1
De Relatie tussen Populariteit en Ervaren Verbale Agressie binnen het Voortgezet Onderwijs Andjena Prins Radboud Universiteit Nijmegen
Naam:
Andjena Prins
Studentnr.:
0832243
Cursus:
Bachelorwerkstuk-Persoon
Docent:
Jua Sanders Msc.
Instelling:
Universitair Onderwijsinstituut voor Psychologie en Kunstmatige Intelligentie Radboud Universiteit Nijmegen
Datum:
31 juli 2011
2
Samenvatting In deze studie is nagegaan hoe populariteit samenhangt met de hoeveelheid ervaren verbale agressie binnen het voortgezet onderwijs. Er is gekeken naar sociometrische en waargenomen populariteit, waarvan uit eerdere studies naar voren is gekomen dat ze als buffer kunnen dienen tegen pesten. Daarnaast is rekening gehouden met het uiten van verbale agressie en geslacht. Hiervoor is een vragenlijst afgenomen bij 80 leerlingen uit het derde jaar vwo. De hypothese was dat alle variabelen, behalve geslacht, met de ervaren verbale agressie samenhangen. Uit de resultaten blijkt dat de hoeveelheid ervaren verbale agressie afneemt wanneer men hogere scores op beide vormen van populariteit heeft en toeneemt wanneer men meer verbale agressie uit. Het verschil tussen jongens en meisjes op ervaren verbale agressie bleek niet significant. Al met al lijkt populariteit ook als buffer te dienen tegen het ervaren van verbale agressie, terwijl het uiten van agressie juist een risicofactor blijkt te zijn.
Verbale agressie is een veelvoorkomend probleem in het voortgezet onderwijs. In 2008 bleek dat 22 procent van de leerlingen in het voortgezet onderwijs tenminste eenmaal slachtoffer is geweest van verbale agressie binnen de klas (Mooij, De Wit, & Polman, 2008). Vissing, Straus, Gelles en Harrop (1991) omschrijven verbale agressie als verbale communicatie, bedoeld om psychische pijn te veroorzaken bij een ander persoon. In deze studie zal worden nagegaan welke factoren een buffer kunnen vormen tegen het ervaren van verbale agressie in de klas. Uit vele studies blijkt namelijk dat verbale agressie sterk gerelateerd is aan de sociale status, het aanzien, van een individu binnen de groep (Cillessen, 2009; Cillessen & Mayeux, 2004; Vissing et al., 1991). In het voortgezet onderwijs staat populariteit binnen de klas bekend als een hoge sociale status (La Fontana & Cillessen, 2004). Populariteit wordt gedefinieerd als de sociale impact of de opvallendheid van een persoon binnen zijn groep (Cillessen & Mayeux, 2004). Er zijn echter twee soorten populariteit te onderscheiden: waargenomen populariteit en sociometrische populariteit. Onderzoekers hanteren voor sociometrische populariteit ook wel de term “geaccepteerd’’ of “geliefd’’. Waargenomen populariteit wordt gekenmerkt door de opvallendheid, aanzien en dominantie van een persoon en wordt gemeten door aan klasgenoten te vragen welke personen zij zien als populair binnen de klas. Sociometrische populariteit gaat daarentegen over hoe aardig een persoon wordt gevonden en wordt vastgesteld door aan klasgenoten te vragen wie zij aardig vinden. In deze studie zal voor waargenomen populariteit de term populair gebruikt worden en voor sociometrische populariteit wordt de term geliefd gehanteerd. Geliefde en populaire adolescenten hanteren diverse strategieën om hun status te verkrijgen en te behouden. Zo kwam uit een onderzoek van Sullivan, Farrell en Kliewer (2006) naar voren dat populaire leerlingen vaker verbale agressie toepassen op anderen dan geliefde leerlingen. Volgens de onderzoekers heeft dit te maken met de veranderingen die adolescenten ondergaan wanneer zij de overgang maken van basisonderwijs naar voortgezet
3
onderwijs. (Deze veranderingen zorgen ervoor dat jongeren meer autonoom worden, zich minder afhankelijk van ouders opstellen en meer tijd gaan doorbrengen met leeftijdsgenoten.) Doordat ze meer tijd met leeftijd- en klasgenoten doorbrengen, ontstaat er een hiërarchie binnen de groep. Hierdoor wordt de sociale status en populariteit in toenemende mate belangrijk. Jongeren die veel antisociale gedragingen vertonen, waaronder verbale agressie, worden als ‘’cool’’ en ‘’populair’’ gezien, terwijl prosociale gedragingen vooral geassocieerd worden met geliefdheid. Volgens de sociale dominantie theorie (Charlesworth, 1996) gebruiken mensen zowel sociale als antisociale strategieën voor het bereiken van sociale dominantie binnen een groep. Een aantal voorbeelden die ook opgaan in een klassikale setting zijn het helpen van anderen om hun doelen te bereiken, samenwerking met anderen om een gezamenlijk doel te bereiken en het delen van verkregen middelen met het oog op een toekomstige wederdienst. Populaire en geliefde adolescenten maken beiden gebruik van coöperatieve en prosociale strategieën om hun doelen te bereiken en hun status te behouden. Daarnaast zijn er ook nog enkele antisociale strategieën die alleen met populariteit (en dus niet met geliefdheid) wordt geassocieerd, hieronder valt het