De rechtvaardige oorlog1 Eugen Drewermann in gesprek met Jürgen Hoeren Tegenwoordig is de ‘rechtvaardige oorlog’ weer het onderwerp van vele discussies. Moslims hebben het dan over de ‘heilige oorlog’. Vindt men in de geloofstradities –christelijk of islamitisch – een morele rechtvaardigingsgrond voor oorlog? Dat is de vraag waarop Eugen Drewermann in dit artikel een antwoord tracht te formuleren.
In de christelijke traditie was een rechtvaardige oorlog in het begin niets anders dan een noodwet of – kritischer geformuleerd – hij werd beschouwd als ontrouw aan de door Jezus oorspronkelijk voorgehouden houding van een onvoorwaardelijke vredeswil en de bereidheid om conflicten op te lossen door niet aflatende goedheid. De houding van de jonge kerk was op dit punt nog zeer duidelijk. Zij baseerde zich op de passage uit het Matheusevangelie wanneer Jezus gevangen genomen wordt (Mt 27). Petrus trekt zijn zwaard om Jezus te verdedigen, maar Jezus wijst hem terecht: ‘Steek uw zwaard terug waar het hoort, in de schede, want ieder die naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard vergaan’. Aan de spiraal van geweld zal ieder tenondergaan, meent Jezus. Het is louter toeval als men er even van overtuigd is dat men de bovenhand heeft en dat de overwinning op de vijand nog maar een kwestie van tijd is. Wie geweld pleegt, zal aan dat geweld reeds moreel ten gronde gaan. De achttienjarige Israëlische soldaat, die na een militaire training van tweeëneenhalfjaar, een specialist in het doden geworden is en nu op achtof tienjarige kinderen moet schieten omdat ze met stenen werpen, zal dat ook doen en er misschien nog fier op zijn ook. Maar met hoeveel schuldgevoelens zal hij achterblijven? En als hij geen schuldgevoelens heeft, dan is het nog veel erger. Hoeveel morele grenzen moet hij hebben overschreden, hoe ongevoelig moet hij geworden zijn voor menselijk leed en hoe vaak moet hij zijn geweten hebben uitgeschakeld vooraleer hij een kille doder geworden is?
De jonge kerk zag dit zeer klaar in. Theologen zoals Cyprianus hebben destijds in naam van de kerk gehoorzaamheid aan de wereldmacht Rome geweigerd als het om militaire dienst ging. Deze weigering kwam er niet zozeer om principiële redenen; het ging er hem vooral om dat zij weigerden de eed van trouw af te leggen aan de Romeinse keizer omdat hij een goddelijke status had. Toen het christendom in de vierde eeuw zelf tot staatsgodsdienst werd, gaf men toe aan de verleiding het filosofische en morele kader te leveren dat als grondslag voor de staat moest dienen. Men heeft dan gewoonweg van Cicero en andere Romeinse politieke filosofen afgeschreven wat men nodig meende te hebben om de Romeinse staatsordening als ‘christelijk’ te legitimeren. De ommekeer ligt – tragisch genoeg – bij Augustinus, die precies op dit punt meer en interessantere dingen had kunnen zeggen. Men moet er nog maar eens zijn De civitate Dei op nalezen om volgende ongelooflijke zin tegen te komen: ‘De staten van deze wereld zijn grote roversbenden van wie de wandaden zo groot zijn dat niemand ze kan bestraffen’. Voor Augustinus is de staat het tegendeel van het plan van het rijk Gods. In zijn visie blijkt uit de hele geschiedenis van de staat dat het er in een staat alleen maar om gaat dat wie het sterkst is, geweld gebruikt en er het monopolie over verwerft om zo zijn eigen plannen door te drukken. Als dat zo is, wat kan men dan van de Moloch- of de Leviathan-staat verwachten? Augustinus was echter ook diegene die ervoor pleitte om – als er dan toch oorlog diende te worden
Ethische Perspectieven 13 (2003)4, p. 204
