Een studie over
De ontwikkeling van het Plan van God met betrekking tot de mens Inleiding Ik wil in deze studie stilstaan bij enkele aspecten van het Plan van God met de mens en de hele schepping en dan met name bij vier aan elkaar gekoppelde en opéénvolgende onderdelen daarvan, namelijk: Mens Gods – Tempel Gods – Stad Gods – Mensheid Gods Inleidend overzicht Het evangelie van Jezus Christus is de maatstaf (het meetriet!), de norm, waarmee de kwaliteit van het ‘huis(gezin) van de ware God’ wordt aangeduid. Alleen door het wezenlijk gehoor geven aan dit evangelie zonder de minste bijmenging van allerlei door mensen bedachte godsdienstige vormen en tradities komt allereerst de ware - ‘mens Gods’ te voorschijn. Naar dezelfde maatstaf en in smetteloos goud en edelgesteente aangeduid, wordt vervolgens de - ‘tempel Gods’ gemeten (= naar waarde geschat Op.11: 1) en zo ook in het vervolg de - ‘stad Gods’ , welke openbaar komt als het ‘Nieuwe Jeruzalem’ (Op.21: 15 e.v.). De apostel Johannes ziet in de geest deze ‘heilige stad’, een ‘nieuw Jeruzalem’, vanuit Gods hemel ‘neerdalen’ op aarde (Op. 21). Neerdalen uit de hemel = zichtbaar worden op aarde! Uiteindelijk zal als gevolg van de prediking van het ‘eeuwig evangelie’ de hele mensheid een uitdrukking zijn van de heerlijkheid van God, de Schepper van alle dingen en is er sprake van de - ‘Mensheid Gods’ waarin ‘God alles en in allen’ zal zijn (1Cor.15: 28). Nadere uitwerking De mens Gods is de mens, zoals de Schepper die van oorsprong af voor ogen heeft en waarvan niet de éérste Adam, maar de Heer Jezus als láátste Adam de Eérsteling is geworden van een totale mensheid naar Gods bedoeling van oorsprong af. De mens Gods ontstaat, doordat de natuurlijke mens (éérste mens 1Cor.15: 46) - innerlijk met het Woord van God (= het evangelie ván Jezus Christus) in aanraking komt en - door het gehoor geven daaraan tot innerlijke wedergeboorte komt.
1
- de zo genoemde ‘oude mens’, welke in hoofdzaak gericht is op de vele misleidingen van het zichtbare en het natuurlijke leven, geleidelijk aflegt, dus prijs geeft aan de Doodsmacht, welke door de duivel heerst in de wereld. Dit is een proces, waarin bewuste persoonlijke daadstellingen, zoals bekering, geloof in God, vernieuwing van denken en vervulling met de heilige Geest de verandering van het mens-zijn uitmaken. In dit proces spelen de begrippen ‘sterven’ en ‘opstanding’ een cruciale rol. De al of niet godsdienstig georiënteerde ‘oude mens’ moet afsterven en bewust begraven worden. Hiervan is de doop in water een afbeelding). - In ditzelfde proces moet de ‘nieuwe mens’ even bewust worden aangedaan. Dit is bewust ‘opstaan van tussen de doden uit’ (Ef.5: 14). Deze wordt namelijk op basis van de kennis van Jezus (de) Christus ‘van dag tot dag vernieuwd tot volle kennis naar het beeld van zijn Schepper’ (Ef.4: 22-24; Col.3: 9). Dit proces van ‘sterven en opstanding’ wordt Wedergeboorte genoemd. Samen met alle wel of niet bekende individuen, welke op gelijke wijze het Woord van God hebben aanvaard en bewust beleven, gaat deze mens innerlijk deel uitmaken van het totale ‘lichaam van Christus’. Dat is nu nog ‘verborgen’ in de ‘moederschoot’ (= alle gelovigen in de ware God van alle tijden en alle plaatsen), maar zal op Gods tijd verschijnen in heerlijkheid (Col.3: 4). De term ‘moeder’ wordt door de apostel Paulus ook gehanteerd als hij spreekt over het ‘hemelse Jeruzalem’ , dat vrij is in tegenstelling tot het ‘aardse Jeruzalem’, dat met haar ‘kinderen’ (aardsgerichte gelovigen) nog gebonden is wegens ongeloof in de ware Messias en daarom nog in slavernij verkeert. Voor ons als gelovigen geldt, dat we daadwerkelijk tot de ‘vrije’, dus het hemelse (geestelijke) ‘Jeruzalem’ moeten gaan behoren en in dat opzicht de ‘slavin met haar zoon’ moeten wegzenden, dus breken met de áárdsgerichtheid met betrekking tot zowel het begrip ‘tempel’ als het begrip ‘stad’ in de lijn van het plan van onze God (lees Gal.3: 21-31).