fysiek kwetsen van anderen, hen verbaal beledigen, afpersen, pesten, beliegen en manipuleren (Cillessen & Mayeux, 2004). Desondanks worden populaire leerlingen door hun klasgenoten gezien als vaardig in de omgang met anderen en zeer gericht op het halen van hun gestelde doelen, zelfs als ze daar agressie voor gebruiken (LaFontana & Cillessen, 2004). Bruyn, Cillessen & Wissink (2010) onderzochten de relatie tussen populariteit en geliefdheid met pesten. Zij zijn een van de weinigen die hierbij ook bestudeerden in hoeverre populaire en geliefde adolescenten gepest worden. Uit de resultaten die zij rapporteerden bleek dat zowel geliefde als populaire leerlingen minder vaak gepest werden dan leerlingen die niet geliefd of populair werden gevonden. Zij concluderen dat populariteit en geliefdheid dan ook als buffer kunnen dienen tegen gepest worden. Hier kunnen vriendschappen en het uiterlijk van een persoon ook nog een rol in spelen. Verder is gebleken dat kans op gepest worden het grootst is bij adolescenten die niet populair en/of geliefd zijn, hierbij is de lage sociale status een risicofactor voor slachtofferschap. Bruyn et al. (2010) hebben zich gericht op de relatie tussen populariteit en gepest worden. Pesten is echter een ruim begrip en kan zowel fysieke als relationele vormen van agressie bevatten. Deze studie zal zich daarom specifiek richten op het ervaren van verbale agressie en populariteit. Verbale agressie ervaren kan schrijnende gevolgen met zich
4
meebrengen. Ongeveer 15 tot 20 procent van de leerlingen in het voortgezet onderwijs zijn chronisch slachtoffer van verbale agressie (Sullivan et al., 2006). Zij zijn vaker depressief, angstig en/of teruggetrokken. Daarnaast kan het ervaren van verbale agressie schadelijk zijn voor het zelfvertrouwen van het individu (Thomaes et al., 2010). Vaak voelen leerlingen die verbale agressie ervaren zich afgewezen door leeftijdsgenoten waardoor het zelfbeeld negatief aangetast kan worden (Crick, Murray-Close, Marks, & Mohajeri-Nelson, 2009). De schadelijke psychische gevolgen die verbale agressie met zich meebrengt, samen met enkele hiaten uit het onderzoeksgebied, tonen het belang aan van kennis omtrent de slachtoffers van verbale agressie voor het herkennen, voorkomen en ten slotte interveniëren bij de problemen die in deze situatie optreden. Als blijkt dat populariteit ook als een buffer kan dienen tegen het ontvangen van verbale agressie, kan gebruik gemaakt worden van de strategieën van populaire leerlingen om bijvoorbeeld een vaardigheidstraining te ontwikkelen. Daarvoor dient men eerst te bestuderen of er daadwerkelijk een relatie is tussen ervaren verbale agressie en populariteit. De vraagstelling in dit onderzoek luidt dan ook ‘’Wat is de samenhang tussen populariteit en ervaren van verbale agressie binnen het voortgezet onderwijs?’’. Met populariteit wordt hier de score op sociometrische en waargenomen populariteit bedoeld. Daarnaast zijn er enkele controlevariabelen. Zo zal worden nagegaan in hoeverre er geslachtsverschillen zijn op het ervaren van verbale agressie en of het uiten van verbale agressie samenhangt met het ervaren ervan. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat er geslachtsverschillen lijken te zijn met betrekking tot agressie in het algemeen (Bruyn et al., 2010; LaFontana & Cillessen, 2004; Sullivan et al., 2006). Bruyn et al. (2010) vermelden in het eerder genoemde onderzoek dat jongens vaker gepest worden en zelf pesten dan meisjes. Sullivan et al. (2006) rapporteren dat jongens vooral geassocieerd worden met fysieke agressie, in tegenstelling tot meisjes die vaker met relationele agressie worden geassocieerd. Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zal een vragenlijst worden afgenomen bij middelbare scholieren. Op basis van hierboven genoemde onderzoeken (Bruyn et al., 2010; Cillessen & Mayeux, 2004; LaFontana & Cillessen, 2002) wordt verwacht dat populariteit ook als buffer kan dienen tegen het ervaren van verbale agressie. Omdat populaire leerlingen opvallend en dominant zijn en geliefde leerlingen aardig worden gevonden wordt verwacht dat ze minder verbale agressie ervaren naarmate ze hoger scoren op zowel waargenomen en/of sociometrische populariteit. Daarnaast wordt verwacht dat er geen verschil is tussen jongens en meisjes in het ervaren van verbale agressie, omdat verbale agressie op meerder manieren
5
kan worden toegepast. Zo passen jongens agressie vaker op een directe manier, bijv. door rechtstreeks te schelden, terwijl meisjes vaker gebruik maken van de indirecte vorm van verbale agressie, namelijk door te roddelen waar iemand niet bij is (Cillessen & Mayeux, 2004). Er wordt verder verwacht dat wanneer iemand meer verbale agressie uit, dit ertoe leidt dat iemand ook meer verbale agressie ontvangt. Het uiten wordt hierbij gezien als een risicofactor voor het slachtofferschap (Bruyn et al., 2010).
