Juridische knelpunten met
betrekking tot de reikwijdte van het blokkeringsrecht.
Naam: Roos van Wieringen Opdracht: Scriptie
Begeleider: Wouter Koelewijn Studentnummer: 5641446 Datum: 31 juli 2012
Lijst met gebruikte afkortingen ABRvS = Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State Arbo = arbeidsomstandigheden BW = Burgerlijk Wetboek
CBR = Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijskeuringen CRvB = Centrale Raad van Beroep
CTG = Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Gz-psycholoog = gezondheidszorgpsycholoog HR = Hoge Raad
IGZ = Inspectie voor de Gezondheidszorg
KNMG = Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst Rb = Rechtbank
RTC = Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Rv = Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering RvdK = Raad voor de Kinderbescherming
SZW = Sociale Zaken en Werkgelegenheid
UWV = Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
WAM = Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen WAO = Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering
WAZ = Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen
Wcz = Wet cliëntenrechten zorg
Wet BOPZ= Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen
Wet Wajong = Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten Wet SUWI = Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen WGBO = Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst WIA = Wet werk en inkomen naar arbeidvermogen WMK = Wet op de medische keuringen WVW 1994 = Wegenverkeerswet 1994
1
Inhoudsopgave 1. Inleiding -
p. 2
Probleemstelling Onderzoeksvragen
2. Wettelijk kader
p. 5
3. Jurisprudentie
p. 16
4. Voorstel Wet cliëntenrechten zorg
p. 31
5. Conclusie en aanbevelingen
p. 37
2.1. Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) 2.1.1. Blokkeringsrecht artikel 7:464 lid 2 onder b BW 2.1.2. Totstandkomingsgeschiedenis artikel 7:464 lid 2 onder b BW 2.2. Wet op de medische keuringen (WMK) 2.3. Verhouding WMK tot WGBO 2.4. Overige wetgeving 2.5. Conclusie
3.1. Arbeidsverhouding burgerrechtelijke verzekering en opleiding 3.2. Sociale zekerheid en arbeidsomstandigheden (en sociale voorzieningen, pensioenregelingen en collectieve arbeidsovereenkomsten) 3.3. Letselschadezaken 3.4. Personen- en familierecht 3.5. Rijbewijskeuringen 3.6. Overige situaties 3.7. Tuchtrecht 3.8. Conclusie
4.1. Wetsvoorstel cliëntenrechten zorg 4.2. Artikel 22 lid 2 wet cliëntenrechten zorg 4.3. Conclusie
Literatuurlijst
p. 43
2
1. Inleiding Deze scriptie heeft als onderwerp het blokkeringsrecht. Het blokkeringsrecht is vastgelegd in artikel 464 lid 2 onder b van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst
(WGBO) en houdt –kort gezegd – in, dat een persoon die in opdracht van een derde medisch
wordt beoordeeld het recht heeft om als eerste kennis te nemen van de uitslag en
gevolgtrekking van het onderzoek om te kunnen beslissen of de opdrachtgever hiervan op hoogte wordt gesteld.
Aanleiding om over dit onderwerp een scriptie te schrijven, vormt het aansluiten van Psyon, een samenwerkingsverband voor psychiatrische expertise en rapportrage, bij de
klachtencommissie cliënten GGZ Amsterdam, waarvoor ik werkzaam ben. De eerste klacht tegen een psychiater werkzaam voor Psyon die door een cliënt bij de commissie werd
ingediend, betrof een klacht over het schenden van het blokkeringsrecht door de psychiater. Deze cliënt/klager (hierna: cliënt) werd in opdracht van de verzekeringsarts van zijn
arbeidsongeschiktheidsverzekeraar, ASR, voor een psychiatrische expertise gezien door een psychiater van Psyon. De cliënt geeft in zijn klacht aan dat er in het gesprek niets is gezegd over zoiets als het blokkeringsrecht. Aan het eind van het gesprek kreeg hij een formulier
van de psychiater waarop stond dat voor het versturen van het onderzoeksverslag naar de
aanvrager toestemming van de cliënt vereist was. De cliënt gaf op het formulier aan pas een
beslissing te willen nemen over het versturen van het onderzoeksverslag na inzage. Vervolgens wordt het onderzoeksverslag, zonder dat de cliënt daarover een
beslissing had genomen, door de psychiater, verzonden naar de verzekeringarts van ASR.
Pas nadat het onderzoeksverslag verzonden was gaf de psychiater aan dat er geen
blokkerinsrecht is.
De cliënt stelt dat door het ondeugdelijke rapport vertrouwelijke en onjuiste
informatie bij zijn verzekeraar is beland, op basis waarvan hij nu geen
arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgt. De cliënt verwijt de psychiater dat hij vertrouwelijk
informatie tegen zijn wil heeft vertrekt aan zijn verzekeringsmaatschappij. Tot zover de kant van de cliënt.
De psychiater geeft in zijn verweerschrift aan, dat de cliënt voor aanvang van het onderzoek
door hem is gewezen op het feit dat het ging om een medische expertise, waarbij, in dit
geval, sprake was van inzage- en correctierecht, maar niet van het blokkeringsrecht. Deze
informatie wordt bewust van te voren vertrekt, zodat de onderzochte hiermee rekening kan houden tijdens het onderzoek. Na het onderzoek is aan cliënt door de psychiater nogmaals gevraagd of hij gebruik wilde maken van het inzage- en correctierecht, waarop de cliënt
bevestigend antwoordde. De psychiater geeft aan dat het vervelend is dat hij daarbij per abuis een onjuist formulier aan de cliënt heeft voorgelegd: namelijk het formulier voor inzage- en blokkeringsrecht.
De psychiater stelt echter geen vertrouwelijke informatie tegen de wil van de cliënt te
hebben verstrekt aan diens verzekeringsmaatschappij, nu de cliënt voorafgaand aan het
onderzoek door hem op de hoogte is gesteld, dat er geen sprake is van een beperkt medisch beroepsgeheim in die zin dat de opdrachtgever van de inhoud van het gesprek middels een
3
rapportage op de hoogte zal worden gesteld. De cliënt heeft hiermee ingestemd en meegewerkt aan het onderzoek.
Bij de voorbereiding van de hoorzitting, waar de klacht mondeling zou worden behandeld, bleek, dat er over de reikwijdte van het blokkeringsrecht in de literatuur en jurisprudentie onduidelijkheid bestaat. Dat heeft mij doen besluiten hierover mijn scriptie te schrijven.
Want als er in literatuur en jurisprudentie geen duidelijkheid bestaat over de reikwijdte van het blokkeringsrecht, wat is dan de reden dat artikel 7:464 lid 2 onder b BW niet zodanig
wordt aangepast, dat duidelijk is wanneer het blokkeringsrecht wel en niet van toepassing
is?
Het is niet alleen in het belang van degene die in opdracht van een derde medisch
wordt beoordeeld, dat –vooraf- duidelijk is of hij wel of niet het recht heeft om als eerste
kennis te nemen van de uitslag en gevolgtrekking van het onderzoek om te kunnen
beslissen of de opdrachtgever hiervan op de hoogte wordt gesteld. Hij kan dan beslissen
niet medisch beoordeeld te willen worden. Maar ook voor degene die de medische
beoordeling moet doen is het van belang dat duidelijk is of de betrokkene wel of geen
blokkeringsrecht toekomt, zodat hij de betrokkene daarover tijdig en juist kan informeren.
Probleemstelling
Dit heeft mij doen besluiten de volgende probleemstelling als leidend in deze scriptie te gebruiken:
In hoeverre is de reikwijdte van het in artikel 7:464 lid 2 onder b BW neergelegde blokkeringsrecht duidelijk, in de zin dat het voor de persoon die medisch wordt beoordeeld in opdracht van een derde - vooraf -duidelijk is of hij wel of geen recht heeft om als eerste kennis te nemen van de uitslag en gevolgtrekking van het onderzoek om te kunnen beslissen of de opdrachtgever hiervan op de hoogte wordt gesteld en voor degene die de medische beoordeling doet of degene die hij medische beoordeelt het blokkeringsrecht toekomt? Onderzoeksvragen
De volgende onderzoeksvragen moeten leiden tot beantwoording van deze probleemstelling: -
Wat houdt het blokkeringsrecht in?
Welke juridische knelpunten zijn er m.b.t. de reikwijdte van het blokkeringsrecht in de praktijk/jurisprudentie geconstateerd?
-
In hoeverre biedt het wetsvoorstel cliëntenrechten zorg een oplossing voor de
geconstateerde juridische knelpunten m.b.t. de reikwijdte van het blokkeringsrecht? In hoofdstuk 2 behandel ik het wettelijk kader, te beginnen met de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) en het daarin in artikel 464 lid 2 onder b neergelegde
blokkeringsrecht, waarbij ik aandacht besteed aan de totstandkomingsgeschiedenis van het
blokkeringsrecht van artikel 7:464 lid 2 onder b BW. Vervolgens bespreek ik de in 1997 in
werking getreden Wet op medische keuringen en overige wetgeving. Vervolgens loop ik in het daaropvolgende hoofdstuk een aantal terreinen langs, waarop om een medische
beoordeling kan worden verzocht. Daarbij zal ik aan de hand van de jurisprudentie laten
4
zien, wanneer - volgens de rechter – het blokkeringsrecht wel en niet van toepassing is. In
hoofdstuk 3 ga ik in het op het wetsvoorstel cliëntenrechten zorg en bezien in hoeverre dit
wetsvoorstel een oplossing biedt voor in hoofdstuk 2 geconstateerde juridische knelpunten m.b.t. de reikwijdte van het blokkeringsrecht in de praktijk/jurisprudentie. Het zal blijken dat het wetsvoorstel dit onvoldoende doet, daarom zal ik tot slot mogelijke oplossingen bespreken, voordat ik kom met een conclusie waarin in de hoofdvraag beantwoord en
aanbevelingen doe.
5
2. Wettelijk kader In dit hoofdstuk beantwoord ik de eerste onderzoeksvraag: wat houdt het blokkeringsrecht in? Daarvoor behandel ik de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst WGBO,
alvorens ik stil sta bij het daarin in artikel 464 lid 2 onder b neergelegde blokkeringsrecht en de totstandkomingsgeschiedenis daarvan. Vervolgens zal ik aandacht besteden een de Wet op de medische keuringen (WMK) en de verhouding van deze wet tot de WGBO en het
blokkeringsrecht. Ik eindig dit hoofdstuk met de bespreking van overige wetgeving waarin een blokkeringsrecht is vastgelegd.
2.1 Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst
Op 1 april 1995 is de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (hierna: WGBO)
in werking getreden. De WGBO is als bijzondere overeenkomst van opdracht in het Burgerlijk Wetboek opgenomen in titel 7, afdeling 5 van boek 7 BW. 1 De WGBO bevat de algemene
rechten van de patiënt, waaronder het recht op informatie, het recht op inzage in en afschrift van het dossier en de geheimhoudingsplicht van de hulpverlener.
De WGBO heeft een brede werkingssfeer: de begrippen hulpverlener en
geneeskundige handelingen zijn ruim gedefinieerd. Onder hulpverlener verstaat de WGBO de natuurlijke persoon of rechtspersoon, die zich in de uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf tegenover een ander, de opdrachtgever - patiënt, verbindt tot het
verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunst (art. 7:446 lid 1 BW).
Geneeskundige handelingen zijn handelingen op het gebied van de geneeskunst,
rechtstreeks betrekking hebbende op de persoon van de opdrachtgever of van een bepaalde derde (art. 7:446 lid 1 BW).
In het tweede en derde lid van artikel 7:446 BW wordt bepaalt welke handelingen
onder handelingen op het gebied van de geneeskunst moeten worden verstaan: -
Alle verrichtingen – het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen-
rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een
ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn
gezondheidstoestand te beoordelen, dan wel deze verloskundige bijstand te verlenen;
-
Andere handelingen, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon, die worden
-
Het in het kader van zulke handelingen verplegen en verzorgen van de patiënt en het
verricht door een arts of tandarts in die hoedanigheid;
overigens rechtstreeks ten behoeve van de patiënt voorzien in de materiële omstandigheden waaronder die handelingen kunnen worden verricht.
Deze laatste handelingen worden ook wel aanpalende handelingen genoemd. In het kader van dit scriptieonderzoek is het vierde lid van artikel 7:446 BW in verbinding
met artikel 7:464 BW van belang. Ingevolge het vierde lid van artikel 7:446 BW is namelijk geen behandelingsovereenkomst aanwezig, indien:
“het betreft handelingen ter beoordeling van de gezondheidstoestand of medische begeleiding van een persoon, verricht in opdracht van een ander dan die persoon in verband
1
Leenen, Gevers & Legemaate, 2007, p. 182.
6
met de vaststelling van aanspraken of verplichtingen, de toelating tot een verzekering of voorziening, of de beoordeling van de geschiktheid voor een opleiding, een arbeidsverhouding of de uitvoering van bepaalde werkzaamheden.” Het gaat hier om medisch handelen dat betrekking heeft op beoordeling. 2 Het is van belang
dit medisch handelen te onderscheiden van medisch handelen dat betrekking heeft op
behandeling krachtens een geneeskundige behandelingsovereenkomst. 3 Het gevolg van het niet aanwezig zijn van een behandelingsovereenkomst is namelijk. dat de WGBO, en de
daarin neergelegde algemene rechten van de patiënt, niet van toepassing zijn op medisch
handelen dat betrekking heeft op beoordeling.
Volgens artikel 7:464 lid 1 BW is de WGBO echter ‘van overeenkomstige toepassing’
op geneeskundige handelingen die worden verricht in het kader van een geneeskundig
beroep of bedrijf ‘anders dan krachtens een behandelingsovereenkomst’. Dit ‘voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet’. De achtergrond van artikel 464 lid 1 WGBO is, dat mensen ook buiten de normale behandelingssituatie, zoals bij een medische keuring, met het handelen van artsen te maken kunnen hebben. De wetgever heeft willen
waarborgen dat ook in zo’n situatie sprake zou zijn van bescherming van de rechten van de patiënt of cliënt, en daarmee corresponderende plichten van de arts. 4
Bij toepassing van de WGBO op medisch handelen dat betrekking heeft op
beoordeling, moet met twee punten worden rekening gehouden. Het eerste punt is, dat de WGBO in deze situaties niet rechtsreeks, maar via artikel 7:464 lid 1 BW van toepassing is. Daardoor vloeien de rechten en plichten van arts en keurling niet voort uit een
behandelingsovereenkomst, maar uit artikel 7:464 lid 1 BW. Het tweede punt is, dat de WGBO via artikel 7:464 lid 1 BW slechts van toepassing is ‘voor zover de aard van de
rechtsbetrekking zich daar niet tegen verzet. Dit betekent dat van geval tot geval moet
worden bekeken wat in casus de verhouding tussen arts en patiënt is. Dan kan blijken dat sommige bepalingen zich niet voor toepassing lenen, en ander wel, zij het wellicht op aangepast wijze. 5 Zo leent artikel 7:460 BW, over het opzeggen van de
behandelingsovereenkomst door de hulpverlener bij gewichtige redenen, zich bijvoorbeeld
niet voor toepassing op medisch handelen dat betrekking heeft op beoordeling. De aard van de rechtsbetrekking, de medische keuring, waarbij geen behandelingsovereenkomst
aanwezig is, verzet zich daartegen. Het gevolg daarvan is dat dit artikel niet van toepassing is op deze situaties.
2.1.1. Blokkeringsrecht artikel 7:464 lid 2 onder b BW
Artikel 7:464 lid 1 onder a BW bepaalt, dat als het gaat om handelingen als omschreven in artikel 7:446 lid 4 BW, het in dat kader opgemaakte dossier slechts wordt bewaard zolang
dat noodzakelijk is in verband met het doel van het onderzoek. Het tweede lid onder b van artikel 464 regelt vervolgens het blokkeringsrecht.
2
I.p.v. medisch handelen dat betrekking heeft op beoordeling, kan ook gesproken worden van keuring. In het
vervolg zal ik ‘medisch handelen dat betrekking heeft op beoordeling’ en ‘medische keuring’ door elkaar gebruiken. 3 4 5
Wilken, 2011, p. 135.
Gevers, 1995, p. 100-101 en Gevers, 1996. Gevers, 1995, p. 103 en Gevers, 1996.
7
“Betreft het handelingen als omschreven in artikel 446 lid 4 WGBO, dan wordt de persoon op wie het onderzoek betrekking heeft in de gelegenheid gesteld mee te delen of hij de uitslag en de gevolgtrekking van het onderzoek wenst te vernemen. Indien die wens is geuit en de handelingen niet worden verricht in verband met een tot stand gekomen arbeidsverhouding of burgerrechtelijke verzekering dan wel een opleiding waartoe de betrokkene reeds is toegelaten, wordt bedoelde persoon tevens in de gelegenheid gesteld mee te delen of hij van de uitslag en de gevolgtrekking als eerste kennis wenst te nemen teneinde te kunnen beslissen of daarvan mededeling aan anderen wordt gedaan.” De vraag of het blokkeringsrecht eventueel van toepassing is komt dus pas aan de orde als is vastgesteld dat voldaan is aan de volgende cumulatieve vereisten, zoals neergelegd in artikel 7:446 lid 4 BW: 6
Het betreft handelingen ter beoordeling van de gezondheidstoestand of medische
-
begeleiding van een persoon;
De handeling vindt plaats in opdracht van een ander; en
-
De handeling vindt plaats in verband met de vaststelling van aanspraken en
-
verplichtingen, de toelating tot een verzekering of voorziening, of de beoordeling van de geschiktheid voor een opleiding, een arbeidsverhouding of de uitvoering van bepaalde werkzaamheden.