Een andere aanduiding van de ware gelovigen in uiterlijke zin is die van de hoogzwangere ‘vrouw’ in de ‘hemelse gewesten’, welke nauwlettend geobserveerd wordt door een ‘boosaardige draak’ , die er op gericht is, de vrucht van haar schoot te verslinden, zodra deze geboren wordt. De ‘vrouw’ baart haar kind, maar het is geen hulpeloze baby, zoals bij de geboorte van Jezus in Bethlehem uit de daartoe door God uitverkoren Maria, die hierin de vertegenwoordigster is van de gehele gelovige mensheid van het ‘Oude Verbond’. Die gebeurtenis leidde het einde van het Oude Verbond in en was als het ware een schaduwbeeld van de in Galaten en Openbaring beschreven profetische feiten, welke duiden op de ontknopingen in de ‘eindtijd’, waarbij wij direct betrokken zijn. De ‘vrouw’ in dit visioen baart geen hulpeloos kind, maar een ‘mannelijke zoon’ (met Goddelijke verantwoordelijkheid), welke voor het oog van de draak plotseling weggevoerd wordt tot in de ‘troon van God’ (troon=heerschappij), terwijl de ‘vrouw’ naar de ‘woestijn’ vlucht, waar zij een door God bereide en beschermde plaats en mate van onderhoud heeft, ondanks de vervolging door de Draak, welke haar een stroom van
2
ongerechtigheid nazendt. Deze wordt echter door de ‘bewoners der aarde’ ‘verzwolgen’ (Op.12).
Hier zien we een vergelijking met de profeet Elia, welke moest vluchten voor koning Achab en koningin Izebel en voor een bepaalde tijd door God ‘verborgen’ werd bij de beek Krith, terwijl hij door de raven van dagelijks voedsel werd voorzien (1Kon.17: 2-6). Uiterlijk voelt de ‘vrouw’ in het visioen (de ware gelovigen op aarde), welke deze ‘mannelijke’ (geestelijk volwassen) ‘zoon’ gaat baren, de hete adem van de grote ‘draak’, welke vóór haar staat en haar ten zeerste bedreigt om haar kind te verslinden, zodra ze dit zal baren. Innerlijk wordt de ‘vrouw’ ( de ware gelovigen) echter beschermd vanuit God zelf, hoewel ze uiterlijk het ‘woestijnklimaat’ (de druk van de boze geesten) alom ervaart. Vanaf de prediking van het genoemde evangelie van Jezus (de) Christus krijgt het ‘lichaam van Christus’ dus geleidelijk gestalte totdat het op Gods tijd vanuit de ‘troon van God’ met/in Christus zal verschijnen in heerlijkheid (Col.3: 4). Verschijnen = in heerlijkheid neerdalen op aarde Er is dan geen sprake meer van de enkeling, maar dan krijgt de ‘tempel Gods’ gestalte. Sinds de prediking van het evangelie ván Jezus Christus wordt deze ‘vrouw des Lams’ gevormd als een éénheid van gelovigen-in-Christus. Het onderscheid tussen Joden en niet-Joden is dan weggevallen. Het áárdse volk van God werd eertijds gevormd en bestemd om in de ‘volheid van de tijd’ de ‘Christus’ voort te brengen, waardoor God de ‘zonde van de hele wereld’ zou verzoenen en wegnemen. Zo zal het hémelse volk van God (de ‘gemeente van Jezus Christus’) door de aan hen gegeven apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars worden toegerust tot
dienstbetoon, tot de vorming (voltooiing) van het lichaam van Christus totdat allen (Joodse en niet-Joodse gelovigen) de éénheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus. Aan Hem ontleent het gehele lichaam als een welsluitend geheel en bijeen gehouden door de dienst van al zijn geledingen naar de kracht die elk lid op zijn wijze oefent, deze groei van het lichaam om zichzelf op te bouwen in de liefde’ (Ef. 4:12,13,16).