Methode Deelnemers Op basis van een poweranalyse kwam naar voren dat voor een middelmatige effectgrootte, een alpha van .05 en een betrouwbaarheid op .80 met twee predictoren, ten minste 55 deelnemers nodig waren. Hiervoor zijn drie derdeklassen uit het voortgezet onderwijs, allen met het opleidingsniveau vwo, benaderd. Het betrof hier een christelijke scholengemeenschap in een middelgrote stad in Nederland. In totaal hebben 80 leerlingen van het voortgezet onderwijs deelgenomen aan de studie, onder verdeeld in 37 jongens en 43 meisjes. Op één deelnemer na rekende de rest zich tot de Nederlandse nationaliteit. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 14.58 jaar (SD=0.57). Er werd van tevoren schriftelijke toestemming gevraagd aan de school om de vragenlijst in de verschillende klassen voor te leggen. Deelname geschiedde op vrijwillige basis en er werd geen vergoeding voor verstrekt. Materialen Het onderzoeksmateriaal bestond uit een samengestelde vragenlijst (zie bijlage). Deze vragenlijst bestond uit vragen met betrekking tot demografische gegevens en vragen over verbale agressie en populariteit. Verbale agressie. Verbale agressie werd gemeten met 22 items, 11 items voor het ervaren van verbale agressie en 11 items voor het uiten van verbale agressie. Deze items waren afgeleid van de C-SHARP, een verbale agressie vragenlijst (Farmer & Aman, 2009). Een voorbeelditem voor het ervaren van verbale agressie was: “Anderen maken kwetsende opmerkingen over mij waar ik niet bij ben.’’ Een voorbeelditem voor het uiten van verbale agressie was: “Ik bedreig anderen met fysiek geweld.’’ De antwoorden werden gemeten met behulp van een antwoordschaal van 1 tot en met 5 (nooit/zelden/soms/regelmatig/vaak). Hiervan is bekend dat de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid, de criterium-, externe en constructvaliditeit hoog is (Farmer & Aman, 2009). Per deelnemer werd er een somscore op
6
de mate van ervaren verbale agressie berekend. Daarbij was er ook per deelnemer een somscore op de hoeveelheid geuite verbale agressie. Uit een betrouwbaarheidsanalyse is gebleken dat voor de items die gericht waren op het ervaren van verbale agressie Cronbach’s alpha 0.80 was. Voor de items gericht op het uiten van verbale agressie bleek Cronbach’s alpha 0.83 te zijn. Populariteit. Voor het bepalen van populariteit waren vier open vragen opgenomen. Twee open vragen over populariteit en twee open vragen over geliefdheid. (Cillessen & Mayeux, 2004). Met deze variabelen werden de constructen waargenomen en sociometrische populariteit bepaald. Waargenomen populariteit werd bepaald door aan de deelnemers te vragen om ten minste één klasgenoot op te noemen die zij populair vonden en ten minste één klasgenoot die zij het minst populair vonden. Op aanraden van Cillessen (2009) werd gebruik gemaakt van ongelimiteerde nominaties, aangezien dit het meest gebruikt wordt in sociometrisch onderzoek. Sociometrische populariteit werd bepaald door aan de deelnemer te vragen om ten minste één klasgenoot te noemen die ze het meest aardig vonden en ten minste één klasgenoot die ze het minst aardig vonden. Iedere deelnemer kreeg een kwantitatieve score op populariteit en geliefdheid. Deze scores werden berekend door het aantal nominaties als ‘’populair’’ te tellen en daar het aantal nominaties als ‘’niet populair’’ van af te trekken. De score voor geliefdheid kwam op dezelfde manier tot stand (Košir & Pečjak, 2005). Procedure Voor de afname kregen de deelnemers een klassikale uitleg over het invullen van de vragenlijst. Tevens was er ruimte gemaakt voor het stellen van andere vragen. Ook werd mondeling meegedeeld dat alle gegevens anoniem verwerkt zouden worden en dat zowel de leraren als de medeleerlingen deze gegevens niet te zien kregen. Tot slot werd met behulp van een coverstory getracht om het doel van het onderzoek verborgen te houden en eventuele storende variabelen uit te sluiten. In deze coverstory werd verteld dat de onderzoekers geïnteresseerd waren in het verschil tussen ouderen en jongeren met betrekking tot verbale agressie. De vragenlijst werd op papier in het klaslokaal afgenomen, waar de onderzoekers bij waren om eventuele vragen te kunnen beantwoorden. Na afloop dienden de deelnemers de vragenlijst in een envelop te plaatsen, zodat alles anoniem kon blijven. Het onderzoek duurde in totaal 20 minuten. Design Dit onderzoek is niet-experimenteel van aard. Er is gebruik gemaakt van een betweensubjectsdesign. De onafhankelijke variabelen zijn waargenomen populariteit
7
(kwantitatief) en sociometrische populariteit (kwantitatief). De controlevariabelen zijn hoeveelheid geuite verbale agressie (kwantitatief) en geslacht (kwalitatief). De afhankelijke variabele is de hoeveelheid ervaren verbale agressie (kwantitatief). Deze variabelen zijn geanalyseerd met behulp van een ANCOVA (covariantieananlyse), waarin waargenomen populariteit en sociometrische populariteit en de controlevariabelen hoeveelheid geuite verbale agressie als covariaten zijn gebruikt, geslacht als een factor en ervaren verbale agressie als afhankelijke variabele. Er zal worden getoetst op welke wijze de onafhankelijke variabelen en controlevariabelen samenhangen met ervaren verbale agressie. In deze analyse wordt hierbij voor de factor geslacht gebruik gemaakt van gecorrigeerde celgemiddelden om de analyse toe te lichten. Daarnaast worden de covariaten toegelicht met behulp van de richting van de bijbehorende b-gewichten.