Het blokkeringsrecht is een extra patiëntenrecht dat uitsluitend geldt als er juist geen behandelingsovereenkomst aanwezig is. 7
Hoewel het tot nu toe telkens om het blokkeringsrecht ging, gaat het in de eerste plaats om een inzagerecht. 8 Dat laatste recht leidt er toe dat degene de medisch is beoordeeld kennis
kan nemen van het rapport. Vervolgens kan de betrokkene dan, afhankelijk van de inhoud
van het rapport, besluiten of hij wel of niet wil, dat het rapport bij de opdrachtgever terecht komt. De betrokkene komt op grond van artikel 7:464 lid 2 BW overigens niet het recht om
de deskundige te verzoeken iets aan het rapport te wijzigen, het zogenaamde correctierecht, toe. 9
De gedachte achter het blokkeringsrecht is, dat de persoon die medische
beoordelingshandelingen van artikel 7:446 lid 4 BW ondergaat, de kans moet krijgen te
voorkomen dat de gegevens die bij die medische beoordeling gegenereerd worden, bekend worden gemaakt aan degene die de opdracht tot die medische beoordeling heeft gegeven.
Blijkt uit de uitslag en de gevolgtrekking van de medische beoordeling bijvoorbeeld dat de
betrokkene waarschijnlijk geen kans maakt op een verzekering, dan kan hij weigeren ermee in de stemmen dat de uitslag en gevolgtrekking aan de opdrachtgever worden verstrekt.
Gevolg daarvan is zeer waarschijnlijk dat er geen verzekeringsovereenkomst tot stand komt. De betrokkene heeft echter wel zijn persoonlijke levenssfeer kunnen beschermen. 10 6 7 8 9
Wilken, 2011, p. 136. Wilken, 2011, p. 135.
Wervelman & de Jong, 2005, p. 384.
Zie bijvoorbeeld de conclusie van A.G. Wesseling – Van Gent onder 3.44. voor HR 26 maart 2004, TvGR 2004-33
en RvdW 2004-54 en de noot van A.C. de Die onder CTG 11 mei 2010, GJ 2010-76. Maar zie ook de noot van J. van
der Burg onder HR 26 maart 2004, TvGR 2004-33 en RvdW 2004-54, die er van uit lijkt te gaan dat de betrokkene wel een blokkeringsrecht toekomt. Zie in diezelfde zin Leenen, Dute & Kastelein, 2008, p. 330.
10
Wervelman & de Jong, 2005, p. 384
8
2.1.2. Totstandkomingsgeschiedenis artikel 7:464 lid 2 onder b WGBO
Op deze plaats wil ik aandacht besteden aan de totstandkomingsgeschiedenis van artikel
7:464 lid 2 onder b BW.
Bij de inwerkingtreding van de WGBO en het blokkeringsrecht ontstonden direct
onduidelijkheden als gevolg van het feit dat artikel 7:464 BW niet direct volledig in werking
trad. 11 De werking van artikel 464 BW werd in een overgangsbepaling - artikel V - uitgesteld
tot 1 mei 2000. 12 Een uitzondering werd gemaakt voor de handelingen omschreven in – toen noch- artikel 7:446 lid 5 BW (hierna: medische beoordelingshandelingen of
keuringshandelingen), voor zover die werden verricht ten behoeve van een beoogde arbeidsverhouding, een beoogde burgerrechtelijke verzekering of toelating tot een
opleiding. Voor die situaties gold artikel 7:464 BW en daarmee het blokkeringsrecht wel
vanaf de inwerkingtreding van de WGBO.
Blijkens de parlementaire geschiedenis is er bewust voor gekozen de WGBO niet van
overeenkomstige toepassing te laten zijn op lopende arbeidsverhoudingen en lopende
burgerrechtelijke verzekeringen. Reden daarvoor was dat met name het in artikel 7:464 lid 2
onder b BW neergelegde blokkeringsrecht in geval van medische beoordelingshandelingen gedurende de arbeidsverhouding of de burgerrechtelijke verzekering tot problemen zou
kunnen leiden. 13 Wat betreft de burgerrechtelijke verzekering werd er door de regering op
gewezen dat door het blokkeren van het onderzoekrapport door de arbeidsongeschikte de
verzekeraar belet zou kunnen worden het juiste uitkeringspercentage vast te stellen. 14 Wat betreft de arbeidsverhouding werd er door de regering op gewezen dat een persoon die
gevaarlijk werk verricht, waarvoor periodieke medische keuring een voorwaarde vormt, maar
blijkens het onderzoeksrapport daartoe niet of niet volledig meer in staat is, niet door dat te blokkeren, het in de hand zou mogen hebben dat zijn arbeidsverhouding zonder meer
ongewijzigd voortduurt. Hij zou daarmee een gevaar voor zichzelf of voor derden kunnen opleveren. 15
Bij Kroonbesluit van 13 maart 2000 16 werd vervolgens bepaald dat de inwerkingtreding van
het blokkeringsrecht voor bepaalde situaties opnieuw werd uitgesteld, dit keer tot 1 mei 2005. Het ging om de volgende situaties 17:
a) Indien het betrof handelingen op het gebied van de geneeskunst die werden verricht in verband met de uitvoering van wettelijke voorschriften op het terrein van de
arbeidsomstandigheden, de sociale zekerheid en de sociale voorzieningen, alsmede van pensioenregelingen en collectieve arbeidsovereenkomsten.
b) Indien het betrof medische beoordelingshandelingen, voor zover die werden verricht in verband met een tot stand gekomen arbeidsverhouding, een tot stand gekomen
11 12 13 14 15
De Jong, 2011, p. 406. Stb. 1994, 837. Stb. 2000, 121, p.26.
Kamerstukken II, 1991/92, 21 561, nr. 11, p. 14. Kamerstukken II, 1992/93, 21 561, nr. 15, p. 14, Stb. 2000, 121, p.26 en Kamerstukken II, 2004/05, 30 049, nr.
3, p. 4. 16 17
Stb. 2000,121.
Stb. 2000, 121, p 2.
9
burgerrechtelijke verzekering dan wel een opleiding waartoe de betrokkene was toegelaten.
In de nota van toelichting bij het Kroonbesluit wordt met betrekking tot redenen van het
uitstel van de inwerkintreding van het blokkeringsrecht indien het betrof handelingen onder
a aangegeven dat, indien het blokkeringsrecht van overeenkomstige toepassing zou worden op de arbo-sector 18 en het terrein van de sociale zekerheid, dit tot problemen zou leiden. 19 In de arbo-sector zou het de werknemer namelijk de mogelijkheid geven te
verhinderen dat een oordeel van de bedrijfsarts, ook als dat oordeel in zou houden dat de
werknemer geheel of gedeeltelijk in staat zou zijn het werk te hervatten, bij zijn werkgever bekend zou worden. Het zeer ongewenste gevolg daarvan zou zijn dat een werkgever het
loon zou moeten doorbetalen terwijl de betrokkene niet of minder ziek is. Geconcludeerd
wordt dan ook dat het blokkeringsrecht niet van overeenkomstige toepassing kan worden op
de arbo-sector. 20
Voor het terrein van de sociale zekerheid wordt als belangrijkste probleem gewezen
op het blokkeringsrecht in geval van herbeoordelingen. Indien een uitkeringsgerechtigde het recht zou krijgen doorgifte van de uitslag of gevolgtrekking van een medische
herbeoordeling tegen te houden, zou deze daarvan – met het oog op behoud van een
ongewijzigde arbeidsongeschiktheidsuitkering – gebruik kunnen maken indien de uitslag in
zou houden dat hij geheel of gedeeltelijk hersteld is. Ten onrechte zou dan een uitkering of een te hoge uitkering moeten worden doorbetaald. Geconcludeerd wordt dat het
blokkeringsrecht voor het terrein van de sociale zekerheid verder dient te worden
uitgesteld. 21
Voor de medische beoordelingshandelingen onder b liet de regering in de nota van
toelichting bij het Kroonbesluit weten dat het de bedoeling was door wijzing van de WGBO
het blokkeringsrecht ook na 1 mei 2010 te beperken tot medische beoordelingshandelingen voor zover die werden verricht ten behoeve van een beoogde arbeidsverhouding, een beoogde burgerrechtelijke verzekering of toelating tot een opleiding. 22 Een nadere
bestudering van de gevolgen van het wel alsnog van overeenkomstige toepassing worden van het blokkeringsrecht op lopende arbeidsverhoudingen en burgerrechtelijke
verzekeringen, had tot de conclusie geleid dat het blokkeringsrecht, om de redenen die de
regering daar bij de inwerkintreding van de WGBO ook voor had, ook in het vervolg niet van
toepassing diende te zijn op deze gevallen.
23
In 2005 verscheen er opnieuw een Kroonbesluit 24 waarbij de inwerkingtreding van het
blokkeringsrecht wederom werd uitgesteld.
18
Arbo is de afkorting van arbeidsomstandigheden. De arbo-sector ziet echter niet alleen op de omstandigheden
waaronder werknemers hun werkzaamheden verrichten, maar ook op verzuim en re-integratie van de werknemer.
In het kader van verzuim en re-integratie vinden medische beoordeling plaats. 19 20 21 22 23 24
Stb. 2000,121, Nota van Toelichting, p. 22.
Stb. 2000, 121, Nota van Toelichting, p. 22.
Stb. 2000, 121, Nota van Toelichting, p. 22 - 23. Stb. 2000,121, Nota van Toelichting, p. 5 en 27. Stb. 2000, 121, Nota van Toelichting, p. 26. Stb. 2005, 174.
10
Voor de handelingen onder a gebeurde dat voor een periode van vijf jaar, tot 1 mei
2010. In de nota van toelichting bij het Kroonbesluit wordt voor de reden van dit verdere
uitstel gewezen op de nog niet tot stand gekomen SZW-wetgeving waarin wordt voorzien in definitieve uitzonderingen op de overeenkomstige toepasselijkheid van - onder meer – het blokkeringsrecht. Nu de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nog wel
voornemens was om tot zulke wetgeving te komen, werd in afwachting daarvan het
blokkeringsrecht wederom uitgesteld. 25 Na 1 mei 2010 is de inwerkingtreding van het
blokkerinsrecht voor handelingen onder a niet verder uitgesteld.
Voor de medische beoordelinghandelingen onder b werd de inwerkingtreding van het
blokkeringsrecht uitgesteld tot het tijdstip waarop een voorstel van wijziging van de WGBO, dat naast de bewaartermijn van medische dossiers ook betrekking had op het blokkeringsrecht, in werking zou treden. 26
Die wijziging van de WGBO trad begin 2006 in werking. 27 Artikel 7:464 lid 2 onder b
BW kwam daarmee te luiden zoals de bepaling nog steeds luidt. Indien het betreft handelingen zoals omschreven in artikel 446 lid 4, dan:
“wordt de persoon op wie het onderzoek betrekking heeft in de gelegenheid gesteld mee te delen of hij de uitslag en de gevolgtrekking van het onderzoek wenst te vernemen. Indien die wens is geuit en de handelingen niet worden verricht in verband met een tot stand gekomen arbeidsverhouding of burgerrechtelijke verzekering dan wel een opleiding waartoe de betrokkene reeds is toegelaten, wordt bedoelde persoon tevens in de gelegenheid gesteld mee te delen of hij van de uitslag en de gevolgtrekking als eerste kennis wenst te nemen teneinde te kunnen beslissen of daarvan mededeling aan anderen wordt gedaan.” De tekst van artikel 7:464 lid 2 onder b BW lijkt te suggereren dat het blokkeringsrecht in alle gevallen waarin sprake is van medische beoordelingshandelingen van toepassing is, tenzij de beoordeling wordt verricht in het kader van 28: -
Een tot stand gekomen arbeidsverhouding
Een tot stand gekomen burgerrechtelijke verzekering (zoals een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering);of
-
Een opleiding waartoe de betrokken reeds is toegelaten.
Uit de memorie van toelichting bij de wetswijziging van 22 december 2005 29 volgt echter
wat anders. Daaruit blijkt dat de wetgever, zoals ook al bleek uit de Nota van Toelichting bij het Kroonbesluit van 13 maart 2000, met de wetswijziging heeft beoogd het
blokkeringsrecht definitief te beperken tot medische beoordelingshandelingen die worden verricht in verband met nog niet tot stand gekomen arbeidsverhoudingen en
burgerrechtelijke verzekeringen en tot medische beoordelingshandelingen voor opleidingen waarmee nog een aanvang moet worden gemaakt. 30 In alle andere gevallen het blokkeringsrecht dus niet van toepassing zijn.
25 26 27 28 29 30
Stb. 2005, 174, p. 3-4. Stb. 2005, 174, p. 1-2. Stb. 2006, 29.
Wilken, 201, p. 136.
Kamerstukken II, vergaderjaar 2004/05, 30 049, nr. 3. Kamerstukken II, vergaderjaar 2004/05, 30 049, nr. 3, p. 2.
11
Zoals Wilken schrijft leidt dit tot onduidelijkheid: is het blokkeringsrecht van toepassing op alle medische beoordelingshandelingen (in de zin van artikel 7:446 lid 4 BW), tenzij de
keuring plaatsvindt in verband met een tot stand gekomen arbeidsverhouding, een tot stand gekomen burgerrechtelijke verzekering of een opleiding waartoe de betrokkene reeds is toegelaten of is het blokkeringsrecht juist niet van toepassing op medische
beoordelingshandelingen, tenzij de keuring plaatsvindt in verband met een nog niet tot stand gekomen burgerrechtelijke verzekering, een nog niet tot stand gekomen
burgerrechtelijke verzekering of een opleiding waarmee nog een aanvang moet worden gemaakt? 31
2.2. Wet op de medische keuringen
Op 1 januari 1998 is de Wet op de medische keuringen (hierna: Wmk) in werking getreden. Doel van de wet is het stellen van grenzen aan de inbreuk op de bescherming van de
persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke integriteit bij medische keuringen. Daarnaast
beoogt de wet de rechtspositie van de keurling te versterken. Daarbij worden de belangen van de keuringvrager (o.a. beperken financiële risico’s) niet uit het oog verloren. De Wmk
verbiedt keuringen dan ook niet, maar geeft in algemene zin bescherming tegen niet-
relevante keuringen en keuringen die alhoewel relevant te achten, gelet op de daarmee gemoeide belangen, niet proportioneel zijn. 32
De WMK is alleen van toepassing op keuringen in verband met het aangaan of wijzigen van 33: -
een burgerrechtelijke arbeidsverhouding die bij of krachtens de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidvermogen (WIA) of de Wet op de
Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) als dienstbetrekking wordt aangemekt;
-
een aanstelling in openbare dienst;
een burgerrechtelijke pensioen- of levensverzekering;
een pensioenovereenkomst in de zin van de Pensioenwet of enkel andere nader
aangeduide pensioenregelingen; -
een verzekering wegen arbeidsongeschiktheid naar burgerlijk recht;
een verzekering van de werkgever tegen het risico van loondoorbetaling of WIA/WAOuitkering.
De Wmk bestaat uit 17 artikelen. Na de begripsbepalingen (artikel 1), worden eerst centrale normen geformuleerd ten aanzien van aard, inhoud en omvang van medische keuringen
(artikel 2 en 3). Daarna volgt een specifieke uitwerking van deze algemene normen voor de aanstellingskeuring (artikel 4) en de verzekeringskeuring (artikel 5, 6 en 7). In artikel 9
worden representatieve organisaties uitgenodigd om aan die normen nadere invulling te
geven. In artikel 13 worden zij uitgenodigd om een onafhankelijke klachtencommissie in te
stellen. In artikel 8, 10, 11 en 12 zijn een aantal rechten van de keurling vastgelegd. Artikel 14 biedt de mogelijkheid om bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels te stellen.
31 32 33
Wilken, 2011, p. 136.
Markenstein, 1998.
Leenen, Dute & Kastelein, 2008, p. 311.
12
2.3. Verhouding WMK tot WGBO
In de memorie van toelichting 34 bij de Wmk is - redelijk uitvoerig - ingegaan op de
verhouding van de Wmk tot de WGBO. Daarin werd opgemerkt dat de Wmk kan worden
beschouwd als een lex speciales ten opzichte van de WGBO. Kohnstamm, destijds D66
tweede kamer lid en initiatiefnemer van het wetvoorstel, geeft aan dat is overwogen om de
rechten die een keurling heeft op grond van de WGBO in het voorstel van Wet keuringen op te nemen.