gevoerd – een matigende ethiek te ontwerpen. Dat klinkt al even vertwijfeld als wat we in het Oude Testament kunnen lezen over de bloedwraak: die moet aan de willekeur van de mensen onttrokken worden en aan minstens vergelijkbare wettelijke vergeldingsvoorwaarden voldoen. Dat is in feite het principe achter het ‘oog om oog en tand om tand’ (Ex 21, 23; Lev 24, 19.20). Indien men deze regel aanhaalt zonder oog te hebben voor de historische context, dan leest men daarin een blinde haat en legitimeert hij de doodstraf en vergelding. Wat zijn dan de voorwaarden voor een ‘rechtvaardige oorlog’? Verschillende daarvan hebben wij reeds aangehaald en kritisch bekeken. De eerste vereiste en grondvoorwaarde voor een rechtvaardige oorlog is, volgens de traditie, dat uitsluitend een door de staat gelegitimeerde instantie de oorlog kan verklaren. Reeds in de Oudheid was deze voorwaarde zeker al niet helemaal zonder problemen. Als Spartacus in 73 voor Christus in Zuid-Italië de opstand der gladiatoren leidt tegen de onmenselijke wreedheid van de Romeinse massa tijdens de circusspelen, dan heeft hij, ook nu nog, vanuit moreel oogpunt bekeken, daartoe het volle recht. Wat gaf immers de Romeinen het recht om krijgsgevangen als slaven tot hard labeur in de bergen te veroordelen, of ze op leven en dood in de arena met elkaar te laten vechten, louter tot groot jolijt van de massa en om de Romeinse hegemonie te vieren? Spartacus heeft dus het recht aan zijn kant en als er dan toch gevochten moet worden, dan zoals gladiatoren. Dat hadden ze geleerd. Maar Spartacus is natuurlijk geen vertegenwoordiger van een legitieme staatsmacht in de zin van de leer van de rechtvaardige oorlog. De oorlog die hij voert voldoet dus al van meetaf aan niet aan de grondvoorwaarde voor een rechtvaardige oorlog. De leer van de rechtvaardige oorlog – alléén een legitiem staatsgezag kan de oorlog verklaren – wordt vandaag problematisch alleen al omdat er in de moderne tijd een groot aantal volkeren waren die als slachtoffers van de grote veroveringsgolven uit het verleden, geen zelfbeschikkingsrecht hadden. Zij wilden en moesten eerst staten worden, maar
kregen niet de kans daartoe door de willekeurige bestuurlijke machtsuitoefening van imperialistische grootmachten. Als we er de geschiedenis van het kolonialisme in de negentiende en twintigste eeuw op naslaan, dan blijkt duidelijk dat een staat niet noodzakelijk het recht aan zijn kant heeft louter en alleen omdat hij staat is. Dat in geen geval. Dat geldt zowel op het gebied van de binnenlandse als van de buitenlandse politiek. De geschiedenis leert ons eerder: als een oorlog al aanvaardbaar zou zijn, dan hebben dikwijls diegenen die de staat aanvallen, het recht aan hun kant omdat de staat zelf terreur uitoefent, of omdat zijn structuren niet aanvaardbaar zijn, of omdat hij permanent gewelddadig optreedt. Anders gezegd: de poging om de wereldheerschappij van Rome te legitimeren met het ideeëngoed van de christelijke moraaltheologie heeft een eenzijdig georiënteerde leer voortgebracht die zich reeds van bij de aanvang aan de zijde van de machthebbers schaarde. De Spartakusbund uit het begin van de twintigste eeuw en de Spartakusopstand, die in 1919 in Berlijn uitbrak onder leiding van Georg Lebedour, maken duidelijk dat er een probleem is. Er is dus een tweede voorwaarde vereist. Een rechtvaardige oorlog mag slechts worden verklaard nadat er effectief een aanval heeft plaatsgevonden. Slechts in geval van een onrechtmatige agressie is oorlog een legitiem verweermiddel. Een dergelijke redenering lijkt erg verstandig; in elk geval zal de publieke opinie zich daarin terugvinden. Deze redenering wijkt wel duidelijk af van de richtlijnen die Jezus gegeven heeft, maar buiten elke religieus gefundeerde en gemotiveerde oplossing voor het probleem om, moet men toch bijna gelaten toegeven dat ongerechtvaardigd geweld met geweld vergelden in de maalstroom van de geschiedenis als aanvaardbaar kan en moet worden gezien. Het probleem ligt alleszins opnieuw in de definitie: wat dient men onder een aanval te verstaan? En wat is een onrechtmatige aanval? Bij een strikte interpretatie van het begrip kan bijvoorbeeld een preventieve oorlog nooit moreel worden gerechtvaardigd. Er kunnen nochtans omstandigheden zijn waarin een preventieve
