De mysterieuze buurjongen: mijn buurjongen is een demon. Het was een warme en mooie zonnige dag in Canada. De lente was aangebroken en de laatste sneeuw was aan het ondooien, de bloemen begonnen te bloeien en de vogels floten vrolijke wijsjes. De mensen waren ook vrolijk en begonnen aan de lenteschoonmaak. Carolie, een meisje van 22 jaar, woonde in een klein gezellig Canadees huisje met haar moeder en vader, ze was enige kind en ging naar een plaatselijke school. Ze haalde goede punten, hield van lezen en speelde met een kleine ijsbeer. Ja, het was een echte ijsbeer, die ze gekregen had voor haar verjaardag. De ijsbeer heette Kurama, hij volgde Carolie overal, zelfs naar school. Daar hadden ze gelukkig geen probleem mee, dat Kurama mee was. Iedereen vond de kleine ijsbeer met zijn groene strik schattig. Kurama was wel een kleine deugniet, maar niemand kon lang kwaad op hem zijn, altijd na school gingen ze een ijsje eten. Kurama was dol op ijsjes met chocoladesmaak. Carolie had één goede vriendin Annabel, ze was even oud en was een beetje een uitgaan type, haalde minder goede punten en was nergens bang voor. Ze zei altijd 'IK BEN DE HELD!’ Ze was dol op griezelfilms waar er veel bloed van het scherm spatte, zo echte horror. Ondanks het toch grote verschil waren Carolie en Annabel goede vrienden geworden. Eigenlijk was het Kurama die ze samen had gebracht. Hij rende door de gangen van de school en botste op Annabel aan, die haar boeken liet vallen recht op de ijsbeer. "KURAMA"! riep er een bange en bezorgde stem van ver. Annabel stelde zich recht, raapte haar boeken samen en staarde de ijsbeer boos aan. Opeens verscheen er een meisje vanachter de hoek al schreeuwend. "KURAMA DAAR BEN JE?” Het meisje snelde snel naar de ijsbeer en pakte het in haar armen. "Mijn diepste excuses, hopelijk heeft mijn ijsbeer je geen problemen geven?” zei het meisje een beetje bang en ze boog zich beschaamd. "Nee het is geen probleem. Ik ben Annabel en je hebt een schattige ijsbeer.” "Eh dank u, dank u,” zei het meisje verlegen. "Ik ben Carolie trouwens". Ze stak haar hand uit en Annabel begroette de handdruk. Vanaf dat moment waren ze vrienden geworden en spendeerden ze veel tijd samen, vertelden elkaar verhalen, mythen en sagen, allemaal griezelverhalen, die Kurama soms deden bibberen. Carolie en Annabel moesten dan altijd hard lachen, als Kurama bang onder de lakens kroop, maar om het goed te maken vertelden ze dan een verhaaltje dat Kurama zelf mocht kiezen. Ze hadden altijd veel plezier en jaagden elkaar graag de stuipen op het lijf, ze stonden in school bekend als de freaks, maar daar trokken ze zich niets van aan. Ze waren gelukkig en dat telde. Wat nog het leukste was, ze woonden juist naast elkaar en gingen vaak bij elkaar op bezoek. Annabel was ook enig kind en mocht bijna alles van haar ouders. Het was vandaag zo een dag dat je zegt, er gaat niets gebeuren. Carolie en Annabel lagen op de grond naar het plafond te staren, ze verveelden zich dood en hadden al zeker drie films bekeken. Soms hadden ze een hekel aan vakantie, ze verveelden zich toen Annabel met een spelletje afkwam. "Laten we de ideale jongen spelen!” zei Annabel vrolijk en speels. "Wat is dat voor een spelletje, dat klinkt zo kinderachtig en saai. Kunnen we niets anders doen, iets vrolijkers of laten we.....” BANG! Carolien stopte met spreken en stelde zich recht en rende naar het raam. "Wat was dat?” vroeg ze geschrokken en een beetje bang. Ze nam haar ijsbeer in haar armen en gaf het een dikke knuffel. Het arme beestje was ook vreselijk geschrokken. Annabel kwam naast haar staan en deed het raam open, stak haar hoofd uit het raam en keek links en dan rechts. "Hmmm, wat vreemd, ik zie niets en hoor niets meer, misschien was het een vogel die tegen de
