[arbeidsverdringing] voorkomen. Op een gegeven moment kwam je erachter, omdat de indicaties zo klein werden, dat de medewerker het echt niet meer redde. Toen zijn we ook de assistent in gaan zetten, maar dat vind ik niet eerlijk, dat is verdringing als je dat structureel gaat doen. Dat is een gevaar. Incidenten kunnen altijd, maar het moet niet structureel gaan worden. En dat zal je denk ik ten alle tijden moeten bewaken.’ De manager Collectieve Diensten bevestigt dit, het is volgens hem een grijs gebied en ‘je moet er heel erg voor waken hoe je dat doet’, verwijzend naar het organiseren van een dergelijk project. Ook merkt hij op dat het nooit de bedoeling is geweest dat vrijwilligers schoonmaakwerkzaamheden ‘in hun uppie’ gaan doen dit gebeurt in de praktijk ook nauwelijks volgens hem. Een meerderheid assistenten en coördinatoren geven aan dat het voorkomt dat dit soms gebeurt in ‘samenspraak’ met de betaalde kracht. Wel benadrukt de manager Collectieve Diensten dat er geen enkele betaalde kracht is weggegaan bij Humanitas wegens het inzetten van vrijwilligers in de HO. Hij merkt op dat vrijwilligers door de geschiedenis heen al inspringen op zaken die professioneel niet kunnen worden ingevuld. De discussie over arbeidsverdringing is dan ook vooral een politieke discussie, niet zozeer die van uitvoerende organisaties. Het grijze gebied dat mogelijk bestaat is volgens hem deels te wijten aan het beleid van de overheid: ‘Elk beleid heeft perverse effecten, hoe je het ook organiseert.’ De kleiner wordende indicaties en de gestelde SROI-norm werken dergelijke negatieve effecten in de hand en het is aan de opdrachtnemers om daar creatief mee om te springen volgens de manager Collectieve Diensten: ‘Maar je doet het en dat doe je zo goed mogelijk.’ Ook vermoedt hij dat het beleid van de kleiner wordende indicaties en een toename van eigen bijdragen die door veel klanten moeten worden betaald, wellicht zwartwerken heeft veroorzaakt of versterkt. Klanten kunnen huishoudelijke hulpen vragen meer te werken tegen betaling of stoppen de HO en benaderen een schoonmaker persoonlijk. Wel benadrukt hij dat Rotterdam ‘voor de troepen uitloopt’ als het gaat om de Tegenprestatie en de bezuinigingen op de WMO. Dat vraagt om creativiteit en innovativiteit en aan bezuinigingen zit altijd een prijs. De coördinatoren herkennen het probleem omtrent de taakverdeling ook, zoals één van hen
29
uitlegt: ‘Wat ik moeilijk vond met dat ik [de assistenten] alleen liet gaan [naar klanten], was dat de lijn soms zo vaag was van wat doet de medewerker en wat doet de assistent. En zo’n klant kan daar ook gebruik van maken. Sommige klanten vonden de assistenten nog veel fijner en dat deed die assistent eigenlijk het werk van de werknemer. En dat lijntje was soms zo vaag, dat sluipt er zo in.’ Een ander probleem in de praktijk blijkt de verwachting van de betaalde kracht te zijn. De coördinatoren geven aan dat, zelfs nu het project anderhalf jaar bestaat, de betaalde krachten andere verwachtingen hebben van de assistenten dan de bedoeling is. Dit houdt verband met de kleiner wordende indicaties voor HO en het idee van ‘aanvullende diensten’. De coördinatoren vertellen dat een enkele keer de betaalde krachten de assistenten instrueren om werkzaamheden te doen die bij de betaalde kracht horen. Een andere coördinator vertelt over incidenten waarin een betaalde kracht een assistent in gaat plannen, om de assistent zodoende bij haar te houden. Dit terwijl de coördinator verantwoordelijk is voor het plannen en koppelen van de assistenten (aan een betaalde kracht). Eén van de coördinatoren vermoedt dat sommige betaalde krachten de assistent als hun persoonlijke assistent zien. Eén van de assistenten heeft een verklaring voor de aanwezigheid van het soms grijze gebied in de taakverdeling: de schuld ligt bij de kleiner wordende indicaties voor de HO. Ze vindt het daarom ook niet vreemd dat assistenten soms werkzaamheden van betaalde krachten doen, omdat betaalde krachten soms simpelweg niet tijd genoeg hebben om alle werkzaamheden uit te kunnen voeren. In zekere zin strookt dit met de oorspronkelijke gedachte achter de assistenten: ondanks de kleiner wordende indicaties het doel van een schoon en leefbaar huis kunnen realiseren door het inzetten van assistenten die aanvullende diensten leveren.