Ethische Perspectieven 13 (2003)4, p. 205
aanval het efficiëntste, of misschien wel het enige verdedigingsmid-del is. Denken we bijvoorbeeld maar aan de zevendaagse oorlog, toen de Israëli’s niet langer lijdzaam wilden toezien hoe de Arabische legers oprukten, maar als eersten in de aanval gingen. Het waren de eerste drie uren van de luchtaanvallen, vooral in Egypte, die bepalend waren voor de krijgskansen. De Israëli’s hebben niet gewacht op een oorlogsverklaring; zij hebben ervoor gezorgd dat de oorlog uitbrak. Dat was een preventief optreden, dat tegelijkertijd een onderdeel was van een verdedigingsstrategie. Men kan zich natuurlijk inbeelden welke consequenties dergelijke, door de omstandigheden ingegeven scenario’s voor de toekomst zullen inhouden. Wat zal er gebeuren als staten, of bepaalde groepen, een wapenwedloop tegen elkaar beginnen? Wat als zij door hun wapenarsenaal een voortdurende bedreiging voor elkaar vormen? Wat als zou blijken dat de eigen middelen tot verdere bewapening uitgeput geraken? Is het onder deze omstandigheden geen illusie te denken dat men gaat wachten met aanvallen tot er een formele – en liefst per telegram bezorgde – oorlogsverklaring overhandigd is? Bestaat oorlog er niet precies in dat van elk strategisch voordeel gebruik wordt gemaakt? Kortom, ik wil er slechts op wijzen dat ook de tweede voorwaarde – die vanuit moraaltheologisch standpunt een vereiste is – niet scherp afgelijnd is: de voorwaarde is voor interpretatie vatbaar, de regel is wazig. Hij biedt geen houvast omdat hij geen rekening houdt met de wisselende contexten waarin oorlogen zich afspelen. De derde voorwaarde voor een rechtvaardige oorlog is dat onderscheid moet worden gemaakt tussen strijdende en niet-strijdende partijen. Het zogenaamde non-combattantenbeginsel heeft betrekking op de manier waarop de oorlog gevoerd wordt en is altijd al fel omstreden geweest. Het onderscheid tussen strijdende en niet-strijdende partijen is door de moderne oorlogsvoering volledig achterhaald, maar ook vroeger – en eigenlijk altijd al – heeft het principe aan geldigheid ingeboet. Plunderingen, brandstichting, verkrachting van vrouwen, uithongeren van mensen
tot ter dood, gijzelingen, geweld tegen gevangenen en ze als slaven behandelen– dat maakt allemaal deel uit van de oorlog. Dat is geen ontaarding van de oorlog, het is het wezen ervan: oorlog is doden met alle mogelijke middelen. Daarover ging het in feite toen wij het in het begin van dit artikel hadden over de onvermijdelijke escalatie van geweld. De reglementen van Den Haag of andere bepalingen uit het volkenrecht zullen daaraan niet kunnen verhelpen. Op het einde van de oorlog zullen de overwinnaars de overwonnen overstelpen met beschuldigingen van oorlogsmisdaden. Maar als we dan eens nader bekijken hoe de overwinnaars de oorlog gevoerd hebben, dan stellen wij vast dat zij ofwel een militair of technisch overwicht hadden, waardoor het hun bespaard bleef om met de primitiefste middelen te vechten, of zij hebben dezelfde wreedheden begaan als die waarvan zij de overwonnenen beschuldigen. Ik herhaal het nog eens: het is verschrikkelijk dat de afschuwelijkste wreedheden in de oorlog begaan worden door wie in de positie van de zwakste partij zit. Voor wie het onderspit delft, is fair play een luxe die hij zich niet kan veroorloven. De oorlogslogica heeft dus veel weg van een