dakgoot gevlogen is,” zei ze om Carolie gerust te stellen. "J-J-Ja het zal zo wel iets zijn, ja het zal een vogel zijn die verkeerd gevlogen is.” Annabel kon zo zien dat Carolie beefde en erg geschrokken was van wat ze ook gehoord hadden. "Kom, laten we het spelletje spelen, dat zal je misschien opbeuren.” Annabel stak een blad papier en een stift onder Carolie haar neus. Carolie nam het blad en de stift aan en legde zich gemakkelijk op de grond. "Dus de ideale jongen moeten we opschrijven?” vroeg Carolie wat vaag, ze had er niet echt zin in. De klok sloeg 18 uur en ze wilde eigenlijk naar huis gaan. Het was donderdagavond en dan waren het altijd Carolie haar lievelingsprogramma’s, ze keek dan vooral naar het sportnieuws en sport op tv, ze was supper dol op hockey. Maar je moest haar niet vragen hoe ze geïnteresseerd is geraakt erin, want dat wist ze zelf niet. Annabel plaagde haar er altijd mee dat het kwam door de mooie jongens met hockey stick’s en omdat ze er zo gaaf uit zagen. Carolie lachte dat altijd weg, maar stiekem had Annabel wel gelijk. In haar dromen verzonken hoorde ze Annabel niet roepen. "HE CAROLIE WAKKER WORDEN, AARDE AAN CAROLIE!” "Eh, zei je iets, Annabel?” "Ja, dat je moet opschrijven over je ideale jongen, er niet over dromen.” Ze lachte en schreef snel alles op, na een kwartiertje waren ze klaar. "Zo het mijne is klaar,” zei ze opgelucht en vrolijk, en ze staarde naar de klok. "Oh, is het al 19 u? Ik moet gaan, straks beginnen mijn programma’s,” zei ze wat in paniek. Carolie sprong recht, pakte haar spullen en rende de deur uit en ze riep nog saluut. Hockeyavond was de avond dat je Carolie best niet stoorde, ze miste nooit een match en als ze er niet kon naar kijken, dan nam ze het op om later te bekijken als ze wel tijd had. Annabel vond het grappig en liet zich op haar bed vallen. "Wat een grappig meisje is ze toch soms,” zei ze tegen zichzelf en viel in slaap. Carolie was in haar gehaastheid haar beer vergeten. Ze snelde terug naar Annabel en belde aan. Annabel schoot wakker en sprong uit het bed. "Wie kan dat nu zijn?” Ze deed de deur open en zag Carolie staan. "Wat is er?” vroeg ze met een geeuw. "Ik ben Kurama vergeten,” zei ze een beetje gehaast. "Wacht, ik haal hem wel voor je.” Annabel snelde het huis in naar haar kamer en haalde de beer van onder haar bed en gaf hem aan Carolie, die blij was. "BEDANKT!” riep ze en weg was ze. Carolie snelde naar huis, ook al was het maar naast de deur, de huizen stonden redelijk ver van elkaar. In sneltempo liep ze over de grijzen betonnen tegels, die het voetpad waren. Eindelijk aangekomen aan haar huis, bleef ze staan toen ze een verhuiswagen zag staan bij het huis naast het hare, nieuwsgierig zoals ze was, zette ze haar rugzak en Kurama neer en besloot te gaan kijken. "Ga maar al vast naar binnen via de achterdeur, Kurama, ik kom er zo aan,” zei ze en begon de oprit af te lopen. "Dat is vreemd, een verhuiswagen, dat iemand na al die jaren eindelijk dat huis wil, dat is nieuw, ik ga maar eens kijken,” zei ze tegen zichzelf. Het huis naast dat van Carolie stond al jaren leeg, de vorige bewoners waren er vertrokken omdat ze het er te stil vonden en te dicht bij de bossen. Sindsdien stond het leeg, het had jaren te koop gestaan, maar nooit was er iemand in geïntereseerd. Veel dorpelingen waren bijgelovig en dachten dat het er spookte, maar Carolie geloofde er niet in. Spoken bestaan niet, zei ze altijd tegen zichzelf, en de mensen vinden oude verlaten huizen altijd eng. De meeste waren oude mensen en die waren altijd erg bang van het onbekende. Misschien was dat die ‘bang’ dat we hoorden, dacht ze in zichzelf en ze liep in de richting van het huis. De verhuiswagen reed juist weg. Ze kon nog net lezen, 'verhuis je bel dan Verkourde en Co' Carolie liep naar de voordeur en belde aan en wachtte tot er iemand kwam open doen. "Wie komt er nu zo laat nog aanbellen, weten ze dan niet dat het hockeyavond is?” zei een geirriteerde jongen. "Zet het op pauze en ga open doen,” zei een andere jongen. Hij stelde zich recht uit de zetel en liep naar de deur, keek door het raam om te zien wie er stond en deed open. "Wat moet je, het is hockeyavond, weet je dat dan niet?” zei de jongen iets aan de boze kant. Carolie