Resultaten
Voorafgaand aan de analyse is gekeken naar scores op het ervaren van verbale agressie. De minimumscore hierop was 11 en de maximumscore was 41. De gemiddelde score op ervaren verbale agressie was M = 16.94, SD = 5.46. De minimumscore op het uiten van verbale agressie was eveneens 11, de maximumscore was hierbij 37. Gemiddeld werd er M = 18.88 (SD = 5.35) gescoord. Er werd vervolgens een ANCOVA gedaan met de hoeveelheid ervaren verbale agressie als afhankelijke variabele, geslacht (jongen/meisje) als betweensubjectfactor en sociometrische populariteit, waargenomen populariteit en hoeveelheid geuite agressie als covariaten. Hieruit bleek dat de onafhankelijke variabelen samen een significant effect hebben op de hoeveelheid ervaren verbale agressie (F (4,75) = 7.767, p < .000). Omdat eta² = .293 is sprake van een sterk verband. Sociometrische populariteit had een significant effect op de hoeveelheid ervaren verbale agressie (F(1,75) = 10.509, p = .002, eta² = .123). Er is hier sprake van matig effectgrootte. Het b-gewicht voor sociometrische populariteit is -1.021 , wat betekent dat de hoeveelheid ervaren verbale agressie afneemt wanneer iemand hogere scores heeft op sociometrische populariteit. Waargenomen populariteit bleek ook significant te zijn op de hoeveelheid ervaren verbale agressie (F(1,75) = 5.637, p = .020, eta² = .070). De effectgrootte is hier zwak. Omdat het b-gewicht hier -1.695 is, neemt het ervaren van verbale agressie af wanneer iemand hogere scores heeft op waargenomen populariteit. De hoeveelheid geuite verbale agressie bleek eveneens significant, F(1,75) = 20.934, p < .000, eta² = .218.
8
Dit verband is sterk. Het b-gewicht hiervan is .505, wat betekent dat de hoeveelheid ervaren verbale agressie toeneemt bij het uiten van verbale agressie. Geslacht had tot slot geen significant effect op de hoeveelheid ervaren verbale agressie, F(1,75) = 3.579, p = .062, eta² = .046, er was echter een trend zichtbaar dat meisjes hoger scoorden op het ervaren van verbale agressie dan jongens. De gecorrigeerde celgemiddelden voor hoeveelheid verbale agressie bij jongens was M = 15.82 versus M = 17.89 bij meisjes.
