De onderwijsvisitatie
Bachelor in de ingenieurswetenschappen: afstudeerrichting werktuigkunde van de Katholieke Universiteit Leuven Verkort visitatietraject
www.vlir.be Brussel–maart 2011
Exemplaren van dit rapport kunnen verkregen worden op het VLIR-secretariaat. Ravensteingalerij 27, 1000 Brussel T 02 792 55 00 – F 02 211 41 99
[email protected] Het rapport is elektronisch beschikbaar op de VLIR website: www.vlir.be Wettelijk depot: D/2011/2939/08
Inhoud
p4
Deel 1 Algemeen deel
p5
I
De onderwijsvisitatie bachelor in de ingenieurswetenschappen: afstudeerrichting werktuigkunde van de Katholieke Universiteit Leuven – Verkort visitatietraject
p7
II
Het referentiekader
p 13
III Tabel met scores en facetten
p 15
Deel 2 Opleidingsrapport
Bijlagen p 29
Bijlage 1 Personalia van de leden van de visitatiecommissie
p 31
Bijlage 2 Bezoekschema
3
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
<>DFEKJKI88K,Å('''9ILJJ
Deel 1 Algemeen deel
I
De onderwijsvisitatie bachelor in de ingenieurswetenschappen: afstudeerrichting werktuigkunde van de Katholieke Universiteit Leuven verkort visitatietraject
1. Inleiding Vanaf het academiejaar 2010-2011 werden aan de K.U.Leuven de zeven afzonderlijke opleidingen - ‘bachelor in de ingenieurswetenschappen: bouwkunde’; - ‘bachelor in de ingenieurswetenschappen: chemische technologie’; - ‘bachelor in de ingenieurswetenschappen: computerwetenschappen’; - ‘bachelor in de ingenieurswetenschappen: elektrotechniek’; - ‘bachelor in de ingenieurswetenschappen: geotechniek en mijnbouwkunde’; - ‘bachelor in de ingenieurswetenschappen: materiaalkunde’; - ‘bachelor in de ingenieurswetenschappen: werktuigkunde’, samengevoegd tot één opleiding ‘bachelor in de ingenieurswetenschappen’ met zeven afstudeerrichtingen. Het samenvoegen van de zeven bacheloropleidingen brengt mee dat de K.U.Leuven voor de eengemaakte opleiding een nieuwe accreditatieaanvraag moet indienen. Met de NVAO en de Cel Kwaliteitszorg van de VLIR werd overeengekomen dat er voor de evaluatie van de eengemaakte bacheloropleiding geen volledig en nieuw visitatietraject dient te worden georganiseerd. De NVAO kan zich bij het beoordelen van de accreditatieaanvraag voor de bacheloropleiding ingenieurswetenschappen immers beroepen op de gegevens uit de reeds gepubliceerde visitatierapporten van bovengenoemde uitdovende opleidingen, die in de eengemaakte bachelor als afstudeerrichtingen fungeren. Alleen voor de vroegere opleiding ‘bachelor ingenieurswetenschappen: werktuigkunde’ is er geen visitatierapport beschikbaar. Deze opleiding zou als deel van de cluster ‘Werktuigkunde’ pas in het voorjaar 2012 gevisiteerd worden. Om ook voor deze vroegere opleiding en huidige afstudeerrichting over de nodige informatie te kunnen beschikken stelde de NVAO, met akkoord van haar juristen, de Cel Kwaliteitszorg voor om begin 2011 een verkort visitatietraject te organiseren.
2. Verkort visitatietraject De NVAO, de Cel Kwaliteitszorg van de VLIR en de opleiding spraken af om het zelfevaluatierapport en de beoordeling door de visitatiecommissie te beperken tot de afstudeerrichting werktuigkunde. Tevens werd overeengekomen dat de onderwerpen 3 (Personeel), 4 (Voorzieningen) en 5 (Interne Kwaliteitszorg) niet zouden worden uitgesplitst naar facetten. De visitatiecommissie wordt geacht om over deze onderwerpen enkel een globaal oordeel uit te spreken, rekening houdend met eventuele afstudeerrichtingspecifieke elementen. Voor de onderwerpen 1 (Doelstellingen), 2 (Programma) en 6 (Resultaten) worden de onderliggende facetten uit het accreditatiekader wel geëvalueerd. Ook hier beperkt de evaluatie zich enkel tot de afstudeerrichting werktuigkunde.
Onderwijsvisitatie Bachelor in de ingenieurswetenschappen: werktuigkunde
5
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
<>DFEKJKI88K,Å('''9ILJJ
3. Samenstelling visitatiecommissie De visitatiecommissie die dit verkorte traject uitvoerde, werd samengesteld volgens de procedures beschreven in de ‘Handleiding onderwijsvisitaties’ van VLIR en VLHORA (Editie september 2008). De samenstelling van de commissie werd op 13 januari 2011 door de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs bekrachtigd. De commissie werd door de VLIR ingesteld bij besluit van 15 februari 2011. De commissie was als volgt samengesteld: Voorzitter: - Prof. dr. ir. André de Boer, hoogleraar aan de Technische Universiteit Twente Commissieleden: - Prof. dr. ir. Rene Van den Braembussche, gewezen hoogleraar aan het von Karman Institute for Fluid Dynamics, Sint-Genesius-Rode - Dr. Cis Van Den Bogaert, departementshoofd Onderwijs, Rectoraat Universiteit Antwerpen - Mevr. Brenda Van Eylen, masterstudent Werktuigkunde-Elektrotechniek aan de Universiteit Gent Dr. Steven Van Luchene, stafmedewerker Kwaliteitszorg verbonden aan de Cel Kwaliteitszorg van de VLIR, trad op als projectbegeleider en secretaris. Voor korte curricula vitae van de commissieleden wordt verwezen naar bijlage 1.
4. Werkwijze van de visitatiecommissie Ter voorbereiding van het verkorte visitatietraject hebben de verantwoordelijken voor de betrokken afstudeerrichting werktuigkunde een zelfevaluatierapport opgesteld waarin de te beoordelen onderwerpen en facetten werden besproken. Het zelfevaluatierapport werd op 15 december 2010 aan de VLIR overgemaakt, die het op haar beurt aan de commissieleden bezorgde. De visitatiecommissie kreeg aldus de gelegenheid deze informatie zorgvuldig te bestuderen en het bezoek grondig voor te bereiden. Tijdens de voorbereidende fase heeft de commissie tevens een referentiekader opgesteld (zie hoofdstuk II). Het bezoek van de visitatiecommissie vond plaats op 20 en 21 februari 2011. Tijdens het bezoek heeft de visitatiecommissie gesprekken gevoerd met het faculteitsbestuur, de verantwoordelijken voor de afstudeerrichting, de studenten, de afgestudeerden en het docerend academisch personeel. Tijdens het bezoek heeft de visitatiecommissie tevens de afstudeerrichtingspecifieke faciliteiten bekeken en de nodige tijd uitgetrokken om bijkomende documenten die ter inzage waren gelegd, te bestuderen. De gesprekken zijn in een bijzonder open en constructieve sfeer verlopen. Het bezoekschema is toegevoegd als bijlage 2. Als laatste stap in het proces heeft de commissie haar bevindingen en conclusies omtrent de te beoordelen onderwerpen en facetten in voorliggend rapport vastgelegd. De verantwoordelijken voor de afstudeerrichting werden hierbij in de gelegenheid gesteld om op het concept van het rapport te reageren.
Onderwijsvisitatie Bachelor in de ingenieurswetenschappen: werktuigkunde
6
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
<>DFEKJKI88K,Å('''9ILJJ
II
Het referentiekader van de visitatiecommissie verkort visitatietraject Bachelor ingenieurswetenschappen: afstudeerrichting werktuigkunde, Katholieke Universiteit Leuven
Inleiding Voor het beoordelen van het onderwijs gaat de visitatiecommissie uit van een referentiekader gebaseerd op geformuleerde doelstellingen, omschreven eindtermen en vastgestelde kwaliteitseisen waaraan naar haar oordeel de gevisiteerde opleiding dient te voldoen. De commissie kan immers niet volstaan met het geven van oordelen, maar moet ook aangeven waarop deze oordelen zijn gebaseerd. Het referentiekader beschrijft in de eerste plaats waaraan dient te worden voldaan aangaande de domeinspecifieke minimumeisen voor een academische bacheloropleiding in het studiegebied Ingenieurswetenschappen, Afstudeerrichting Werktuigkunde. (2. Doelstellingen en eindtermen). Daarnaast dient er volgens de commissie ook voldoende inzicht te zijn in de algemeen onderwijskundige uitgangspunten van een academische opleiding, de eisen aangaande de onderwijsorganisatie, het personeelsbeleid en het onderwijzend personeel, de interne kwaliteitszorg en de resultaten. Daartoe formuleert de commissie enkele onderwijskundige en onderwijsorganisatorische richtlijnen (3. Onderwijskundige en onderwijsorganisatorische richtlijnen). Bij het opstellen van het referentiekader heeft de commissie een aantal bronnen geraadpleegd. Onder meer heeft zij kennis genomen van: - het referentiekader zoals gehanteerd bij de onderwijsvisitatie Werktuigkunde-Elektrotechniek in Vlaanderen (VLIR, 2004), - het referentiekader zoals gehanteerd bij de onderwijsvisitatie Elektrotechniek in Vlaanderen (VLIR, 2010), - het referentiekader zoals gehanteerd bij de onderwijsvisitatie Materiaalkunde en Chemische Technologie in Vlaanderen (VLIR, 2009) - notitie van dr. Peter Powell, voorzitter van de commissie ‘NVAO pilot opleidingsaccreditatie Werktuigbouwkunde TU Delft’ - de doelstellingen en eindtermen die de opleiding in het zelfevaluatierapport voor haar eigen onderwijs heeft geformuleerd, - het Vlaamse structuurdecreet (2003) en - het toetsingskader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) Het referentiekader werd vóór het bezoek, maar na het inleveren van de zelfevaluatie, voorgelegd aan de opleiding. Tijdens het bezoek van de visitatiecommissie wordt de mogelijkheid geboden om het referentiekader met de opleiding te bediscussiëren.