schrok een beetje en was een beetje bang geworden van de jongen. Hij had bruin haar en een rare krul die aan de zijkant van zijn hoofd uitpopte en bewoog als hij zijn hoofd bewoog, had paarse ogen en droeg een bril, had een slank figuur en liep er nogal slonzig bij. Hij zag er ongeveer even oud uit als zijzelf, 22 jaar. "H-h-het spijt me vreselijk, meneer, ik ben je buurmeisje en vroeg me af wie hier kwam wonen, aangezien het huis al redelijk lang leeg staat,” zei ze wat bedeesd. "I-I-Ik ben C-C-Carolie trouwens, ik ga maar eens,” De jongen keek haar nog steeds geïrriteerd aan, gaf een grote zucht en sprak. "Ik ben Matthew, ik woon hier samen met mijn vervelende broer Oliver. "WIE NOEM JE VERVELEND, HOCKEY FREAK?!” schreeuwde een boze stem van vanachter in het huis. "HOU TOCH JE MOND EN BLIJF VAN MIJN ETEN AF!” Carolie werd nog banger en stapte zachtjes achteruit, ze was bang dat de jongens zouden beginnen vechten. "Waar blijf je trouwens, het spel gaat beginnen,” zei de andere jongen, die naast Matthew kwam staan. Hij had bruin haar en sproeten op zijn gezicht, hij zag er een beetje Engels uit, hij zag er zo anders uit dan zijn broer. Hij had felblauwe ogen. "Oh, hallo popje, kom binnen, we gaan hockey kijken.” "E-E-eh, ik moet gaan, mijn diepste excuses voor het storen, maar ik kijk liever hockey in mijn eigen huis.” "Oh, kom nou popje, kom gezellig bij ons kijken, je wilde ons toch zo graag leren kennen? Of heb ik dat verkeerd verstaan?” zei de man met een nogal vreemde lach op zijn gezicht, het leek op de lach van een chercherkat. "Oh wat dom van mij, ik ben toch zo een kluns, ik heb mezelf nog niet eens deftig voorgesteld. Ik ben Oliver, maar je mag me ook Ollie noemen, popje.” Hij stak zijn hand uit en Carolie schudde hem. "Welke naam heeft de mooie dame?” vroeg hij op een zo beleefd mogelijke toon en keek naar de geïrriteerde Matthew. "Carolie meneer, ik ben uw buurmeisje,” zei ze op vriendelijke toon, maar toch was ze een beetje bang van de man. "Nou kom je hockey bij ons kijken of niet meid, je krijgt nog twee minuten om na te denken,” zei matthew geïrriteerd en liep het huis weer in. "Dank u, dat is heel vriendelijk, maar ik ga denk ik toch liever thuis kijken.” Carolie was redelijk naief, maar binnen gaan in het huis van iemand dat ze niet kende daar paste ze toch wel een beetje mee op en de mannen, vooral Oliver, gaven haar een raar en vreemd gevoel, alsof er iets mis was met hen. "Kom toch popje, het is toch leuker met iemand samen kijken dan alleen, veronderstel ik. En het zal Matthew goed doen mensen te leren kennen die van hier zijn,” drong Oliver aan. Carolie dacht nog eens goed na en nam het aanbod aan, ze volgde de man het huis in en deed de deur dicht. Het huis was in redelijk felle kleuren, alsof er cupcakes tegen de muren waren gesmeten. Je ogen deden vast pijn als de zon er fel op zou schijnen, ze zag felgroen in de gang, felgeel in de woonkamer en rood en blauw in de keuken. "Je hebt een prachtig en felgekleurd huis,” zei Carolie en ze probeerde zo beleefd mogelijk te zijn. "Dank je popje, zet je maar in de zetel naast Matthew en kijk maar samen gezellig naar het hockey, dan ga ik eten maken. Je hebt toch wel honger, hoop ik?” vroeg Oliver al huppelend naar de keuken. "Nee dank u, ik heb al gegeten,” loog Carolie, ze