ordinaire vechtpartij op de speelplaats. Wie het gevecht dreigt te verliezen, zal als eerste beginnen te bijten, te stampen, onder de gordel te slaan. Hij zal trachten de tegenstrever met zijn tactiek te overvallen. Hij zal hem zo hard mogelijk proberen te treffen in de hoop hem te kunnen uitschakelen. Zó handelen behoort tot het wezen van dit soort haat tegenover elkaar dat wij oorlog noemen. En precies in de eindfase van elke oorlog is elk gevoel voor maat zoek, ook aan de kant van de overwinnaars. Zij willen de onbetwiste, glorierijke zegevierders zijn. Kortom, de eis dat onderscheid moet worden gemaakt tussen strijdende en niet-strijdende partijen lijdt al onmiddellijk schipbreuk omdat de eerste slachtoffers van de oorlog altijd onschuldigen zijn: vrouwen, kinderen, oude mensen, invaliden, mensen die met de oorlog zelf eigenlijk niets te maken hebben. Het heeft geen enkele zin onderscheid te willen maken tussen combattanten en
Ethische Perspectieven 13 (2003)4, p. 206
niet-combattanten omdat de oorlog niet beperkt blijft tot het slagveld, maar naarmate hij zich uitbreidt, een enorme oorlogsindustrie op gang brengt waar niet alleen militairen bij betrokken zijn, maar al wie van ver of van dichtbij betrokken is bij wapenfabrieken, logistieke voorbereiding, recrutering van extra troepen enzovoort. De vierde voorwaarde ten slotte bepaalt dat een oorlog niet gevoerd mag worden met middelen die zelf ook misdadig zijn: massamoorden en tapijtbombardementen zijn daar voorbeelden van. Op dat punt was het Vaticaan al in 1942 in een merkwaardige contradictie verzeild geraakt. Het was de behoudsgezinde kardinaal Ottaviani die er sterk op aandrong dat deze voorwaarde uit de klassieke leer van de rechtvaardige oorlog nageleefd zou worden, maar terzelfdertijd moest vaststellen wat iedereen kon zien: in de moderne manier van oorlog voeren is geen plaats meer voor een moreel kader waarbinnen hij gelegitimeerd kan worden. Een moderne oorlog is de negatie zelf van alle spelregels die uitgedacht werden om hem moreel aanvaardbaar te maken. Vooral de atoomoorlog is een oorlog die in een paar seconden hele stadsgedeelten met alle mensen en dieren die er zich in bevinden van de aardbodem kan wegvegen. Een atoomoorlog is dus op zichzelf al illegitiem. Maar als we dat aannemen, dan betekent dat ook dat we de ganse periode van de zogenaamde Koude Oorlog, met de permanente dreiging van een atomaire holocaust, al van meetaf aan moreel ontoelaatbaar moeten verklaren. De mislukking van de traditionele ethiek ten opzichte van de werkelijkheid wordt hierdoor wel op flagrante wijze in het licht gesteld. De Amerikanen zijn er tot op de dag van vandaag tenslotte nog altijd bijzonder trots op dat zij de waanzinnige en gewezenloze atoomwedloop gewonnen hebben. Uit wat voorafgaat kunnen wij besluiten dat de leer van de rechtvaardige oorlog in het beste geval de verdienste gehad heeft dat hij aandacht had voor de problemen zoals ze zich in de realiteit voordoen. Het centrale probleem dat Erasmus van Rotterdam reeds in de zestiende eeuw in zijn klein geschrift Querela pacis aangeroerd heeft, blijft nog helemaal
onopgelost: Wie, in Gods naam, zou als er oorlog uitbreekt, zijn eigen zaak niet gerechtvaardigd vinden? Oorlog bestaat er precies in dat twee tegenstrevers het er maar niet kunnen over eens worden wat rechtvaardig is en moet zijn. Elk van beide vindt dat hij gelijk heeft, anders zou hij niet zijn toevlucht nemen tot uiterste middelen. Zelfs de Nazi’s vonden dat zij een rechtmatige zaak dienden – hoe waanzinnig dit nu ook moge klinken. De Eerste Wereldoorlog moest worden voortgezet en het Verdrag van Versailles moest ongedaan worden gemaakt. Een oorlog verliezen behoorde niet tot de mogelijkheden. Vanuit het standpunt