30
4.3 Ervaringen/beleving samenwerking en werk De ervaringen met het project zijn bij alle betrokken actoren overwegend positief. Op enkele knelpunten na, concluderen de verschillende groepen respondenten dat de samenwerking een succes was en dat ze het jammer vinden dat het project ten einde gaat lopen. De manager Collectieve diensten heeft voor een half jaar geld vrij kunnen maken voor de coördinatoren, maar maakt zich zorgen om de continuïteit.
Assistenten Alle geïnterviewde assistenten zijn, op enkele knelpunten na, zeer tevreden met hun werk bij Humanitas. Als eerste succesfactor vertellen de geïnterviewde assistenten dat het eerste contact met de coördinatoren goed is bevallen. De coördinatoren zijn altijd bereikbaar en je krijgt altijd antwoord: je wordt eerlijk behandeld volgens één van de assistenten. Ook de samenwerking met betaalde krachten gaat over het algemeen goed. De betaalde krachten leggen bijvoorbeeld veel zaken uit, daar waar nodig. Ook vinden de assistenten het werk leuk om te doen, voornamelijk vanwege de dankbaarheid en het daaruit voortvloeiende gevoel van voldoening. Ze geven aan dat het soms wel wat zwaar kan zijn, omdat het toch schoonmaken blijft, maar dat dit helemaal niet erg is. Een andere succesfactor die de assistenten noemen zijn de contacten die ze opbouwen, zowel met coördinatoren, collega’s als met klanten. Vooral de klanten vinden ze leuk, zoals één van de assistenten vertelt: ‘De omgang met de mensen, als je ’s morgens binnenkomt ‘hallo’ en dan ben ik klaar en dan zijn [de klanten] hartstikke blij. En ze gaan nu ook praatje met je maken en ze gaan ook dingen aan jou vragen. Je krijgt een soort klik.’ Ze zeggen erg blij te zijn iets voor de ouderen te kunnen betekenen. De dankbaarheid van de klanten geeft meerdere respondenten voldoening, ze vinden het leuk als de klanten afscheid nemen met een glimlach. Ook maken meerdere assistenten wel eens een praatje met de klanten. Als eerste omdat ze dit gezellig vinden en ook goed om voor de klanten te doen - die soms nog wel eens eenzaam zijn, merkt één van de assistenten op - en omdat meerdere assistenten die de Nederlands taal slecht spreken, hierdoor kunnen oefenen. Zo vertelt één assistent dat zij thuis geen Nederlands spreekt en door het werk nu buiten de deur komt. De klanten spreken vaak alleen Nederlands, waardoor de assistente naar eigen zeggen gedwongen wordt om Nederlands 31
te spreken, wat ze fijn vindt omdat ze kan oefenen. Sommige assistenten doen ook sociale contacten buiten het werk om op, zoals één van de assistenten die vertelt over de locatie Bergweg van Humanitas, waar ze regelmatig te vinden is: ‘Sommige mensen weten niet eens of ik hier werk, of ik hier woon of dat ik hier te gast ben […] Ik heb thuis natuurlijk alleen de katten om tegenaan te ouwehoeren en die zeggen niks terug.’ Als het gaat om het werk maakt een enkele assistent zo nu en dan langer schoon dan volgens het rooster is afgesproken, of ze doen ‘nog even snel’ boodschappen voor de klanten. De assistenten lijken veel waarde te hechten aan hun betekenisgeving voor de klanten van Humanitas. Eén van de assistentes zegt dat ze van het werk houdt. Ze vindt het belangrijk voor oudere mensen in de maatschappij te zorgen. Een andere assistent geeft een voorbeeld van ramen zemen:
‘En dan doe ik een beetje extra werk. Ik mag dan niet buiten de ramen zemen, maar als ik ze binnen doe en ik kan er buiten bij, doe ik ze buiten ook. En dan zeggen [de klanten] ‘dat mag niet’ en dan zeg ik ‘ja, je mag zoveel niet, maar nou kan je er wel doorheen kijken’ en dan zijn ze blij.’ Die bereidheid lijkt ook nog wel eens te zorgen voor grenzeloosheid. Enkele assistenten geven aan dat ze soms moeilijk nee durven te zeggen, zowel tegen de betaalde kracht als tegen de klant. Toch geven ze aan dat dit (nog) niet voor problemen zorgt, ze doen slechts iets meer dan oorspronkelijk overeengekomen was. Wel ligt hier ook het risico van het eerder beschreven grijze gebied van arbeidsverdringing: werkzaamheden die toebehoren aan de betaalde kracht worden uitgevoerd door de vrijwilligers. Daarnaast zeggen enkele assistenten gebaat te zijn bij de structuur die het werk hen oplevert. Ze merken in een ‘werkritme’ te komen door het werk. Bijna alle geïnterviewde assistenten hopen dat het vrijwilligerswerk zal leiden tot een betaalde baan: ‘Ik hoop een vaste baan eruit te krijgen, daar ben ik mee bezig. Ik zie mij [het werk in de huishoudelijke ondersteuning] nog wel 20 jaar doen.’ Eén van de assistenten die een beperkte Nederlandse taalvaardigheid heeft, vertelt dat dit werk 32
haar Nederlands verbetert en zodoende haar zal helpen zichzelf beter in de arbeidsmarkt te positioneren. De professionals daarentegen benoemen allen dat de kans op een betaalde baan erg klein is.