Het referentiekader
7
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
<>DFEKJKI88K,Å('''9ILJJ
1| Doelstellingen en eindtermen 1.1. Algemene minimale doelstellingen (Dublin Descriptoren) Voor de omschrijving van de algemene (minimale) doelstellingen van een academische bacheloropleiding baseert de commissie zich op de vijf Dublin-Descriptoren, die conform zijn met de minimumeisen gesteld in het Structuurdecreet (2003) en in het toetsingskader van de NVAO, met name (1) kennis en inzicht, (2) toepassen van kennis en inzicht, (3) oordeelsvorming, (4) communicatie en (5) leervaardigheden: Kwalificatie bacheloropleiding
A. Kennis en inzicht
Heeft aantoonbare kennis en inzicht van/in een vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet (secundair) onderwijs en dit wordt overtroffen; functioneert doorgaans op een niveau waarop met ondersteuning van specifieke leermiddelen, enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is.
B. Toepassen van kennis en inzicht
Is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op verantwoorde wijze in de beroepsuitoefening toe te passen, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen in een breed georiënteerd vakgebied.
C. Oordeelsvorming
Is in staat om relevante gegevens te verzamelen en te interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van cultureel, sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten.
Is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een D. Communicatie publiek bestaande uit specialisten en niet-specialisten.
E. Leervaardigheden
Bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan.
1.2. Domeinspecifieke eisen De visitatiecommissie expliciteert verder de volgende minimale domeinspecifieke eisen voor een academische bacheloropleiding in het studiegebied Ingenieurswetenschappen, meer in het bijzonder voor het domein van de werktuigkunde: 1. Brede en grondige kennis van de fundamentele ingenieurswetenschappen, die de basis van de werktuigkunde vormen (mechanica, fysische transportverschijnselen, thermodynamica, materiaalkunde, regeltechniek en wiskunde), evenals enige basiskennis van aangrenzende gebieden (elektriciteit, magnetisme, elektronica, chemie, informatica), op een zodanig niveau dat toegang verkregen kan worden tot internationaal geaccrediteerde masteropleidingen ‘werktuigkunde’. Deze kennis actief kunnen toepassen op werktuigkundige systemen. 2. Basis technisch-wetenschappelijke kennis van de belangrijkste werktuigkundige disciplines: mechanische systemen, proces- en energietechniek, mechatronica en productietechniek. Deze kennis actief kunnen toepassen voor het ontwerpen van dergelijke systemen. 3. Basiskennis van methodes en gereedschappen voor het modelleren, simuleren, ontwerpen en uitvoeren van experimenten en onderzoek van/ aan werktuigkundige systemen. Het actief kunnen toepassen van deze kennis.
Het referentiekader
8
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
<>DFEKJKI88K,Å('''9ILJJ
4. Een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van technologische problemen door een systematische wetenschappelijke aanpak. Dit betreft de analyse, het definiëren van innovatieve oplossingen, het onderkennen van de haalbaarheid, het onderkennen en verwerven van ontbrekende kennis, evenals de betrekkelijkheid en beperkingen van de kennis onderkennen en de uitwerking van de oplossing. 5. Vermogen zowel individueel als in (multidisciplinaire) teams te werken, waar nodig het nemen van initiatief. 6. Effectief kunnen communiceren (waaronder presenteren en rapporteren) over hun werk, t.a.v. informatie, problemen, ideeën en oplossingen aan zowel de professionele collegae als aan een niet-specialistisch publiek. 7. Kunnen evalueren van de technologische, maatschappelijke en ethische gevolgen van hun werk en de verantwoordelijkheid nemen met betrekking tot duurzaamheid, economie en sociale welzijn. In staat zijn om relevante informatie te verzamelen en interpreteren. 8. Het op peil houden en uitbreiden van de eigen competenties door permanente zelfstudie, met een hoog niveau van autonomie.
2| Onderwijskundige en onderwijsorganisatorische richtlijnen De visitatiecommissie stelt, naast de domeinspecifieke eisen, verder onderstaande richtlijnen met betrekking tot onderwijskundige en onderwijsorganisatorische aspecten voorop als nastrevenswaardige doelen, waarop de opleiding gericht dient te zijn:
2.1. Doelstellingen en eindkwalificaties - De doelstellingen en eindtermen van de opleiding zijn mede gebaseerd op de wettelijke regelingen, de ontwikkelingen in het wetenschaps- en vakgebied, de arbeidsmarkt voor de afgestudeerden, de kennis omtrent leren en onderwijzen en relevante maatschappelijke ontwikkelingen. - De keuzes die daarbij door de opleiding zijn gemaakt zijn helder en expliciet vastgelegd. - De doelstellingen en eindtermen zijn helder en concreet. De eindtermen zijn beschreven aan de hand van bij de student waarneembare en toetsbare leerresultaten - In de doelstellingen en eindtermen komt de wetenschappelijke/professionele oriëntatie van de opleiding concreet tot uitdrukking. - De doelstellingen en eindtermen zijn richtinggevend voor het onderwijsaanbod. - Doelstellingen en eindtermen zijn zowel geformuleerd op het niveau van de opleiding als op het niveau van de opleidingsonderdelen. - Elk opleidingsonderdeel – ook stage – draagt op een eigen wijze bij aan de doelstellingen van de opleiding als geheel.
2.2. Programma Aansluiting programma op academische en professionele eisen De opleiding stelt zich garant voor de wetenschappelijke, maatschappelijke en beroepsvoorbereidende relevantie van het onderwijs, de doelmatigheid en doeltreffendheid van het opleidingsprogramma. Dat betekent dat de opleiding: - voldoet aan standaarden bepaald door de ontwikkelingen in het vak- en wetenschapsgebied en rekening houdend met verwachtingen die de arbeidsmarkt stelt
Het referentiekader
9
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
<>DFEKJKI88K,Å('''9ILJJ
- op de hoogte is van de beschikbare wetenschappelijke kennis over leren en onderwijzen nodig voor het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van het onderwijs - zo veel als mogelijk rekening houdt met relevante maatschappelijke ontwikkelingen. Wetenschaps- en vakgebied - De opleiding is op de hoogte van de (meest recente) theorievorming en van de ontwikkelingen in het vakgebied. Deze zijn terug te vinden in de inhoud en de opbouw van het onderwijsprogramma. Arbeidsmarkt - De opleiding bouwt contacten op met het werkveld. - De kennis van en ervaring met het werkveld wordt daar waar mogelijk en zinvol vertaald naar het onderwijsaanbod, bv. via stages. - De opleiding voert een actief alumnibeleid. Wetenschappelijke visie omtrent leren en onderwijzen - Die visie is mede uitgangspunt voor de inrichting van het programma. Relevante maatschappelijke ontwikkelingen - De opleiding is op de hoogte van het belang/de betekenis van de informatietechnologie op het vak- en wetenschapsgebied en houdt hiermee rekening in het onderwijsprogramma. - De opleiding heeft een duidelijke en geëxpliciteerde visie op de internationalisering van de opleiding. - De opleiding is op de hoogte van de maatschappelijke evoluties in het brede werkveld van de afgestudeerden.
Studeerbaarheid Studeerbaarheid - De programmaorganisatie van de opleiding dient de studeerbaarheid te bevorderen. - Het programma dient door de gemiddelde student te kunnen worden afgerond in de ervoor gestelde tijd. Studierendement/Studietijd - De opleiding bewaakt systematisch de studietijd. - De opleiding houdt cijfermatige gegevens bij aangaande studievoortgang en studieloopbaan. Instroom/Toelatingsvoorwaarden - De opleiding geeft duidelijk aan welk beginniveau van de studenten wordt vereist. Aanwezigheid studiebevorderende/studiebelemmerende factoren - Studiebelemmerende factoren worden in kaart gebracht. Een remediëring wordt uitgewerkt. - Studiebevorderende maatregelen worden genomen, opgevolgd en bijgestuurd waar dit nodig blijkt.
Het onderwijsleerproces - De opleiding heeft een expliciete en wetenschappelijk gefundeerde visie op leren en onderwijzen - De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar door de opleiding noodzakelijk geachte werkvormen en didactiek. - Het leerproces van de student staat centraal en is vertrekpunt voor de invulling en vormgeving van het onderwijsprogramma. - Het leerproces wordt ondersteund door een adequate didactische uitrusting en door goed aansluitende onderwijs- en leermiddelen die in voldoende mate voor de studenten beschikbaar zijn. - Er wordt gebruik gemaakt van aangepaste didactische werkvormen en een efficiënte begeleiding ervan met relevante technologieën (vb. elektronisch leerplatform). - De invulling van de werkvormen is stimulerend en activerend.
Het referentiekader
10
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
<>DFEKJKI88K,Å('''9ILJJ
Beoordeling en toetsing - De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar de vorm en inhoud van de evaluatie. - Er wordt gestreefd naar een zo gunstig mogelijke planning van de evaluatieactiviteiten tijdens de examenperiodes. - De exameneisen en -vormen zijn vooraf aan de studenten duidelijk bekend gemaakt. - De beoordeling vindt plaats op basis van vooraf vastgelegde beoordelingscriteria. - De opleiding voorziet in feedback over de toetsresultaten aan de studenten.
Internationalisering - De opleiding moedigt internationalisering en mobiliteit aan zowel binnen als buiten Europa. - De curriculumstructuur en organisatorische randvoorwaarden van de opleiding houden in de mate van het mogelijke rekening met de mobiliteit van studenten.
2.3. Inzet van Personeel Kwaliteitseisen onderwijzende staf - De kwaliteitseisen van de onderwijzende staf hebben vooral betrekking op: C de wetenschappelijke deskundigheid C de onderwijsdeskundigheid C de vertrouwdheid en, indien relevant, de ervaring met het werkveld - Er wordt gestreefd naar een koppeling van onderzoek en onderwijs van de staf bij de toekenning van de onderwijsopdracht. - Er wordt gestreefd naar betrokkenheid bij het werkveld van de staf bij de toekenning van de onderwijsopdracht. - De internationale gerichtheid van de opleiding veronderstelt van de staf de uitbouw van internationale contacten met een terugkoppeling naar het onderwijs en/of onderzoek door middel van participatie aan internationale netwerken en samenwerkingsverbanden. - De staf van de academische opleidingen beschikt over een wetenschappelijk curriculum en neemt actief deel aan het wetenschappelijk onderzoek. - De staf heeft voeling met de wetenschappelijke en maatschappelijke evoluties in het domein van werkveld.