Als de ‘vrouw des Lams’ zo haar bestemming heeft bereikt in de totale eenheid met haar Heer en Verlosser, dan wordt de genoemde ‘bruiloft des Lams’ gevierd in de totale éénwording van de Heer Jezus met Zijn voltallige en volgroeide gemeente. Het ‘lichaam van Christus’ is dan ten volle geopenbaard en gereed om de reeds genoemde ‘bruid van de Allerhoogste’ te worden. Velen worden door het evangelie ván Jezus Christus genodigd om zich te laten reinigen en herstellen van alle smetten en beschadigingen, opgelopen onder de heerschappij van de Dood(smacht). De uitvoerder hiervan (de duivel) wordt dan voor een
3
bepaalde tijd (‘duizend jaren’) gebonden en het evangelie wordt onbelemmerd gepredikt, waardoor velen behouden worden. De grote Schepper heeft immers vanaf ‘den beginne’ , toen Hij hemel en aarde schiep, vanuit Zijn liefde tot de mens Zich ten doel gesteld om de hele mensheid te vervullen en ‘alles in allen’ te zijn (1Cor.15: 28). Daartoe werd via het plan van God de Zoon geopenbaard om als uitvoerder deze doelstelling van de Schepper voor te bereiden. Vanuit de ‘tempel Gods’, het voltallige ‘lichaam van Christus’ wordt zo verder gewerkt aan de vorming van de
‘stad Gods’ . Deze is/wordt net als de ‘tempel Gods’ niet opgebouwd met aards materiaal op een geografisch aan te wijzen plaats op aarde. Zoals de ‘tempel’ wordt gevormd uit ‘levende stenen’, tot de vorming van een ‘geestelijk huis’ en een ‘heilig, koninklijk priesterschap’ tot het brengen van ‘geestelijke offers’, welke God welgevallig zijn, zo ook de ‘stad Gods’. De basis- of ‘Hoeksteen’ van zowel de ‘tempel’ als de ‘stad’ is door de eeuwige God zelf ‘gelegd’ in de Christus, welke in de ‘volheid van de tijd’ (Gal.4: 4) vooreerst gestalte kreeg in onze Heer Jezus. Gegrond op deze ‘Hoofdsteen’ worden de ware gelovigen door de vervulling met de heilige Geest ingevoegd in deze ‘woonstede Gods in de Geest’ tot het completeren van het geheel. De apostel Johannes constateerde met verbazing, dat er in ‘het Nieuwe Jeruzalem’, zoals hij dat in de Geest in een visioen zag nederdalen vanuit de hemel op aarde, geen afzonderlijke ‘tempel’ te zien was (Op.21: 22). De hele ‘stad’ was als het ware ‘tempel’ geworden, want de heerlijkheid van de ‘Here God, de Almachtige’ én het ‘Lam’ vervulden haar geheel, terwijl de heerlijkheid en de eer der volken in haar gebracht werden (Op.21: 24-27). Al haar ingevoegde ‘levende stenen’ zijn met Gods Geest vervuld. De hele ‘stad’ is dus ‘tempel’ geworden en staat op haar beurt weer als het centrum van de eredienst aan de ware God centraal te midden van alle rechtvaardigen van alle tijden. Haar priesterlijke bediening gaat dan uit naar álle mensen van álle tijden en álle plaatsen. Deze zijn als ‘gevangenen’ binnen de talloze godsdienstige systemen geknecht geweest door de eveneens talloze en ingrijpende beschadigingen van de ‘grote verdrukking’ , welke onder de destructieve heerschappij van de Dood(smacht) en diens uitvoerder, de Zonde(macht) = duivel, heeft plaats gevonden (zie boven en Op.7: 13-17; 21: 3,4).