Klanten De klanten van Humanitas geven alle drie aan dat ze het fijn vinden dat een assistent bij hen thuis schoon komt maken. Eén van de klanten vertelt dat ze net verhuisd was, waardoor er nog veel spullen waren die uitgepakt en opgeruimd moesten worden. De betaalde kracht heeft hier geen tijd voor, door de kleine indicaties, maar de assistent kan dit wel doen. Deze klant vertelt dat ze veel ingepakte dozen heeft staan wegens een verhuizing. Door lichamelijke klachten kan de klant zelf niks uitpakken en opruimen en de betaalde kracht heeft hier ook geen tijd voor. Maar de komst van de assistent en de samenwerking tussen betaalde kracht en assistent bieden extra ruimte en tijd voor dergelijke klussen, zo vertelt de klant: ‘Als [de betaalde kracht en de assistent] het [schoonmaak- en uitpakwerk] samen doen, redden ze het wel’ De coördinatoren melden dat de assistenten heel veel voor de klanten betekenen. Zo geven ze het voorbeeld van klanten die vragen naar assistenten wanneer een assistent niet op is komen dagen vanwege ziekteverzuim. Ook de betaalde krachten zijn, ondanks de genoemde weerstand in het begin van het project, erg tevreden over en met de assistenten, volgens de coördinatoren. De manager Collectieve Diensten herkent dit beeld: hij vertelt van assistenten die aan hem vertellen dat de klanten uitkijken naar het moment dat ze langskomen. Er ontstaan volgens hem mooie banden tussen assistenten en klanten. Eén van de coördinatoren vertelt van een assistent die zelfs in haar vrije tijd boodschappen doet voor een klant en koffie met de klant drinkt: een uitbreiding van het sociaal netwerk voor de assistent.
Samenwerking De samenwerking wordt ook als positief en een succes ervaren volgens de coördinatoren en de werkconsulenten. De werkconsulenten van de gemeente zijn erg te spreken over de samenwerking met de coördinatoren, die bestaat uit het contact, terugkoppeling (op een aantal administratieve zaken na) en de bijeenkomsten. Ook de coördinatoren zijn positief over het contact. De genoemde succesfactoren zijn het onderlinge contact, de terugkoppeling van de coördinatoren en het organiseren van de bijeenkomsten. De lijntjes worden kort genoemd. Zowel de werkconsulenten van de gemeente als de professionals geven aan dat ze het jammer vinden
33
dat de samenwerking in de vorm van de bijeenkomsten is gestopt en hadden gehoopt op een voortzetting.