Personeelsbeleid (vanuit een onderwijsperspectief) - De procedure aangaande aanwervingen en benoemingen van personeel is helder omschreven en voor iedereen raadpleegbaar. - Selectie en bevordering van personeel gebeurt mede op basis van de onderwijskwaliteit van de betrokkene. - De opleiding heeft een geëxpliciteerd professionaliseringsbeleid. - Het personeel is aanspreekbaar en bereikbaar. - Er wordt gezorgd voor voldoende evenwicht tussen de omvang van het personeelsbestand en de specifieke kwaliteit die wordt vereist van het personeel in functie van de opleiding/afstudeerrichtingen. - Er wordt een actieve politiek gevoerd inzake gelijkekansenbeleid.
2.4. Voorzieningen/onderwijsorganisatie Materiële voorzieningen/faciliteiten - De staf kan beschikken over voldoende materiële voorzieningen (kwantiteit en kwaliteit) en over adequate accommodatie ter ondersteuning van het onderwijsproces. - De studenten kunnen beschikken over voldoende middelen (kwantiteit en kwaliteit) en adequate accommodatie ter ondersteuning van het onderwijs- en leerproces.
Studie-informatie en -begeleiding - Er wordt adequate informatie beschikbaar gesteld voor (potentiële) studenten. - Het onderwijs- en examenreglement, inclusief de klachtenprocedure in het geval van betwisting, zijn vooraf bekend gemaakt.
Het referentiekader
11
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
<>DFEKJKI88K,Å('''9ILJJ
- De opleiding voert een beleid gericht op het detecteren van veranderingen in de instroom. - In het onderwijs zijn mogelijkheden ingebouwd om de deficiënties in voorkennis en vaardigheden weg te werken en/of hiervoor door te verwijzen naar andere instanties. - De opleiding voorziet in een systeem van studie- en studentenbegeleiding en neemt gericht maatregelen om de resultaten en de studievoortgang van de studenten te bevorderen.
2.5. Interne kwaliteitszorg - De opleiding beschikt over een duidelijk omschreven kwaliteitszorgsysteem met betrekking tot onderwijs. - Het kwaliteitsbeleid en -systeem is zowel preventie/borging- als controle/verbeteringsgericht. - Er is duidelijk vastgelegd wie welke bevoegdheid heeft in het kader van het kwaliteitszorgsysteem. - Er is een duidelijke structuur aanwezig ter ondersteuning van het kwaliteitszorgproces. - De opleiding werkt zo veel mogelijk met streefdoelen voor het beoordelen voor de beoordeling van de mate waarin de gewenste kwaliteit wordt gerealiseerd. - De opleiding betrekt medewerkers, studenten, alumni en vertegenwoordigers van het werkveld in haar kwaliteitszorgsysteem.
2.6. Resultaten De opleiding kan aantonen dat zij haar doelstellingen realiseert en dat zij oog heeft voor haar onderwijsrendement. De volgende elementen zijn in deze context relevant: - Het eindniveau van de afgestudeerden (onder meer het niveau van de bachelorproef, de tewerkstelling, de waardering van de afgestudeerden over de opleiding, en indien relevant de waardering van het werkveld over de afgestudeerden) - de streefdoelen of streefcijfers inzake onderwijsredement (onder meer de analyse van instroomdoorstroom-uitstroom.
Het referentiekader
12
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
<>DFEKJKI88K,Å('''9ILJJ
III
Tabel met scores, onderwerpen en facetten
In de hierna volgende tabel wordt het oordeel van de commissie op de te beoordelen onderwerpen en onderliggende facetten uit het accreditatiekader weergegeven. Zoals hierboven aangegeven (zie I§2) velt de commissie voor de onderwerpen 1 (Doelstellingen), 2 (Programma) en 6 (Resultaten) zowel globale oordelen over de onderwerpen als gedetailleerde oordelen over de onderliggende facetten uit het accreditatiekader. Bij de onderwerpen 3 (Personeel), 4 (Voorzieningen) en 5 (Interne kwaliteitszorg) beperkt de commissie zich, conform haar opdracht, tot het geven van globale oordelen op onderwerpniveau. In het opleidingsrapport (zie Deel 2) is inzichtelijk gemaakt hoe de commissie op basis van de bijbehorende beoordelingscriteria tot een beoordeling per facet en vervolgens, op basis van een weging van de facetten, tot een beoordeling per onderwerp is gekomen. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses. Het is dan ook duidelijk dat de scores in onderstaande tabel gelezen en geïnterpreteerd moeten worden in samenhang met de oordelen die in de tekst worden gemaakt.
Verklaring van de scores op de onderwerpen: +
Voldoende
voldoet minstens aan de minimum-eisen voor basiskwaliteit; er is geen verdere schaalverdeling om verdere graden van excellentie aan te duiden.
-
Onvoldoende
voldoet niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit.
Verklaring van de scores op de facetten: E
Excellent
‘best practice’, kan (internationaal) als voorbeeld dienen voor andere opleidingen
G
Goed
de kwaliteit stijgt uit boven de basiskwaliteit
V
Voldoende
voldoet aan de basiseisen
O
Onvoldoende
voldoet niet aan de minimumeisen
OK
voldoen aan de formele eisen
NVT
niet van toepassing
Scoretabel
13
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
<>DFEKJKI88K,Å('''9ILJJ
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding
+
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie
G
Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen
V +
Onderwerp 2: Programma Facet 2.1. Relatie doelstelling en inhoud
G
Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
G
Facet 2.3. Samenhang van het programma
G
Facet 2.4. Studieomvang
OK
Facet 2.5. Studietijd
V
Facet 2.6. Afstemming vormgeving en inhoud
G
Facet 2.7. Beoordeling en toetsing
G
Facet 2.8. Masterproef
NVT
Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden
G
Onderwerp 3: Inzet van personeel
+
Onderwerp 4: Voorzieningen
+
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
+
Onderwerp 6: Voorzieningen
+
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau
G
Facet 6.2. Onderwijsrendement
G
Scoretabel
14
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
<>DFEKJKI88K,Å('''9ILJJ
Deel 2 Opleidingsrapport
De bachelor in de ingenieurswetenschappen: afstudeerrichting werktuigkunde van de Katholieke Universiteit Leuven
Inleiding Zoals aangegeven in het inleidende eerste deel van dit rapport (zie Deel 1, §2 verkort visitatietraject), beperkt de opdracht van de visitatiecommissie zich tot het evalueren van de afstudeerrichting werktuigkunde van de eengemaakte opleiding bachelor in de ingenieurswetenschappen van de K.U.Leuven. Oordelen over de zes andere afstudeerrichtingen, de voor alle ingenieursstudenten gemeenschappelijke semesters of andere afstudeerrichtingoverschrijdende programmadelen binnen de eengemaakte bacheloropleiding, zijn te vinden in eerder gepubliceerde visitatierapporten.1 Voor de onderwerpen 1 (Doelstellingen), 2 (Programma) en 6 (Resultaten) velt de commissie zowel globale oordelen over de onderwerpen als gedetailleerde oordelen over de onderliggende facetten uit het accreditatiekader. Bij de onderwerpen 3 (Personeel), 4 (Voorzieningen) en 5 (Interne kwaliteitszorg) beperkt de commissie zich, conform haar opdracht, tot het geven van globale oordelen op onderwerpniveau. Het volledige bachelorprogramma ingenieurswetenschappen bestaat uit 180 studiepunten die verdeeld worden over twee blokken van telkens 3 semesters: - De eerste drie semesters (90 studiepunten) vormen een gemeenschappelijke truncus. - De laatste drie semesters bevatten: C de opleidingsonderdelen uit de afstudeerrichting (50 studiepunten), C opleidingsonderdelen uit een vrij te kiezen nevenrichting (een pakket van 31 studiepunten uit een van de andere afstudeerrichtingen binnen de bachelor ingenieurswetenschappen) C en 9 studiepunten gemeenschappelijke, algemeen vormende opleidingsonderdelen. Het deel van het bachelorprogramma dat specifiek is voor de afstudeerrichting werktuigkunde en dat nog niet bij een eerdere visitatie werd geëvalueerd beslaat aldus 50 studiepunten, die worden verdeeld over 10 opleidingsonderdelen (zie 2. Programma). Dit pakket is het onderwerp van de huidige evaluatie en vormt de focus van onderhavig rapport. Slechts indien relevant voor haar oordeelsvorming zal de commissie verwijzen naar andere programmaonderdelen uit de bachelor. Het dagelijks beheer en de kwaliteitsbewaking van de afstudeerrichtingspecifieke opleidingsonderdelen van het bachelorprogramma vallen onder de verantwoordelijkheid van een afzonderlijke ‘permanente onderwijscommissie’ (POC werktuigkunde), die ook verantwoordelijk is voor de masteropleiding werktuigkunde. Samen met de POC die waakt over de eerste drie gemeenschappelijke semesters en de POC’s die verantwoordelijk zijn voor de zes andere afstudeerrichtingen en masteropleidingen maakt de POC werktuigkunde deel uit van de overkoepelende Facultaire POC. Deze laatste draagt de verantwoordelijkheid voor de gehele bachelor ingenieurswetenschappen en rapporteert aan de Faculteitsraad.
1|
Zie www.vlir.be
Opleidingsrapport
16
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
<>DFEKJKI88K,Å('''9ILJJ
Met een studentenaantal van om en bij de 120 instromende studenten vormt werktuigkunde de grootste afstudeerrichting binnen de bachelor ingenieurswetenschappen. Het afstudeerrichtingspecifieke onderwijs wordt gedragen door 13 ZAP-leden.