Vanuit de ‘stad Gods’ als het centrum van de eredienst aan de Schepper van hemel en aarde gaat dus als gevolg van de onbelemmerde prediking van het ‘enig en eeuwig evangelie’ ván Jezus Christus het herstel van de beschadigde mensheid door. De ‘tent’ (tabernakel, tempel, stad) van God is dan bij de mensen, getooid als een ‘bruid’ , die voor haar Man ‘versierd’ is en gereed om totaal vervuld te worden met de kostelijkste gaven van de Geest (het wezen van de ware God). Ze is gereed voor haar ‘Man’ die tot haar ‘ingaat’ om haar één geheel met Zichzelf te maken. Dan is de ‘bruid’ tot ‘vrouw’ geworden om de ‘vrucht van haar Man’ te doen uitspruiten.
4
Alle gelovigen uit álle volken van de wereld van álle tijden en plaatsen worden in dit proces tot volkomenheid gebracht naar geest, ziel en lichaam. Zo worden ook de ‘laatsten’ uit de ‘straten en stegen’ van de grote wereldstad (Babylon) opgespoord en aangemoedigd om deze ’stad van de hoererij’ te verlaten en om evenals de ‘eerstelingen’ als ‘levende stenen’ ingevoegd te worden in de ‘tempelstad’ van onze God, het ‘hemelse
Jeruzalem’. Lees in dit verband ook de gelijkenis van de verontschuldigden in Luk. 14: 15-24 en merk op, dat er van de eerstgenodigden zullen afvallen om plaats te maken voor deze ‘laatsten’. Zo wordt bewaarheid, wat de Heer in andere gelijkenissen zei: ‘Vele eersten zullen de laatsten zijn en vele laatsten de eersten’ (Matth.19: 30; 20: 8-16; Luk.13: 28-30). De ‘gezegenden des Vaders’ zijn in het voorafgaande ‘oordeel van de Zoon des mensen’ aan de ‘rechterzijde’ van de troon gesteld om samen als ‘eersten’ en ‘laatsten’ het ‘Koninkrijk’ te beërven als ‘één kudde’ met ‘één Herder’ (Matth.25: 31 e.v.; Joh.10: 16). Via deze exclusieve weg ontwikkelt zich tenslotte de totale, oorspronkelijk bedoelde mensheid Gods’ en wordt naar het doel van de grote Schepper aller dingen Zijn ‘huis’ totaal ‘vol’ gemaakt (Luk.14: 23). Zo wordt door de voortgaande prediking van het éne/énige evangelie ván Jezus Christus de ‘bruid van God’ gevormd totdat de Allerhoogste zelf haar tot Zijn ‘wettige en énige vrouw’ kan nemen en zich één met haar kan maken, zodat bewaarheid wordt dat ‘God alles in allen’ zal zijn (1Cor.15:28). Het begin van dit proces is de vorming van het ‘lichaam van Christus’ , waarvan de Heer Jezus het Hoofd en de Eérsteling is. Dit is een geestelijk lichaam en mag niet verward worden met enig aards en door mensen bedacht kerkelijk instituut. De Heer Jezus is in dit ‘lichaam’ de ‘Man’, waartoe de gemeente zich als ‘vrouw’ bezig is gereed te maken voor de ‘bruiloft des Lams’. Haar is gegeven om zich door haar ‘rechtvaardige daden’ te bekleden met ’blinkend en smetteloos fijn linnen’ (Op. 19: 6-9). Zondeval noch zondvloed, ‘Egypte’ noch ‘Kanaän’, verdrukking noch ballingschap, leugen noch valse godsdienst enz. hebben dit oorspronkelijk doel van onze God teniet kunnen doen of Zijn beloften kunnen vertragen. Duivel en Dood, welke ook vanaf ‘den beginne’ actief waren om het plan van God te dwarsbomen en door hun ‘valse