Discussie In deze studie is nagegaan op welke wijze populariteit samenhangt met het ervaren van verbale agressie binnen het voortgezet onderwijs en op welke wijze het uiten van verbale agressie en geslacht hieraan gerelateerd zijn. Uit de resultaten is gebleken dat zowel waargenomen populariteit als sociometrische populariteit negatief samenhangen met de hoeveelheid ervaren verbale agressie. Daarnaast is uit de resultaten naar voren gekomen dat het uiten van verbale agressie positief samenhangt met het ervaren van meer verbale agressie. Tot slot is gebleken dat er een marginaal verschil is in het ervaren van verbale agressie tussen jongens en meisjes. Consistent met de hypothese blijkt populariteit significant samen te hangen met het ervaren van verbale agressie. Zowel meer populaire als meer geliefde leerlingen ervaren minder verbale agressie. Deze resultaten sluiten aan bij een recent onderzoek van Bruyn, Cillessen en Wissink (2010), waaruit naar voren kwam dat populariteit en geliefdheid binnen de klas kunnen dienen als een buffer tegen gepest worden. Deze studie voegt hieraan toe dat populariteit ook als buffer kan dienen tegen het ervaren van verbale agressie. Dit betekent dat hoe hoger iemand op populariteit en geliefdheid scoort, des te minder verbale agressie deze persoon ervaart. Zoals eerder genoemd, bestaat populariteit uit hoe opvallend iemand binnen de klas is. Deze opvallendheid kan ervoor zorgen dat andere leerlingen geneigd zijn om tegen deze populaire leerlingen op te kijken, hen aardig te vinden en graag vrienden met ze te willen zijn. Het is echter denkbaar dat er verschillen zijn tussen de onderliggende factoren voor populariteit en geliefdheid. Zo zou het kunnen zijn dat (waargenomen) populaire kinderen door hun sociale status een machtspositie hebben binnen de klas, die ervoor zorgt dat ze geen gemakkelijk doelwit zijn van verbale agressie. Doordat populaire leerlingen ook antisociale strategieën hanteren, kunnen ze, ondanks dat ze niet per se aardig worden gevonden, ontzag of angst opwekken bij klasgenoten, waardoor ze alsnog met rust worden gelaten. Voor geliefde
9
leerlingen, die vooral prosociaal en coöperatief zijn, zou kunnen gelden dat klasgenoten hen juist aardig vinden en graag met ze optrekken en hierdoor geen reden zien om verbale agressie tegen hen te gebruiken. Al met al lijkt populariteit een buffer te zijn tegen het ervaren van verbale agressie. Omdat dit onderzoek niet-experimenteel is, zijn echter meerdere verklaringen mogelijk. Het zou kunnen zijn dat niet een hogere score op populariteit ertoe leidt dat iemand minder verbale agressie ontvangt, maar dat de mate waarin een persoon aantrekkelijk wordt gevonden leidt tot het ervaren van minder verbale agressie. Bruyn, et al. (2010) rapporteerden dat uiterlijke factoren en omgevingsfactoren een belangrijke rol spelen in of iemand slachtoffer van agressie wordt of niet. Zo bleek dat wanneer een leerling aantrekkelijk werd gevonden, ongeacht zijn status, de klasgenoten positiever over hem of haar waren, dan wanneer een leerling minder aantrekkelijk werd gevonden. In deze studie zou dit betekenen dat aantrekkelijkheid leidt tot hogere populariteit en dat hierdoor een afname plaatsvindt in het ervaren van verbale agressie. Vervolgonderzoek hiernaar kan wellicht verheldering bieden. Aangezien er uit verschillende studies ook naar voren komt dat vriendschappen als een buffer kunnen dienen tegen slachtofferschap van agressie, dient ook hiermee rekening te worden gehouden. Zo kan het hebben van minstens één vriend ertoe bijdragen dat zelfs een niet populair persoon geen verbale agressie ontvangt, doordat deze vriend voor hem/haar opkomt (Sullivan et al., 2006). Hierbij is het zelfs denkbaar dat een populair persoon hulp krijgt van anderen (vrienden) die voor hem/haar verbale agressie uiten, waardoor de persoon zelf noch verbale agressie hoeft te uiten noch te ervaren. Deze verklaring dient echter nog te worden onderzocht. In deze studie is verder gekeken of er geslachtsverschillen waren met betrekking tot hoeveelheid ervaren verbale agressie. Omdat verbale agressie zowel direct, door bijvoorbeeld schelden, als indirect door bijvoorbeeld over iemand te roddelen waar iemand niet bij is, toegepast kan worden, was de verwachting dat hier geen significante geslachtsverschillen tussen zou zijn. Uit de resultaten bleek dat dit inderdaad het geval is, jongens en meisjes verschilden niet significant op het ervaren van verbale agressie, alhoewel een trend zichtbaar was dat meisjes meer verbale agressie ervaren dan jongens. Dit kan komen doordat de items die in de vragenlijst zijn opgenomen, elementen van verschillende vormen van agressie bevat. Zo kan het item over bedreigd worden met fysiek geweld sterker geassocieerd worden met jongens, aangezien zij vaker het slachtoffer zijn van directe agressie. Daarentegen is er een item over het maken van seksuele opmerkingen, waarbij het denkbaar is dat meisjes hier
10