Onderwerp 1
Doelstellingen
Beknopte beschrijving van de doelstellingen Het zelfevaluatierapport bevat de volgende algemene beschrijving van de doelstellingen van de afstudeerrichting werktuigkunde: Het uitgangspunt van de opleiding in de ingenieurswetenschappen: afstudeerrichting werktuigkunde, is dat de student moet voorbereid worden op de functie van een academisch geschoold werktuigkundig ingenieur in Vlaanderen. De Vlaamse technisch-industriële omgeving wordt gekenmerkt door een groot aantal kleine en middelgrote ondernemingen, die nood hebben aan breed gevormde ingenieurs. Daar werktuigkunde in se een brede discipline is, met raakvlakken aan de meeste andere ingenieursdisciplines, kan een ingenieursopleiding in de werktuigkunde bij uitstek aan deze vraag voldoen. Verder moet de student voorbereid worden op een technisch-industriële omgeving in een internationale of meer gespecialiseerde context. De ingenieursopleiding dient de student hiervoor de nodige competenties aan te brengen. Vermeld wordt verder dat alle opleidingen in de Faculteit hun doelstellingen recent lieten aansluiten bij het ACQA-kader 1 dat de Dubin Descriptoren operationaliseert ten behoeve van academische ingenieursopleidingen. Via dit kader worden ingenieurscompetenties geformuleerd binnen de volgende 7 competentiegebieden: 1. Expertise in één of meerdere wetenschappelijke disciplines 2. Onderzoek 3. Ontwerpen 4. De wetenschappelijke benadering van de realiteit 5. Intellectuele basisvaardigheden 6. Groepswerk en communicatie 7. Context en maatschappij Het zelfevaluatierapport bevat verder ook een hoofdstuk ‘operationele eindtermen’: 1. Academische gerichtheid: Expertise in één of meerdere wetenschappelijke disciplines, onderzoek en wetenschappelijke benadering De afgestudeerde bachelor in de ingenieurswetenschappen - is in staat om de verworven kennis en inzicht in de relevante pijlers van de ingenieurswereld (wiskunde, energie en materie, informatie) en in één of twee disciplines (naargelang de gekozen afstudeerrichting) toe te passen. - is in staat bestaande kennis op te zoeken en zelfstandig te verwerken - heeft kennis van en vaardigheid in de eerste stappen van het onderzoeksproces - is vertrouwd met de hulpmiddelen van de informatica, webtechnologie en het grafisch modelleren - heeft een kritisch wetenschappelijke houding verworven - kent de basistechnieken van bedrijfsbeheer. De afgestudeerde bachelor in de ingenieurswetenschappen, afstudeerrichting werktuigkunde - heeft een basiskennis van de kerndomeinen van de werktuigkunde - heeft in elk van deze domeinen fysisch inzicht, kennis van modelleringstechnieken, kennis van de stand van de technologie en van uitvoeringstechnieken - heeft de vaardigheid om de basiskennis van de werktuigkunde toe te passen in concrete problemen - heeft ervaring met technieken voor uitvoering van technische wetenschappelijke metingen en experimenten - beheerst basistechnieken voor uitvoering van een technische analyse van thermische, mechanische en elektrische machines - heeft afhankelijk van zijn persoonlijke keuze de basis verworven van één van de volgende disciplines: geotechniek en mijnbouwkunde, materiaalkunde, chemische technologie, elektrotechniek, computerwetenschappen, bedrijfsbeheer of technische verbreding.
1|
ACQA staat voor ‘Academic Competences and Quality Assurance’. Zie: Meijers A.W.M., C.W.A.M. van Overveld, J.C. Perennet (2005), Criteria voor Academische Bachelor en Master Curricula, TU/e, Eindhoven.
Opleidingsrapport
17
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
<>DFEKJKI88K,Å('''9ILJJ
2. Professionele gerichtheid: De afgestudeerde bachelor in de ingenieurswetenschappen - beheerst de analytische aanpak - kan een redenering opbouwen in een afgelijnd praktisch kader - heeft een multidisciplinaire achtergrond - heeft ervaring met het probleemoplossingsproces en kan een gefundeerd oordeel vormen over voor- en nadelen van gegeven alternatieve oplossingen - heeft een ontwerpkundige ingesteldheid verworven - kan op een interdisciplinaire manier werken. De afgestudeerde bachelor in de ingenieurswetenschappen: afstudeerrichting werktuigkunde - kan een technisch probleem oplossen - kan omgaan met ontwerpopdrachten met een bredere oplossingsruimte in een reële industriële context: opstelling en interpretatie van technische specificaties voor een product of een proces, structurering van het ontwerpproces in individuele stappen, inschatting van de kostprijs voor de productie van een product, technische rapportering - kan basiselementen van machines ontwerpen - kan catalogen van constructeurs en technische documentatie op een verantwoorde manier consulteren - heeft hands-on ervaring met de uitvoering van eenvoudige mechanische bewerkingen voor de productie van componenten - heeft van binnenuit kennisgemaakt met een industriële omgeving. 3. Algemene competenties: Intellectuele basisvaardigheden, groepswerk en communicatie, context en maatschappij De afgestudeerde bachelor in de ingenieurswetenschappen - heeft kennis van maatschappelijk relevante niet-technische wetenschappen - heeft basisinzicht in de werking van de economie - heeft basiskennis en begrip van samenhang en structuren in de bedrijfskunde - kan zelfstandig werken - werkt nauwgezet - is in staat basisvakliteratuur en technische handleidingen te lezen in meerdere talen - heeft ervaring in communicatie met collega studenten en specialisten - heeft ervaring met mondelinge, schriftelijke en multimediale rapportering - kan groepstechnieken toepassen - heeft inzicht in de maatschappelijke rol van werktuigkunde en technologie in het algemeen - heeft een correcte attitude inzake bronnengebruik en pleegt geen plagiaat en fraude - getuigt van maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheidszin - is leergierig en staat open voor nieuwe methodologiën.
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie De commissie beoordeelt het facet niveau en oriëntatie als goed. Zowel uit het zelfevaluatierapport als uit de gesprekken met de verantwoordelijken voor de afstudeerrichting blijkt duidelijk dat de afstudeerrichting werktuigkunde een academisch vorming op bachelorniveau ambieert. De opleiding heeft een expliciete doorstroomfinaliteit naar academische masters en een uitgesproken wetenschappelijke insteek. Zowel aan de decretale vereisten (geformuleerd in artikel 58 § 2 van het Structuurdecreet) als aan de daarmee gelijklopende Dublin Descriptoren wordt volgens de commissie vlot tegemoetgekomen. De doelstellingen refereren ondubbelzinnig naar het beheersen van algemene competenties, naar het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties en naar het bijbrengen van wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis. De commissie waardeert ook de investeringen van de Faculteit in het implementeren van het in een internationale context ontwikkelde en gebruikte ACQA-kader. De commissie constateerde dat dit initiatief alvast erg positief onthaald is bij de verantwoordelijken voor de afstudeerrichting werktuigkunde, die het kader onder meer al aangrepen om een analyse te maken van het curriculum (zie facet 2.1). Eén van de positieve effecten van deze exercitie manifesteerde zich tijdens de gesprekken: de verantwoordelijken en docenten beschikken duidelijk over een gedeelde theoretische achter-
Opleidingsrapport
18
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
<>DFEKJKI88K,Å('''9ILJJ
grond wat toelaat om op een gestructureerde manier gezamenlijk over de ambities van de opleiding te reflecteren. De commissie meent dat de Faculteit en haar opleidingen (waaronder ook de afstudeerrichting werktuigkunde) via dit kader ook expliciet aansluiten op de internationale context van de wetenschapsbeoefening en daarbij tevens profiteren van een nadrukkelijk competentiegerichte aanpak. De commissie is wel opgevallen dat voor de docenten de definitie van bepaalde competenties niet altijd eenduidig is (met name de academische- en onderzoekscompetenties versus de ontwerpcompetentie, zie ook facet 2.1). De commissie beveelt aan hier aandacht aan te geven. De stapsgewijze implementatie van het ACQA-kader werd tijdens het bezoek uitgebreid toegelicht. Duidelijk werd dat naast de docenten ook de studenten en afgestudeerden bij dit project betrokken zullen worden en de resultaten uit de verschillende programma-analyses bijvoorbeeld de mogelijkheid zullen bieden het eigen profiel te vergelijken met buitenlandse opleidingen. De plannen maakten een erg degelijke indruk op de commissie en zij moedigt de afstudeerrichting en de verantwoordelijke Faculteit aan om vooral op de ingeslagen weg verder te gaan. Een eerste en veelbelovende stap is gezet. Het is nu zaak om deze gestructureerde aanpak verder in de organisatie te laten bezinken. De commissie vindt dat daarbij in gedachten moet worden gehouden dat deze aanpak vooral gezien moet worden ter ondersteuning van de curriculumopbouw.
Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen De commissie beoordeelt het facet domeinspecifieke eisen als voldoende. Over de precieze domeinspecifieke insteek van de afstudeerrichting bestond bij de commissie aanvankelijk enige onduidelijkheid. Onder dit facet geeft het zelfevaluatierapport enkel een korte vergelijking tussen het programma van de Leuvense opleiding en dat van andere nationale en internationale bacheloropleidingen. De commissie vond daarnaast ook nog enige informatie in de ‘operationele doelstellingen’ maar stelde vast dat die slechts één enkele keer worden vermeld en het zelfevaluatierapport verder uitsluitend over de ACQA-competenties spreekt. Tijdens de gesprekken met de verantwoordelijken en de docenten werd een en ander evenwel verduidelijkt. De commissie begreep dat de opleiding resoluut kiest voor een dubbele inhoudelijke profilering en dus voor het afleveren van bidisciplinaire ingenieurs; daarbij nadrukkelijk mikt op de industrie; en een sterk accent op het ontwerpen legt. Duidelijk werd ook dat elk van deze keuzes weloverwogen en gemotiveerd is, en dat studenten en afgestudeerden het profiel ook als zodanig erkennen. De commissie waardeert het dat het opleidingsprofiel meermaals besproken is met actoren uit het beroepenveld via de zogenoemde ‘Facultaire Senaat’. De korte internationale benchmark uit het zelfevaluatierapport en de recente implementatie van het ACQA-kader getuigen verder dat er voldoende rekening wordt gehouden met de internationale context. Zowel de operationele doelstellingen (die een duidelijke academische en professionele component bevatten) als de meer impliciete ambities zoals die uit de gesprekken naar voren kwamen, overschrijden daarbij in ruime mate de ondergrens die de commissie in haar domeinspecifiek referentiekader formuleerde. De commissie raadt de afstudeerrichting wel aan om een en ander wat duidelijker op papier te zetten en om met name haar eigen domeinspecifieke visie (welke soort werktuigkundig ingenieurs wil de afstudeerrichting vormen?) nadrukkelijker te expliciteren. De ACQA-methodologie biedt hiertoe wellicht een prima houvast. De dubbele profilering (die in het programma geconcretiseerd wordt door het aanbieden van een hoofdrichting werktuigkunde en een nevenrichting uit een van de andere ingenieursdisciplines) laat een goede doorstroom toe naar de ‘eigen’ masteropleidingen. Met name de master werktuigkunde maar ook de masteropleidingen energie of biomedische technieken worden daarbij het meest gekozen. Het blijft evenwel een open vraag in hoeverre de bachelor, die wel expliciet is opgezet als een doorstroomopleiding, adequaat voorbereidt op andere nationale of internationale masteropleidingen werktuigkunde. Aangezien geen enkele student deze optie tot nu toe exploreerde kon de commissie zich hierover geen duidelijk beeld vormen. Ook de verantwoordelijken voor de afstudeerrichting erkenden dat op deze vraag niet meteen een ondubbelzinnig antwoord kan worden gegeven. In het kader van de voortschrijdende internationalisering van het hoger onderwijslandschap verdient
Opleidingsrapport
19
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
<>DFEKJKI88K,Å('''9ILJJ
het volgens de commissie aanbeveling om deze kwestie nader te onderzoeken en de studenten over de resultaten duidelijk in te lichten. p
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen Gegeven de positieve scores die aan bovenstaande facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel.
Onderwerp 2
Programma
Beknopt overzicht van het programma Onderstaande figuur geeft een overzicht van de programmering van de verschillende opleidingsonderdelen uit de afstudeerrichting werktuigkunde. Zoals aangegeven in de inleiding worden de drie afstudeerrichtingspecifieke semesters voorafgegaan door een gemeenschappelijke truncus voor alle bachelorstudenten ingenieurswetenschappen en wordt het programma van de laatste 3 semesters nog aangevuld met 31 studiepunten uit een nevenrichting en 9 studiepunten gemeenschappelijk opleidingsonderdelen. Een uitgebreid overzicht van de opbouw van het gehele bachelorprogramma en beschrijvingen van de gedoceerde opleidingsonderdelen zijn te vinden op: http://onderwijsaanbod.kuleuven.be/opleidingen/n/SC_51016934.htm
Semester 4
Semester 5
Semester 6
Toegepaste mechanica III (3)
Systeemtheorie (3)
Bewegingen en trillingen (6)
Energieconversiemachines en -systemen (6)
Elektrische energie en aandrijvingen (6)
Fluïdummechanica (3)
Selectie en dimensionering van machine – elementen (6)
Productietechnieken en -systemen (6) Warmteoverdracht (3) Probleemoplossen en ontwerpen (P&0) werktuigkunde (8)
Facet 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma De commissie beoordeelt het facet relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma als goed. De commissie is van oordeel dat de huidige opbouw van het bachelorprogramma duidelijk de gemaakte keuzes uit het profiel reflecteert. De nagestreefde dubbele focus vertaalt zich in het aanbieden van een nevenrichting naast de hoofd- of afstudeerrichting; de geambieerde verwevenheid met de industrie komt tot uiting in het aanbieden van bedrijfsbezoeken en de nauwe samenwerking met het beroepenveld in het kader van het projectwerk; en het beoogde accent op ontwerpen wordt geconcretiseerd in een expliciete leerlijn ‘probleemoplossen en ontwerpen’ (P&O). Ook het meer gedetailleerd bestuderen van de opleidingsonderdelenfiches, het studiemateriaal, de examenvragen en de projectwerken overtuigde de commissie ervan dat het programma een erg goede concretisering is van de vooropgezette eindkwalificaties en van het nagestreefde niveau en er dus geredelijk kan worden verwacht dat het de studenten de mogelijkheid biedt deze kwalificaties en dit niveau ook daadwerkelijk te halen. Zoals vermeld onder facet 1.1 werd het curriculum van de afstudeerrichting werktuigkunde tevens geanalyseerd aan de hand van de ACQA-methodiek. Via ‘radarplots’ die gebaseerd zijn op data afkomstig uit gestructureerde interviews met de docenten wordt daarbij in kaart gebracht in hoeverre de individuele opleidingsonderdelen (en ook de afstudeerrichting als geheel) bijdragen tot de ontwikkeling van de zeven vastgelegde competentiegebieden. Hoewel niet alle resultaten uit die analyse even ondubbelzinnig geïnterpreteerd kunnen worden (de afstudeerrichting ‘scoort’ bijvoorbeeld relatief laag op ‘onderzoek’ wat vooral te wijten blijkt aan het feit dat respondenten het bijbrengen van onderzoeksvaardigheden onder het competentiegebied ‘ontwerpen’ klasseren) acht de commis-
Opleidingsrapport
20
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
<>DFEKJKI88K,Å('''9ILJJ
sie dit een bijzonder waardevolle oefening die verdere uitdieping verdient. De voorlopige resultaten bieden bijvoorbeeld een uitstekende aanzet voor de onder facet 1.2 aangeraden gezamenlijke visieontwikkeling (welk profiel, welk soort plot willen we?) waarbij een meer aangescherpt en inhoudelijker geconcretiseerd domeinspecifieke profiel ook opnieuw gelinkt kan worden aan de leerdoelen van de individuele opleidingsonderdelen. Het zelfevaluatierapport beschrijft onder dit facet ook nog een aantal initiatieven die de internationale dimensie in het programma trachten te garanderen. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om het gebruikmaken van Engelstalige handboeken of het systematisch refereren aan lopend internationaal onderzoek. De verantwoordelijken gaven aan dat zij studentenmobiliteit vooral voorbehouden voor de masterfase en dit tijdens de bachelorfase bewust niet aanmoedigen. De commissie kan begrip opbrengen voor deze keuze maar spoort de verantwoordelijken wel aan om te zoeken naar meer diverse manieren om de internationale dimensie sterker dan nu het geval is in het programma te verankeren.
Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma De commissie beoordeelt het facet professionele en academische gerichtheid van het programma als goed. Het bestuderen van de opleidingsonderdelenfiches, het gebuikte cursusmateriaal en de voltooide P&O werkstukken stemde de commissie erg positief over de inhoudelijke kwaliteit van het programma. De kennisontwikkeling geschiedt op een hoog niveau waarbij de tien afstudeerichtingspecifieke vakken - tegen de achtergrond van de programmatorische beperkingen die gepaard gaan met het aanbieden van een dubbel profiel - toch een stevige werktuigkundige basis leggen. Uit de cursussen blijkt ook dat recente ontwikkelingen uit het wetenschapsgebied op een prima manier in deze opleidingsonderdelen zitten verweven. Het bijbrengen van onderzoeksattitudes en -vaardigheden geschiedt hoofdzakelijk in de leerlijn P&O die door de zes semesters van het bachelorcurriculum loopt. Het bestuderen van de ontwerpopdrachten uit de afstudeerrichting werktuigkunde leerde de commissie dat er bij het ontwerpen ook de nodige aandacht wordt besteed aan inzicht en wetenschappelijk denken. Ook teamwerk, het opzetten van experimenten, wetenschappelijk rapporteren en presenteren wordt in deze opleidingsonderdelen geoefend en uit de eindverslagen blijkt dat studenten ook in staat zijn een degelijke probleemanalyse uit te werken. Bij de opleidingsonderdelen ‘Elektrische energie & aandrijvingen’, ‘Energieconversiemachines & -systemen’ en ‘Productietechnieken & -systemen’, die eveneens zijn ondergebracht in semesters 4-6, voeren de studenten zelf proefnemingen uit in een laboratorium. Ook hier leren zij experimenteren volgens een wetenschappelijk verantwoorde methodiek. Wat de studenten erg waarderen is de samenwerking met de industrie in het kader van de P&O projecten. De opdrachten zijn elk jaar verschillend en worden in overleg met de docenten volledig gedefinieerd door en binnen een bedrijf, met reële industriële productgegevens en specificaties. De studenten werken in groepen van doorgaans 4 studenten in verschillende opeenvolgende fasen de opdracht uit: formuleren van duidelijke specificaties, genereren en afwegen van valabele ontwerpalternatieven, selecteren van een concept, en ten slotte uitwerken en detailleren van het gekozen concept. In elk van deze stappen is er interactie tussen de studenten, de docent begeleider en de begeleiders vanuit het bedrijf. In de loop van het project brengen de studenten verschillende bezoeken aan het bedrijf, waardoor zij van binnenuit kennis maken met de industriële processen bij het ontwerp en de analyse. Deze verwevenheid met de industrie waarbij het academische perspectief geenszins wordt vergeten is volgens de commissie een sterk punt van de afstudeerrichting.