35
In het oorspronkelijke voorontwerp, dat in augustus 1992 werd gepubliceerd door de
Tweede Kamerfractie van D66, waren ook rechten die de keurling had op grond van – toen noch – het voorstel van Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst opgenomen. Zo
regelde het voorontwerp ondermeer de geheimhouding van keuringsgegevens, het recht op informatie, het recht op inzage en het recht op vernietiging. Op het in het voorontwerp voorzien in rechten die ook al in de WGBO waren opgenomen, is kritiek geleverd. Door Olsthoorn-Hein werd er op gewezen dat de rechtpositie van de keurling er niet
overzichtelijker op werd en dat aan de toegevoegde waarde van sommige artikelen kon worden getwijfeld. Zij concludeerde dat er reden genoeg was om bepaalde bepalingen,
waaronder die over geheimhouding en inzage, te schappen, en daarnaast extra aandacht te besteden aan de verhouding met de WGBO. 36
Kohnstamm heeft deze conclusie ter harte genomen. Hij geeft aan dat bezwaar van
het opnemen van de rechten die een keurling heeft op grond van de WGBO in het voorstel
van Wet keuringen is, dat daardoor een overlapping met de WGBO ontstaat. Uiteindelijk is er voor gekozen om voor de rechten van de keurling aan te sluiten bij de WGBO en in het
voorstel van Wet keuringen alleen die rechten op te nemen waar de WGBO niet in voorziet. 37
In het wetsvoorstel werd verder nog opgemerkt dat een aantal WGBO bepalingen zijn
geschreven met het oog op de behandelingsrelatie en niet passen in de keuringssituatie.
Volgens Legemaate is het terecht dat wordt opgemerkt dat sommige WGBO-bepalingen in de
keuringsituatie niet relevant zijn of buiten toepassing moeten blijven (opzeggen overeenkomst, veronderstelde toestemming, medewerkingplicht keurling).
38
De in de artikelen 8, 10, 11 en 12 Wmk neergelegde rechten van de keurling,
achtereenvolgens de informatieplicht, geheimhoudingsplicht, het recht om medewerking aan een keuring te weigeren en het recht op herkeuring, zijn dus bedoeld als specificatie en
aanvulling op de rechten uit de WGBO. Zo bevestigt artikel 10 lid 2 van de Wmk de
geheimhoudingsplicht bij keuringen. In lid 3 wordt dat nader gespecificeerd tot een
verplichting om de mededelingen aan de keuringsvrager te beperken tot datgene wat voor het doel van keuring strikt noodzakelijk is. Een blokkeringsrecht is in de Wmk niet neergelegd. Voor het recht van de keurling om als eerste kennis te nemen van de
keuringsuitslag en doorzending daarvan aan de opdrachtgever te verhinderen, zal moeten worden terugvallen op artikel 7:464 lid 2 onder b BW. 39
Dat voor de rechten van de keurling aansluiting is gezocht bij de WGBO, heeft volgens
34 35 36 37 38 39
Kamerstukken II, 1992/93, 23 259, nr. 3. Kamerstukken II, 1992/93, 23 259, nr. 3, p. 6.
Olsthoorn-Heim, 1993.
Kamerstukken II, 1992/93, 23 259, nr. 3, p. 6.
Legemaate, 1996.
Olsthoorn-Heim, 1993.
13
Leenen, Dute en Kastelein, vanuit een oogpunt van consistentie en eenvoud voordelen, maar er kleven ook nadelen aan. Zij wijzen er op dat naast het feit dat er twee wetten moeten
worden geraadpleegd, wat de overzichtelijkheid niet ten goede komt, het vooral bezwaarlijk is dat niet altijd duidelijk is hoe de rechten uit de WGBO in keuringsituaties moeten worden
begrepen. 40 De keuze om de algemene WGBO–regels inzake informatie en toestemming niet in het wetsvoorstel medische keuringen te herhalen was volgens Legemaate een
voorstelbare. Wel had het naar zijn mening voor de hand gelegen de specifiek voor
keuringen van belang zijnde WGBO–bepaling (art. 464 lid 2) over te nemen in het wetsvoorstel medische keuringen.
41
2.4. Overige wetgeving
Zoals hierboven reeds genoemd, is de inwerkingtreding van het blokkeringsrecht voor
medische beoordelinghandelingen die worden verricht in verband met de uitvoering van
wettelijke voorschriften op het terrein van de arbeidsomstandigheden, de sociale zekerheid en de sociale voorzieningen, alsmede van pensioenregelingen en collectieve
arbeidsovereenkomsten na 1 mei 2010 niet verder uitgesteld. Dit betekent dat, tenzij er ergens anders een wettelijke basis voor een uitzondering op het blokkeringsrecht is te vinden, het er op lijkt dat voor medische beoordelingshandelingen in het kader van de
uitvoering van wettelijke voorschriften op het terrein van de arbeidsomstandigheden, de sociale zekerheid en de sociale voorzieningen, pensioenregelingen en collectieve
arbeidsovereenkomsten het blokkerinsrecht van toepassing is. 42 Zo’n wettelijke basis voor
een uitzondering is op het terrein van de sociale zekerheid te vinden in artikel 74 lid 4 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (hierna: Wet SUWI) en op het
terrein van de arbeidsomstandigheden in artikel 14 lid 6 van de Arbeidsomstandigheden wet.
Artikel 74 van de Wet SUWI regelt de geheimhoudingsplicht van degenen die met de
uitvoering van de Wet SUWI zijn belast. Volgens lid 4 is het blokkeringsrecht niet van
toepassing indien in verband met de uitvoering van de wet SUWI handelingen worden verricht op het gebied van de geneeskunst door personen, voor wie de
geheimhoudingsplicht geldt. Uit dit artikellid kan worden afgeleid dat het blokkeringsrecht in ieder geval niet geldt voor medische beoordelingshandelingen die in het kader van de uitvoering van de sociale zekerheidswetgeving worden uitgevoerd door een
verzekeringsarts. De verzekeringsarts verricht immers handelingen op het gebied van de geneeskunst ter uitvoering van de sociale zekerheidswetgeving. 43
Artikel 14 lid 6 van de Arbeidsomstandighedenwet is van gelijke strekking als het lid 4 van artikel 74 Wet SUWI. Het blokkeringsrecht is volgens lid 6 niet van toepassing indien in
verband met de uitvoering van de Arbeidsomstandighedenwet handelingen worden verricht op het gebied van de geneeskunst door personen die zijn belast met de bijstand bij de
begeleiding van werknemers die door ziekte niet in staat zijn hun arbeid te verrichten. Uit dit
40 41 42 43
Leenen, Dute & Kastelein, 2008, p. 323.
Legemaate, 1996.
Wilken, 2011, p. 137. Wilken, 2011, p. 137.
14
artikellid kan worden afgeleid dat het blokkeringsrecht niet geldt voor medische
beoordelingshandelingen die het kader van de uitvoering van wettelijke voorschriften op het gebied van de arbeidsomstandigheden worden uitgevoerd door bedrijfsartsen. De
bedrijfsarts verricht immers handelingen op het gebied van de geneeskunst ter uitvoering van wettelijke voorschriften op het gebied van de arbeidsomstandigheden.
Voor het overige zijn er op het terrein van de arbeidsomstandigheden, de sociale zekerheid
en de sociale voorzieningen, pensioenregelingen en collectieve arbeidsovereenkomsten geen wettelijke bepalingen waarin de werking van het blokkeringsrecht wordt uitgesloten. Dit betekent dat voor medische beoordelingshandelingen in het kader van sociale
voorzieningen, pensioenregelingen en collectieve arbeidsovereenkomsten sinds 1 mei 2010 niet langer een uitzondering op het blokkeringsrecht geldt.
De Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) meent dat voor justitie-situaties in artikel 63 Beginselenwet jeugdinrichting, artikel 19 en 20
Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en artikel 68 Wet justitiële
jeugdinrichtingen ook uitzonderingen op het blokkerinsrecht te vinden zijn. 44 Wilken heeft
er op gewezen dat in deze artikelen wel een aantal artikelen uit de WGBO van
overeenkomstige toepassing worden uitgesloten - zoals de dossierplicht (artikel 7:754 BW),
het vernietigingsrecht (artikel 7:455 BW) en het recht op inzage en afschrift (artikel 7:456
BW) – maar niet het blokkeringsrecht. 45
2.5. Conclusie
Het blokkeringsrecht houdt in dat een keurling het recht heeft om als eerste kennis te
nemen van de uitslag en gevolgtrekking van het onderzoek om te kunnen beslissen of de
opdrachtgever hiervan op hoogte wordt gesteld. De vraag of het blokkeringsrecht eventueel
van toepassing is komt pas aan de orde als is vastgesteld dat voldaan is aan vereisten van
artikel 7:446 lid 4 BW: (I) Het betreft handelingen ter beoordeling van de
gezondheidstoestand of medische begeleiding van een persoon; (II) in opdracht van een
andere (III) in verband met de vaststelling van aanspraken en verplichtingen, de toelating tot een verzekering of voorziening, of de beoordeling van de geschiktheid voor een opleiding, een arbeidsverhouding of de uitvoering van bepaalde werkzaamheden. Blijkens de
totstandkomingsgeschiedenis van artikel 7:464 lid 2 onder b BW heeft de wetgever het
beantwoorden van de vraag voor welke situaties het blokkeringsrecht geldt, lange tijd voor
zich uitgeschoven. Uit de tekst van artikel 7:464 lid 2 onder b BW volgt dat blokkeringsrecht – in ieder geval - van toepassing is op medische beoordelingshandelingen of keuringen in
verband met een tot stand gekomen arbeidsverhouding of burgerrechtelijke verzekering dan wel een opleiding waartoe de betrokkene is toegelaten.
44
Reactie KNMG op voorstel wet cliëntenrechten zorg d.d. 22 februari 2011, p. 16, zie: www.knmg.nl > Dossiers, >
Wet cliëntenrechten zorg. 45
Wilken, 2011, p. 140.
15
3. Jurisprudentie In dit hoofdstuk beantwoord ik de tweede onderzoeksvraag: Welke juridische knelpunten zijn er m.b.t. de reikwijdte van het blokkeringsrecht in de praktijk/jurisprudentie
geconstateerd? Daarvoor loop ik in dit hoofdstuk een aantal terreinen langs waarop
handelingen worden verricht (I) ter beoordeling van de gezondheidstoestand of medische behandeling van een persoon; (II) in opdracht van een ander; (III) in verband met de
vaststelling van aanspraken en verplichtingen. Aan de hand van de jurisprudentie zal ik laten
zien of de betrokkene op de verschillende terreinen volgens de rechter wel of niet een
blokkeringsrecht toekomt. Na de arbeidsverhouding, burgerrechtelijke verzekering en de opleiding, zullen achtereenvolgens de volgende terreinen aan de orde komen: sociale zekerheid en arbeidsomstandigheden, letselschadezaken, personen- en familierecht,
rijbewijskeuringen en overige situaties (waaronder justitiesituaties).
3.1 Arbeidsverhouding, burgerrechtelijke verzekering, opleiding
Voor wat betreft de arbeidsverhouding, burgerrechtelijke verzekering en opleiding is de
reikwijdte van het blokkeringsrecht duidelijk. Artikel 7:464 lid 2 onder b BW bepaalt, dat indien de keuring wordt verricht in verband met een lopende arbeidsverhouding of
burgerrechtelijke verzekering dan wel een opleiding waar de betrokken reeds is toegelaten, de keurling geen blokkeringsrecht toekomt.
De klager uit de in inleiding besproken casus kwam dan ook geen blokkeringsrecht
toe. Er werd voldaan aan de voorwaarden van artikel 7:446 lid 4 BW. Er was sprake van (I)
een handeling ter boordeling van de gezondheidstoestand van klager, (II) in opdracht van een ander (ASR), (III) in verband met de vaststelling van een aanspraak (een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering). Maar in dit geval deed zich een van de
uitzonderingssituaties van artikel 7:464 lid 2 BW voor. De keuring werd verricht in verband met een lopende burgerrechtelijke verzekering.
Vorig jaar hebben zowel het Hof Amsterdam 46 als de tuchtrechter nogmaals bevestigt, dat het blokkeringsrecht niet geldt bij een keuring in het kader van een lopende arbeidsongeschiktheidsverzekering.
In de zaak die voorlag bij het Hof Amsterdam leken de feiten sterk op die van de casus uit de inleiding. De betrokkene had bij Reaal een arbeidsongeschiktheidsverzekering lopen. In het kader van een aanspraak op een uitkering is de betrokkene door een medisch deskundige (psychiater) onderzocht. Deze heeft het conceptrapport aan de advocaat van Reaal
gezonden. Betrokkene meent dat hij een blokkeringsrecht heeft. Het Hof vindt dus van niet. Daartoe overweegt het Hof als volgt 47:
“In het onderhavige geval bestaat tussen appellant als keurling en Reaal als verzekeraar een contractuele relatie in de vorm van een verzekering. Het onderzoek van de deskundige wordt uitgevoerd in verband met de vraag of en in hoeverre Reaal is gehouden over te gaan tot uitkering onder deze verzekering. Het voorgaande brengt mee dat het recht op eerste inzage 46 47
Hof Amsterdam 28 juni 2011, NJF 2011/377.
Hof Amsterdam 28 juni 2011, NJF 2011/377., r.o. 2.5.
16
en het blokkeringsrecht van artikel 7:464 lid 2 aanhef en onder b BW dan niet van toepassing zijn.” Het Hof Amsterdam bevestigt overigens ook nog eens dat het blokkeringsrecht de keurling niet het recht geeft deskundige te verzoeken iets aan het rapport te wijzigen, het correctierecht.
In de zaak die voorlag bij de tuchtrechter 48, had de klager in verband met
gezondheidsklachten (o.a. rug- en schouderklachten) een beroep gedaan op zijn
arbeidsongeschiktheidsverzekering. De adviserend geneeskundige van de verzekeraar heeft klager voor een expertise verwezen naar een orthopedisch chirurg. Deze heeft het rapport
van diens expertise naar de medisch adviseur van de verzekeraar verzonden. Klagers klacht houdt – onder meer – in, dat de orthopedisch chirurg hem geen blokkeringsrecht heeft
verleend. De tuchtrechter oordeelt dat klager geen blokkeringsrecht heeft. Het overweegt daartoe als volgt:
”In deze zaak gaat het om een keuring in verband met een reeds bestaande (of lopende) burgerrechtelijke verzekering en daarop is het blokkeringsrecht van art. 7:464 lid 2 sub b BW, in werking getreden met ingang van 1 maart 2006, niet van toepassing, zoals – wat ingewikkeld – omschreven staat in de tweede volzin van lid 2 sub b (“ en de handelingen [het onderzoek] niet worden verricht in verband met een tot stand gekomen …. burgerrechtelijke verzekering …”).” 49 Deze twee uitspraken laten ziet, dat de reikwijdte op het terrein van de arbeidsverhouding,
de burggerechtelijke verzekering en de opleiding duidelijk is. Dat kan mijns inziens niet of in mindere mate gezegd worden over de terreinen die nu besproken gaan worden.
3.2 Sociale zekerheid en arbeidsomstandigheden (en sociale voorzieningen, pensioenregelingen en collectieve arbeidsovereenkomsten)
Op het terrein van de sociale zekerheid worden handelingen verricht (I) ter beoordeling van de gezondheidstoestand van een persoon; (II) in opdracht van een ander (UWV); (III) in
verband met de vaststelling van aanspraken (een uitkering). Ook op het terrein van de
arbeidsomstandigheden worden zulke handelingen verricht. Daarbij kan gedacht worden aan
de situatie, waarbij een werknemer voor langere periode ziek is. Op geregelde momenten zal door de bedrijfs- of arbo-arts worden beoordeeld of de medewerker weer geheel of
gedeeltelijk in staat is zijn werk te hervatten. Dan is er sprake van (I) een beoordeling van de gezondheidstoestand van de werknemer; (II) in opdracht van de werkgever; (III) in verband
met de vaststelling van loondoorbetaling. Het terrein van de arbeidomstandigheden omvat niet de beoordeling van de geschiktheid voor een arbeidsverhouding of de uitvoering van
bepaalde werkzaamheden (bij het aangaan van een arbeidsverhouding of gedurende zo’n arbeidsverhouding), zo’n beoordeling valt onder het eerste besproken terrein, de arbeidsverhouding, burgerrechtelijke verzekering en opleiding.
48 49
RTG Amsterdam 7 juni 2011, 2010/022.
RTG Amsterdam 7 juni 2011, 2010/022., r.o. 5.6.
17
In beide gevallen, sociale zekerheid en arbeidsomstandigheden, is geen van de in
artikel 7:464 lid 2 onder b BW genoemde uitzonderingen aan de orde is. Het
blokkeringsrecht is dus van toepassing op het terrein van de sociale zekerheid en arbeidsomstandigheden. Zoals behandeld in het voorgaande hoofdstuk, was de
inwerkingtreding van het blokkeringsrecht voor medische beoordelingshandelingen die
worden verricht in verband met de uitvoering van wettelijke voorschriften op het terrein van - onder meer – de sociale zekerheid en de arbeidsomstandigheden echter uitgesteld tot 1
mei 2010.
Na 1 mei 2010 is de inwerkingtreding van het blokkeringsrecht voor medische
beoordelinghandelingen die worden verricht in verband met de uitvoering van wettelijke
voorschriften op deze terreinen niet verder uitgesteld. Dit betekent, dat, tenzij er ergens
anders een wettelijke basis voor een uitzondering op het blokkeringsrecht is te vinden, het er op lijkt dat voor medische beoordelingshandelingen in het kader van de uitvoering van wettelijke voorschriften op het terrein van de sociale zekerheid en de
arbeidsomstandigheden het blokkeringsrecht inderdaad van toepassing is. Er is niet veel jurisprudentie aanwezig over het blokkeringsrecht op het terrein van de
sociale zekerheid en arbeidsomstandigheden. Ik bespreek drie uitspraken, alle drie op het terrein van de sociale zekerheid.