vooral mee worden geconfronteerd. Uit een studie van Duncan (2004) kwam namelijk naar voren dat meisjes vaker slachtoffer van seksuele intimidatie waren dan jongens. Dit brengt ons op de gevonden trend dat meisjes meer verbale agressie ervaren dan jongens. Een verklaring voor deze trend zou kunnen zijn dat verbale agressie sterker gerelateerd is aan relationele dan aan fysieke agressie. Aangezien meisjes vaker zowel vaker relationele agressie toepassen als ervaren kan het zijn dat het ervaren van verbale agressie hiermee vergelijkbaar is. Tot slot bleek uit de resultaten dat het uiten van verbale agressie significant samenhangt met het ervaren van verbale agressie, waarmee de laatste hypothese eveneens wordt bevestigd. Mensen die meer verbale agressie uiten ervaren ook meer verbale agressie van anderen. Het uiten van agressie kan hier als een risicofactor worden gezien voor het ervaren van verbale agressie. Een verklaring hiervoor is dat iemand die verbale agressie uit, het uitlokt dat anderen hem/haar op soortgelijke manier behandelen. Deze verklaring kan echter omgedraaid worden. Zo zou het namelijk kunnen zijn dat wanneer iemand vaker het slachtoffer is van verbale agressie, deze persoon ook meer verbale agressie gaat uiten. Het kan ook zijn dat een lage sociale status de reden is voor het uiten van agressie. Uit het onderzoek van Sullivan et al. (2006) bleek dat jongeren die impopulair en/of onaardig worden gevonden, vaker agressief gedrag vertonen en ontvangen dan populaire en aardige jongeren. Populariteit dient dus als een buffer, in tegenstelling tot een lage status, wat juist een risicofactor kan zijn. Een sterk punt van dit onderzoek is dat er voldoende personen aan hebben deelgenomen. Tevens is de studie afgenomen bij de doelgroep waarvoor het bedoeld is, namelijk leerlingen in het voortgezet onderwijs, om voor zover mogelijk de resultaten te kunnen generaliseren. Desondanks kunnen er enkele kanttekeningen worden geplaatst. Ten eerste was dit een niet-experimenteel onderzoek, waardoor de gevonden resultaten geen causaal verband kunnen aantonen. Daarnaast vond het onderzoek vond plaats op een christelijke middelbare school, wellicht was het beter geweest om de vragenlijst op een openbare school af te nemen, om te kunnen controleren voor eventuele effecten van religie en etniciteit. Het is namelijk denkbaar dat een leerling op een strenge christelijke school anders omgaat met agressie dan een leerling op gemengde, openbare school. Hoewel het onderzoek bij leerlingen van het voortgezet onderwijs is afgenomen, is geen rekening gehouden met opleidingsniveau, een vervolgstudie kan zich hierop richten om te onderzoeken of er bijvoorbeeld verschil is in het ervaren van verbale agressie tussen verschillende opleidingsniveaus. Verder kan het nuttig zijn om te onderzoeken op welke wijze
11
vriendschappen of de verbale agressie van ouders op het kind een rol spelen in het ervaren van verbale agressie. Al met al leveren de uitkomsten van dit onderzoek een bijdrage aan de kennis over populariteit en verbale agressie in het voortgezet onderwijs. Volgens de resultaten lijkt het ervaren van agressie te verminderen naarmate iemand populair of geliefd wordt gevonden; populariteit zou dus als buffer kunnen dienen tegen het ervaren van verbale agressie. Deze kennis is relevant omdat het kan helpen om interventies te ontwikkelen voor slachtoffers van verbale agressie. Nu we weten dat zowel geliefdheid als populariteit een rol lijkt te spelen in het verminderen van de ervaren verbale agressie, kan een sociale vaardigheidstraining worden ontwikkeld, die zich erop richt om de sociale status van slachtoffers te verbeteren, door ze vaardigheden aan te leren die populaire en geliefde leerlingen hanteren. Er kan wellicht een soort maatjesproject worden opgericht waarin populaire en geliefde leerlingen worden ingezet om samen te werken met slachtoffers van verbale agressie.
12
Referentielijst
Bruyn, E., Cillessen, A. H. N., & Wissink, I. B. (2010). Associations of peer acceptance and perceived popularity with bullying and victimization in early adolescence. Journal of Early Adolescence 30 543–566. doi: 10.1177/0272431609340517 Charlesworth, W. R. (1996). Co-operation and competition: Contributions to an evolutionary and developmental model. International Journal of Behavioral Development, 19(1), 25-39. doi: 10.1080/016502596385910 Cillessen, A. H. N. (2009). Sociometric methods. In K. H. Rubin, W. M. Bukowski, & B. Laursen, (Eds.), Handbook of peer interactions, relationships, and groups (pp. 287302). New York, NY: Guilford Press. Cillessen, A. H. N.,& Mayeux, L. (2004). From censure to reinforcement: Developmental changes in the association between aggression and social status. Child Development, 75, 147–163. doi: 10.1111/j.1467-8624.2004.00660.x Crick, N. R., Murray-Close, D., Marks, P. E. L., & Mohajeri-Nelson, N. (2009). Agression and peer relationships in school-age children: Relational and physical aggression in group and dyadic contexts. In K. H. Rubin, W. M. Bukowski, & B. Laursen, (Eds.), Handbook of peer interactions, relationships, and groups (pp. 287-302). New York, NY: Guilford Press. Duncan, N. (2004). It’s important to be nice, but it’s nicer to be important: Girls, popularity and sexual competition. Sex Education, 4, 137-152. doi: 10.1080/14681810410001678329 Farmer, C. A., & Aman, M. G. (2009). Development of the children’s scale of hostility and aggression: Reactive/proactive (C-SHARP). Research in Developmental Disabilities, 30, 1155–1167. doi: 10.1016/j.ridd.2009.09.014 Košir, K., & Pečjak, S. (2005). Sociometry as a method for investigating peer relationships: what does it actually measure? Educational Research, 47, 127-144. doi: 10.1080/0013188042000337604 LaFontana, K. A., & Cillessen, A. H. N. (2002). Children’s perceptions of popular and unpopular peers: A multimethod assessment. Developmental Psychology, 38, 635-647. doi: 10.1037//0012-1649.38.5.635 Mooij, T., Wit, W., & Polman, H. (2008). Sociale veiligheid in het Voortgezet (Speciaal) Onderwijs 2006 – 2008. Eindrapport. ITS, Radboud Universiteit Nijmegen.