Opleidingsrapport
21
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
<>DFEKJKI88K,Å('''9ILJJ
Facet 2.3. Samenhang programma De commissie beoordeelt het facet samenhang programma als goed. In het zelfevaluatierapport wordt in een overzichtelijk schema weergegeven hoe de samenhang tussen de opleidingsonderdelen binnen de afstudeerrichting werktuigkunde is geconcipieerd en welke volgtijdelijkheden daarbij gelden. Uit de toelichtingen tijdens de gesprekken blijken ook hier bewuste en verdedigbare keuzes te zijn gemaakt. In het algemeen wordt ernaar gestreefd mechanische opleidingsonderdelen naast thermotechnische opleidingsonderdelen te programmeren en worden eerst algemene aspecten uit het vakgebied bijgebracht die later worden uitgediept. Het sluitstuk van de bacheloropleiding is het opleidingsonderdeel P&O werktuigkunde dat als doel heeft de kennis uit de verschillende vakdomeinen te integreren en te synthetiseren. De gekozen opzet is overtuigend en de commissie ving geen signalen op over storende overlap. Zij acht het programma dan ook over het algemeen coherent opgebouwd. Om praktische redenen staan in het laatste semester naast de P&O wel nog drie relatief belangrijke basisopleidingsonderdelen geprogrammeerd, wat in tegenspraak lijkt met het doel de P&O een integrerende functie te geven. De verantwoordelijken erkenden deze tegenstelling maar gaven aan dat dit in de praktijk weinig problemen oplevert. Voorlopige hiaten in de kennis worden ad hoc opgevangen tijdens de P&O zelf. Studenten en afgestudeerden bevestigen dit en getuigden geen last te hebben van deze opzet. Zij ervaren wel een erg hoge werkdruk in het laatste semester en om die reden is beslist om in het eerstvolgende academiejaar ‘Fluïdummechanica’ en ‘Warmteoverdracht’ een semester vroeger te plaatsen (zie facet 2.5). De commissie meent dat dit ook inhoudelijke redenen een goede beslissing is en raadt de verantwoordelijken aan te onderzoeken of er ook voor het vak ‘Beweging en trillingen’ niet wat vroeger in het programma ruimte kan worden vrijgemaakt. Een ander bepalend aspect van de programmastructuur betreft uiteraard de dubbele focus waarbij naast de hoofdrichting ook een nevenrichting wordt gekozen. De commissie vernam dat met name werktuigkunde & elektrotechniek, werktuigkunde & chemische technologie en werktuigkunde & bedrijfskunde veelgekozen opties zijn. Volgens de studenten en afgestudeerden hangen deze blokken ook onderling goed samen en vullen de opleidingsonderdelen elkaar goed aan. Over de andere mogelijke combinaties met werktuigkunde heeft de commissie geen directe getuigenissen van studenten kunnen verzamelen, maar heeft zij evenmin aanwijzingen gevonden die erop zouden wijzen dat dit niet even goed geregeld zou zijn. De aanwezigheid van een overkoepelende POC die de samenhang van de bacheloropleiding als geheel bewaakt biedt daartoe alvast de nodige organisatorische garanties. Aansluitend bij de opmerking onder facet 1.2 in verband met de doorstroom naar andere nationale of internationale masteropleidingen werktuigkunde, lijkt het de commissie wel een goed plan om binnen dit gremium voor de verschillende combinaties de mate van inhoudelijke complementariteit en van daaruit,de concrete uitstroommogelijkheden uit te tekenen. Dit zal de verantwoordelijken in staat stellen de studenten een duidelijk beeld te geven over de mogelijke wegen die zij uitkunnen met de verschillende combinaties.
Facet 2.4. Studieomvang Het volledige bachelorprogramma (inclusief de afstudeerrichtingspecifieke opleidingsonderdelen werktuigkunde ten belope van 50 studiepunten) telt 180 studiepunten. Het programma voldoet daarmee aan de decretaal vastgelegde eisen inzake studieomvang.
Opleidingsrapport
22
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
<>DFEKJKI88K,Å('''9ILJJ
Facet 2.5. Studietijd De commissie beoordeelt het facet studietijd als voldoende. Tijdens de gesprekken met de studenten en afgestudeerden werden geen klachten opgevangen over sterk van de studiepuntennormering afwijkende reële studietijden. De delegatie waarmee de commissie sprak, noemde het programma over het algemeen ‘zwaar maar niet onoverkomelijk’. De Faculteit organiseert regelmatig studietijdmetingen waarvan de resultaten de bovenstaande inschatting van de studenten lijken te bevestigen. Ook hier vond de commissie geen signalen dat er structurele moeilijkheden inzake studeerbaarheid zouden zijn. Wel is het zo dat het laatste semester binnen de afstudeerrichting werktuigkunde momenteel erg zwaar is. De verantwoordelijken voor de afstudeerrichting geven dit zelf ook aan en getuigden van hun voornemen om hieraan vanaf volgend academiejaar te remediëren door alvast twee vakken naar voren te schuiven. Zoals onder facet 2.3 aangegeven steunt de commissie de verantwoordelijken in dit voornemen. Daarnaast merkte de commissie ook op dat voor 3 vakken uit de afstudeerrichting de behaalde examencijfers behoorlijk laag liggen (gemiddeld 10 à 11 op 20) en de resultaten van de laatste onderwijsevaluatie aangeven dat voor drie vakken de gevraagde inspanning niet volledig in verhouding staat tot de omvang van het vak. De commissie gelooft niet dat onder deze vaststellingen een onoverkomelijke problematiek schuilgaat maar raadt de verantwoordelijken wel aan om ook na de remediërende ingreep deze indicatoren goed in het oog te houden. Binnen de Faculteit zijn er met de studietijdmetingen goede instrumenten voorhanden om de opvolging te verzekeren.
Facet 2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud De commissie beoordeelt het facet afstemming tussen vormgeving en inhoud als goed. Uit het overzicht van de werkvormen die worden ingezet binnen de afstudeerrichting werktuigkunde blijkt dat bij de meeste opleidingsonderdelen hoofdzakelijk met klassieke hoorcolleges wordt gewerkt. Daarnaast worden voor nagenoeg alle opleidingsonderdelen aanvullende oefeningen georganiseerd. Het aanbod aan onderwijsmethoden wordt verder verbreed door seminaries, PCoefeningen (bijvoorbeeld Matlab), fysische experimenten, leren werken met werktuigmachines en bedrijfsbezoeken. Het opleidingsonderdeel P&O is dan weer volledig probleem- en projectgestuurd. Dat opleidingsonderdeel wordt, blijkens de getuigenissen van de studenten en afgestudeerden, erg gewaardeerd. Ook de commissie sprak in dit rapport eerder al haar appreciatie uit voor de manier waarop dit ‘hands-on’ vak gecombineerd wordt met een degelijke academische insteek. Tevreden is de commissie ook over de kwaliteit van de onderwijsmiddelen. De gebruikte handboeken, slides en zelfgeschreven dictaten van hoogleraren zijn stuk voor stuk van erg goede kwaliteit. Ook de studenten spraken hier uitdrukkelijk hun tevredenheid over uit. Het volledige gamma aan gebruikte onderwijsmethoden en -middelen in de afstudeerrichting werktuigkunde overziend, meent de commissie dat er sprake is van een mooie variatie die ook goed is afgestemd op de vooropgestelde doelstellingen. Een minpuntje is dat dit niet meteen blijkt uit de opleidingsonderdelenfiches die de bestaande variatie veelal toedekken met de uniforme term ‘hoorcollege’. Ook het bijbrengen van specifieke ontwerptechnieken en methodologie door middel van seminaries worden bijvoorbeeld niet vermeld in de fiches P&O. De fiches kunnen wellicht wat bijgewerkt worden.
Opleidingsrapport
23
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
<>DFEKJKI88K,Å('''9ILJJ
Facet 2.7. Beoordeling en toetsing De commissie beoordeelt het facet beoordeling en toetsing als goed. Ook over de beoordeling en toetsing van de opleidingsonderdelen binnen de afstudeerrichting werktuigkunde is de commissie tevreden. Studenten worden op de hoogte gebracht van wat er van hen wordt verwacht, toetsvormen en -normen worden op voorhand gecommuniceerd en studenten en afgestudeerden toonden zich tevreden over de manier waarop zij worden geëvalueerd. Noch over de transparantie noch over de organisatie van het toetsgebeuren ving de commissie enige klacht op. De commissie kreeg voor elk vak uit de afstudeerrichting een keur aan representatieve examenvragen te zien. Deze bleken inhoudelijk goed aan te sluiten op de cursussen en van een hoog niveau te zijn. De meeste opleidingsonderdelen maken gebruik van schriftelijke of mondelinge examens, aangevuld met oefeningen en opdrachten tijdens het jaar. Het opleidingsonderdeel P&O wordt getoetst aan de hand van een uitgeschreven verslag en een presentatie en verdediging in groep. Studenten uit dezelfde groep krijgen hetzelfde punt, al bestaat de mogelijkheid om indien nodig individuele (mal) prestaties te laten meewegen. Afgaand op de verslagen van het groepswerk, de tussentijdse opdrachten in de labo’s, de oefeningen en de ingekeken examenvragen heeft de commissie de indruk dat alle vooropgestelde competenties ook daadwerkelijk worden afgetoetst. De verantwoordelijken gaven aan dat ze dit in de toekomst ook meer objectief willen nagaan in het kader van het Faculteitsbrede implementatie van de ACQAsystematiek. Daarnaast wordt op Facultair niveau ook gewerkt aan het expliciteren van een toetsbeleid. Beide initiatieven die de systematische opvolging van de kwaliteit van het evalueren zullen faciliteren, kan de commissie alleen maar toejuichen.
Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden De commissie beoordeelt het facet toelatingsvoorwaarden als goed. Over de formele toelatingsvoorwaarden en de initiatieven om de overgang van vooropleiding naar bacheloropleiding ingenieurswetenschappen te faciliteren hebben andere visitatiecommissies zich reeds uitgesproken. De commissie wenst daar alleen aan toe te voegen dat het versterken van de instroombegeleiding in de eerste bachelor sedert oktober 2009 onderwerp is van een nieuw onderwijsproject ‘Van leerling naar student. Actief en efficiënt studeren in de eerste fase ingenieurswetenschappen’. Voor de afstudeerrichting werktuigkunde zelf bestaan geen afzonderlijke formele toelatingseisen. Wel is er voor een belangrijke groep zij-instromers uit Kortrijk (20 tot 30 studenten waarvan 15 tot 20 de afstudeerrichting werktuigkunde kiezen) de mogelijkheid om na 3 of 4 semesters vanuit hun bacheloropleiding fysica of wiskunde in te stromen in de afstudeerrichting werktuigkunde te Leuven. Specifieke procedures werden daartoe uitgewerkt. De Faculteit voorziet daarnaast ook in een onthaalmoment voor de zij-instromers uit Kortrijk, halverwege het derde semester. Dit wordt zo gepland dat deze studenten deze activiteit kunnen combineren met de voor alle studenten bedoelde infonamiddag over de keuze van hoofd- en nevenrichting. De commissie acht deze specifieke faciliteiten voor de zij-instroom goed geregeld. p
Conclusie bij onderwerp 2: Programma Gegeven de positieve scores die hierboven aan elk facet werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel.