Toekomst De respondenten geven aan niet goed te weten wat er in de toekomst, na 1 januari 2015, gaat gebeuren. Ze weten alleen dat de samenwerking in de huidige vorm, onder andere met het organiseren van de bijeenkomsten, stopt. De werkconsulenten geven aan dat ze bijstandscliënten moeten verwijzen naar instanties waar de gemeente een contract mee heeft, zoals Samenlevingswerk en Magis010. Met Humanitas is een dergelijk contract niet afgesloten, waardoor werkconsulenten niet naar Humanitas door mogen verwijzen. De manager Collectieve Diensten weet niet of een dergelijke samenwerking mogelijk is in de toekomst. Hij geeft aan dat de gemeente het project van Humanitas ‘erg succesvol vindt’ en dat de gemeente wel in een bepaalde vorm Humanitas wil blijven helpen mensen te vinden voor het vrijwilligerswerk. Daarentegen geeft de programmamanager van de gemeente aan dat het niet zozeer de taak is van de gemeente om vrijwilligers te vinden. De gemeente kan hier volgens hem wel een rol in spelen, maar er ligt ook zeker verantwoordelijkheid bij de instelling die vrijwilligers (bijstandscliënten) zoekt. De manager Collectieve Diensten wil ook het aanbod van Humanitas voor mensen met een (te) lange afstand tot de arbeidsmarkt uitbreiden met cursussen, zoals sollicitatietraining, stoppen met piekeren en vergelijkbare cursussen. De manager hoopt hiervoor te kunnen rekenen op steun van de gemeente, maar het is ten tijde van het interview nog onduidelijk of dit mogelijk is. De coördinatoren moeten vanzelfsprekend betaald worden, maar zonder financiering is dit voor Humanitas lastig. De manager Collectieve Diensten heeft in ieder geval voor enkele coördinatoren een half jaar extra financiering kunnen regelen. De vraag die hieruit voortvloeit is: zou Humanitas dan een arbeidsre-integratiebedrijf moeten willen zijn? De succesfactoren van Humanitas liggen in de uitgebreide begeleiding en de affiniteit en ervaring met vrijwilligers, succesfactoren die een goede uitwerking hebben op mensen waarbij arbeidsre-integratie wellicht geen optie is. De wens van de manager Collectieve diensten neigt naar re-integratie, terwijl arbeidsre-integratie van deze groep door de werkconsulenten en de programmamanager Tegenprestatie bijvangst wordt genoemd. Daarnaast heeft de gemeente contracten met arbeidsre-integratiebedrijven als Magis010. Het is onbekend of de gemeente de wens heeft deze opties uit te breiden.
34
Een gesprek met de wethouder, dat heeft plaatsgevonden tijdens het schrijven van dit rapport, heeft duidelijk gemaakt dat de gemeente enige ambivalentie vertoont als het gaat om financiering voor de wens van de manager Collectieve Diensten. Enerzijds bleek er waardering te zijn voor het project bij Humanitas, anderzijds wees de programmamanager op de mogelijkheid voor Humanitas om vrijwilligers op andere manieren aan zich te binden. De gemeente heeft gezegd ‘hier naar te gaan kijken’, waardoor het nog onduidelijk blijft of het project in de toekomst in deze, of wellicht een andere vorm, voortgezet kan worden.
35
4.4 Maatschappelijk rendement De Tegenprestatie is erop gericht mensen met een bijstandsuitkering te activeren, in het kader van een maatschappelijk belang. Enerzijds kunnen de bijstandscliënten hiervan profiteren door persoonlijke ontwikkeling, anderzijds kan de samenleving hiervan profiteren, indien de bijstandscliënten werk doen dat bijdraagt aan de maatschappij. Ondanks de beperkte omvang van dit onderzoek, is het mogelijk om voorzichtige conclusies te trekken over het maatschappelijke rendement van de Tegenprestatie in brede zin en de samenwerking tussen de gemeente Rotterdam en Humanitas. Het overgrote deel van de geïnterviewde assistenten noemt louter positieve effecten als gevolg van de Tegenprestatie. De professionals geven aan dat de assistenten waardevol zijn voor de klanten, omdat ze de dienstverlening te verbeteren. Daarnaast dienen ze volgens de professionals en de klanten zelf als sociaal contact c.q. steun, door ‘het kunnen maken van een praatje’. De klanten wijzen ook op het feit dat de betaalde kracht hier geen tijd voor heeft door de kleinere indicaties en de assistenten wel die vrijheid kunnen nemen. De gemeente haalt rendement uit de samenwerking, volgens één van de werkconsulenten: ‘Ik heb tot nu toe van de mensen die ik aangemeld heb, geen rare dingen gehoord of van ‘nee die is echt weggegaan’, absoluut niet. Dus het levert wel wat op voor ons natuurlijk, namelijk dat wij onze werkzoekenden daar hebben geplaatst.’ De werkconsulenten zijn er van overtuigd dat de bijstandscliënten goed op hun plek zitten bij Humanitas en dat aanmelding daar altijd zin heeft. De gemeente kan de bijstandscliënten met een lange afstand tot de arbeidsmarkt bij Humanitas aanmelden, waar door intensieve begeleiding de Tegenprestatie met succes ingevuld kan worden. Humanitas speelt hiermee in op de groep bijstandscliënten die de programmamanager Tegenprestatie omschrijft als een groep waar arbeidsre-integratie niet altijd meer mogelijk is, maar die wel een Tegenprestatie moet (gaan) leveren. De assistenten zelf geven aan dat het werk positieve veranderingen heeft gebracht, zoals beschreven in paragraaf 4.3. De programmamanager vermoedt dat bijstandscliënten gezonder worden door het uitvoeren van de Tegenprestatie, een conclusie die enigszins wordt onderschreven door de literatuur. Het vrijwilligerswerk dat wordt uitgevoerd in het kader van de Tegenprestatie heeft ook een economisch rendement. Zo vertelt de programmamanager over activiteiten die de vrijwilligers uitvoeren en dus ook een economische waarde hebben: 36
‘Ze koken op donderdagavond voor buurtbewoners voor twee euro. Ze gaan naar de buurtsuper en koken vrijwillig voor 100 mensen. Dat levert gezelligheid en contacten, dat is ook economisch rendement.’ De manager Collectieve Diensten spreekt ook over economische aspecten, er zijn 95 vrouwen in de HO werkzaam en 15 mannen in andere vrijwilligersprojecten zoals Frisse Vensters: ’Ze werken in totaal 1400 uur per week mee, dat is een economische vervangwaarde van anderhalf miljoen. Dat is heel waardevol.’ Ook zijn er enkele assistenten doorgestroomd naar betaald werk of een opleiding, waardoor ze geen bijstandsuitkering meer hoeven te ontvangen. Bijvangst volgens de professionals, omdat dit niet het doel van de Tegenprestatie is. Specifiek gekeken naar de casus van dit onderzoek, kan voorzichtig worden gesteld dat het inzetten van bijstandscliënten in de HO maatschappelijk rendement op kan leveren, waarbij een slag om de arm moet worden gehouden omdat de resultaten niet generaliseerbaar zijn. Wel geven deze resultaten een indicatie, waar mogelijk vervolgonderzoek op voort kan borduren.
37
5. Slot 5.1 Conclusie Het inzetten van bijstandscliënten als vrijwilligers binnen de huishoudelijke ondersteuning bij Stichting Humanitas lijkt een succesverhaal. Zowel uit de literatuur als uit de interviews blijken de assistenten, voornamelijk door de intensieve begeleiding baat te hebben bij het werk, op het gebied van sociaal netwerk, zingeving, betekenisgeving, structuur en taalvaardigheid. Ondanks dat protocollen en werkwijzen gaandeweg zijn ontwikkeld, is de uitvoer goed verlopen en zijn zowel de professionals van Stichting Humanitas als de werkconsulenten van de gemeente Rotterdam tevreden met het verloop en de resultaten. De combinatie van bijeenkomsten, waar zowel Stichting Humanitas als de gemeente Rotterdam aandeel in hadden, en de intensieve begeleiding lijken de voornaamste redenen te zijn voor het succesvolle verloop. Literatuur laat zien dat goede begeleiding een voorwaarde is voor het succesvol laten verlopen van het inzetten van bijstandscliënten als vrijwilliger en de praktijk bij Stichting Humanitas laat zien dat dit mogelijk is. Verschillende partijen hebben baat bij de uitvoer van dit project. Allereerst de groep assistenten, die aangeven op verschillende gebieden voordeel te halen uit het werk. Zo ontwikkelt de taalvaardigheid, doen ze sociale contacten en daarmee sociale vaardigheden op, halen de assistenten voldoening uit het werk en waarderen ze de dankbaarheid die ze krijgen van de klanten. Daarnaast