De eerste is een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep 50. Nog voor 1 mei 2010,
namelijk op 19 februari 2010, deed de Raad in hoger beroep een uitspraak, waarbij zij
verwees naar het uitstel van de inwerkingtreding van het blokkeringsrecht voor – onder meer - medische beoordelingshandelingen in verband met de uitvoering van sociale
zekerheidswetgeving tot 1 mei 2010. In deze zaak had het UWV geweigerd een vrouw een Wajong-uitkering toe te kennen, tegen welk besluit zij bezwaar had gemaakt. De
bezwaarverzekeringsarts had bij zijn oordeel een rapport van een, door de primaire arts
verzochte, expertise door een orthopedisch chirurg meegewogen. De vrouw stelt in hoger beroep - onder meer - dat door de bezwaarverzekeringsarts ten onrechte gebruik is
gemaakt van de rapportage van de orthopedisch chirurg.
De Centrale Raad oordeelt, net als de rechtbank eerder, dat de vrouw in dit geval
geen blokkeringsrecht toekomt. Daarbij verwijst zij, zoals aangeven, naar het besluit van 22 maart 2005, waarbij de inwerkintreding van het blokkeringsrecht voor medische
beoordelingshandelingen in verband met de uitvoering van – onder meer - sociale
zekerheidswetgeving is uitgesteld tot 1 mei 2010. Daarnaast oordeelt de Raad dat niet valt in te zien dat deze voor onder andere het onderzoek van de verzekeringsarts geldende
uitzondering niet tevens geldt voor een op verzoek van die arts uitgebrachte expertise door een medisch specialist. 51
Nu de inwerkintreding van het blokkeringsrecht voor medische beoordelingshandelingen in verband met de uitvoering van - onder meer - sociale zekerheidswetgeving na 1 mei 2010
niet verder is uitgesteld, had de Centrale Raad van Beroep – in dezelfde casus – haar oordeel
momenteel niet meer kunnen baseren op het uitstel van de inwerkingtreding van het 50 51
CRvB 19 februari 2010, LJN: BL4585.
CRvB 19 februari 2010, LJN: BL4585, r.o. 4.4.
18
blokkeringsrecht. De Raad had zich, wellicht, wel kunnen baseren op artikel 74 lid 4 Wet
SUWI. Dat artikel bepaalt, zoals behandeld in het vorige hoofdstuk, dat het blokkeringsrecht niet van toepassing is, indien in verband met de uitvoering van de Wet SUWI handelingen worden verricht op het gebied van de geneeskunst door personen, voor wie de
geheimhoudingsplicht geldt. De verzekeringsarts verricht handelingen op het gebied van de geneeskunst ter uitvoering van sociale zekerheidswetgeving. Maar het is maar de vraag of
dat ook geldt voor bijvoorbeeld de orthopedisch chirurg, die door de verzekeringsarts wordt verzocht een expertise uit te brengen. De orthopedisch chirurg is immers niet belast met de uitvoering van sociale zekerheidswetgeving. Er is daardoor, mijn inziens, reden om aan te nemen dat het blokkeringsrecht, na 2010, wel geldt voor een op verzoek van de
verzekeringsarts uitgebrachte expertise door een medisch specialist.
De tuchtrechter lijkt er echter van uit te gaan dat zo’n reden er niet is. In een zaak waar een
psychiater door (de verzekeringsarts van) het UWV was verzocht een expertise uit te voeren in het kader van een arbeids(on)geschiktheidsbeoordeling, oordeelde deze namelijk dat uit artikel 74 lid 4 Wet SUWI volgt, dat het blokkeringsrecht niet een van de
interventiemogelijkheden is die de onderzochte heeft met betrekking tot hetgeen op basis van het onderzoek wordt gerapporteerd. 52
53
Zo’n reden is er volgens de Rechtbank Amsterdam 54 wel als de orthopedisch chirurg (of de psychiater) niet op verzoek van (de verzekeringsarts van) het UWV een expertise had uitgebracht, maar had gerapporteerd in opdracht van de rechtbank.
In deze zaak, uit 2011, had het UWV de uitkering van een tandtechnicus op grond
van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) ingetrokken,
omdat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt zou zijn. In beroep wordt door de rechtbank een deskundigenonderzoek gelast door een neuropsycholoog. De tandtechnicus beroept zich ten aanzien van het rapport van de neuropsycholoog op zijn blokkeringsrecht. De rechter overweegt dat artikel 74 lid 4 Wet SUWI een uitzondering op het
blokkeringsrecht geeft. Vervolgens overweegt de rechter, dat het blokkeringsrecht volgens
artikel 74 lid 4 Wet SUWI niet van toepassing is, indien in verband met de uitvoering van de Wet SUWI handelingen worden verricht op het gebied van de geneeskunst door personen,
voor wie het in artikel 74 lid 1 Wet SUWI vervatte verbod geldt, namelijk verzekeringsartsen. En tot slot:
“De rechtbank overweegt dat het bepaalde in artikel 74, vierde lid, van de Wet SUWI niet van toepassing is op de werkzaamheden van de medisch deskundigen die door de rechtbank zijn benoemd. De rechtbank verricht immers geen “ uitvoering” (zoals omschreven in dit vierde lid), maar toetst uitsluitend de besluitvorming van het bestuursorgaan, in dit geval het UWV. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiser ten aanzien van een door haar gelast deskundigenonderzoek blokkeringsrecht toekomt.” 52 53
CTG 12 mei 2012, c2010.289, r.o. 4.4. en 4.5.
Wilken meende, eerder al, dat er ook na 1 mei 2010, geen goede reden is om aan te nemen dat het
blokkeringsrecht wel zou gelden voor een op verzoek van de verzekeringsarts uitgebrachte expertise, dit onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van Amsterdam van 19 februari 2010. Zie: Wilken, 2011, p. 137. 54
Rb. Amsterdam 14 april 2004, LJN: BQ4441.
19
Op het terrein van de sociale zekerheid is de reikwijdte van het blokkeringsrecht mijns
inziens niet volledig duidelijk. Onduidelijkheid bestaat met name ten aanzien van de vraag of de onderzochte een blokkeringsrecht toekomt indien het onderzoek heeft plaatsgevonden op verzoek van een verzekeringsarts van het UWV.
Diezelfde onduidelijkheid doet zich voor het op terrein van de arbeidsomstandigheden.
Artikel 14 lid 6 Arbeidsomstandighedenwet is van gelijke strekking als artikel 74 lid 4 SUWI. Het bepaalt dat het blokkeringsrecht niet van toepassing is, indien in verband met de
uitvoering van de Arbeidsomstandighedenwet handelingen worden verricht op het gebied van de geneeskunst door personen die zijn belast met de bijstand bij de begeleiding van
werknemers die door ziekte niet in staat zijn hun arbeid te verrichten. Dat is een taak die door bedrijfs- en arbo-artsen wordt verricht.
Dit zou betekenen dat het blokkeringsrecht niet zou gelden voor een op verzoek van
de bedrijfs- of arbo-arts uitgebrachte expertise door een medisch specialist. Die medisch
specialist is namelijk niet belast met de uitvoering van de Arbeidsomstandighedenwetgeving. En geldt het blokkeringsrecht voor een op verzoek van de rechter uitgebrachte expertise, bijvoorbeeld in een loonvorderingsprocedure? Zo nee, dan kan de werknemer niet meer verhinderen dat de deskundige welke informatie dan ook in de procedure naar buiten
brengt. De loonvordering van de werknemer wordt dan wellicht wel toegewezen, maar de
werknemer loopt wel het risico dat de geopenbaarde informatie over aard en oorzaak van
zijn ziekte door de werkgever voor een ander doel wordt gebruikt, zoals voor zijn ontslag. Het standpunt dat het blokkeringsrecht geldt voor een op verzoek van de rechter
uitgebrachte expertise is ook goed te verdedigen. Naar de letter voert een door de rechter aangewezen deskundige in een loonvorderingsprocedure immers geen
arbeidsomstandighedenwetgeving uit, maar geeft hij een oordeel ter oplossing van een
arbeidsrechtelijk geschil. 55 Of zoals de rechtbank overwoog in de zaak van de tandtechnicus: de rechtbank verricht geen “ uitvoering”, maar toetst de besluitvorming van het bestuursorgaan.
Op het terrein van de arbeidsomstandigheden is de reikwijdte van het blokkeringsrecht, evenals op het terrein van de sociale zekerheid, niet duidelijk. Het is niet duidelijk of de
onderzochte een blokkeringsrecht toekomt indien het onderzoek heeft plaatsgevonden op verzoek van een of bedrijfs-of arbo-arts. Deze onduidelijkheid doet zich ook voor bij een
door de rechter gevraagde expertise.
Na 1 mei 2010 is de inwerkingtreding van het blokkeringsrecht voor medische
beoordelinghandelingen die worden verricht in het kader van de uitvoering van wettelijke voorschriften op het terrein van de sociale voorzieningen, pensioenregelingen en
arbeidsovereenkomsten eveneens niet verder uitgesteld. Op dit terrein zijn echter geen uitzonderingen op het blokkeringsrecht te vinden, zoals dat wel het geval is voor de
terreinen sociale zekerheid en arbeidsomstandigheden in respectievelijk artikel 74 lid 4 Wet SUWI en artikel 14 lid 6 Arbeidsomstandighedenwet. Het blokkeringsrecht lijkt dus van
55
Roozendaal, 2008, p. 130-140.
20
toepassing voor medische beoordelingen in het kader van sociale voorzieningen, pensioenregelingen en collectieve arbeidsovereenkomsten.
Wilken wijst er op dat, dat de inwerkingtreding van het blokkeringsrecht voor dit
soort zaken na 1 mei 2010 niet is verlengd en er evenmin een andersoortige wettelijk
regeling is getroffen, volgens haar niet berust op een bewuste keuze van de wetgever, maar
op een nalatigheid (met onwenselijke consequenties). 56 Volstrekte duidelijkheid over de reikwijdte op dit terrein kan alleen door de wetgever worden geven.
3.3 Letselschadezaken
Ook in letselschadezaken heeft aanvankelijk onduidelijkheid bestaan over het van
toepassing zijn van het blokkeringsrecht. Voor de letselschadepraktijk heeft de Hoge Raad op 26 maart 2004 57 echter een belangrijk arrest gewezen. 58
In deze zaak stond de vraag centraal of iemand die vergoeding van letselschade
vordert en zich in dat kader onderwerpt aan een door de rechter gelast
deskundigenonderzoek (ex art. 194 Rv) door een arts, op grond van artikel 7:464 lid 2 onder b BW een blokkeringsrecht toekomt. De feiten in de zaak waren als volgt: In 1994 was een vrouw een verkeersongeval overkomen, voor de gevolgen waarvan Levob als WAM-
verzekeraar aansprakelijk was. Omdat de vrouw en Levob het niet eens waren over aard en omvang van de door de vrouw als gevolg van het ongeval geleden schade, vorderde Levob een voorlopig deskundigenonderzoek door een psychiater. Nadat dit verzoek in eerste
instantie door de rechtbank Roermond was afgewezen, wees het Hof Den Bosch het verzoek
toe en gelastte een voorlopig deskundigenonderzoek door een psychiater met betrekking tot de aan het ongeval toerekenbare medische beperkingen van de vrouw. Nadat het onderzoek had plaatsgevonden heeft de vrouw, met een beroep op het blokkeringsrecht van artikel
7:464 lid 2 onder b BW, de psychiater verzocht de conceptrapportage eerst alleen aan haar toe te zenden, in plaats van tegelijkertijd naar zowel haar als Levob en de rechter. Daarop wendde Levob zich tot Hof om een beslissing te verkrijgen over de toepasselijkheid van artikel 7:464 lid 2 onder b BW in dit geval.
Het Hof Den Bosch besliste dat de aard van de rechtsbetrekking tussen de
deskundige en de vrouw, hoewel die rechtsbetrekking op zich genomen valt onder de definitie van artikel 7:446 lid 5 [nu lid 4] BW, zich verzette tegen toepassing van het
blokkeringsrecht. 59 Volgens het Hof kwam de vrouw dus geen blokkeringsrecht toe. De Hoge
Raad oordeelt anders. Het overweegt daartoe dat het blokkeringsrecht een regeling is die
specifiek voor keuringssituaties in het leven is geroepen en dat artikel 7:464 lid 2 onder b
BW daarom niet kan worden uitgelegd in samenhang met de schakelbepaling van lid 1, zoals
het Hof deed. Vervolgens oordeelt de Hoge Raad als volgt:
“ Gegeven het in cassatie niet bestreden – en overigens ook juiste – oordeel van het hof dat art. 7:446 lid 5 [nu lid 4] BW op een deskundigenonderzoek als het onderhavige van toepassing is en dat het daarbij dus gaat om – in de bewoordingen van de aanhef van art.
56 57 58 59
Wilken, 2011, p. 138.
HR 26 maart 2004, GJ 2005/103. Elferink, 2004, p. 51.
Hof Den-Bosch, 9 januari 2003, LJN: AF2943, r.o. 12.6.
21
7:464 lid 2 BW – handelingen als omschreven in artikel 446 lid 5 [nu lid 4], komt aan A zonder meer het inzage- en blokkeringsrecht van art. 7:464 lid 2, onder b, BW toe.” 60 Vervolgens overweegt de Hoge Raad dat een partij in een civiele procedure op grond van artikel 198 lid 3 Rv verplicht is mee te werken een door de rechter gelast
deskundigenonderzoek. Wanneer aan die verplichting niet wordt voldaan, waar volgens de Hoge Raad ook sprake van is als een partij weliswaar medewerking heeft verleend aan het deskundigenonderzoek, maar met een beroep op het blokkeringsrecht verhindert dat van
het deskundigenoordeel mededeling wordt gedaan aan de wederpartij en rechter, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij in de omstandigheden van het gegeven geval geraden acht.
De Hoge Raad hakte met dit arrest een belangrijke knoop door. Iemand die vergoeding van letselschade vordert en zich in dat kader onderwerpt aan een door de rechter gelast
deskundigenonderzoek (ex art. 194 Rv) door een arts, komt zonder meer een beroep op het blokkeringsrecht toe, maar het uitoefenen van het blokkeringsrecht wordt gezien als een
weigering om mee te werken aan een deskundigenonderzoek. 61 Daarmee was de vraag of het blokkeringsrecht in het kader van letselschadezaken van toepassing is op
buitengerechtelijke expertises in opdracht van beide partijen niet beantwoord. Voor die vraag zag de Hoge Raad 62 zich anderhalf jaar later gesteld. De feiten in deze zaak
waren – sterk - vergelijkbaar met die uit 2004, behoudens dat, nadat de WAM-verzekeraar
(Univé) had aangekondigd een verzoek te zullen indienen tot het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek teneinde duidelijkheid te krijgen over de ongeval gerelateerde
klachten en beperkingen van het slachtoffer, deze hierop de voorkeur eraan gaf dat op verzoek van beide partijen, dus buiten de rechter om, zo’n medisch onderzoek zou plaatsvinden. Univé stemde daar mee in.
De Hoge Raad oordeelde dat het blokkeringsrecht in het kader van letselschade
zaken van toeppassing is op buitengerechtelijke expertise in opdracht van beide partijen. Voor de toepasselijkheid van het blokkeringsrecht van artikel 7:464 lid 2 onder b BW maakt het dus niet uit of het gaat om een tussen partijen overeengekomen of door een rechter
gelast medisch onderzoek: in beide situaties komt de keurling het blokkeringsrecht toe. Maar de Hoge Raad had ook anders kunnen oordelen. Want hoewel buitengerechtelijke
expertises op verzoek van beide partijen veel overeenkomsten vertonen met door de rechter gelaste deskundigenonderzoeken, verschillen zij op een belangrijk punt.
Bij een buitengerechtelijke expertise is er strikt genomen sprake van een
behandelingsovereenkomst in de zin van de WGBO, omdat de belanghebbende dan mede
opdrachtgever is, samen met zijn wederpartij. Dit bekent in feite dat het blokkeringsrecht
van artikel 7:464 lid 2 onder b BW niet van toepassing is. 63 Het blokkeringsrecht is immers 60 61 62 63
HR 26 maart 2004, GJ 2005/103., r.o. 4.4.
Elferink, 2004, p. 53.
Hoge Raad 12 augustus 2005, GJ 2005/104.
Elferink, 2004, p. 56. Zie in deze zin bijvoorbeeld ook: Wervelman & de Jong, 2005, p. 390.
22
een extra patiëntenrecht dat uitsluitend geldt als er juist geen behandelingsovereenkomst aanwezig is.
De Hoge Raad leidt echter uit de parlementaire geschiedenis af dat het niet de
bedoeling van de wetgever is geweest om keuringsopdrachten waarover de keurling zelf
geen zeggenschap heeft, onder de behandelingsovereenkomst van artikel 7:446 lid 1 BW te laten vallen. De Hoge Raad overweegt daartoe:
“Daarmee is niet verenigbaar een door de keurling en een derde gezamenlijk verstrekte keuringsopdracht niettemin onder de omschrijving van de behandelingsovereenkomst te rangschikken.” 64 Na deze twee uitspraken van de Hoge Raad is duidelijk dat het blokkeringsrecht in ieder geval van toepassing is op zowel door de rechter gelaste als tussen partijen overeengekomen medisch expertises in het kader van letselschadezaken.