profeet’ op aarde de mensen trachtten te misleiden, hebben aan het kruis van Golgotha in de ‘volheid van de tijd’ en in het centrum van de wereld de nederlaag geleden in de gigantische strijd in de hemelse gewesten tussen waarheid en leugen, licht en duisternis. Zij zullen ten einde voor eeuwig uitgeworpen worden in de eeuwige afgrendeling van de zo genoemde ‘poel des vuurs’ (Op.20: 7-10; 14,15). Onze Heer Jezus, door God Zelf daartoe verwekt bij Maria als de ‘Zoon des mensen’ en het beloofde ‘zaad van de vrouw’ (Gen.3: 15), is de basis geworden, waarop Zijn volgelingen kunnen bogen in hun strijd tegen de boze geesten in de hemelse gewesten (Ef.6: 10-18). God heeft de wereld geschapen en heeft zijn Zoon in de wereld gezonden om deze te behouden. Al wie belijdt, dat Jezus de Zoon van God is – God blijft in hem en hij in God. God is liefde en wie in de liefde blijft, blijft in God. Daarin hebben wij
5
vrijmoedigheid in de ‘dag des oordeels’ als wij in de wereld blijken te zijn in gelijkvormigheid aan de Heer Jezus, wel in de wereld, maar niet van de wereld (lees 1Joh.4: 13-17). Zo wordt (nog steeds) gebouwd aan het doel van het evangelie van de Christus om een woonstede Gods in de Geest’ te vormen (Ef.2: 11-22), gereed om de ‘vrouw’ van haar wettige Man te worden, de eeuwige God, die dan ‘alles in allen’ zal zijn. Uiteindelijk immers, als onze Heer Jezus als hoofd van Zijn gemeente Zijn totale opdracht heeft volbracht en alle dingen onder het gezag van Zijn Vader heeft gebracht, zal Hij zelf zich weer onderwerpen en het resultaat van Zijn werk aan de Vader overgeven, zodat God zelf alles in allen zal zijn (1Cor.15: 28). Het ‘Nieuwe Jeruzalem’ is, zoals gezegd, als ‘stad Gods’ , en als ‘tempel Gods’ , eveneens als ‘geestelijk huis’ en ‘koninklijk priesterschap ‘ opgebouwd uit ‘levende stenen’ . Door het evangelie ván Jezus Christus worden de mensen opgewekt om zich aan de ware God toe te vertrouwen en vervolgens zelfstandig op te staan om als ‘levende steen’ deel uit te gaan maken van deze ware ‘stad Gods’. Deze stad van de waarheid en niet een aards Jeruzalem als schaduwbeeld daarvan, zal als ‘woning van God’ het stralende middelpunt zijn van de totale nieuwe mensheid (1Petr.2: 5). Centraal in deze ‘Godsstad’ staat de ‘troon van God en het Lam’ en aller oog zal de ‘Zoon des mensen’ zien, gezeten aan de ‘rechterhand der Macht’, ook degenen die Hem ‘doorstoken’ (verworpen) hebben (Zach.12: 10, Op.`1: 7). Van Hem straalt de heerlijkheid en majesteit van God uit en Hij heeft alle macht in hemel en op aarde als de ‘Erfgenaam van alle dingen’ (Hebr.1: 1-4). Zoals in de schaduwtijd de aardse tempel van God centraal stond in de aardse stad Jeruzalem temidden van het aardse volk Israël, zo zal het hemelse Jeruzalem centraal staan temidden van het hemelse volk van God (Op.21: 22). De begrippen tent, huis, tempel, woning en stad duiden in geestelijke (werkelijke) zin alle op het wezen mens. Sinds de wedergeboorte van de innerlijke mens op basis van persoonlijke bekering en geloof