Opleidingsrapport
24
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
<>DFEKJKI88K,Å('''9ILJJ
Onderwerp 3
Inzet van personeel
Zoals in de inleiding gesteld wordt het afstudeerrichtingspecifieke onderwijs in de werktuigkunde gedragen door 13 ZAP-leden. Daarnaast zijn er niet minder dat 41 assistenten inzetbaar binnen de afstudeerrichting. Gegeven het studentenaantal (rond de 120) kan binnen de afstudeerrichting werktuigkunde dus bezwaarlijk van een kritieke student/docent-ratio gesproken worden. De commissie is verder van oordeel dat de stafleden ook over de nodige expertise beschikken om de verschillende opleidingsonderdelen op een kwalitatief hoogstaande manier te dragen. De gezamenlijke onderzoekscapaciteit van het team komt in ruime mate tegemoet aan de eisen van de bacheloropleiding en de kwaliteit van het onderwijsmateriaal verraadt tevens de aanwezigheid van de nodige didactische kwaliteiten. De commissie maakte tijdens de gesprekken kennis met een groep gedreven docenten die het onderwijs duidelijk ter harte nemen, zoals ook moge blijken uit de aanpak van het ACQA-initiatief of de doordachte vormgeving van het programma. Uit de recente onderwijsevaluatie blijkt wel dat sommige vakken bescheiden scoren (onder de 4/6) op de vragen ‘de docent(e) geeft goed les’ en ‘de lessen hebben een meerwaarde bij de verwerking van de leerstof’. Wellicht kan nagegaan worden of dit een recurrent verschijnsel is en kan de verplichting tot het volgen van sessies inzake onderwijsprofessionalisering, die nu uitsluitend geldt voor beginnende docenten, daar desgevallend aan worden gekoppeld. Over het aanbod en de kwaliteit van deze activiteiten zijn de docenten die er reeds gebruik van maakten alvast erg te spreken. Bovenstaande bevindingen voor de afstudeerrichting werktuigkunde geven de commissie geen redenen om ernstige kantekeningen te plaatsen bij de positieve evaluaties over dit onderwerp door eerdere visitatiecommissies. p
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel De commissie beoordeelt het onderwerp inzet van personeel positief.
Onderwerp 4
Voorzieningen
De commissie kreeg tijdens haar bezoek een rondleiding langs de specifiek voor de afstudeerrichting relevante voorzieningen. Zij stelde daarbij vast dat het departement werktuigkunde beschikt over laboratoria die uitgerust zijn met zowel speciale didactische laboratoriumopstellingen als met geavanceerde onderzoeksapparatuur. Zo kunnen studenten in het Laboratorium voor Energieconversie (dat momenteel verbouwd wordt) experimenten uitvoeren waar zij karakteristieken opmeten van pompen, of waar zij proeven uitvoeren met warmtekrachtkoppeling. Ook in het Laboratorium Elektrische Machines voeren zij metingen uit. De commissie constateerde verder dat het departement beschikt over een ruim machinepark dat zowel manueel bestuurde werktuigmachines als computergestuurde CNC-machines omvat en bezocht tevens het in 2010 geïnstalleerde FabLab. Dit is een laagdrempelig laboratorium voor fabricage dat is uitgerust met enkele nieuw-technologische, computergestuurde apparaten voor productie van componenten. De commissie is van oordeel dat dit uitgebreide en kwalitatief hoogstaande departementale aanbod het programma voor de studenten uit de afstudeerrichting werktuigkunde prima omkadert. Van een op de afstudeerrichting werktuigkunde toegemeten studiebegeleiding is niet echt sprake. De studenten maken gebruik van dezelfde facultaire voorzieningen (monitoraat, studieadvies, studietrajectbegeleiding, ombudsdienst) die reeds uitvoerig in andere visitatierapporten werden doorgelicht. Begeleiding tijdens het werktuigkundetraject geschiedt daarnaast vooral door de individuele docenten en assistenten. Die zijn zeker voldoende in aantal om een gedegen begeleiding te verzekeren. Studenten gaven ook aan tevreden te zijn over dit aanbod. Ook de omkadering inzake studiebegeleiding acht de commissie aldus goed geregeld. p
Conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen De commissie beoordeelt het onderwerp voorzieningen positief.
Opleidingsrapport
25
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
<>DFEKJKI88K,Å('''9ILJJ
Onderwerp 5
Interne kwaliteitszorg
De afstudeerrichting werktuigkunde zit wat interne kwaliteitszorg betreft als onderdeel van de bacheloropleiding ingenieurswetenschappen structureel verankerd in de facultaire en universiteitsbrede evaluatieprocessen. De commissie kan in dezen volstaan met de constatering dat de onderwijsevaluaties ook voor deze afstudeerrichting daadwerkelijk regelmatig worden uitgevoerd en in de bevoegde POC werktuigkunde worden opgevolgd. De commissie kreeg bij het rapport een cd-rom met de agenda’s en verslagen van alle POC-vergaderingen van de afgelopen 5 jaar waarin zij dit kon vaststellen. Uit die verslagen blijkt ook dat de afstudeerrichting kan rekenen op een erg actieve POC waarin docenten en studenten vertegenwoordigd zitten. Wel kan de commissie zich aansluiten bij de aanbeveling van verschillende andere visitatiecommissie om de niet persoongebonden of geanonimiseerde resultaten van de kwaliteitsbevragingen meer actief toegankelijk te maken voor alle studenten. Los van het adequaat geregeld zijn van de meer formele processen kreeg de commissie de indruk dat er binnen het team dat verantwoordelijk is voor de werktuigkunde ook een levendig kwaliteitsbewustzijn inzake onderwijsmaterie bestaat. Aanwijzingen daarvoor zijn te vinden in het geleverde werk in het kader van het ACQA-initiatief (waarbij ook de industrie wordt betrokken), de doordachte en gemotiveerde programmaopbouw of de genomen maatregelen ter verbetering. Ook het vlot leesbare en zelf kritische zelfevaluatierapport is een goede graadmeter voor het bestaande kwaliteitsbewustzijn in de afstudeerrichting.
p
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg De commissie beoordeelt het onderwerp interne kwaliteitszorg positief.
Onderwerp 6
Resultaten
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau De commissie beoordeelt het facet gerealiseerd niveau als goed. De meest directe en duidelijke indicator voor de mate waarin de afstudeerrichting werktuigkunde haar doelstellingen bereikt is de kwaliteit van de P&O-verslagen die als een soort bachelorproef fungeren. De commissie keek tijdens het bezoek een ruime selectie van werken in en is erg tevreden over inhoud en niveau. De commissie vond uitgebreide probleemanalyses terug, kon een duidelijke onderzoekscomponent ontwaren, stelde vast dat in het ontwerpluik rekentechnieken en analysemethoden worden gebruikt en zag in de onderwerpen ook duidelijk de sporen van de nagestreefde multidisciplinariteit. Ook de wijze van rapporteren was over het algemeen erg goed. Aanvullende indicatoren zijn de kwaliteit van de gebruikte onderwijsmiddelen en examenvragen uit de overige vakken. Ook daarover sprak de commissie reeds eerder in dit rapport haar waardering uit (zie facetten 2.6 en 2.7). Studenten en afgestudeerden (de commissie sprak met een delegatie masterstudenten) toonden zich tevreden over de genoten opleiding. Dat blijkt ook uit de onderwijsevaluaties. Ook de rechtstreekse afnemers van de bachelorstudenten (in dit geval de masterdocenten) zeggen erg tevreden te zijn over de kwaliteit van de instroom. Een eerder genoemde onduidelijkheid betreft de capaciteit van de bachelorstudenten om door te stromen naar internationale opleidingen werktuigkunde. De commissie beval onder facet 1.2 reeds aan om hierover klaarheid te scheppen. Een meer duidelijke bémol betreft de realisaties op het vlak van internationalisering. Ook in dezen formuleerde de commissie reeds een aanbeveling (zie facet 2.1). Globaal genomen is de commissie tevreden over de resultaten en meent zij dat het nagestreefde niveau ook daadwerkelijk door de meeste uitromers bereikt wordt.
Opleidingsrapport
26
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
<>DFEKJKI88K,Å('''9ILJJ
Facet 6.2. Onderwijsrendement De commissie beoordeelt het facet onderwijsrendement als goed. Uit de tabellen die werden opgenomen in het zelfevaluatierapport blijkt dat met name de eerste bachelorfase fungeert als selectiemechanisme. Eens de studenten in de afstudeerrichting terechtkomen schommelen de slaagcijfers (gemiddelde percentages verworven studiepunten) rond de 90%. De meesten halen hun diploma ook in de voorziene 3 jaar. De stellers van het zelfevaluatierapport melden hun tevredenheid over het gerealiseerde onderwijsrendement. De commissie kan dit volgen. Opvallend is wel dat voor 3 opleidingsonderdelen de gemiddelde examencijfers onder de 11/20 liggen. Zoals onder facet 2.5 aangegeven heeft dit deels te maken met de zware studielast in het 6de semester. Aangeraden wordt om de examencijfers ook na de geplande herschikking van de vakken goed te blijven opvolgen. p
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Gegeven de bovenstaande positieve scores die aan de respectieve facetten werden toegekend en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, besluit de commissie ook op onderwerpniveau tot een positief oordeel.
Opleidingsrapport
27
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
<>DFEKJKI88K,Å('''9ILJJ
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Gezien de positieve conclusies bij de zes onderwerpen is de visitatiecommissie van oordeel dat er bij de opleiding bachelor in de ingenieurswetenschappen: afstudeerrichting werktuigkunde voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft zij aldus een positief eindoordeel over deze afstudeerrichting.
Overzicht geformuleerde verbetersuggesties Onderstaande lijst vat beknopt de voornaamste suggesties van de commissie in het kader van het verbeterperspectief samen. Het is duidelijk dat deze lijst in samenhang met de analyses in de tekst dient te worden gelezen.