zou later wel wat eten. Ze zette zich in de zetel naast Matthew, die staarde alleen naar haar en keek dan terug naar het scherm. Het hockey was al een uur bezig en ze gaven reclame. Matthew gaf bij elk gemiste goal een grom van woede, wat Carolie rillingen gaf. Opeens hoorde Carolie iets vanachter de zetel, ze draaide zich om en keek vanover de leuning naar wat zoveel lawaai maakte. In de hoek van de kamer lag een grote, witte gedaante, toen ze beter keek zag ze dat de gedaante bewoog en een pels had. De gedaante draaide zich om en nu zag ze dat het een grote volwassen ijsbeer was. Wie houd er nu een ijsbeer als huisdier?, dacht ze inzichzelf, maar zo hoorde ze niet te praten, want ze had zelf een ijsbeer als huisdier. "Wil je wat om te drinken, meid?” vroeg Matthew maar hij kreeg geen reactie. Carolie draaide zich om en zag Matthew voor haar staan. Ze staarde hem aan alsof hij Russisch sprak. "Ik vroeg of je iets wilde om te drinken,” zei hij beleefd. "Nee dank u, dank u, ik heb geen dorst.” Hij verdween uit de woonkamer en ging naar de keuken. Carolie zette zich beter en vond het huis alsmaar enger en enger, er was iets goed mis met deze
mensen, dat kon ze voelen. Nu ze eraan dacht, ze had Oliver niet meer gezien. "Waar zou hij zijn?” vroeg ze in zichzelf, terwijl rond kijkend in de kamer, maar er was niet veel. De oude tv dat ze naar aan het kijken waren, de versleten zetels en een paar bruine tapijten die eruit zagen alsof ze uit de vorige eeuw waren. Aan de muren hingen een paar foto's, ze vermoedde familiefoto's, en een klein kacheltje in de hoek van de kamer. Matthew kwam terug uit de keuken, hij had een bier in zijn hand en liet zich ploffen in de zetel. "Nog steeds verdomde reclame, ik haat reclame!”Matthew zette zich rechter en dronk van zijn bier en keek naar Carolie die naar hem staarde. "Eh waar is je broer Oliver, houd hij niet van hockey?” vroeg ze beleefd, maar toch nieuwsgierig. "Die zal wel ergens weer aan het lezen zijn of aan het breien zijn, zo lang hij geen cupcakes maakt, ben ik tevreden. Zijn taarten zijn vreselijk, hij maakt ze in alle kleuren van de regenboog! Zeg me eens meid, wat denk jij van een jongen die taarten maakt? Serieus, je zou zijn kamer eens moeten zien, het is net een kindertuin, met eenhoorns, elfen, regenbogen aan zijn muur en dan nog die felle blauwe kleuren, man mijn ogen doen pijn als ik er maar aan denk,” zei Matthew geïrriteerd. "Ik heb er geen probleem mee dat een jongen dat doet, ik denk dat het zelfs leuk en schattig is, als een jongen zo is. Ik denk dat ze niet altijd het bad boy-type moeten zijn,” antwoordde ze en ze staarde naar de tv, het spel ging weer beginnen, de reclame was gedaan. "Dat werd tijd!” riep Matthew en hij zette zich rechter om het beter te kunnen zien. Carolie staarde naar de klok en schrok toen ze zag dat het al bijna 22 uur was, ze was Kurama helemaal vergeten en morgen was een schooldag. Ze stelde zich recht en wendde zich tot Matthew. "E-Eh, Matthew, ik moet gaan, morgen is een schooldag en ik moet mijn huisdier nog eten geven. Dank je voor het uitnodigen en dat ik met je mocht kijken naar het hockey. Maar ik moet nu echt weg, de groeten aan je broer,” zei ze en ze liep naar de gang. Matthew zette zijn tv op pauze en liep Carolie achterna, deed de deur open voor haar. "Graag gedaan en goede avond verder,” zei Matthew en Carolie dacht even dat ze een kleine glimlach op zijn gezicht zag. "Saluut en goede avond nog Matthew,” zei ze en snelde snel naar huis. Kurama zat eenzaam in de zetel en was in slaap gevallen voor de tv. Carolie haaste zich zo snel ze kon naar binnen en struikelde over haar eigen rugzak en viel met een smak op de grond. "AU, dat deed pijn!” en ze vloekte binnensmond. Ze stelde zich snel recht en zocht Kurama, die