vormen deze begrippen het wezen van het ware mens-zijn. Op grond van het rechtvaardig oordeel van de Zoon des mensen zullen de talloze rechtvaardig verklaarden uit alle talen en volken en van alle tijden als ‘levende stenen’ in vrede en harmonie worden ingevoegd in de ‘stad van God’ en daar wezenlijk deel van uit maken. ‘Geluid van hamer en beitel of enig ander gereedschap’ wordt bij de vorming van tempel en stad niet gehoord, omdat haar ‘stenen’ geheel worden ‘afgewerkt aan de groeve’ [vgl 1Kon.6: 7 (stenen voor de tempelbouw)]. In het aardse leven van de mens naar Gods bedoeling wordt deze naar ‘geest, ziel en lichaam’, ondanks uiterlijke verdrukking en benauwdheid, tot volkomenheid gebracht door het evangelie ván Jezus Christus (het Woord Gods) door de inwoning van de Geest Gods. Onder dit ‘oordeel des Heren’ wordt de mens ‘getuchtigd’ en zo tot geestelijke volwaardigheid gebracht (1Cor.11: 32; Op.20: 12,13). Ook in dit proces is sprake van het begrip ‘eersten en laatsten’. De eerstelingen worden gevormd door de gelovigen in Christus als gevolg van innerlijke wedergeboorte
6
op basis van daadwerkelijke bekering, geloof in God, doop in water als getuigenis daarvan en vervulling met de heilige Geest. Zij zijn in het geloof gestorven, zonder de beloften te hebben verkregen, welke zij slechts uit de verte hebben gezien en begroet en ze hebben beleden, dat ze vreemdelingen en bijwoners waren op aarde. Zij verlangden naar een beter en hemels vaderland, naar de stad, welke God hun bereid had en aan ons bekend werd als het nieuwe Jeruzalem (lees Hebr.11: 8-10, 13-16; 12: 22-24; 13: 13 en 14 (indertijd onze trouwtekst). De ‘laatsten’ betreft de gelovigen van de periode vóór de overwinning van onze Heer op Golgotha, terwijl de állerlaatsten’ door het evangelie ván Jezus worden verzameld uit de heggen en steggen van de wereld (vgl Matth.22: 9,10). Zij worden net als de ‘eersten’ middels de dan onbelemmerde prediking van het ééuwig evangelie van onze Heer Jezus (de enig geldende maatstaf), naar geest, ziel en lichaam tot volkomenheid gebracht. Ook zij staan immers ‘geschreven’ in het ‘boek des levens’, dat God van oorsprong af heeft vastgesteld (zie Ex.32: 32 (Mozes); Ps 69: 29 (David) en Op.3: 5 (onze Heer zelf). Ontelbaar is de ‘grote schare’ mensen, welke na de ‘eerste verzegelden’ evenals zij als ‘levende stenen’ worden ‘ingevoegd’ in de ‘stad van God’ (Op.7: 9-17). Zij hebben tijdens hun aardse leven nooit het evangelie van Jezus Christus leren kennen, maar hebben wel volgens de principes van dit evangelie van de ‘grote Schepper aller dingen’ geleefd. Zij komen in het oordeel (*) van de Zoon des mensen vrij uit de claim van de Dood(smacht), die dan immers zijn gevangenen heeft moeten loslaten, alvorens zelf tot in eeuwigheid uitgerangeerd te worden in de zo genoemde ‘poel des vuurs’ (Op.20). (*) Oordelen = scheiding maken tussen wat wel bij God hoort en wat niet: licht <-> duisternis; waarheid <-> leugen; vrijheid <-> gebondenheid/gevangenschap; liefde <-> haat enz..