In andere situaties die zich voordoen in de letselschadepraktijk bestaat die duidelijkheid (nog) niet. Dat doet zich – onder meer – voor ten aanzien van de adviezen over de
gezondheidstoestand van de gelaedeerde/het slachtoffer van de medisch adviseur van de verzekeraar (of een door hem ingeschakelde specialist) van de leadens/de
schadetoebrengende partij, bijvoorbeeld bij letselschades in het kader van de Wet
aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) of medische aansprakelijkheidszaken.
De medisch adviseur verricht over het algemeen eerst zelf (dossier) onderzoek. Soms zal de
medisch adviseur dan nog een deskundige (vaak een medisch specialist) inschakelen om een nadere beoordeling te doen. In beide gevallen is er sprake van een handeling (I) ter
beoordeling van de gezondheidstoestand van een persoon; (II) in opdracht van een ander (de (medisch adviseur van de) verzekeraar); (III) in verband met de vaststelling van aanspraken
(van de gelaedeerde/het slachtoffer) en verplichtingen (van de verzekeraar). Aangezien geen van de in artikel 7:464 lid 2 onder b BW genoemde uitzonderingen zich voordoet, lijkt het blokkeringsrecht van toepassing.
In de literatuur wordt daar echter verschillend over gedacht. Zo ligt het volgens
Wervelman en De Jong niet voor de hand dat het blokkeringsrecht van toepassing is, omdat het blokkeringsrecht tot doel heeft de betrokkene in de gelegenheid te stellen om te voorkomen dat zijn gegevens aan anderen worden verstrekt. De verzekeraar van de
leadens/de schadetoebrengende partij is volgens hen ten opzichte van haar medisch
adviseur echter niet als een ander te beschouwen, zodat het blokkeringsrecht geen rol
speelt. De medische adviseur en de verzekeraar zijn volgens Wervelman en De Jong als een entiteit te beschouwen en er is volgens hen dan ook geen sprake van verstrekking van gegevens aan een ander. Wordt een deskundige door de medisch adviseur van de
verzekeraar ingeschakeld, dan komt het slachtoffer wel een blokkeringsrecht toe, omdat er
dan wel sprake is van mogelijke van verstrekking van gegevens door de deskundige aan een ander, te weten de (medisch adviseur van de) aansprakelijke verzekeringsmaatschappij. 65
64 65
Hoge Raad 12 augustus 2005, GJ 2005/104, r.o. 3.4.1. Wervelman & de Jong, 2005, p. 389.
23
Wilken kan zich om meerdere redenen niet vinden in deze redenering. Allereerst wijst
zij er op dat de patiëntenkaart-arresten van de Hoge raad van 22 februari 2008 66 impliceren
dat de medisch adviseur ten opzichte van de verzekeraar wel degelijk als een ander moet
worden beschouwd. Daarnaast is volgens haar ook niet goed te begrijpen op welke wijze de
relatie tussen de aansprakelijkheidsverzekeraar en zijn medisch adviseur zou verschillen van de relatie tussen bijvoorbeeld de arbeidsongeschiktheids –of levensverzekeraar en zijn
verzekeringsarts en de werkgever en zijn bedrijfsarts. Daar bestaat geen discussie over de vraag of de verzekeraar of de werkgever ten opzichte van de verzekeringsarts of de
bedrijfsarts wel kan worden beschouwd als ander. De argumentatie van Wervelman en De Jong overtuigt volgens haar derhalve dan ook niet. 67
In de literatuur wordt dus verschillend gedacht over de toepasselijkheid van het
blokkeringsrecht ten aanzien van de adviezen over de gezondheidstoestand van het
gelaedeerde/het slachtoffer van de medisch adviseur van de verzekeraar (of een door hem
ingeschakelde specialist) van de leadens/de schadetoebrengende partij. Wat opvalt is, dat er hier geen jurisprudentie over is. Dat zou er op kunnen wijzen dat de toepassing van het blokkeringsrecht ten aanzien van de adviezen over de gezondheidstoestand van de
gelaedeerde/het slachtoffer van de medisch adviseur van de verzekeraar (of een door hem
ingeschakelde specialist) van de leadens/de schadetoebrengende partij in de praktijk niet tot grote problemen leidt.
Wel tot problemen in de praktijk leidt de toepassing van het blokkeringsrecht ten aanzien van rapporten van partijdeskundigen.
Over zo’n zaak moest de rechtbank Rotterdam 68 zich in 2009 buigen. In deze zaak
had een man een dwarslaesie opgelopen en het ziekenhuis aansprakelijk gesteld wegens een eerder door de neuroloog en de radiologe gemiste diagnose. Zij hadden een abces over het hoofd gezien. Volgens de man had dit abces geleid tot verzwakking van zijn botstructuur
waardoor hij, als gevolg van een latere val, een dwarslaesie had opgelopen. Het ziekenhuis betoogde dat het niet verwijtbaar was dat dit abces over het hoofd was gezien, omdat er
sprake was van een zeldzame aandoening. Het ziekenhuis beriep zich ter onderbouwing van dit verweer op een neurologisch rapport, dat op verzoek van het ziekenhuis op basis van de
voorhanden zijnde medische informatie was opgesteld. Volgens de man kon aan het rapport geen betekenis worden toegekend, onder meer, omdat, het rapport niet voldeed aan de
daaraan te stellen procedurele eisen: het rapport was zonder zijn toestemming opgesteld en zijn inzage- en blokkeringsrecht waren niet gerespecteerd. De rechtbank oordeelde dat de
man geen inzage- en blokkeringsrecht toekwamen.
Daartoe overwoog de rechtbank, dat er uitsluitend sprake was van een partijrapport
op basis van reeds voorhanden zijnde medische stukken, zonder aanvullend medisch
onderzoek van de man zelf, waardoor niet viel in te zien dat de privacy van de man in het
66
Deze arresten gingen over het verschaffen of ter inzage geven van medische dossiers of patiëntenkaarten aan (de
deskundige en) de (medisch adviseur van de) verzekeraar van de aansprakelijke partij in letselschadezaken, ten
behoeve van de beoordeling van het causaal verband tussen een ongeval en het daarna opgetreden letsel, HR 22 februari 2008, RvdW 2008-256 en RvdW 2008-261. 67 68
Wilken, 2009, p. 135.
Rb. Rotterdam 4 maart 2009, JA 2009/131.
24
geding was. Het opgestelde rapport van de neuroloog kon volgens de rechtbank dan ook
niet op een lijn worden gesteld met een keuring ter zake waarvan de man een inzage- en
blokkeringsrecht zou hebben. Het lijkt er op, dat het feit dat de neuroloog alleen
dossieronderzoek had gedaan, en de man niet zelf medisch had onderzocht, een belangrijke reden voor de rechtbank is geweest om te oordelen, dat de man geen inzage- en
blokkeringsrecht had. Zijn privacy zou daardoor niet zijn geschonden. Het gaat er, naar mijn mening, echter om, dat de betrokkene medisch is beoordeeld. De wijze waarop dit gebeurd, door middel van dossieronderzoek of door onderzoek van de betrokkenen zelf, is daar niet voor van belang en dus ook niet voor de vraag of betrokkene een inzage- en
blokkeringsrecht toekomt.
Ook de rechtbank Amsterdam 69 oordeelde twee jaar later in de lijn van de rechtbank
Rotterdam, in een zaak waarin een vrouw schadevergoeding vorderde van het ziekenhuis,
dat naar zij meende fouten had gemaakt waardoor zij een dwarslaesie had ontwikkeld. Het ziekenhuis had ter onderbouwing van haar verweer een rapport van een partijdeskundige
overlegd. Volgens de vrouw diende bij de beschouwing van het verweer van het ziekenhuis
geen acht te worden geslagen op dit rapport, omdat het tot stand was gekomen buiten haar medeweten en zonder haar toestemming. De vrouw voerde aan dat de deskundige had
verzuimd het inzage- en blokkeringsrecht in acht te nemen. De rechtbank volgt de vrouw echter niet in haar standpunt dat bij het verweer van het ziekenhuis geen acht dient te worden geslagen op het rapport van de deskundige. 70
Aan het slot van deze paragraaf kan geconcludeerd worden, dat de reikwijdte van het blokkeringsrecht op het terrein van letselschadezaken inmiddels redelijk duidelijk is.
3.4. Personen- en familierecht
Ook op het terrein van het personen- en familierecht worden handelingen verricht (I) ter
beoordeling van de gezondheidstoestand van een persoon (ouders of kinderen); (II) in opdracht van aan ander (Raad voor de Kinderbescherming, Bureau Jeugdzorg of de
(kinder)rechter); (III) in verband met de vaststelling van een aanspraak of een verplichting. Daarbij kan worden gedacht aan voogdij, een omgangsregeling, of een
kinderbeschermingsmaatregel (ondertoezichtstelling, beëindiging van het ouderlijk gezag). In zulk soort zaken wordt dus voldaan aan de cumulatieve vereisten van artikel 7:446 lid 4
BW en is ook geen van de in artikel 7:464 lid 2 onder b BW genoemde uitzonderingen aan de orde. Op het terrein van het personen- en familierecht lijkt dus het blokkeringsrecht van toepassing.
In dit verband zal ik ten eerste een redelijk recente uitspraak, van 25 oktober 2011, van het Centraal Tuchtcollege bespreken. 71
69 70 71
Rb. Amsterdam 9 februari 2011, GJ 2011/147.
Rb. Amsterdam 9 februari 2011, GJ 2011/147, r.o. 4.8.
CTG 25 oktober 2011, TvGR, 2012-1, 36, p. 71-81. Dit betreft de uitspraak tegen de gz-psycholoog. De
uitspraak tegen de gz-psycholoog en de uitspraak tegen de psychiater zijn, met name voor wat betreft de toepassing van het blokkeringsrecht, nagenoeg gelijkluidend. Voor de uitspraak tegen de psychiater zie:
www.tuchtrecht.nl, LJN: G1445.
25
In deze zaak had de rechtbank in verband met een ondertoezichtstelling en
uithuisplaatsing van haar twee kinderen aan de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) verzocht om een extern psychologisch onderzoek uit te voeren bij een vrouw. Dit
psychologische onderzoek bracht de noodzaak van een psychiatrisch onderzoek aan het
licht. Een psychiater, die was verzocht dit onderzoek te doen, heeft op zijn beurt verzocht
het psychiatrisch onderzoek te mogen uitbreiden met een psychologisch onderzoek. Door de psychiater en gz-psycholoog is een gemeenschappelijk onderzoeksverslag opgesteld. Dat
rapport is de vrouw ter inzage voorgelegd. De opmerkingen van haar zijn door de psychiater en psycholoog in het rapport verwerkt. Vervolgens gaf de vrouw te kennen dat zij geen toestemming verleende om het psychiatrisch/psychologisch rapport aan de RvdK te
verstrekken. Uiteindelijk is het rapport toch aan de RvdK verstrekt. De vrouw verwijt de
psychiater en de gz-psycholoog dat zij zonder haar toestemming het rapport aan de RvdK
hebben verstrekt en daarmee het haar toekomende blokkeringsrecht hebben miskend.
Er is in deze casus sprake van (I) een beoordeling van de gezondheidstoestand van de
moeder, (II) in opdracht van de Raad voor de Kinderbescherming, (III) in verband met de
ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen van de vrouw. In deze casus wordt dus voldaan aan de cumulatieve vereisten van artikel 7:446 lid 4 BW en doet zich ook geen van de in artikel 7:464 lid 2 onder b BW genoemde uitzonderingen voor. Het blokkeringsrecht lijkt dus op het eerste gezicht van toepassing.
Het Regionaal Tuchtcollege Eindhoven oordeelde echter eerder 72, overigens zonder
nadere motivering, dat er in deze casus geen sprake van een blokkeringsrecht van de vrouw kon zijn. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt anderhalf jaar later dat de vrouw ter zake van het rapport wel een blokkeringsrecht toekomt. Eerst stelt zij voorop, dat het
blokkeringsrecht niet van toepassing is als een deskundige rapporteert in opdracht van de rechter.
73
Om vervolgens in rechtsoverweging 4.16 te oordelen:
”Nu de psycholoog niet door de rechtbank is benoemd en zijn onderzoek het karakter heeft van een aanvullend psychologisch onderzoek in het kader van een psychiatrisch onderzoek dat aanvullend was op een in opdracht van de rechtbank uitgevoerd psychologisch onderzoek, brengt dit mee dat klaagster ter zake van dit rapport een blokkaderecht had. De psycholoog heeft het blokkaderecht niet gerespecteerd. Daardoor heeft hij tuchtrechtelijke verwijtbaar gehandeld. De klacht is derhalve gegrond.” Het Centraal Tuchtcollege acht het dus van belang dat de psycholoog niet door de rechter is benoemd, maar in opdracht van de Raad voor de Kinderbescherming. In haar annotatie bij deze uitspraak heeft Wilken er op gewezen dat er haar inziens voor dit onderscheid geen
goede grond is. Zowel de rechter als de Raad voor de Kinderbescherming moeten immers zonder meer als een ander worden beschouwd in de zin van artikel 7:446 lid 4 BW.
De uitspraken van het Regionaal Tuchtcollege Eindhoven en het Centraal Tuchtcollege laten zien dat het nog onduidelijk is of het blokkeringsrecht op het terrein van het familie- en
personenrecht van toepassing is. Hoewel het lot van het blokkeringsrecht ingeval van een expertise op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming lijkt te zijn beslecht. Het 72 73
RTG Eindhoven 9 juni 2010, YG0350 (RTE 09136a) (psychiater) en YG0351 (RTE 09136b) (gz-psycholoog). CTG 25 oktober 2011, TvGR, 2012-1, 36, p. 71-81, r.o. 4.14.
26
Regionaal Tuchtcollege Eindhoven 74 oordeelde in mei van dit jaar namelijk, dat ingevolge art. 7:464 lid 2 onder b BW, een vrouw, naar wie op verzoek van de Raad voor de
Kinderbescherming door een psychiater een psychiatrisch onderzoek was ingesteld naar
haar psychiatrische toestand en opvoedingsvaardigheden, een blokkeringsrecht toekwam.
3.5. Rijbewijskeuringen
Bij een vermoeden van onvoldoende rijvaardigheid, dan wel lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een motorrijtuig, kan het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijskeuringen (CBR) een onderzoek doen naar de rijvaardigheid of
geschiktheid. 75 Bij zo’n rijbewijskeuring wordt voldaan aan de voorwaarden van art. 7:446
lid 4 BW. Er is sprake van (I) een handeling ter boordeling van de gezondheidstoestand van een persoon, (II) in opdracht van een ander (CBR), (III) in verband met de aanspraak op een rijbewijs. Er doet zich ook geen van de in artikel 7:464 lid 2 onder b BW genoemde
uitzonderingen voor. Ook voor rijbewijskeuringen lijkt het blokkeringsrecht in beginsel van
toepassing.
In de literatuur en jurisprudentie bestaat echter onduidelijkheid over de vraag of het
blokkeringsrecht ook geldt bij rijbewijskeuringen op grond van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Zo gaan Leenen, Dute en Kastelein er van uit dat het blokkeringsrecht
ook geldt voor keuringen in een publiekrechtelijk kader, zoals de rijbewijskeuring. 76 Terwijl
Wervelman & de Jong hebben verdedigd dat wat betreft keuringen die in een meer
publiekrechtelijk kader plaatsvinden, zoals rijbewijskeuringen, het blokkeringsrecht niet van toepassing is. 77 Ook in de jurisprudentie bestaat verdeeldheid. Het Regionaal Tuchtcollege
Zwolle 78 oordeelde dat de keurend psychiater de keurling had moeten wijzen op zijn
blokkeringsrecht en geeft hiermee aan dat het blokkeringsrecht ook van toepassing is op
een rijbewijskeuring gebaseerd op artikel 131 lid 1 WVW 1994. De Rechtbank Roermond 79
oordeelde echter dat een rijbewijskeuring gebaseerd op artikel 131 lid 1 WVW 1994, daarbij verwijzend naar de aard van de rechtsbetrekking, zich verzet tegen toepassing van het
blokkeringsrecht. Daarbij achtte het College van belang, dat het geen beoogde, maar een
bestaande relatie betrof, waarbij de wettelijke regeling impliceert dat het CBR kennis moet kunnen nemen van een medisch onderzoek. Zou het CBR dat niet kunnen, dan zou het er volgens de Rechtbank Roermond toe kunnen leiden, dat iemand ondanks ongeschiktheid
onverminderd motorvoertuigen zou kunnen blijven besturen, terwijl de WVW 1994 er juist toe strekt de verkeersveiligheid te beschermen.
Op 30 oktober 2008 deed het Centraal Tuchtcollege 80 een uitspraak waarmee op het eerste gezicht een einde leek te zijn gekomen aan de onduidelijkheid in de literatuur en
jurisprudentie over de vraag of het blokkeringsrecht ook geldt bij rijbewijskeuringen op
74 75 76 77 78 79 80
RTG Eindhoven 10 mei 2012, 11139.
Art. 130 lid 1 jo. art. art. 131 lid 1 onder c Wegenverkeerswet 1994. Leenen, Dute & Kastelein, 2008, p. 329.
Wervelman en de Jong, 2005, p. 383- 398.