13
Sandstrom, M. J., & Cillessen, A. H. N. (2006). Likeable versus popular: distinct implications for adolescent adjustment. International Journal of Behavior Development, 30, 305314. doi: 10.1177/0165025406072789 Sullivan, T. N., Farrell, A. D., & Kliewer, W. (2006). Peer victimization in early adolescence: Association between physical and relational victimization and drug use, aggression, and delinquent behaviors among urban middle school students. Development and Psychopathology 18, 119–137. doi: 10.10170S095457940606007X Thomaes, S., Reijntjes, A., Orbido de Castro, B., Bushman, B. J., Poorthuis, A., & Telch, M. J. (2010). I Like me if you like me: On the interpersonal modulation and regulation of preadolescents state self-esteem. Child Development, 81, 811–825. doi: 10.1111/j.1467-8624.2010.01435.x Vissing, Y. M., Straus, M. A., Gelles, R. J., & Harrop, W. J. (1991). Verbal aggression by parents and psychosocial problems of children. Child Abuse & Neglect, 15, 223-238. doi: 10.1016/0145-213428912990067-N
14
Bijlage 1: Vragenlijst Verbale Agressie
Beste leerling,
Wij willen je vragen om de volgende vragenlijst volledig in te vullen. De vragenlijst is helemaal anoniem. Dit betekent dat niemand te weten komt wat jij hebt ingevuld. Je moet je naam wel invullen op de vragenlijst, maar deze zal alleen bij de onderzoekers bekend zijn. Het gaat erom wat jouw mening is, dus er is geen goed of fout antwoord. Vul alle vragen in, ook als je twijfelt over je antwoord. Vul in dat geval in wat het beste bij je past.
Als je nog vragen hebt kun je deze natuurlijk stellen aan de onderzoekers.
Succes!
Hier volgt een voorbeeldvraag. Omcirkel het antwoord dat het best bij jou past.
Ik ga naar de film.
Nooit
zelden
soms
regel matig
vaak
1
2
3
4
5
15
Naam: _______________________________
Geslacht:
Jongen
Meisje
Wat is je leeftijd? ____ jaar
Wat voor soort onderwijs volg je? VMBO-tl
HAVO
VWO
Tot welke cultuur(gemeenschap) reken je jezelf?
� Nederlandse � Marokkaanse � Turkse � Surinaamse � Antilliaanse � Andere, namelijk: …………………………... � Meerdere, namelijk: …………………………
De volgende stellingen gaan over jou zelf. Geef aan in hoeverre je het eens bent met deze stellingen. Omcirkel het antwoord dat het best bij jou past: Ik
Nooit
zelden
soms
regel matig
vaak
1. Ik geef anderen beledigende bijnamen waar zij niet bij zijn 2. Ik maak kwetsende opmerkingen over anderen
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
3. Ik beledig anderen recht in hun gezicht
1
2
3
4
5
4. Ik vloek om anderen te shockeren of te kwetsen
1
2
3
4
5
5. Ik geef anderen beledigende bijnamen waar zij bij zijn 6. Ik beledig anderen achter hun rug om
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
7. Ik maak treiterende opmerkingen, ook als anderen vragen of ik wil stoppen
1
2
3
4
5
16
8. Ik maak kwetsende opmerkingen over anderen waar zij niet bij zijn 9. Ik moedig anderen aan om samen iemand uit te schelden 10. Ik bedreig anderen met fysiek geweld
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
11. Ik maak seksueel getinte opmerkingen die anderen kunnen kwetsen
1
2
3
4
5
De volgende stellingen gaan over anderen. Geef aan in hoeverre je het eens bent met deze stellingen: Anderen
Nooit
zelden
soms
regel matig
vaak
12. Anderen bedreigen mij met fysiek geweld
1
2
3
4
5
13. Anderen moedigen elkaar aan om mij uit te schelden
1
2
3
4
5
14. Anderen maken kwetsende opmerkingen over mij waar ik niet bij ben 15. Anderen vloeken om mij te shockeren of te kwetsen
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
16. Anderen geven mij beledigende bijnamen waar ik bij ben 17. Anderen maken seksueel getinte opmerkingen die mij kwetsen 18. Anderen maken treiterende opmerkingen, ook als ik vraag of ze willen stoppen 19. Anderen beledigen mij achter mijn rug om
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
20. Anderen maken kwetsende opmerkingen over mij
1
2
3
4
5
21. Anderen beledigen mij recht in mijn gezicht
1
2
3
4
5
17
22. Anderen geven mij beledigende bijnamen waar ik niet bij ben
1
2
3
4
5