in de zetel lag te slapen. "Kurama, het spijt me zo, ik ben je helemaal vergeten, ik was bij de nieuwe buren en was de tijd uit het oog verloren, het spijt me zo,” zei ze en ze ramde zo nog door hoe erg ze het vond dat ze Kurama alleen had gelaten. De ijsbeer werd wakker en was blij zijn baasje te zien. Carolie haar ouders waren op zakenreis en zouden pas rond kerst terugkeren; daar had ze een hekel aan. Maar het was voor het werk en daar kon ze niets aan veranderen. Carolie pakte een boterham en smeerde er een met honing voor Kurama die hij zo naar binnen speelde. "Het spijt me zo, je had vast reuzenhonger,” en ze wreef over de beer zijn oren. Toen hij klaar was gingen ze samen naar boven, poetsten hun tanden, deden hun pyama aan en kropen onder de wol. Ja, Carolie had Kurama geleerd zijn tanden te poetsen, een pyama aan te doen en nog veel meer dingen. Ze waren zo moe dat ze meteen in slaap vielen, zodat ze niet wisten was dat ze bekeken werden. Vanachter het raam stond er iemand te kijken, met een vreemde grijns op zijn gezicht, twee felle paarse ogen en twee hoorns op het hoofd. De vreemde gedaante zat in een oude eik die voor het raam stond, maar toch nog genoeg licht binnenliet. Het mysterieuze wezen lachte en staarde naar de slapende Carolie. "Ik heb je gevonden prinses, jij word van mij en niemand zal je afpakken van me,” zei het wezen tegen zichzelf en verdween zo snel als dat het gekomen was. De volgende morgen scheen de zon fel door het raam en scheen op Carolie haar gezicht, ze werd wakker en keek al wrijven in haar ogen naar de klok. 9:00 u. "Oh het is nog maar negen uur, ik heb nog veel tijd". Ze legde zich weer neer om dat opeens geschrokken recht te springen. "NEGEN UUR, AAAHHH IK MOET ME HAASTEN! KURAMA, OPSTAAN, WE MOETEN ONS HAASTEN OF WE ZIJN TE LAAT VOOR DE BUS!” schreeuwde ze en ze rende de badkamer in, maakte zich snel klaar en stormde naar beneden, pakte een boterham , pakte haar tas en Kurama en rende het huis uit.
Annabel stond al te wachten aan de oprit en deed teken dat ze zich moesten haasten. "HET SPIJT ME IK HEB ME OVERSLAPEN!” schreeuwde ze en ze rende naar de auto van Annabel, gooide alles op de achterbank, pakte Kurama in haar armen en zette zich op de passagierszetel. "Je hebt laat opezeten zeker, was het hockey zo mooi?” zei Annabel plagend en ze startte de auto en reed weg. De hele weg werd er niet veel gezegd, Carolie was in slaap gevallen, zelfs zo moe was ze nog. "WE ZIJN ER, OPSTAAN!" schreeuwde Annabel en lachte toen ze Carolie haar gezicht zag. Het zag er vreselijk uit, het leek op een zombie. Een hockey-zombie lachte Annabel in zichzelf. "Nou, pak je gerief en ga maar al, ik ga de auto parkeren.” Carolie deed wat Annabel zei en wachtte aan de ingang van de school samen met Kurama. Opeens kreeg ze vreselijke rillingen over heel haar lichaam, alsof ze werd bekeken van ver. Carolie keek alle richtingen uit maar nergens was er iemand te zien, op een paar studenten na dan die nog toekwamen. Toch voelde het alsof ze bekeken werd, ze voelde de ogen die haar begluurden zo in haar nek branden. Het gaf haar een vreemd gevoel en ze nam Kurama dichter tegen zich aan. Annabel kwam aanrennen en ze liepen samen naar binnen. "Annabel, heb jij ook het gevoel dat je bekeken wordt? Ik bedoel, alsof iemand je bespioneert, je schaduwt?”vroeg Carolie een beetje angstig en ze drukte Kurama harder tegen zich aan. "Ik denk dat je gewoon paranoïde bent, er is niemand die je begluurd. Je moet nog meer nachten op zitten, je hebt niet genoeg slaap gehad en nu ben je zo moe dat je dingen ziet die er niet zijn,” antwoordde Annabel en ze lachte luid en sloeg Carolie op de rug. Het fleurde haar wat op en ze liepen samen verder naar de klas. Maar niets was minder waar, het gevoel dat Carolie