RTG Zwolle 23 augustus 2007, GJ 2007/138. Rb. Roermond 9 april 2008, GJ 2008/155. CTG 30 oktober 2008, TvGR 2009/13.
27
grond van de WVW 1994. 81 Het Centraal Tuchtcollege oordeelde in hoger beroep tegen de
hier bovengenoemde uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege Zwolle, dat:
“het allesoverheersende belang dat met deze rapportage gemoeid is, te weten de publieke veiligheid, met zich brengt dat de aard van de rechtsbetrekking tussen CBR, rapporteur en de persoon over wie gerapporteerd wordt, een blokkeringsrecht uitsluit.” 82 Het Centraal Tuchtcollege volgde daarmee de lijn van de Rechtbank Roermond. Op deze uitspraak is veel kritiek gekomen. Allereerst op de veronderstelling van het Centraal Tuchtcollege dat het van toepassing verklaren van het blokkeringsrecht zou kunnen
betekenen dat betrokkene ondanks rijongeschiktheid onverminderd een motorvoertuig zou
kunnen blijven besturen. 83 Op grond van artikel 131 lid 1 WVW 1994 is de betrokkene echter
verplicht mee te werken aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid. Het
tweede lid van artikel 132 WVW 1994 bepaalt vervolgens, dat het CBR bij gebrek aan de vereiste medewerking van betrokkene aan het keuringsonderzoek onverwijld tot
ongeldigverklaring van het rijbewijs beslist. In de praktijk wordt het blokkeren van een
rapportage in opdracht van het CBR gezien als een gebrek aan de vereiste medewerking aan
een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid als bedoeld in artikel 131 lid 1 WVW
1994 en wordt het rijbewijs op grond van artikel 132 lid 2 WVW daarop onverwijld ongeldig verklaard. Daarmee is de publiekrechtelijke veiligheid gewaarborgd.
Tweede punt van kritiek vormt de verwijzing van het Centraal Tuchtcollege naar ‘de
aard van de rechtsbetrekking’. 84 Zoals in het voorgaande hoofdstuk besproken is de WGBO volgens artikel 7:464 lid 1 BW ‘van overeenkomstige toepassing’ op geneeskundige
handelingen die worden verricht in het kader van een geneeskundig beroep of bedrijf
‘anders dan krachtens een behandelingsovereenkomst’. Dit ‘voor zover de aard van de
rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet’. De ‘aard van de rechtsbetrekking’ is alleen van belang als het gaat om het van toepassing zijn van andere rechten in de WGBO, niet van het blokkeringsrecht. Artikel 7:446 lid 2 BW is rechtstreeks van toepassing op medische beoordelingshandeling van artikel 7:446 lid 4 BW en de toepasselijkheid van het
blokkeringsrecht had door het Centraal Tuchtcollege dus niet mogen worden getoetst aan ‘de aard van de rechtsbetrekking’ van artikel 7:464 lid 1 BW.
Maar de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege bracht uiteindelijk toch niet de duidelijkheid waar het even op leek. Een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van
State 85 deed die onduidelijkheid snel weer opwaaien. Het ging hier om het hoger beroep van de hiervoor genoemde uitspraak van de rechtbank Roermond. De Afdeling oordeelt dat een
bestuurder in het kader van een rijbewijskeuring gebaseerd op artikel 131 lid 1 WVW 1994 wel een beroep op het blokkeringsrecht toekomt. Het overweegt daartoe allereerst dat de 81 82 83
Wilken, 2009, p. 133.
CTG 30 oktober 2008, TvGR 2009/13, r.o. 4.3.
Zie bijvoorbeeld de annotatie van W.K. Kastelein bij CTG 30 oktober 2008, TVGR 2009/13 en Doppegieter, 2009,
p. 477. 84
Zie bijvoorbeeld de annotatie van W.K. Kastelein bij CTG 30 oktober 2008, TVGR 2009/13, Doppegieter, 2009, p.
477, Wilken, 2009, p. 133 en De Jong, 2011, p. 408-409. 85
ABRvS 25 februari 2009, GJ 2009/56.
28
toepasselijkheid van het blokkeringsrecht niet kan worden getoetst aan ‘de aard van de
rechtsbetrekking’. Vervolgens oordeelt de afdeling dat indien een persoon met een beroep op het blokkeringsrecht het CBR zou verhinderen van de uitslag van het psychiatrisch
onderzoek kennis te nemen, het CBR gehouden is zijn rijbewijs ongeldig te verklaren. Met deze uitspraak komt de afdeling tegemoet aan de naar aanleiding van de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege van 30 oktober 2008 geuite kritiek, maar duidelijkheid brengt deze uitspraak niet. De uitspraken van het Centraal Tuchtcollege en de afdeling spreken
elkaar tegen. In haar annotatie bij de uitspraak van de Afdeling merkt Geerlings op dat het wachten is op een uitspraak van het Centraal Tuchtcollege, waaruit blijkt of deze hoogste
tuchtrechter zich kan vinden in de door de Afdeling uitgezette lijn. Tot op heden heeft het Centraal Tuchtcollege zich daar nog niet over (hoeven) uit(ge)laten. Dat maakt dat het
onduidelijk is of het blokkeringsrecht ook geldt bij rijbewijskeuringen op grond van de WVW 1994.
3.6. Overige situaties
Ook in andere situaties dan op de tot dusver langsgelopen terreinen, kan naar de letter
sprake zijn van een blokkeringsrecht. Zo heeft De Jong, na geconstateerd te hebben, dat alleen in artikel 74 lid 4 Wet SUWI en artikel 14 lid 6 Arbeidsomstandighedenwet
uitzonderingen op het blokkeringsrecht zijn te vinden, aangegeven, dat dat de vraag oproept hoe het dan zit met het blokkeringsrecht in bijvoorbeeld meer publiekrechtelijke kwesties. 86 Als voorbeeld noemt hij de situatie waarbij een verdachte wordt onderzocht in het Pieter Baan Centrum en de situatie waarbij iemand wordt onderzocht in het kader van de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) ten behoeve van een
gedwongen opneming. In beide situaties gaat het om handelingen (I) ter boordeling van de
gezondheidstoestand van een persoon, (II) in opdracht van een ander (Officier van Justitie, (rechter(-commissaris) respectievelijk de aanvrager van de rechterlijke machtiging)(III) in
verband met de vaststelling van verplichtingen (een veroordeling tot een vrijheidsstraf of
dwangverpleging respectievelijk een gedwongen opname) en gaat het niet om een lopende arbeidsverhouding, verzekering of opleiding. En zoals de Jong terecht aangeeft, dan geeft
artikel 7:464 lid 2 onder b BW toch echt een blokkeringsrecht. In de wetgeschiedenis is het blokkeringsrecht voor beide situaties nergens expliciet uitgezonderd. De wetgeschiedenis
bepaalt wel dat de betrokkene in ‘justitiesituaties’, zoals de situatie waarbij een verdachte wordt onderzocht in het Pieter Baan Centrum, geen aanspraak kan maken op andere
patiëntenrechten, zoals bijvoorbeeld het instemmingvereiste op grond van artikel 7:450 BW en de geheimhoudingsplicht op grond van artikel 7:457 BW. 87 Maar voor het blokkeringsrecht geldt dit dus niet.
Deze twee voorbeelden illustreren, dat de reikwijdte van het blokkeringsrecht overige situaties niet duidelijk is.
3.7. Tuchtrecht
86 87
De Jong, 2011, p. 408. Wilken, 2009, p. 135.
29
Aan het slot van deze paragraaf wil ik ook nog – kort – het tuchtrecht behandelen. Zoals aan
het begin van dit hoofdstuk bleek, had de psychiater uit de casus uit de inleiding gelijk wat betreft het niet toekomen van een blokkeringsrecht aan klager.
Iets anders is of het de psychiater eventueel tuchtrechtelijk verwijtbaar is, dat hij de
klager niet heeft geïnformeerd over het blokkeringsrecht, zoals de klager stelt. Een
interessante uitspraak om in dat verband nog aan te halen is er een van het Regionaal Tuchtcollege Amsterdam uit 2008. 88 Het College overwoog met betrekking tot het
blokkeringsrecht dat verweerster (gezondheidszorgpsycholoog) niet op de hoogte was van het feit dat klager geen blokkeringsrecht toekwam. En vervolgens:
“Ofschoon de wet- en regelgeving op het gebied van het blokkeringsrecht niet eenvoudig is en verweerster door de instelling waarvoor zij werkzaam is op dit punt niet juist is voorgelicht, is dit gebrek aan kennis tuchtrechtelijk te verwijten. Verweerster is immers werkzaam op een gebied waar deze kennis geboden is.” In deze zaak betrof het een door de werkgever aangevraagde expertiseonderzoek naar de
psychische belastbaarheid van klaagster. 89 Voor 1 mei 2010 was het in ieder geval duidelijk dat het blokkeringsrecht niet gold voor medische beoordelinghandelingen die werden
verricht in verband met de uitvoering van wettelijke voorschriften op – onder andere – het
terrein van de arbeidsomstandigheden. De gezondheidspsycholoog had dus kunnen weten dat verweerster geen blokkeringsrecht toekwam.
Op andere terreinen is de reikwijdte van het blokkeringsrecht dus niet duidelijk. Nu
het bijvoorbeeld onduidelijk is of het blokkeringsrecht ook geldt bij rijbewijskeuringen op
grond van de WVW 1994, kan een arts die een rijbewijskeuring verricht, naar mijn mening, niet worden verweten dat hij het blokkeringsrecht, niet (juist) heeft toegepast. Ook de
tuchtrechter lijkt zich hier in te kunnen vinden. Zo overwoog het Regionaal Tuchtcollege
Amsterdam 90 dat het een psychiater niet tuchtrechtelijke kon worden verweten dat hij klager niet in de gelegenheid had gesteld zijn blokkeringsrecht uit te oefenen. En vervolgens oordeelt het College:
“Nog immer bestaat onduidelijkheid over de toepasselijkheid en reikwijdte van artikel 7:464 lid 2 BW in het geval van rijbewijskeuringen. Zo lijkt bijvoorbeeld uit de geldende jurisprudentie te volgen dat de Raad van State enerzijds en het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg anderzijds in elk geval voor wat betreft het blokkeringsrecht tegenstrijdige rechtsopvattingen hebben. Verweerder is, of klager nu dit recht had of niet, op dit onderdeel dus tuchtrechtelijk niets te verwijten”. Op de terreinen waar geen duidelijkheid bestaat over de reikwijdte van het blokkeringsrecht
moet er mijn inziens, tot het moment dat die duidelijkheid er wel is, van uit worden gegaan, dat de arts tuchtrechtelijk niet verwijtbaar heeft gehandeld door het blokkeringsrecht niet (juist) te hebben toegepast. 88 89
RTG Amsterdam, 25 november 2008, GJ 2009/18.
Uit de casus wordt overigens niet helemaal duidelijk door wie de expertise is aangevraagd. Het lijkt er op dat
deze door een personeelsadviseur is aangevraagd en niet door de arbo- of bedrijfsarts. 90
RTG Amsterdam 21 april 2009, 08/137.
30
3.7. Conclusie
Aan het einde van dit hoofdstuk kan, na het langslopen van een aantal terreinen waarop
handelingen worden verricht (I) ter beoordeling van de gezondheidstoestand of medische behandeling van een persoon; (II) in opdracht van een ander; (III) in verband met de
vaststelling van aanspraken en verplichtingen, geconcludeerd worden, dat op de volgende van die terreinen nog onvoldoende duidelijkheid bestaat over de reikwijdte van het blokkeringsrecht: -
sociale zekerheid en arbeidsomstandigheden, voor zover het betreft een expertise op verzoek van de rechter;
-
personen – en familierecht;
rijbewijskeuringen;
overige situaties/justitiesituaties;
Daarnaast bestaat in de literatuur op het terrein van letselschadezaken onduidelijkheid over de reikwijdte van het blokkeringsrecht ten aanzien van de adviezen over de
gezondheidstoestand van de gelaedeerde/het slachtoffer van de medisch adviseur van de verzekeraar (of een door hem ingeschakelde specialist) van de leadens/de
schadetoebrengende partij. Daarnaast is het - voor mij – niet duidelijk of de onderzochte
een blokkeringsrecht toekomt indien het onderzoek heeft plaatsgevonden op verzoek van een verzekeringsarts van het UWV, danwel een arbo- of bedrijfsarts.
31
4. Voorstel wet cliëntenrechten zorg In dit hoofdstuk beantwoord ik mijn derde, en laatste, onderzoeksvraag: In hoeverre biedt het wetsvoorstel cliëntenrechten zorg een oplossing voor de geconstateerde juridische
knelpunten m.b.t. de reikwijdte van het blokkeringsrecht? Daarvoor bespreek ik eerst het
wetsvoorstel en vervolgens ga ik na in hoeverre het wetsvoorstel een oplossing biedt voor de geconstateerde juridische knelpunten.
4.1. Wetsvoorstel cliëntenrechten zorg
In juli 2009 heeft de ministerraad ingestemd met het voorstel voor de Wet cliëntenrechten zorg en begin juni 2010 is het ter behandeling bij de Tweede Kamer ingediend. Op 5 juni 2012 is het wetsvoorstel controversieel verklaard, waarmee de behandeling is uitgesteld totdat er een nieuw kabinet is. 91
Het wetsvoorstel is een voorlopig sluitstuk in de herziening van het zorgstelsel, zoals
dat in 2006 gestalte kreeg. De overheid wil zorg dragen voor veilige, tijdig beschikbare,
toegankelijke en betaalbare zorg voor alle cliënten. De financiering daarvoor is geregeld in de nieuwe Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. De Wet Marktwerking gezondheidszorg zorgt voor het tot stand komen van een goede
marktwerking en de Wet toelating zorginstellingen regelt de toegang van de zorgaanbieders tot de verzekerde markt. Na de twee stappen van het gewijzigde verzekeringsstelsel en een
meer decentrale georganiseerd zorgaanbod, is de derde stap de versterking van de positie van de cliënt, die in het stelsel centraal moet staan. 92 Volgens de toelichting op het
wetsvoorstel beoogt de Wet cliëntenrechten zorg, naast het versterken van de positie van de cliënt, verder, hem te voorzien van effectieve middelen voor handhaving van zijn rechten en de verantwoordelijkheden van zorgaanbieders duidelijker te beleggen. Volgens de
toelichting op het wetsvoorstel wordt met de Wet cliëntenrechten zorg (hierna: Wcz), waarin
regels uit bestaande wetten, waaronder de WGBO, zijn opgenomen, bovendien, zowel bijgedragen aan de toegankelijkheid en inzichtelijkheid van de regelgeving voor
betrokkenen, als aan een betere handhaving door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). 93
De Wcz verandert de reikwijdte van de rechten van de patiënt. Waar de rechten van de
patiënt van de WGBO primair gelden in situaties waarin sprake is van een
behandelingsovereenkomst tussen een patiënt en een hulpverlener, is het bestaan van een behandelingsovereenkomst niet langer een voorwaarde voor de patiënt om de rechten van de Wcz te kunnen inroepen. 94 Die vloeien rechtstreeks voort uit de Wcz. De
rechtsverhouding tussen patiënt en hulpverlener doet er voor de gelding van de rechten van
de patiënt van de Wcz niet meer toe. Daarom komt de WGBO-schakelbepaling (art. 7:464 lid
1 BW) in de Wcz te vervallen. Gevers geeft aan, dat het mooi is dat de schakelbepaling niet meer nodig is, maar wat wel blijft het veel lastiger probleem is in hoeverre die
cliëntenrechten nog op a-typische situaties van toepassing zijn en hoe ze dan moeten
91 92 93 94
Zie: www.tweedekamer.nl > kamerstukken > dossiers > controversieel verklaarde onderwerpen. Gevers, 2010, p. 589.
Kamerstukken II, 2009/10, 32 402, nr. 3, p. 3.
Hendriks, 2010, p. 607.
32
worden toegepast. 95 Hij wijst er op, dat hoewel in artikel 1 lid 1 2-7 Wcz voor een aantal
deelgebieden wordt aangegeven of, respectievelijk met welke uitzonderingen, de Wcz van toepassing is, er aan de andere kant nog heel wat vragen over de implicaties van de Wcz
voor niet in artikel 1 lid 1 2-7 Wcz genoemde situaties blijven. Ook in dergelijks situaties
wordt veelal nog steeds ‘zorg’ verleend in de (ruime) zin van artikel 1 lid 1 Wcz.
Het wetsvoorstel cliëntenrechten zorg zou een oplossing kunnen bieden voor de in het vorige hoofdstuk geconstateerde juridische knelpunten m.b.t. de reikwijdte van het
blokkeringsrecht op een aantal terreinen. De Jong heeft er op gewezen dat de wetgever met het wetsvoorstel een kans heeft om voor eens en altijd duidelijkheid te scheppen . 96 Ook
Wilken heeft dat gedaan: “ Het nieuwe wetsvoorstel cliëntenrechten zorg is een uitgelezen mogelijkheid voor de wetgever om nu eindelijk een einde te maken aan alle
onduidelijkheden rondom het blokkeringsrecht”. 97 Zoals hierna zal blijken biedt het
wetsvoorstel, helaas, geen oplossing voor de geconstateerde juridische knelpunten m.b.t. de reikwijdte van het blokkeringsrecht.