Het Boek des levens Het ‘boek des levens’ behelst het totale plan van onze God, dat als gevolg van de zondeval van de mens verzegeld is gebleven, maar waarvan onze Heiland door Zijn ‘bloedstorting’ de ‘zeven zegels’ heeft verbroken en de inhoud van dit ‘boek’ geopend. Daarom is dit ook ‘het boek des levens van het Lam’ geworden (Op. 21: 24-27). Samenvatting van de bijbelse feiten We zien dus in de grote lijn van het plan van onze God tot het herstel van alle dingen een bepaalde volgorde of chronologie: A. Vóór de zo genoemde zondeval 1. Schepping van zichtbare hemel en aarde (universum) 2. Schepping van de levende materie op aarde (dieren, vogels, vissen, microbiologie) 3. Schepping van de mens op aarde
7
B. Ná de zo genoemde zondeval 4. Weg tot herstel van de mens a. Roeping van aartsvaders en het natuurlijke volk Israël b. Instelling van de godsdienstvorm binnen dit volk als ‘schaduw’ van de ‘toekomstige goederen’ (Hebr.10: 1) c. Profetieën aangaande de komende Messias/Christus aan dit volk. C. Periode van de Christus d. Komst van de beloofde Messias/Christus binnen het volk Israël e. Uitstorting van de heilige Geest op de gelovigen f. De Christus Jezus als de Uitvoerder van het van oorsprong geldende ‘Plan van God’ met de mens g. Prediking van het enig en eeuwig evangelie ván Jezus Christus in de hele wereld en als gevolg daarvan: h. ontwikkeling en openbaring van de ‘mens Gods’ (door bekering, wedergeboorte en doop in de heilige Geest) i. Ontwikkeling en openbaring van de ‘tempel Gods’ (‘lichaam van Christus
als koninklijk Priesterschap’) j. Ontwikkeling en openbaring van de ‘stad Gods’ (‘bruid’ van God) k. Herstel van de totale gelovige mensheid tot ‘mensheid Gods’. D. God álles in allen (mens als ‘vrouw’ van God) Het ‘plan van God met de mens’ is ook weer te geven als ‘de weg tot de Boom des levens’. Deze werd als gevolg van de zondeval van de mens geblokkeerd door de ‘cherubs met het flikkerende zwaard’ (Gen.3: 24). Hierin zit ook een aanduiding van ‘verderfengelen’, welke vanwege de ‘zondeval’ van de eerste Adam de mens konden beletten tot het doel van God op te groeien door te ‘eten van de Boom des levens’ (Gen.3: 22-24). In Rom.5: 12-21; 6: 12 spreekt Paulus over de dood, die sinds de ‘zondeval’ van Adam doorgegaan is tot alle mensen als gevolg van de zonde. Hij spreekt dan over de zonde(macht) (= de duivel) en dan ook over de dood(smacht) = (de) Dood), welke beiden in samenhang als koning geheerst hebben over de mens, ook in de periode van Adam tot Mozes, toen er nog geen wet van God (voor)geschreven was. Bij Zijn overwinning aan het kruis van Golgotha heeft onze Heer Jezus de zondemacht (= duivel) als ‘éérste vijand ‘ overwonnen en daarmee gaf Hij de doodsmacht(= Dood) als ‘laatste vijand’ reeds een éérste ‘klap’ door hem te ontwapenen en zijn ‘zwaard’ (de zonde) machteloos te maken. Anders gezegd: de zonde als ‘prikkel’ (*) werd uit de hand van de Dood(smacht) geslagen (1Cor.15: 55,56). (*) prikkel = gepunte stok om last- en werkdieren voort te drijven.
8
Als profetisch voorbeeld hiervan kennen we de geschiedenis van David en Goliath, waarbij David (als type van de Messias/Christus) de reus Goliath (als type van de Doodsmacht) met diens eigen zwaard uitschakelde (1Sam.17; zie ook Col.2: 15). Na Zijn overwinning aan het kruis over de zondemacht (de duivel) legde de Heer zelfstandig Zijn leven af (Joh.10: 17,18) en daalde Hij in de geest en weer verbonden met de Geest van de Vader neer in het dodenrijk en eiste de ‘sleutels van Dood en dodenrijk’ voor zich op. Vóór dit feit duidde de Heer Jezus de duivel nog wel aan als ‘overste van de wereld’, toen Zijn overwinning aan het kruis nog niet beslecht was (Joh.12: 31; 14: 30). Sinds dit ‘wapenfeit’ van onze Heiland echter is noch de zondemacht (duivel), noch de dood(smacht = Dood) meer als ‘overste van de wereld’ aan te duiden (wat ook niet meer gebeurt in het NT van de bijbel). !!Vanaf Zijn overwinning over duivel en Dood is onze Heer Jezus de ware Overste der wereld, want Hij heeft sindsdien alle macht in hemel en op aarde !! (Matth.28: 18).