van de Nazi’s was de Tweede Wereldoorlog een rechtvaardige oorlog – geen revanche, maar een legitieme strijd. Om de dingen bij hun naam te noemen: de christelijke kerken zijn in 1939 tekort geschoten. Toen het erop aankwam om tenminste met al hun gezag te verordenen dat volgens de leer van de rechtvaardige oorlog een oorlog pas kan worden afgekondigd als er zich een noodsituatie voordoet, verklaarden de bisschoppen – en met hen ook talrijke theologen – dat deze zo geprezen en verheven leer, met een traditie die honderden jaren teruggaat en altijd maar verfijnd werd, in feite toch geen duidelijk onderscheid toeliet tussen het al dan niet bestaan van een noodsituatie. Maar wat moeten wij dan met een leer die zelfs bij het uitbreken van een door de Nazi’s begonnen misdadige oorlog, niet in staat blijkt te zijn om onderscheid te maken tussen misdaad en legitimiteit? Een leer die er zelfs geen moeite mee had om de zege over Polen en Frankrijk met klokkengelui te vieren? Die kardinalen en bisschoppen toeliet de soldaten bij hun zegevierende terugkeer, te zegenen? En wat is de betekenis van een religie die, in plaats van mensen te helpen hun waardigheid te hervinden, zich in feit plooit naar de wil van de machthebbers? Tijdens het Tweede Vatikaans Concilie is er dan wel een ommekeer gekomen in de zin dat men ervan uitging dat er geen sprake kan zijn van een rechtvaardige oorlog, maar alleen maar van een rechtvaardige vrede. Dat is toch een heel andere manier van denken?
Ethische Perspectieven 13 (2003)4, p. 207
Het Tweede Vatikaans Concilie heeft de hoop uitgesproken dat dit zo zou zijn. Maar de katholieke moraaltheologie is zo glad als een aal, zij kan zich overal uit redden. Zelfs indien men de leer, waarop u allusie maakt, zou volgen, zelfs wanneer de theologen het over het proportionaliteitsbeginsel hebben, waarbij een kwaad tegenover een nog groter kwaad wordt afgewogen, dan komt het er toch weer op neer dat een oorlog – zelfs als hij onrechtmatig is – onder bepaalde omstandigheden toch de beste oplossing kan zijn. De paus had bijvoorbeeld nog maar net, tijdens zijn reis naar Kazakstan, geëist dat er naar aanleiding van 11 september niet met militaire middelen zou worden opgetreden of Navarro Valls, zijn woordvoerder van Opus Deisignatuur, verklaarde dat men dit niet verkeerd mocht opnemen: het was helemaal niet de bedoeling geweest van paus Johannes Paulus II om de leer over de rechtvaardige oorlog in vraag te stellen. En hij heeft waarschijnlijk nog gelijk ook. Er zijn veel goede redenen om aan te nemen dat de paus het ernstig meent met zijn pogingen om vrede te stichten. Zijn uitspraken naar aanleiding van de Golfoorlog in 1991 zijn daar alleszins een sterke aanwijzing van. Maar waarom geeft hij dan geen uitdrukkelijke richtlijnen aan zijn bisschoppen overal ter wereld om in die geest te handelen? De kwestie van oorlog en vrede is veel fundamenteler en gaat oneindig veel meer mensen aan dan §218. Wat men niet inziet is dat men van de paus hier minstens een even sterk engagement mag verwachten als dat waarvan hij blijk geeft als het de abortuskwestie betreft. Maar het tegendeel is waar: op het Sint-Pietersplein pleit de paus voor vrede, maar in hun eigen diocees zullen de bisschoppen zeggen – als de oorlog al goed bezig is – dat zij machteloos staan en dat zij zullen bidden dat hij van korte duur moge zijn. Moet God de gebeden waarmee men de gelovigen paait dan verhoren? De houding van de kerk is totaal ongeloofwaardig, omdat zij verraad pleegt tegenover de niet mis te verstane boodschap van Jezus. Men kan niet tegelijkertijd in dienst van de waarheid staan én macht willen uitoefenen. Toen alle bisschoppen van de wereldkerk in oktober 2001 in het Vatikaan