4.2. Art. 22 lid 2 Wet cliëntenrechten zorg
In de Wcz zijn regels uit de WGBO opgenomen. Aanvankelijk zijn deze regels uit de WGBO
geschrapt. Bij nota van wijziging 98 heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers, echter besloten de WGBO en de bijbehorende jurisprudentie in hun volle omvang te laten bestaan.
“In artikel 7:446 BW zal worden toegevoegd dat de bepalingen van de WGBO en de Wcz naast elkaar van toepassing zijn, behoudens voor zover deze bepalingen niet goed verenigbaar zijn of de strekking daarvan in verband met de aard van de rechtsbetrekking zich tegen
toepassing verzet.”
99
De WGBO-bepalingen en de Wcz-bepalingen blijven dus naast elkaar bestaan. De minister
geeft aan, dat in het geval zich een situatie voordoet waarin zou worden vastgesteld dat
wordt geoordeeld dat een Wcz-bepaling en een WGBO-beplaing niet met elkaar verenigbaar
zijn of, dat de toepassing van beide zich niet verdraagt met de aard van de rechtsbetrekking
tussen partijen, partijen, dan wel in het uiterste geval de geschilleninstantie dan wel de rechter, hebben vast te stellen welke bepaling de meest gunstige regeling voor
patiënten/cliënten is.
Het huidige artikel 464 lid 2 onder b WGBO is in het wetsvoorstel 100 overgenomen in artikel 22 lid 2, inclusief de in artikel 7:464 lid 2 onder b WGBO genoemde uitzonderingen voor medische beoordelingshandelingen in verband met een tot stand gekomen
arbeidsverhouding of burgerrechtelijke verzekering, dan wel een opleiding waartoe de
95 96 97
Gevers, 2010, p. 594.
De Jong, 2011, p. 411. Wilken, 2009, p. 136.
Kamerstukken II, 2010/11, 32 402, nr. 7. 99 Kamerstukken II, 2010/11, 32 402, nr. 6.,p. 3. 100 Kamerstukken II, 2009/10, 32 402, nr. 2. 98
33
betrokkene reeds is toegelaten. Het artikel zou aanvankelijk dus artikel 7:464 lid 2 onder b BW vervangen, maar nu blijft artikel 7:464 lid 2 onder b bestaan naast artikel 22 lid 2 Wcz, dat als volgt luidt:
‘Met betrekking tot de zorg, bedoeld in artikel 1, zevende lid, wordt de cliënt in de gelegenheid gesteld mee te delen of hij de uitslag en de daaruit getrokken conclusie wenst te vernemen. Indien de wens is geuit en de zorg niet wordt verleend in verband met een tot stand gekomen arbeidsverhouding of burgerrechtelijke verzekering dan wel een opleiding waartoe de betrokkene reeds is toegelaten, wordt de cliënt tevens in de gelegenheid gesteld mee te delen of hij van de uitslag en de conclusie als eerste kennis wenst te nemen teneinde te kunnen beslissen of daarvan mededeling aan anderen wordt gedaan.’ Waar artikel 464 lid 2 onder b WGBO spreekt van ‘de persoon op wie het onderzoek
betrekking heeft’, spreekt artikel 22 lid 2 van ‘de cliënt aan wie de zorg wordt verleend’.
Zoals Wilken aangeeft maakt dit de regeling er niet duidelijker op, nu het blokkeringsrecht immers juist is bedoeld voor die situaties waarin er geen ‘zorg’ in de zin van de letterlijke betekenis van het woord wordt verleend. Het gaat om beoordeling en niet om behandeling. 101
In artikel 22 lid 2 wordt verwezen naar artikel 1 lid 7. Dit artikel luidt:
‘Op zorg voor zover deze betreft handelingen ter beoordeling van de gezondheidstoestand of medische begeleiding van een cliënt, verricht in opdracht van een ander dan die cliënt in verband met de vaststelling van aanspraken of verplichtingen, de toelating tot een verzekering of voorziening, of de beoordeling van de geschiktheid voor een opleiding, een arbeidsverhouding of de uitvoering van bepaalde werkzaamheden, is deze wet van toepassing met uitzondering van artikel 13 en de hoofdstukken 4, 5 en 6.’ Dit artikellid zou aanvankelijk artikel 7:446 lid 4 BW vervangen, nu blijft artikel 7:446 lid 4
bestaan naast artikel 1 lid 7 Wcz. Ondanks de andere redactie van artikel 1 lid 7 Wcz, blijven
de cumulatieve vereisten voor de vraag of het blokkeringsrecht van toepassing is hetzelfde, namelijk: het betreft handelingen ter beoordeling van de gezondheidstoestand of medische
begeleiding van een persoon, de handeling vindt plaats in opdracht van een ander en de
handeling vindt plaats in verband met de vaststelling van aanspraken en verplichtingen, de
toelating tot een verzekering of voorziening, of de beoordeling van de geschiktheid voor een opleiding, een arbeidsverhouding of de uitvoering van bepaalde werkzaamheden.
In wezen verandert er betreffende het blokkeringsrecht niets ten opzichte van de huidige situatie. De cumulatieve vereisten voor de vraag of het blokkeringsrecht eventueel van toepassing is blijven hetzelfde en ook de in art. 7:464 lid 2 onder b BW genoemde
uitzonderingen (medische beoordelingshandelingen in verband met een tot stand gekomen arbeidsverhouding of burgerrechtelijke verzekering, dan wel een opleiding waartoe de betrokkene reeds is toegelaten) zijn in artikel 22 lid 2 overgenomen.
101
Wilken, 2009, p. 136.
34
De wetgever lijkt zich ook niet bewust te zijn van de onduidelijkheden die bestaan rondom
het blokkeringsrecht. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wordt hier met geen woord over gerept en wordt kortweg aangegeven, dat artikel 22 lid 2 is ontleend aan artikel
7:464 BW en dat het een specifieke bepaling bevat voor die gevallen waarin zorg wordt
verleend als bedoeld in artikel 1lid 7. 102
Doordat er in wezen niets veranderd ten opzichte van de huidige situatie, wordt er met
het wetsvoorstel geen einde gemaakt aan alle onduidelijkheden rondom het
blokkeringsrecht. In dit kader heeft Hendriks aangegeven, dat artikel 22 lid 2 Wcz geen
verbetering beidt ten opzichte van de huidige situatie en dat het in stand laten van de thans bestaande onduidelijkheid rondom het blokkeringsrecht niet bijdraagt aan betere toegankelijkheid en inzichtelijkheid, een van de doelstellingen van de Wcz. 103
Niet alleen in de literatuur is kritisch gereageerd op het wetsvoorstel en het daarin in artikel 22 lid 2 overgenomen artikel 7:464 lid 2 onder b BW. Dat is ook gebeurd vanuit de Tweede
Kamer en door de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG).
De VVD-fractieleden van de Tweede Kamer hebben naar aanleiding van het
wetsvoorstel opgemerkt dat zij signalen uit het veld ontvangen dat er over de uitleg en toepassing van het blokkeringsrecht grote verwarring bestaat in de rechtspraak en
literatuur. 104 Zij hebben de minister gevraagd of het wetsvoorstel deze problematiek oplost.
De Jong gaf aan dat het antwoord van de regering eigenlijk alleen maar ontkennend zou kunnen zijn, maar ongetwijfeld anders zou luiden. 105
Daar heeft hij gelijk in gekregen. Hoewel de minister constateert dat er in de literatuur
en rechtspraak wel eens vanuit gegaan wordt dat er meer uitzonderingen op het
blokkeringsrecht van toepassing zijn dan dat er wettelijke gronden zijn waarop deze
uitzonderingen kunnen worden gebaseerd, is de reikwijdte van het blokkeringsrecht in artikel 22 lid 2 van het wetsvoorstel volgens haar evenwel duidelijk en zou bij juiste aanwending niet tot verwarring hoeven te leiden. 106
“ Met het opnemen van het blokkeringsrecht in artikel 22, tweede lid, is aangesloten bij de reikwijdte van het blokkeringsrecht uit artikel 7:464, tweede lid, BW. Deze bepaling is bij de totstandkoming in het BW destijds zorgvuldig afgewogen. Alleen indien de zorg wordt verleend in verband met een tot stand gekomen arbeidsverhouding of burgerrechtelijke verzekering dan wel een opleiding waartoe de betrokkene reeds is toegelaten kan het blokkeringsrecht door de cliënt niet worden ingeroepen.” De minister concludeert dan ook, dat het wetsvoorstel op het punt van het blokkeringsrecht
niet hoeft te worden aangepast.
102 103 104 105 106
Kamerstukken II, 2009/10, 32 402, nr. 3, p. 124. Hendriks, 2010, p. 614 en 615.
Kamerstukken II, 2010/11, 34 402, nr. 5, p.18.
De Jong, 2011, p. 411.
Kamerstukken II, 2010/11, 32 402, nr. 6, p. 50-51.
35
Het argument dat artikel 7:464 lid 2 BW bij de totstandkoming in het BW destijds zorgvuldig is afgewogen heeft de leden van de PvdA fractie van de Tweede Kamer in ieder geval niet
kunnen overtuigen. Zij gaan ervan uit dat de rechters bij het uitspreken van een afwijkend
oordeel ook zorgvuldig te werk zijn gegaan. Zij hebben de regering gevraagd een volledig overzicht te geven van die gevallen waarin cliënten zich op grond van de bestaande
literatuur en jurisprudentie wel op het blokkeringsrecht kunnen beroepen en onder de Wet cliëntenrechten zorg niet. 107
De leden van de PvdA fractie gaan er hierbij, mijns inziens, overigens wel onterecht
vanuit dat de reikwijdte van het blokkeringsrecht door de Wcz beperkt zou worden. Door aan te knopen bij de bepaling van artikel 7:464 lid 2 BW, en niet bij de uitzonderingen die in de jurisprudentie en in de literatuur genoemd worden, zou de regering ervoor kiezen om
cliënten in minder gevallen toe te staan dat zij zich op het blokkeringsrecht beroepen. Maar
nu er in wezen niets verandert betreffende het blokkeringsrecht ten opzichte van de huidige situatie, verandert er – mijn inziens - ook niets aan de toepasselijkheid van in de
jurisprudentie en literatuur ontwikkelde en genoemde uitzonderingen.
Het – te verwachten - antwoord van de minister was dan ook, dat zo’n overzicht niet te
geven is, nu de reikwijdte van het blokkeringsrecht vervat in artikel 22 lid 2 van het
wetsvoorstel volstrekt gelijk is aan die van artikel 7:464 lid 2 BW en zich om die reden door de invoering van de Wcz geen verschil in toepassing van het blokkeringsrecht zal
voordoen. 108
Het was verstandig geweest als zij, ondanks dat de reikwijdte van het blokkeringsrecht
vervat in artikel 22 lid 2 van het wetsvoorstel niet verschilt van die van artikel 7:464 lid 2 BW, een overzicht had gegeven van die gevallen waarin cliënten zich op grond van de bestaande
literatuur en jurisprudentie op het blokkeringsrecht kunnen beroepen. Daarbij had zij
kunnen aangeven dat cliënten in deze situaties ook onder de Wcz een beroep kunnen doen
op het blokkeringsrecht. Maar mogelijk durfde de minister haar handen niet te branden aan zo’n overzicht?
De Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (hierna: KNMG)
is van meet af aan zeer kritisch geweest over het wetsvoorstel. 109 In een reactie op het
wetsvoorstel gaf de KNMG aan, dat volgens haar niet zou kunnen worden aangenomen dat de Wet cliëntenrechten zorg zou leiden tot versterking van de rechtspositie van de patiënt, de door de regering beoogde doelstelling van de Wcz, onder meer omdat de Wcz een
hybride regeling is, die individuele en collectieve patiëntenrechten omvat alsmede regels van privaat, bestuurs- en strafrecht en de relatie tussen de Wcz en andere wetten niet is
geregeld. 110 De KNMG pleitte voor behoud van de WGBO en andere bestaande wetten, die daar waar nodig op onderdelen zouden kunnen worden aangepast. In haar reactie op het
gewijzigde wetsvoorstel, geeft de KNMG dan ook aan, dat zij positief staat tegenover het kabinetsvoorstel de WGBO in stand te houden, hoewel zij vindt, dat het kabinet wel erg
107 108 109
Kamerstukken II, 2010/11, 34 402, nr. 8, p.14. Kamerstukken II, 2010/11, 34 402, nr. 9, p. 43-44.
Zie de brief aan de minister van VWS d.d. 27 april 2009 en de reactie KNMG op de consultatieversie van de wet
cliëntenrechten zorg d.d. 21 april 2009: www.knmg.nl > Dossiers, > Wet cliëntenrechten zorg. 110
Reactie KNMG op voorstel wet cliëntenrechten zorg d.d. 22 februari 2011, p. 1-3, zie: www.knmg.nl > Dossiers,
> Wet cliëntenrechten zorg.
36
makkelijk heen stapt over de afstemmingsproblemen die nu ontstaan tussen de Wcz en de WGBO. 111
Met betrekking tot het blokkeringsrecht heeft de KNMG in een reactie op het
wetsvoorstel er op gewezen dat over de uitleg en toepassing van het blokkeringsrecht grote verwarring bestaat in de rechtspraak en literatuur. Zij dringt er in deze reactie op aan het blokkeringsrecht te verduidelijken.
“ In de ogen van de KNMG zal een wettelijke regeling duidelijker moeten omschrijven in welke gevallen een blokkeringsrecht wel en niet van toepassing is.” 112 In de reactie op het gewijzigde wetsvoorstel herhaalt zij deze kritiek betreffende het blokkeringsrecht en geeft zij daarnaast aan dat zij het betreurt dat de bestaande
onduidelijkheid over het blokkeringsrecht in stand blijft en dat de Wcz-operatie niet te baat
wordt genomen hier verandering in aan te brengen.
113
4.3. Conclusie
Aan het einde van dit hoofdstuk kan geconcludeerd worden dat het wetsvoorstel
cliëntenrechten zorg geen oplossing biedt voor de, in het vorige hoofdstuk, geconstateerde
juridische knelpunten m.b.t. de reikwijdte van het blokkeringsrecht op een aantal terreinen.
111
Reactie KNMG op gewijzigd voorstel van wet cliëntenrechten zorg d.d. 30 augustus 2011, p. 1, zie: www.knmg.nl
> Dossiers, > Wet cliëntenrechten zorg. 112
Reactie KNMG op voorstel wet cliëntenrechten zorg d.d. 22 februari 2011, p. 10, zie: www.knmg.nl > Dossiers, >
Wet cliëntenrechten zorg. 113
Reactie KNMG op gewijzigd voorstel van wet cliëntenrechten zorg d.d. 30 augustus 2011, p. 6, zie: www.knmg.nl
> Dossiers, > Wet cliëntenrechten zorg.
37
5. Conclusie en aanbevelingen Na achtereenvolgens mijn eerste, tweede en derde onderzoeksvraag te hebben beantwoord, beantwoord ik in deze conclusie mijn onderzoeksvraag, zoals verwoord in de inleiding:
In hoeverre is de reikwijdte van het in artikel 7:464 lid 2 onder b BW neergelegde blokkeringsrecht duidelijk, in de zin dat het voor de persoon die medisch wordt beoordeeld in opdracht van een derde - vooraf -duidelijk is of hij wel of geen recht heeft om als eerste kennis te nemen van de uitslag en gevolgtrekking van het onderzoek om te kunnen beslissen of de opdrachtgever hiervan op de hoogte wordt gesteld en voor degene die de medische beoordeling doet of degene die hij medische beoordeelt het blokkeringsrecht toekomt? Het blokkeringsrecht is vastgelegd in artikel 7:464 lid 2 onder b BW en luidt:
Indien het betreft handelingen zoals omschreven in artikel 446 lid 4, dan: “wordt de persoon op wie het onderzoek betrekking heeft in de gelegenheid gesteld mee te delen of hij de uitslag en de gevolgtrekking van het onderzoek wenst te vernemen. Indien die wens is geuit en de handelingen niet worden verricht in verband met een tot stand gekomen arbeidsverhouding of burgerrechtelijke verzekering dan wel een opleiding waartoe de betrokkene reeds is toegelaten, wordt bedoelde persoon tevens in de gelegenheid gesteld mee te delen of hij van de uitslag en de gevolgtrekking als eerste kennis wenst te nemen teneinde te kunnen beslissen of daarvan mededeling aan anderen wordt gedaan.” De tekst van artikel 7:464 lid 2 onder b BW lijkt te suggereren dat het blokkeringsrecht in alle gevallen waarin sprake is van medische beoordelingshandelingen van toepassing is, tenzij de beoordeling wordt verricht in het kader van: -
Een tot stand gekomen arbeidsverhouding;
-
Een tot stand gekomen burgerrechtelijke verzekering (zoals een particuliere
-
Een opleiding waartoe de betrokkene reeds is toegelaten.
arbeidsongeschiktheidsverzekering);of
Zoals in hoofdstuk 1 bleek, volgt uit de memorie van toelichting bij de wetswijziging van 22
december 2005 echter wat anders. Daaruit blijkt dat de wetgever met de wetswijziging heeft beoogd het blokkeringsrecht definitief te beperken tot medische beoordelingshandelingen die worden verricht in verband met nog niet tot stand gekomen arbeidsverhoudingen en
burgerrechtelijke verzekeringen en tot medische beoordelingshandelingen voor opleidingen waarmee nog een aanvang moet worden gemaakt. In alle andere gevallen zou
blokkeringsrecht dus niet van toepassing zijn.