zijn enkele assistenten daadwerkelijk uitgestroomd naar een opleiding of betaald werk. Zowel de literatuur als de praktijk laten een correlatie zien tussen het uitvoeren van het werk en verbetering van participatie en welzijn(sbevinden). Gekeken naar de participatieladder, stijgen de bijstandscliënten die als vrijwilliger werken in enkele gevallen tot wel drie treden. Stichting Humanitas is door de inzet van de assistenten in staat om het gestelde SROI percentage te halen, zoals dat is opgenomen in het bestek van de aanbesteding van de HO. Ook is het voor Stichting Humanitas beter mogelijk om het doel ‘een schoon en leefbaar huis’ te behalen, waarbij de kleiner geworden indicaties een obstakel vormden. De gemeente Rotterdam heeft te maken met een grote groep mensen die een te lange afstand tot de arbeidsmarkt heeft om nog uit te kunnen stromen naar betaald werk. Er wordt vanuit de 38
gemeente ook weinig geïnvesteerd in deze groep omdat er te weinig re-integratiebudget voor beschikbaar is. Stichting Humanitas blijkt een geschikte plek voor de groep om de Tegenprestatie in te vullen, er is weinig uitval van assistenten en de assistenten halen voornamelijk voordelen uit het werk. Stichting Humanitas is dus voor de gemeente Rotterdam een goede partner gebleken om de ‘lastige groep’ te plaatsen. De klanten van Stichting Humanitas hebben ook baat bij het inzetten van vrijwilligers. Er kan meer schoongemaakt worden, in het kader van het doel ‘een schoon en leefbaar huis’ en de klanten lijken daar blij mee te zijn. De assistenten worden ook effectief ingezet, daar waar signalen ontstaan over een tekort aan uren voor het schoonmaken, wordt een assistent gevraagd en indien beschikbaar ingezet. Maatschappelijk rendement lijkt aanwezig: verschillende actoren die te maken hebben met dit project, hebben profijt van de uitvoer. Afgezien van de individuele positieve effecten van het werk voor de assistenten, is er ook sprake van een economische vervangwaarde door het werk. Het monitoren van de assistenten als het gaat om voortgang is lastig voor de betrokken partijen. Professionals van Humanitas ontbreekt het aan instrumenten en tijd om voortgang bij te houden en de werkconsulenten laten dit over aan de coördinatoren van Stichting Humanitas. Hierdoor kan minder goed worden bijgehouden of een bijstandscliënt eventueel toe is aan een volgende stap, bijvoorbeeld richting arbeidsre-integratie. Daarnaast is er een risico op arbeidsverdringing. Hoewel de oorspronkelijke plannen een duidelijke taakverdeling beschreven, blijkt de praktijk weerbarstiger te zijn. Assistenten geven aan meer dan eens werkzaamheden van de betaalde krachten uit te voeren, al gaat dat vaak in overleg met de betaalde kracht zelf. Er zijn ook enkele incidenten waarin een assistent het werk van een betaalde kracht tijdelijk overneemt, bijvoorbeeld in het geval van een vakantie. Er lijkt een gebrek aan controle(mogelijkheden) bij de coördinatoren te bestaan, vermoedelijk veroorzaakt door de werkdruk en daaruit voortvloeiende beperkte tijd. Wel proberen ze de assistenten zo duidelijk mogelijk te instrueren over de taakverdeling. De verwachtingen van betaalde krachten lijken door bovenstaande ook niet altijd te kloppen. Desondanks worden deze knelpunten door de betrokkenen afgedaan als minimaal. De uitvoerende professionals van zowel Stichting Humanitas als de gemeente Rotterdam zijn dan ook van mening dat dit project een vervolg moet krijgen. De toekomst van dit project is onzeker. De contracten van enkele coördinatoren zijn verlengd, 39
waardoor zij in staat blijven om de assistenten te begeleiden. Komt er geen (externe) financiering, dan is de kans aanwezig dat het project wordt stopgezet, in ieder geval de begeleiding van de assistenten. Het is dan ook nog maar de vraag in hoeverre Stichting Humanitas dan in staat is om het project voort te zetten. Goede begeleiding is nu eenmaal een randvoorwaarde voor het slagen van het inzetten van bijstandscliënten als vrijwilliger. De gemeente is voorzichtig en neemt een eventueel vervolg in overweging.