samen waren voor een conferentie, werd met geen woord over Afghanistan gerept. Wij moeten inzien dat wij sinds 1989 met een totaal nieuwe morele situatie geconfronteerd worden. Tot die tijd werd het militaire apparaat als moreel aanvaardbaar beschouwd met het argument dat men zelf een afschrikkingsbeleid met ABCwapens moest kunnen voeren om te vermijden dat het echt tot oorlog zou komen. ’Als je vrede wil, bereid dan de oorlog voor’ – dit devies uit de Romeinse tijd werd gebruikt om de argumenten voor de uitbouw van een verdedigingsmacht een christelijk tintje te geven. ‘Een krachtdadig optreden brengt vrede met zich mee’ verklaarde de ‘wedergeboren christen’ George Bush in zijn regeringsverklaring van het voorjaar 2001. Iedereen kan natuurlijk zien hoe deze uitspraak in flagrante tegenspraak is met de Bergrede, maar toch volgt de (katholieke) kerk hem daarin. Er bestaat daarbij geen twijfel, dat iedereen die legerdienst zal moeten doen, erop voorbereid moet zijn dat hij op een dag ook daadwerkelijk de technieken zal moeten toepassen die hij in de kazerne geleerd heeft. De tijd van de morele uitvluchten is voorbij. U gaat er dus vanuit dat de katholieke kerk helemaal niets bijgeleerd heeft, ook al staat er in de universele, Roomse katechismus toch te lezen dat de oorlogslogica verwoestend is? Wie deze zin uit de katechismus ernstig neemt, moet zich ook verzetten tegen bewapening. Zeer zeker zijn er ook verklaringen die op het gevaar van bewapening wijzen. Er zijn bewonderingswaardige bisschoppen, zoals bisschop Franz Kamphaus van Limburg, die blijven herhalen: ‘Plots hebben we weer drie miljard mark ter beschikking om ons defensiebudget op te voeren, maar wij slagen er nooit in om drie miljard te vinden om de oorlog en de ellende in de wereld te bestrijden’. Goed gezegd, maar de kerken moeten niet bij wijze van uitzondering, maar altijd dergelijke taal spreken. Binnenkerkelijk wordt de vraag of het Duitse leger, of de Navo, op zichzelf al niet een cynisch verraad zijn van al datgene waar Jezus
Ethische Perspectieven 13 (2003)4, p. 208
voor staat zelfs als misplaatst gezien. De laatste kritische geluiden die te horen waren in verband met de legerdienst door christenen komen nog van de theologen uit de vroegere DDR. Daar is er nog een echte, op theologische gronden gefundeerde traditie van weerstand tegen de macht van de staat. Na 1989 was er nog een discussie aan de gang of een legerpastoraal wel kon. De DDR wou er niet van weten, en ook veel theologen waren er geen voorstander van. Op dit punt waren beiden het eens. Dit debat is vandaag zelfs onder de protestanten – de enige groep overigens die het debat gevoerd heeft – geruisloos afgevoerd. De oude Adenauer-politiek heeft het gehaald: pastors begeleiden soldaten bij hun moeilijke opdracht; de morele troost is verzekerd…
Ik geloof niet dat de kerk de verandering waarop zij dikwijls zinspeelt, echt wil. Daarvoor zou zij afstand moeten doen van haar rol als een instantie waar de staat rekening moet mee houden, en zo aan invloed inboeten. Dan zou zij niet meer het statuut hebben van een publieke godsdienst, maar in de ogen van de machthebbers voor een lastige sekte doorgaan. Statistisch gezien kan dat misschien betreurenswaardig zijn, maar we zouden tenminste weten waar we staan. Dan zouden wij niet te maken hebben wat in de Apokalyps van Johannes ‘niet koud en niet warm’ genoemd wordt, maar ‘lauw’ en alleen daarom al afschuw oproept (Apk. 3, 15.16).
Noten 1. Dit artikel werd met toelating van Herder-Verlag overgenomen uit Eugen DREWERMAN, Krieg ist Krankheit, keine Lösung. Eine neue Basis fur den Frieden. Im Gespräch met Jürgen Hoeren, Freiburg/Basel/Wien, Herder, 2002, p.142 – 150. De Nederlandse vertaling is van Marie-Jeanne Bellen.
Ethische Perspectieven 13 (2003)4, p. 209