Dit leidt tot onduidelijkheid: is het blokkeringsrecht van toepassing op alle medische
beoordelingshandelingen (in de zin van artikel 7:446 lid 4 BW), tenzij de keuring plaatsvindt in verband met een tot stand gekomen arbeidsverhouding, een tot stand gekomen
burgerrechtelijke verzekering of een opleiding waartoe de betrokkene reeds is toegelaten of
38
is het blokkeringsrecht juist niet van toepassing op medische beoordelingshandelingen, tenzij de keuring plaatsvindt in verband met een nog niet tot stand gekomen
burgerrechtelijke verzekering, een nog niet tot stand komen burgerrechtelijke verzekering of een opleiding waarmee nog een aanvang moet worden gemaakt?
In hoofdstuk 2 bleek, dat toepassing van artikel 464 lid 2 onder b in de praktijk tot
problemen leidt. Op de volgende van die terreinen, waarop handelingen worden verricht (I)
ter beoordeling van de gezondheidstoestand of medische behandeling van een persoon; (II)
in opdracht van een ander; (III) in verband met de vaststelling van aanspraken en
verplichtingen, bestaat namelijk nog onvoldoende duidelijkheid over de reikwijdte van het blokkeringsrecht: -
sociale zekerheid en arbeidsomstandigheden, voor zover het betreft een expertise op verzoek van de rechter;
-
personen – en familierecht;
rijbewijskeuringen;
overige situaties/justitiesituaties;
Daarnaast bestaat in de literatuur op het terrein van letselschadezaken onduidelijkheid over de reikwijdte van het blokkeringsrecht ten aanzien van de adviezen over de
gezondheidstoestand van de gelaedeerde/het slachtoffer van de medisch adviseur van de verzekeraar (of een door hem ingeschakelde specialist) van de leadens/de schadetoebrengende partij.
Bovendien is het - voor mij – niet duidelijk of de onderzochte een blokkeringsrecht
toekomt indien het onderzoek heeft plaatsgevonden op verzoek van een verzekeringsarts van het UWV, danwel een arbo- of bedrijfsarts.
Op deze terreinen, en in deze situaties, is het voor de persoon die medisch wordt
beoordeeld in opdracht van een derde - vooraf – niet duidelijk of hem wel of geen
blokkeringsrecht toekomt. Dit geldt ook voor degene die de medische beoordeling doet. Ook
voor hem is het vooraf niet duidelijk of degene die hij medisch moet beoordelen wel of geen blokkeringsrecht toekomt. Hij kan deze dan ook niet tijdig en juist informeren over het blokkeringsrecht.
Het wetsvoorstel cliëntenrechten zorg zou hiervoor een oplossing kunnen bieden. Maar,
zoals in hoofdstuk 3 bleek, is het huidige artikel 7:464 lid 2 onder b BW daarin overgenomen in artikel 22 lid 2. Bij nota van wijziging heeft de minister bovendien besloten de WGBO te
laten bestaan, waardoor artikel 7:464 lid 2 onder b BW en artikel 22 lid 2 Wcz naast elkaar dienen te worden toegepast.
Het wetsvoorstel biedt daardoor geen oplossing voor de onduidelijkheid over de reikwijdte
van het blokkeringsrecht.
Daarom zal ik aan het slot van deze conclusie, en scriptie, een aantal mogelijke oplossingen
bespreken. De KNMG heeft niet alleen kritiek geleverd op het wetsvoorstel cliëntenrechten
zorg en het daarin in artikel 22 lid 2 vervatte blokkeringsrecht, op welke kritiek in hoofdstuk
39
3 is ingegaan, zij is ook met een alternatief voorstel gekomen. 114 Ook de Jong heeft een
oplossing aangedragen. 115 Hieronder sta ik stil bij deze twee voorstellen/oplossingen, te
beginnen met het alternatieve voorstel van de KNMG, om te zien in hoeverre deze voorstellen wel een oplossing bieden.
Het voorstel van de KNMG houdt in, dat de Wcz bepaalt dat uitgangspunt is, dat een cliënt in
geval van een beoordeling van zijn gezondheidstoestand in opdracht van een derde een
blokkeringsrecht heeft. Het blokkeringsrecht is dan uitsluitend niet van toepassing als bij
wet in een uitzondering is voorzien, dan wel indien is voldaan aan de strenge eisen van het conflict van plichten.
De KNMG stelt voor artikel 22a (of 23) 116 als volgt te laten luiden:
“1. Met betrekking tot de zorg, bedoeld in artikel 1, zevende lid, wordt de cliënt in de gelegenheid gesteld mee te delen of hij de uitslag en de daaruit getrokken conclusie wenst te vernemen. Indien deze wens is geuit wordt de cliënt tevens in de gelegenheid gesteld mee te delen of hij van de uitslag en de conclusie als eerste kennis wenst te nemen teneinde te kunnen beslissen of daarvan mededeling aan anderen wordt gedaan. 2. Het blokkeringsrecht, als bedoeld in de tweede zinsnede van het eerste lid, geldt niet indien de zorg wordt verleend in verband met een tot stand gekomen arbeidsverhouding of burgerrechtelijke verzekering dan wel een opleiding waartoe de betrokkene reeds is toegelaten, of indien de toepassing van dit recht in een specifieke wettelijke regeling is uitgesloten. 3. De zorgaanbieder informeert de cliënt omtrent de toepasselijkheid van het blokkeringsrecht als bedoeld in de tweede zinsnede van het eerste lid.” Indien dit alternatieve voorstel van de KNMG zou worden ingevoerd, zou dat betekenen, dat
voor elke situatie waarin volgens de wetgever het blokkeringsrecht zou moeten worden
beperkt, het blokkeringsrecht door de wetgever in een specifieke wettelijke regeling zou moeten worden uitgesloten.
Invoering van het alternatieve voorstel van de KNMG, zou de wetgever ‘dwingen’
duidelijkheid te verschaffen over de reikwijdte van het blokkeringsrecht op die terreinen
waarop dat nog niet het geval is. Voor elke situatie waarin volgens de wetgever de
betrokkene geen blokkeringsrecht toekomt, moet de wetgever een wettelijke regeling in het leven roepen. Nadeel van deze redactie van artikel 22a of 23 is echter, dat totdat zo’n wettelijke regeling door de wetgever in het leven is geroepen, onduidelijkheid over de reikwijdte van het blokkeringsrecht blijft bestaan: geldt het blokkeringsrecht voor de
verleende zorg of heeft de wetgever verzuimd het blokkeringsrecht voor de verleende zorg in een wettelijke regeling uit te sluiten (of is het daaraan nog niet toegekomen)?
114
Reactie KNMG op voorstel wet cliëntenrechten zorg d.d. 22 februari 2011, bijlage I, p. 16, zie: www.knmg.nl >
Dossiers, > Wet cliëntenrechten zorg. 115 116
De Jong, 2011, p. 411-412.
De KNMG stelt voor de regeling van het blokkeringsrecht uit artikel 22, dat het recht op inzage en afschrift
regelt, te schappen en over te hevelen naar een nieuw artikel, artikel 22a of 23.
40
Zoals aangegeven, heeft ook de Jong een oplossing aangedragen.
Hij stelt voor in de wet te zetten dat het blokkeringsrecht alleen maar van toepassing
is in situaties dat er een keuring plaatsvindt in een nieuwe situatie, dus bij een nieuwe
verzekering, opleiding of arbeidsverhouding. Hij geeft aan, dat in andere situaties men
vrijwel altijd de keuze heeft om niet aan een keuring mee te werken en dat aan dat feit een conclusie kan worden verbonden (bijvoorbeeld geen uitkering, geen rijbewijs, geen
schadevergoeding). Werkt een keurling wel mee en is er geen sprake van een nieuwe
situatie, dan moet het blokkeringsrecht volgens hem niet gelden. “Dat voorkomt dat veel werk tevergeefs wordt verricht, zoals bijvoorbeeld nu het geval is als een keurling na
kennisneming van het rapport dat alsnog blokkeert. Dat is zonde van de tijd van velen.” 117
Nadeel van deze oplossing is, dat, omdat het niet op alle terreinen die in het vorige
hoofdstuk zijn langsgelopen altijd even duidelijk is of het een nieuwe situatie betreft, op die terreinen onduidelijk blijft of het blokkeringsrecht geldt. Dat doet zich met name voor op het terrein van het familie- en personenrecht. Is er bij een beoordeling van de
gezondheidstoestand van ouders of kinderen, in opdracht van de Raad voor de
Kinderbescherming, Bureau Jeugdzorg of de (kinder)rechter), in verband met voogdij, een
omgangsregeling, of een kinderbeschermingsmaatregel, sprake van een nieuwe situatie? Die vraag kan, mijn inziens, niet zomaar met ja of nee beantwoord worden.
Wilken heeft aangegeven dat voor beoordelingshandelingen in het kader het van familie- en
personenrecht wellicht zou kunnen worden volstaan met de toepassing van het leerstuk van het conflict van plichten 118, daarbij aansluitende bij het alternatieve voorstel van de KNMG.
Dit zou dan betekenen dat de beoordelend arts een beroep op het blokkeringsrecht terzijde zou mogen schuiven – en feitelijk dus zijn geheimhouding mag doorbreken – als:
-
De arts alles in het werk heeft gesteld om toestemming voor het uitbrengen van de
rapportage te verkrijgen. -
Blokkering van zijn rapportage voor een ander ernstige schade oplevert;
De arts in gewetensnood komt te verkeren bij blokkering van de rapportage;
Er geen andere weg is om het probleem op te lossen dan het uitbrengen van de rapportage;
-
Het vrijwel zeker is dat met het uitbrengen van de rapportage schade aan de ander kan
-
De arts de (noodzakelijke) privacyschending in zijn rapportage tot een minimum beperkt.
worden voorkomen of beperkt;
Deze oplossing voor beoordelingshandelingen in het kader van het familie- en
personenrecht impliceert dus echter wel, dat er geen wettelijke regeling in het leven wordt geroepen die het blokkeringsrecht uitsluit, omdat het blokkeringsrecht in beginsel geldt. Hierdoor blijft onduidelijkheid bestaan. Wellicht is het beter, en voor alle betrokkene (beoordeelde en arts) duidelijker, als in de wet wordt aangeven, dat in geval van
beoordelingshandelingen in het kader van familie- en personenrecht degene die beoordeeld
wordt een blokkeringsrecht toekomt, tenzij blokkering van de rapportage niet in het belang van het kind is.
117 118
De Jong, 2011, p. 411-412. Wilken, 2011, p. 140.
41
Zowel het alternatieve voorstel van de KNMG als de door de Jong aangedragen oplossing,
hebben nadelen. Maar beide zijn zonder meer een verbetering ten opzichte van de huidige situatie, omdat zij in ieder geval meer duidelijkheid verschaffen dan de huidige regeling,
door als uitgangspunt te nemen, dat een cliënt in geval van een beoordeling van zijn
gezondheidstoestand in opdracht van een derde een blokkeringsrecht heeft (KNMG), danwel door in de wet te zetten dat het blokkeringsrecht alleen maar van toepassing is in situaties dat er een keuring plaatsvindt in een nieuwe situatie (de Jong).
Mijn voorstel zou zijn, om deze twee oplossingen te combineren, door enerzijds aan te
sluiten bij het alternatieve voorstel van de KNMG, maar anderzijds het eerste en tweede lid samen te voegen en de redactie van deze leden zodanig te wijzigen, dat het nieuwe lid
aangeeft op welke terreinen en in welke situaties het blokkeringsrecht geldt. Het nieuwe lid 1 zou dan als volgt komen luiden:
“Met betrekking tot de zorg, bedoeld in artikel 1, zevende lid, wordt de cliënt in de gelegenheid gesteld mee te delen of hij de uitslag en de daaruit getrokken conclusie wenst te vernemen. Indien deze wens is geuit, en de zorg wordt veleend in verband met een nog niet tot stand gekomen arbeidsverhouding of burgerrechtelijke verzekering dan wel een opleiding waarmee de betrokkene nog geen aanvang heeft gemaakt, of indien de toepassing van dit recht in een specifieke wettelijke regeling is toegekend, wordt de cliënt tevens in de gelegenheid gesteld mee te delen of hij van de uitslag en de conclusie als eerste kennis wenst te nemen teneinde te kunnen beslissen of daarvan mededeling aan anderen wordt gedaan.” Dit voorstel, is naar mijn mening, te verkiezen boven het zowel door de KNMG aangedragen
alternatieve voorstel, als de door de Jong aangedragen oplossing, omdat het tegemoet komt
aan de nadelen van beide. In tegenstelling tot het door de KNMG aangedragen alternatieve voorstel, biedt deze redactie van het artikel wel vanaf de inwerkingtreding van het artikel
duidelijkheid over de reikwijdte van het blokkeringsrecht: het blokkeringsrecht geldt voor de zorg verleend in verband met een nog niet tot stand gekomen arbeidsverhouding of
burgerrechtelijke verzekering dan wel een opleiding waarmee de betrokkene nog geen
aanvang heeft gemaakt. Daarnaast geldt het blokkeringsrecht op de terreinen en de situaties waarvoor het in een specifieke wettelijke regeling is toegekend. Voordeel van de door de
Jong aangedragen oplossing ten opzichte van het voorstel van de KNMG is, dat het aangeeft
wanneer het blokkeringsrecht van toepassing is, namelijk in nieuwe situaties. Nadeel van
deze oplossing is, dat het echter niet altijd duidelijk is of het om een nieuwe situatie gaat. Door in het artikel niet op te nemen dat het blokkeringsrecht van toepassing is op nieuwe situaties, komt mijn voorstel ook tegemoet aan dit nadeel.
Belangrijker echter nog, dan het antwoord op de vraag welk voorstel, die van de KNMG, de
Jong of het door mij aangedragen, te verkiezen is, is dat de wetgever – in ieder geval – voor een van de voorstellen/oplossingen kiest, zodat er duidelijkheid over de reikwijdte van het blokkeringsrecht op alle terreinen komt. De wet cliëntenrechten zorg is daarvoor een
uitgelezen – en zeer welkome- mogelijkheid. Ik wil de wetgever dan ook aanbevelen om –
alsnog - van deze mogelijkheid gebruik te maken.
42
Literatuurlijst Doppegieter 2009
R.M.S. Doppegieter, ‘De alcoholist en zijn blokkeringsrecht’, Medisch Contact 11 maart 2009-11.
Elferink 2004
M.H. Elferink, ‘Onduidelijkheden rondom uitoefening ‘blokkeringsrecht’ bij medische expertises’, TVP 2004-2, 51-58. Gevers 1995
J.K.M. Gevers, ‘De toepasselijkheid van de WGBO bij het ontbreken van een geneeskundige behandelingsovereenkomst’, in: J. Legemaate (red), De WGBO: van tekst naar toepassing,
Houten: Bohn Stafleu van Loghum 1995, p. 117-126. Gevers 1996
J.K.M. Gevers, ‘De toepassing van de WGBO in atypische situaties’, TvGR 1996-1. Gevers 2010
J.K.M. Gevers, ‘De Wcz: achtergrond, opzet en reikwijdte’, TvGR 2010-8, p. 589-596. Hendriks 2010
A.C. Hendriks, ‘Van patiënten- naar cliëntenrechten: oude wijn in nieuwe zakken’, TvGR 2010-8, 605-615.
De Jong 2011
E.J.C. de Jong, ‘De ondraaglijke duisternis van het blokkeringsrecht’, TvGR 2011-5, p. 405-
412.
Legemaate 1996
J. Legemaate, ‘De relatie tussen de WGBO en aanverwante wetgeving’, TvGR 1996-1. Leenen, Gevers & Legemaate 2007
H.J.J. Leenen, J.K.M. Gevers en J. Legemaate, Handboek gezondheidsrecht. Deel I Rechten van
mensen in de gezondheidszorg, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2007.
Leenen, Dute & Kastelein 2008
H.J.J. Leenen, J.C.J. Dute en W.R. Kastelein, Handboek gezondheidsrecht. Deel II Gezondheidzorg en recht, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2008. Markenstein 1998
L.E. Markenstein, ‘De Wet Medische Keuringen: een stukje van een (nog) onvoltooide puzzel’,
TvGR 1998-5.
Olsthoorn-Heim 1993
43
E.T.M. Olsthoorn-Heim, ‘Grenzen aan keuringen; over het voorontwerp van een initiatiefvoorstel Wet keuringen’, TvGR 1993-2. Roozendaal 2008
W.L. Roozendaal, ‘De keizer heeft geen kleren aan. Medische privacy in arbeidsrechtelijke procedures.’ SMA 2008-3, p. 130-140. Wervelman & de Jong 2005
E.J. Wervelman en E.J.C. de Jong, ‘Misverstanden en oplossingen rondom het inzage- en
blokkerinsrecht in civiele zaken; enkele praktijkvoorbeelden’, TvGR 2005-5, p. 383- 398. Wilken 2009
A. Wilken, ‘De onduidelijke reikwijdte van het blokkeringsrecht: wetsvoorstel cliëntenrechten
zorg biedt geen oplossing’, TVP 2009-04, p. 129-138. Wilken 2011
A. Wilken, ‘De doolhof van het blokkeringsrecht’, Expertise en Recht 2011-4, p. 135 -141.
44