De vernietiging van de sluier (Jes.25: 7,8) Uiteindelijk zal de Dood als ‘laatste vijand’ gehéél onttroond worden, nadat hij in het ‘laatste oordeel’ totaal is uitgekleed en ‘naakt’ in de ‘poel des vuurs’ (= eeuwige afgrendeling van alle licht en leven) is geworpen, samen met zijn engelen (Dood en dodenrijk Op.20: 14). De overwinning op Dood en dodenrijk is een proces, dat door de hele geschiedenis van de mens heenloopt: - De ‘zondeval’ van de mens werd tevens al het begin van de ontluistering van de Dood. Hoewel deze als gevolg van de zondeval van de mens diens weg tot de ‘Boom des levens’ kon blokkeren (‘cherubs met het flikkerend zwaard’ Gen.3: 24), kon hij de liefde van God tot (zelfs) de gevallen mens niet wegnemen. De duivel als ‘uitvoerder’ van het destructieve werk van de Dood, werd in de profetie van de zo genoemde ‘moederbelofte’ veroordeeld tot de uiteindelijke en eeuwig blijvende ondergang, nota bene door middel van het ‘nageslacht’ van dezelfde mens, welke hij tot zonde verleid had (Gen.3: 15). - Toen de Heer Jezus aan het kruis de ‘zondemacht’ (= duivel) overwon, werd aan de Dood zijn ‘prikkel’ (zonde) ontnomen (Hos.13: 14; 1Cor.15: 55-57). Wij kunnen sindsdien vrijmoedig zingen: ‘De Dood jaagt mij geen angst meer aan, want alles, alles is voldaan’; wie in ’t geloof op Jezus ziet, die vreest voor dood en helle niet’. - Vervolgens wordt in het ‘oordeel van de Zoon des mensen’ de ‘zoon des Verderfs’, de antichrist, valse profeet en leugenaar, gegrepen en in de ‘poel des vuurs’ geworpen (Op.19). - Daarna wordt ook de vazal en ‘toeleverancier’ van de Dood, de satan, gegrepen en in deze ‘eeuwige afgrendeling’ geworpen (Op.20: 10). - En tenslotte worden aan de Dood al zijn gevangenen (mensenzielen) ontnomen, om het rechtvaardig oordeel van de ‘Zoon des mensen’ te ondergaan (Op.20: 12,13).
9
- Daarna heeft de Dood totaal niets meer om enige heerschappij over te kunnen uitoefenen en wordt hij tenslotte zelf ook ‘naakt’ in de ‘poel des vuurs’ geworpen. Vanaf dat moment ligt de ‘weg tot de Boom des levens’ als het oorspronkelijke doel van de Schepper weer geheel open voor de mens. De ‘Zoon van God’ zal als hoofd van Zijn ‘lichaam’, de gemeente en als de aangewezen Uitvoerder van het grote plan van God met de mens en de hele schepping, alles brengen onder het gezag van de eeuwige Schepper, aan Wie ook Hijzelf zich ondergeschikt stelt, al heeft Hij ‘alle macht ontvangen in hemel en op aarde’ (Matth.28: 18). Ook Hij zal zich uiteindelijk onderwerpen aan Hem, die Hem alles onderworpen heeft (1Cor.15: 28). Hij zal het dan zoals eenmaal aan het kruis van Golgotha opnieuw uitroepen met een ‘stem als van vele wateren’ : HET IS VOLBRACHT! God Zelf zal dan als ‘de grote Schepper aller dingen’ centraal staan in Zijn herstelde en tot haar oorspronkelijke doel gebrachte mensheid. Het plan van onze God en Vader is niet eerder voltooid dan wanneer Hij als de ‘heilige en waarachtige, rechtmatige Heerser’ ‘alles in allen’ is geworden en de hele schepping Zijn heerlijkheid weerspiegelt (1Cor.15: 28). Vanaf ‘den beginne’ heeft de grote Schepper dit doel voor ogen en zal het bereiken! Dan zal bewaarheid zijn wat de apostel Paulus aangeeft in Rom.11: 33-36 naar de weergave van de Naardense bijbel:
‘O diepte van rijkdom, wijsheid en kennis van God. Hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen
en hoe onnaspeurlijk Zijn wegen! Want wie kent het denken van de Heer Of wie is Zijn raadsman geweest? Of wie heeft Hem ooit iets gegeven, dat hem teruggegeven zou moeten worden? Omdat uit Hem, door Hem en tot Hem alle dingen zijn. Aan Hem zij de glorie tot in de eeuwigheden! Amen!
Hessel Hoefnagel, vj 2012
10