40
5.2 Aanbevelingen Het praktijkonderzoek heeft een duidelijk beeld geschetst van de uitvoer van de samenwerking en de daarbij behorende succesfactoren en knelpunten. Opvallend zijn de overwegend positieve effecten en gevolgen voor de verschillende betrokken partijen. Op basis van de bevindingen en conclusies zijn aanbevelingen opgesteld voor het mogelijk continueren van de samenwerking en vervolgonderzoek. De eerste aanbeveling is gericht op een goede meting van de effecten van de inzet van vrijwilligers in de zorg, toegespitst op gezondheid en welzijn. Om inzichtelijk te maken wat de effecten zijn is een kwantitatief onderzoek nodig, dat generaliseerbare resultaten oplevert en inzichtelijk kan maken waar succesfactoren en pijnpunten liggen als het gaat om het verplicht tewerkstellen van bijstandscliënten in het kader van de Tegenprestatie. Dit kan op twee niveaus. Het eerste niveau is het meten van dergelijke effecten bij de gehele populatie van vrijwilligers die in het kader van de Tegenprestatie, vrijwilligerswerk doen bij Humanitas. Het tweede niveau is een kwantitatief onderzoek op een grotere populatie van bijstandscliënten die vrijwilligerswerk doen in het kader van de Tegenprestatie. Dit zal, in tegenstelling tot het eerste niveau, beter generaliseerbare resultaten opleveren. De tweede aanbeveling pleit voor een continuering van dit project en de bijbehorende samenwerking, al dan niet in een andere vorm. Het is volgens de respondenten een succes om de ‘meest moeilijke groep’ bijstandscliënten het werk als assistent uit te laten voeren bij Stichting Humanitas. De gemeente geeft in het kader van re-integratie voorrang aan bijstandscliënten die dichterbij de arbeidsmarkt staan, maar de Tegenprestatie geldt (op lange termijn) voor elke bijstandsgerechtigde. Ook die moeilijke groep zal op een zeker moment de Tegenprestatie (met succes) moeten invullen, waar een kans ligt bij Humanitas, gezien de uitkomsten van dit onderzoek. Het is, bij een eventuele continuering, wel van belang alert te blijven op arbeidsverdringing. Het risico op arbeidsverdringing is binnen dit onderzoek niet aan de orde, maar er lijken toch incidenten plaats te vinden die onder de noemer arbeidsverdringing zijn te scharen. Deze incidenten lijken een verband te hebben met verkeerde verwachtingen bij voornamelijk de betaalde krachten binnen de HO. Dergelijke incidenten zouden voorkomen kunnen worden door de diverse betrokkenen binnen Humanitas beter voor te lichten.
41
5.3 Discussie Om de resultaten van dit onderzoek op een goede manier te kunnen interpreteren is discussie op zijn plaats. Het onderzoek richtte zich specifiek op de samenwerking tussen Stichting Humanitas en de gemeente Rotterdam in het kader van het project binnen de HO. Dit heeft invloed op de resultaten van dit rapport, die hieronder uiteen worden gezet. Het aantal respondenten is beperkt, daarom zijn de resultaten in dit rapport alleen toe te passen op de casus van het project van Stichting Humanitas en de gemeente Rotterdam. De conclusies zijn niet generaliseerbaar, maar kunnen wel als voorbeeld en handvat dienen voor vergelijkbare zorginstellingen die met de Tegenprestatie moeten werken. Ook zijn de resultaten van paragraaf 4.4 niet generaliseerbaar vanwege de beperkte omvang van het onderzoek, maar de combinatie van het bronnenonderzoek en het praktijkonderzoek geven wel een indicatie voor mogelijke maatschappelijke baten. Om generaliseerbare resultaten te genereren zou kwantitatief onderzoek nodig zijn. Een ander punt van aandacht is de selectie van de respondentgroepen assistenten en klanten. De selectie van de respondenten is gedaan door coördinatoren van Humanitas, de onderzoekers hebben geen invloed gehad op de keuze en het is niet met zekerheid te zeggen of dit zonder enkele bias is gebeurd. Gepoogd is om een gevarieerde groep te krijgen, door criteria mee te geven aan de coördinatoren, die bestonden uit ‘mondigheid’ en ‘verschillen op maatschappelijksociaal gebied’. Dit onderzoek is een kwalitatief, verkennend onderzoek en geeft zodoende een indicatie van mogelijk effecten, ervaringen en beleving rondom deze casus.