Doelstellingen - Voer de toegelichte plannen uit in het kader van het verder implementeren van de ACQA-systematiek. - Zet het domeinspecifieke profiel van de afstudeerrichting duidelijker op papier en expliciteer de visie op het vak. - Onderzoek voor de verschillende hoofdrichting/nevenrichting-combinaties de complementariteit en van daaruit de uitstroommogelijkheden naar andere nationale en internationale masteropleidingen en informeer de studenten hierover.
Programma - Zoek naar meer diverse manieren om de internationale dimensie in het programma te verankeren. - Voer het plan om twee opleidingsonderdelen uit het 6de semster naar voren te schuiven uit en onderzoek de mogelijkheid om ook voor het derde vak vroeger in het programma ruimte vrij te maken. - Houd ook in de toekomst de studielast goed in het oog. - Update de opleidingsonderdelenfiches. - Voer de plannen inzake het verder uitwerken van het toetsbeleid uit.
Personeel - Koppel de verplichting tot het volgen van sessies inzake onderwijsprofessionalisering strakker aan de uitkomsten van de onderwijsevaluatie.
Kwaliteitszorg - Maak de niet persoongebonden en geanonimiseerde resultaten van de kwaliteitsbevragingen meer actief toegankelijk voor alle studenten.
Resultaten - Blijf de examencijfers goed opvolgen.
Opleidingsrapport
28
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
<>DFEKJKI88K,Å('''9ILJJ
Bijlage 1 Personalia van de leden van de visitatiecommissie
André de Boer (commissie voorzitter) studeerde werktuigbouwkunde aan de Universiteit Twente. Hij studeerde af op een onderwerp in de medische tribologie (smering van het kniegewricht). In 1979 trad hij als onderzoeker in dienst bij de vakgroep Anatomie en Biomechanica van de Vrije Universiteit in Amsterdam. In 1981 begon hij met zijn PhD onderzoek bij de vakgroep Tandheelkundige Fysica van de Rijks Universiteit Utrecht. In 1987 behaalde hij zijn PhD graad met de verdediging van zijn proefschrift getiteld: ‘Mechanical modelling and testing of the human periodontal ligament in-vivo’. In 1985 trad hij in dienst van het Nationaal Luchtvaart en Ruimtevaart Laboratorium (NLR) als onderzoeker op het gebied van het dynamisch gedrag en de stabiliteit van luchtvaartconstructies. Later was hij betrokken bij projecten op het gebied van het thermo-mechanisch gedrag van gasturbine onderdelen en afgestraald geluid van vliegtuigconstructies. In 1997 werd hij groepsleider van de Technische Mechanica groep en in die periode was hij als projectleider en onderzoeker ook betrokken bij het Nederlands-Duitse Glare certificatie programma voor de Airbus A380. In 2000 werd hij aan de Universiteit Twente benoemd tot hoogleraar Technische Mechanica. Hij geeft onderwijs in de vaste stof mechanica aan studenten Werktuigbouwkunde en Industrieel Ontwerpen en is leider van de onderzoeksgroep Trillingen en Geluid. Sinds 1 juni 2010 is hij voorzitter van de vakgroep Technische Mechanica en op 15 februari 2011 is daar de functie van waarnemend opleidingsdirecteur Werktuigbouwkunde bij gekomen. In 2004 was hij lid van de visitatiecommissie voor de opleiding Burgerlijk Werktuigkundig-Elektrotechnisch Ingenieur in Vlaanderen. In januari 2009 heeft hij deelgenomen aan de pilot visitatie van de Bachelor opleiding Werktuigbouwkunde in Delft. Sinds 2010 is hij lid van de Huygens beurzen commissie van het NUFFIC. Rene Van den Braembussche studeerde in 1968 af aan de KUL als Elektro-werktuigkundig Ingenieur richting Mechanica. Als afstudeerwerk ontwikkelde hij software voor de berekening van niet samendrukbare stroming bij middel van de singulariteiten methode. Na een bijkomende specialisatie turbomachines aan het von Karman Instituut (VKI) werd hij in 1969 aangesteld als navorser. Hij heeft zijn ganse loopbaan aan het VKI volbracht, als assistant professor (1973), associate professor (1979), professor (1986) en full Professor (2000). In 1987 was hij Professore a Contrato (Machine construction), University of Genova en van 1987 tot 2003 was hij buitengewoon hoogleraar aan de Vrije Universiteit Brussel voor een deel van de cursus Turbomachines. Specifieke onderzoeksdomeinen waren: ‘Radiale Compressoren’ met bijzondere aandacht voor stabiliteit en de door de stroming geïnduceerde trillingen. Meer recent heeft hij onderzoek gedaan naar computergestuurde ontwerpmethodes voor turbomachines (Computer Aided Engineering). Van 1995 tot 2003 was hij verantwoordelijk voor het Lecture Series Program aan het VKI. Hij is Fellow of the American Society of Mechanical Engineers en Associate Editor van de ASME Journal of Turbomachinery. In 1986 was hij laureaat van de tweejaarlijkse FNRS-FWO prijs ‘Iwan Akerman’. Van 1996 tot 1998 was hij lid van de ‘Carrier Technical Review Board on Aerodynamic Research’, in Syracuse, USA. Na zijn emeritaat in 2008 was hij verantwoordelijk voor de accreditatie van de opleiding ‘Research Master in Fluid Dynamics’ aan het VKI.
Bijlage 1
29
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
<>DFEKJKI88K,Å('''9ILJJ
Cis Van Den Bogaert doctoreerde na zijn opleiding Natuurkunde aan de Universitaire Instelling Antwerpen in het domein van de elementaire-deeltjesfysica. Hij behaalde tevens zijn aggregatie, waarmee hij bevoegd werd in het hoger secundair onderwijs les te geven. Van 1974 tot 1979 was hij als onderzoeker van het Interuniversitair Instituut voor Kernwetenschappen (IIKW-NFWO) verbonden aan de Universitaire Instelling Antwerpen (UIA). Gedurende de periode 1980-1981 was hij actief in de Verbruikersunie, waar zijn opdracht zowel uit vergelijkend kwaliteitsonderzoek als projectplanning bestond. Van 1981 tot 1983 voerde hij aan het Rijksuniversitair Centrum Antwerpen (RUCA) onderzoek uit in het kader van het Interuniversitair project voor efficiënter kandidatuursonderwijs. Voor de Vlaamse Interuniversitaire Raad nam hij van 1983 tot 1984 de coördinatie van het project ‘Onderzoek en organisatie van onderwijskundige professionalisering’ voor zijn rekening. In de daaropvolgende jaren (1984-1999) stond hij op de Dienst studie- en studentenbegeleiding van het Universitair Centrum Antwerpen (RUCA) in voor de coördinatie van het overbruggingsonderwijs, de studiebegeleiding, de onderwijs- en examenregelingen en de kwaliteitszorg van het academisch onderwijs. In 1999 werd hij aan de confederale Universiteit Antwerpen aangesteld als Opdrachthouder Onderwijs en Onderwijsinnovatie. Sinds de definitieve fusie, in 2003, van de drie Antwerpse universiteiten (RUCA, UFSIA, UIA) in één Universiteit Antwerpen, leidt hij binnen de centrale diensten het Departement Onderwijs. De opdrachten van dit departement centreren zich rond de onderwijsorganisatie en -regelgeving, de kwaliteitszorg en innovatie, media en leeromgevingen, de doctoraatsopleiding, de combinatie werken - studeren en de onderwijsadministratie (studentensecretariaat, curriculum-, examen- en diploma-administratie). Hij is de auteur van verschillende beleidsrapporten, houdt geregeld voordrachten met betrekking tot het academisch onderwijs en was onderwijsdeskundig lid van meerdere visitatiecommissies. Brenda Van Eylen is masterstudent in de ingenieurswetenschappen werktuigkunde-elektotechniek aan de universiteit van Gent. Als afstudeerrichting koos zij mechanische energietechniek met een minor milieu en duurzame ontwikkeling. Ook haar bachelor in de ingenieurswetenschappen werktuigkunde-elektrotechniek behaalde ze aan de universiteit Gent. Verder liep Brenda in de zomer van 2010 stage bij Daikin Europe in Oostende. Brenda is sinds haar eerste bachelorjaar actief in de studentenvertegenwoordiging als lid van FRiS (Facultaire Raad van ingenieursStudenten). Ze zetelt ook in de faculteitsraad van de faculteit ingenieurswetenschappen en architectuur en in tal van andere commissies aan de faculteit. Tot slot is ze sinds juli 2010 FRiS-praeses in het VTK Gent vzw.
Bijlage 1
30
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
<>DFEKJKI88K,Å('''9ILJJ
Bijlage 2 Bezoekschema
DAG 1: Zondag 20 februari 2011 16u30 - 19u00
intern beraad visitatiecommissie
19u00 - 19u30
bestuur van de faculteit (decaan, vicedecanen, facultair coördinator)
19u30 - 20u15
informele ontmoeting met vertegenwoordigers van de universitaire overheid, het faculteitsbestuur en de afstudeerrichting
20u30
avondmaaltijd visitatiecommissie
DAG 2: Maandag 21 februari 2011 09u00 - 10u00
verantwoordelijken voor de afstudeerrichting, opstellers zelfevaluatie, student en AAP/BAP betrokken bij onderwijskundig overleg (onderwijscommissie)
10u00 - 10u30
pauze, korte nabespreking van commissie
10u30 - 11u30
gesprek met bachelorstudenten & afgestudeerden (masterstudenten)
11u30 - 12u15
gesprek met leden van het (docerend) academisch personeel (m.i.v. delegatie masterdocenten)
12u15 - 14u00
lunch, mogelijkheid tot inzage eventueel aanvullende documenten en nabespreking commissie
14u00 - 15u30
bezoek aan de afstudeerrichtingsspecifieke faciliteiten
15u30 - 17u30
spreekuur & intern beraad commissie
17u30
korte mondelinge terugkoppeling vanwege commissie
Bijlage 2
31
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
MC@I
McXXdj\ @ek\ile`m\ij`kX`i\IXX[
<>DFEKJKI88K,Å('''9ILJJ