had was juist, want ze werd bekeken. De vraag was alleen wie volgde haar, wat wilde de vreemdeling, en hoelang schaduwde de vreemdeling haar al? Zoals altijd was de les saai en eentonig. Halloween zat eraan te komen en de leraar wilde dat iedereen een wezen koos en er een spreekbeurt van hield. Carolie was dol op spreekbeurten, maar sprak niet graag in het openbaar, ze sprak dan zo stil dat ze haar bijna niet hoorden en toch haalde ze al haar punten. Annabel aan de andere hand haatte spreekbeurten, spreken voor de klas was geen probleem, alleen het opzoeken en samenvatten vond ze saai. Meestal waren dat van die dagen dat ze de helse rebel uithing. "Ok, klas, vandaag moeten jullie me zeggen welk Halloweenmonster je gaat kiezen en een spreekbeurt wilt over doen, dat schrijf ik dan op bij jullie naam, jullie krijgen twee weken om eraan te werken,” zei de leraar. Die heette meneer Brock, hij was een struise man, maar heel lief, hij sprak veel over zijn familie en reizen die hij maakte. Iedereen mocht hem tot zijn eigen verbazing, want hij was als leraar een beetje bedeesd. Het was de favoriete leraar van Carolie, omdat hij het leukste vak gaf. "Ok, als ik jullie naam zeg, dan zeg je me welk wezen je gaat bespreken,” en hij pakte zijn stapel papieren erbij. "Carolie, welk wezen ga jij nemen?” Hij keek de klas rond en zocht Carolie, zij zat vanachter op de laatste rij, aan de linkerkant, dicht bij het raam. "Over de demon, meneer Brock,” antwoordde ze en hij schreef ‘demon’ bij haar naam. De volgende was Annabel zij koos voor de bloeddorstige vampier. Na de les liepen ze vrolijk de klas uit, het weekend stond voor de deur en dat betekende: "FEESTEN!” Het was Annabel die dat riep en ze sprong in de lucht zo hoog ze kon. Elke vrijdag ging Annabel uit met een jongen die een jaar ouder was dan zij. Carolie ging nooit mee, uitgaan vond ze maar niets. Ze zat niet graag in donkere, half belichte cafe's, vol rook en dronkaards. "Kom nu toch eens voor een keer mee, het gaat echt leuk zijn,” zei Annabel en drong een beetje aan, maar Carolie had echt geen zin, ze wilde haar vrijdagavond gezellig thuis spenderen met Kurama. "Nee, dank je voor het aanbod, maar ik ga Kurama een bad geven vanavond, het is baddag voor hem,” zei ze en ze snelde ervandoor. "OK, TOT MORGEN DAN MISSCHIEN!” riep Annabel haar nog na. Carolie zette haar kraag van haar jas beter en begon over het betonpad te lopen, het was herfst en het werd al snel donker. Carolie was niet de dapperste en liep niet graag alleen langs de baan in het donker. Maar ze had niet veel keus en op zich was het nu ook zo ver niet, een kwartiertje stappen en ze zou thuis zijn. Bang en zo snel als ze kon liep ze door de half verlichte straat, met nog steeds het
gevoel dat ze bekeken werd. "Kom, Kurama, sneller,” zei ze wat geïrriteert tegen de kleine ijsbeer die haar moeilijk kon bijhouden. De kleine pootjes van de beer konden zo snel niet lopen zoals Carolie dat kon. Ze bleef staan en wachtte tot de beer bij haar was, toen ze opeens iets op haar schouder voelde. bevend, verstijfd van angst draaide ze haar hoofd en zag een hand op haar schouder. "AAAAHHHHHHH!” ze tierde voor heel het gebuurte, tot haar stem werd gesmoord door een hand die voor haar mond geslagen werd. Ze stribbelde tegen zo hard ze kon, om uit de greep van haar aanvaller te geraken. "Hé, rustig, rustig, ik ben het maar, Matthew,” zei de schrille en stille stem maar o zo herkenbaar. Hij liet haar los en ondertussen was Kurama al tot bij Carolie gekomen. Ze draaide zich om en staarde recht in de heldere paarse ogen van Matthew. "WIL JE DAT NOOIT MEER DOEN!” schreeuwde ze en ze klopte op zijn borst met haar vuisten. "Ik heb je goed doen schrikken zo te zien, je bent echt een bang meisje, hihi. Maar zeg eens, wat