De volgende stellingen gaan over jouw vader of jouw mannelijke verzorger. Geef aan in hoeverre je het eens bent met deze stellingen. Mocht er in jouw situatie geen vader of mannelijke verzorger aanwezig zijn, dan hoef je dit onderdeel niet in te vullen. Mochten er in jouw situatie meerdere mannelijke verzorgers zijn, vul deze stellingen dan in met betrekking tot de mannelijke verzorger waar je het meeste contact mee hebt. Mijn vader/ mannelijke verzorger
Nooit
zelden
soms
regel matig
vaak
23. geeft anderen beledigende bijnamen waar ze niet bij zijn 24. maakt seksueel getinte opmerkingen die anderen kunnen kwetsen 25. beledigt anderen recht in hun gezicht
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
26. bedreigt anderen met fysiek geweld
1
2
3
4
5
27. moedigt anderen aan om samen iemand uit te schelden 28. beledigt anderen achter hun rug om
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
29. maakt kwetsende opmerkingen over anderen waar ze niet bij zijn 30. maakt treiterende opmerkingen ook als anderen hem vragen ermee te stoppen 31. geeft andere beledigende bijnamen waar zij bij zijn
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
32. vloekt om anderen te shockeren of te kwetsen
1
2
3
4
5
33. maakt kwetsende opmerkingen over anderen
1
2
3
4
5
De volgende stellingen gaan over jouw moeder of jouw vrouwelijke verzorgster. Geef aan in hoeverre je het eens bent met deze stellingen. Mocht er in jouw situatie geen moeder of vrouwelijke verzorgster aanwezig zijn, dan hoef je dit onderdeel niet in te vullen. Mochten er in jouw situatie meerdere vrouwelijke verzorgsters zijn, vul deze stellingen dan in met betrekking tot de vrouwelijke verzorgster waar je het meeste contact mee hebt. Mijn moeder / vrouwelijke verzorgster
Nooit
zelden
soms
regel matig
vaak
34. maakt kwetsende opmerkingen over anderen
1
2
3
4
5
35. geeft anderen beledigende bijnamen waar ze niet bij zijn
1
2
3
4
5
18
36. maakt treiterende opmerkingen ook als anderen haar vragen ermee te stoppen 37. vloekt om anderen te shockeren of te kwetsen
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
38. moedigt anderen aan om samen iemand uit te schelden 39. beledigt anderen achter hun rug om
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
40. beledigt anderen recht in hun gezicht
1
2
3
4
5
41. maakt kwetsende opmerkingen over anderen waar ze niet bij zijn 42. geeft andere beledigende bijnamen waar zij bij zijn
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
43. bedreigt anderen met fysiek geweld
1
2
3
4
5
44. maakt seksueel getinte opmerkingen die anderen kunnen kwetsen
1
2
3
4
5
Bij de onderstaande vragen is het de bedoeling dat je de namen opschrijft van personen uit jouw klas. We hebben een lijst met alle namen van jouw klasgenoten bijgevoegd. Deze is handig om erbij te gebruiken als geheugensteuntje. Bij elke vraag moet je één of meerdere namen opschrijven, maar je mag niet je eigen naam opschrijven.
Schrijf de namen van je klasgenoten op:
•
die jij het meest aardig vindt: ……………………………………………………………………….…………………………………… ………………………………….………………………………………………………………………… …………
•
die jij het minst aardig vindt: ……………………………………………………………………….…………………………………… ………………………………….………………………………………………………………………… …………
•
die jij het meest populair vindt: ……………………………………………………………………….…………………………………… ………………………………….………………………………………………………………………… …………
19
•
die jij het minst populair vindt: ……………………………………………………………………………………………………….…… ………………………………….………………………………………………………………………… …………
•
die jij het meest verbaal agressief vindt. (Hierbij valt te denken aan schelden, roddelen, anderen kwetsen door de uitspraken die hij/zij doet, bedreigen of beledigende bijnamen geven): ……………………………………………………………………….…………………………………… ………………………………….………………………………………………………………………… …………
•
die jij het minst verbaal agressief vindt. (Hierbij valt te denken aan schelden, roddelen, anderen kwetsen door de uitspraken die hij/zij doet, bedreigen of beledigende bijnamen geven): ……………………………………………………………………….…………………………………… ………………………………….………………………………………………………………………… …………
Schrijf de namen van 3 klasgenoten op die jouw vrienden zijn:
……………………………………………………………………….…………………………………… ………………………………….………………………………………………………………………… …………
We willen je erg bedanken voor het invullen van de vragenlijst. Je kunt de ingevulde vragenlijst nu in de envelop doen, zodat je antwoorden voor anderen anoniem blijven. We hopen dat jij ook je antwoorden voor jezelf houdt. We wensen je een fijne dag!