42
6. Literatuurlijst Aa, van der, P. (2012). Evaluatie pilots Full Engagement: augustus 2011 – augustus 2012. Rotterdam: Gemeente Rotterdam. Alijagic-Boers, A. (2014). Analyse enquête over tevredenheid huishoudelijke ondersteuning assistenten bij Humanitas Rotterdam. Rotterdam: Stichting Humanitas Bekkers R.H.F.P. (2013). Geven in Nederland 2013: Giften, Nalatenschappen, Sponsoring en Vrijwilligerswerk (pp. 107-123). Amsterdam: Reed Business Education Blok, T. (15 september 2014). Lessen uit de havenstad: Zo bestrijd je werkloosheid dus niet. De Correspondent. Camp, op den, L., Hoof, van, J. & Lennertz, C. (2014). Handreiking Modelverordening Participatiewet Deel: Wet maatregelen WWB. Programmaraad, project Implementatie Participatiewet. Clary, E. G., Snyder, M., Ridge, R. D., Copeland, J., Stukas, A. A., Haugen, J., & Miene, P. (1998). Understanding and assessing the motivations of volunteers: A functional approach. Journal of Personality and Social Psychology, 74(6), 1516–1530. doi:10.1037/0022-3514.74.6.1516 De Gemeentelijke Ombudsman. (2014). Bevindingen en oordeel: inzake de klacht van de heer .C en mevrouw A. te Rotterdam. Rotterdam: Gemeentelijke Ombudsman. Gemeente Rotterdam. (2012). Beschrijvend document aanbesteding: De beste dienstverlener
huishoudelijke verzorging voor Rotterdam. Geraadpleegd via http://www.rotterdam.nl/DG%20Centrum/Beschrijvend_document_HV_definitief.pdf Gent, van, M.J., Horssen, van, C., Mallee, L. & Slotboom, S. (2008). De participatieladder: Meetlat voor het participatiebudget. Amsterdam: Regioplan Beleidsonderzoek. Howlett, S. (2004), Volunteering and mental health: a literature review. Voluntary Action 6(2): 56- 72. Inspectie SZW. (2013). Voor wat hoort wat: Een beschrijving van de uitvoering van de tegenprestatie naar vermogen door gemeenten. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en
43
Werkgelegenheid Jong, de, A. (2012). Tegenprestatie op maat biedt kansen. Rotterdam: Dona Daria Kampen, T., Verhoeven, I. & Verplanke, L. (2013). De affectieve burger: hoe de overheid verleidt en verplicht tot zorgzaamheid. Amsterdam: Uitgeverij van Gennep. Regeerakkoord VVD – PvdA. (2012). Bruggen slaan. Den Haag: Rijksoverheid Rijksoverheid. (z.d.) Wat is vrijwilligerswerk? Geraadpleegd op 29-01-2015 via http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/vrijwilligerswerk/vraag-en-antwoord/wat-isvrijwilligerswerk.html
Rossen, L. & Ramakers, C. (2014) Zingeving en duurzame inzetbaarheid van vrijwilligers in de zorg voor ouderen. Nijmegen: ITS. Stichting Humanitas. (z.d.). Missie en Visie. Geraadpleegd op 16-09-2014 via http://www.stichtinghumanitas.nl/site/?page_id=378 Stichting Humanitas. (2012.). Vrijwilligersbeleid Stichting Humanitas. Geraadpleegd op 29-012015 via http://www.stichtinghumanitas.nl/site/wpcontent/uploads/2014/04/vrijwilligersbeleid.pdf Stukas, A. A., Snyder, M., & Clary, E. G. (1999). The Effects of “Mandatory Volunteerism” on Intentions to Volunteer. Psychological Science, 10(1), 59–64. doi:10.1111/1467-9280.00107 The SROI Network. (2012). A guide to Social Return on Investment. Geraadpleegd via http://www.thesroinetwork.org/publications/doc_details/241-a-guide-to-social-return-oninvestment-2012 Warburton, J. & Smith, J. (2003), Out of the Generosity of Your Heart: Are We Creating Active Citizens through Compulsory Volunteer Programmes for Young People in Australia? Social Policy and Administration 37(7): 772-786.
44
Begrippenlijst (HO-)assistenten De HO-assistenten zijn de bijstandsgerechtigden die na aanmelding door de gemeente aan het werk zijn gegaan binnen de huishoudelijke ondersteuning die Stichting Humanitas biedt, om aanvullende diensten te kunnen leveren. Zij vervullen hiermee de Tegenprestatie die zij moeten leveren voor hun uitkering In het rapport zal zowel de term HO-assistenten als assistenten gebruikt worden. Klanten Met het begrip klanten worden de klanten van Stichting Humanitas die huishoudelijke ondersteuning ontvangen bedoeld. Tegenprestatie Tegenprestatie refereert aan het idee van ‘iets terug doen voor je uitkering’, zoals in de Wet Werken en Bijstand is vastgelegd. Vaak bestaat dit uit vrijwilligerswerk, maar ook zaken als het volgen van een taalcursus of het bieden van mantelzorg worden tot Tegenprestatie gerekend. Afkortingen WWB – Wet werken en bijstand HO – Huishoudelijke ondersteuning SROI – Social Return of Investment
45