doe je zo alleen dit uur op straat, dit is geen plaats voor mooie meisjes die alleen rondlopen,” zei hij bezorgd en sloeg een arm om haar heen. "Kom, ik breng je wel naar huis, we wonen toch naast elkaar en zo hoef je niet alleen naar huis te gaan in deze gevaarlijke straat. Heb je het gerucht nog niet gehoord dat er hier een demon ronddwaald en het gemunt geeft of mooie jonge meisjes, ze ontvoerd en hun ziel steelt en ze voor dood achter laat?” Carolie werd bang en staarde Matthew aan, met een blik van 'ik wil snel naar huis en wel nu'. Matthew deed zijn sjaal af en deed ze rond Carolie, toen hij zag dat ze beefde voor duizend. "Dank je Matthew, maar ga jij nu niet koud hebben?” vroeg ze bijna onhoorbaar, maar luid genoeg voor hem om te horen. "Ik heb geen koud, ik heb het juist veel te warm,” zei hij en hij lachte, drukte haar dichter tegen zich aan en ze liepen samen naar huis. Carolie was blij toen ze haar huis zag, ze had Kurama ondertussen in haar armen genomen. De ijsbeer was moe geworden en kon hen niet bijhouden, Matthew vond de ijsbeerbaby leuk en aaide het over zijn oren, het diertje rook aan de man en kroop opeens snel in Carolie haar armen. "Hij is niet gewend aan vreemden, hij houdt er niet zo van,” en ze streelde hem over zijn oor. "Hij ruikt vast mijn ijsbeer Kuma. Misschien moeten ze eens kennis maken, kunnen we zien of ze elkaar mogen,” zei hij blij. "Ja misschien moeten we dat eens doen.” Hij bracht haar tot aan de voordeur en bleef kijken tot ze veilig in huis gegaan was. Zijn gewone glimlach veranderde opeens in een duivelse glimlach en zijn ogen werden nog feller paars. "Die beer van je zal wel moeten houden van Kuma, want je wordt van mij en mij alleen, lieve Carolie, alleen weet je het zelf nog niet,” zei hij in gemene stem tegen zichzelf en liep naar zijn huis. "Oh komaan, weeral taart! Kan je nu niets beters maken, ouwe gek! We eten bijna altijd van die verdomde taarten van je, ik ben ze nu wel eens waar beu! ik wil zielen eten! ik heb er in twee decennia geen goede meer gehad,” zei Matthew boos en geïrriteert. Matthew droeg een geheim mee, hij was niet zomaar een gewone jongen. Hij was een demon en hij was op zoek naar zielen, van mooie meisjes. Zijn broer Oliver was ook een demon, en al veel ouder dan hij. Oliver kon langer zonder nieuwe zielen dan Matthew, hij moest er nog mee leren omgaan. "Als je er dan zo graag een wil, ga je vriendin haar ziel dan gaan pakken,” zei Oliver boos op zijn beurt. "Je weet dat, dat niet gaat ouwe, het moet volgens de regels. Eerst het meisje vinden, dan zorgen dat ze verliefd wordt en haar dan beroven van haar ziel als ze slaapt of als je haar kust. Ik heb haar heel de dag gevolgd en ik kan niets doen, die vervelende vriendin loopt alijd bij haar. Als ze alleen loopt, kan ik met haar praten maar met die vriendin erbij gaat dat niet.” Matthew was boos en liet zich in de zetel ploffen. "Wordt dan vriend met die vriendin van haar als je haar zo graag wilt en je haar dichter bij jou wilt hebben,” bood Oliver aan als optie, wat nog zo geen slechte was. Matthew lachte gemeen en keek Oliver aan die ook een duivelse grijns had. Het was zaterdagochtend en Carolie werd al vroeg wakker, wat niet van haar gewoonte was. Meestal werd ze in het weekend nooit eerder wakker dan 11 uur. Kurama lag nog mooi te slapen op het einde van haar bed, in een bolletje zoals altijd. De ijsbeer merkte niet dat ze wakker was en bleef verder
slapen. Carolie kon de slaap niet meer vatten en stond op, liep naar de badkamer om zich klaar te maken en zette net de douche aan toen ze haar gsm hoorde afgaan. Ze snelde naar haar slaapkamer en pakte haar gsm op. "Hallo met Carolie?” maar ze hoorde niets, alleen gekraak en gepiep, het gaf haar rillingen. "Hallo, is er iemand, met wie spreek ik? Dit is niet grappig, Annabel, als jij het bent,” zei ze geïrriteert en bang, ze stond te beven op haar benen. Ze bleef nog even luisteren en legde haar gsm toe en liep wat boos en nadenkend naar de badkamer. Kurama was wakker geworden en geeuwde, sprong uit het bed en liep naar beneden om ontbijt te maken. Carolie stapte in de douche en dacht na over het vreemde telefoontje. Wie belde er haar, wat was dat gekraak, wie zou er nu een grap met haar willen uithangen? Annabel haalde wel vaker grappen uit, maar zo iets zou ze niet doen, ze wist hoe snel bang ze was. Ze zette de gedachte aan de kant voor ze paranoïde zou worden en maakte zich snel verder klaar. Maar ze dacht dan aan Matthew, nu ze eraan dacht, ze zag hem nooit, hij was ook niet ingeschreven in haar school en hij liep ‘s nachts over straat. Oké, er staat nu geen verbod op om ‘s avond langs de straat te lopen, maar waarom kwam hij niet gewoon op me af, waarom moest hij me zo laten schrikken? De mensen die me misschien gehoord hebben, gaan denken dat er iemand vermoord werd. Misschien moet ik er eens naar vragen als ik hem nog eens zie, waarom hij niet naar school gaan en overdag niet buiten komt, dacht ze in zichzelf en lachte. Ze mocht Matthew heel erg, hij was knap, had een schattige krul, en zijn paarse ogen, je kon er zo in verdrinken. Carolie droomde weg in gedachten over Matthew, de nieuwe buurjongen, o zo mooi maar ook zo mysterieus. "Was hij het type dat ze 'bad boy' noemden, of was hij een ‘softie’?, dacht ze, maar ze werd uit haar dagdromen ontwaakt toen ze iets aangebrand rook. “KURAMA!” riep ze vanuit de badkamer, ze kleede zich snel aan en rende naar beneden. Heel de keuken hing vol zwarte en grijze rook. Carolie rende snel naar de voordeur en zette die open, de rook prikte vreselijk in haar ogen en ze zag maar half. "KURAMA! COUCH! COUCH! KURAMA! WAAR BEN JE?” riep ze, maar ze kreeg geen antwoord, ze rende naar de andere kant van de kamer en zette alle ramen en deuren open. Kurama was onder de tafel gekropen en was bang dat hij klappen zou krijgen. Opeens hoorde Carolie sirenes in de verte, ze zag Kurama onder tafel en pakte hem in haar armen en rende naar buiten. al hoestend en met tranende ogen. De buren waren buiten gekomen en kwamen aangesneld. "CAROLIE! CAROLIE! GAAT ALLES MET JE! WAT IS ER GEBEURD?!” riep een overbuur, mevrouw Vleas. Mevrouw Vleas was een oude dame van rond de tachtig en zag en hoorde alles, je moest haar maar wat vragen en ze wist het, ze was nog erg pienter en goed mee met de tijd, voor zo een hoge leeftijd te hebben. "Lieverd gaat het met je, meisje toch, kom hier.” Mevrouw Vleas gaf Carolie een deken en een flesje water en zette een kommetje water voor de ijsbeer op de grond. "Dank u,couch, couch!” De brandweer verscheen en bluste het vuur, met gevolg dat heel het huis verwoest was. Mevrouw Vleas had ondertussen Carolie haar ouders op de hoogte gebracht. Die waren heel erg verschoten en maakten zich zorgen om hun dochter, het huis was erg, maar hun dochter was veel belangrijker. Mevrouw Vleas stelde ze gerust en zei dat zij wel op Carolie zou passen. Er was nu een week voorbij sinds de brand en Carolie zat op de stoep te kijken naar de kinderen die speelden op de straat. Oh, wat miste ze haar kindertijd, toen ze nog geen zorgen had en alles zo makkelijk was. Ze miste haar ouders, die waren altijd weg en nooit thuis, het was al veel als ze met kerst thuis waren. "CAROLIE, CAROLIE, KOM JE EENS?” riep mevrouw Vleas. "Ja, wat is er, mevrouw Vleas?” Carolie was haar erg dankbaar dat ze bij haar mocht blijven logeren, in de tussentijd dat ze haar huis opknapten. "Hoe ver zit je met je werkstuk voor school?” "Ik zit al heel ver, ik ga vannamiddag naar de bib, nog info opzoeken,” antwoordde ze en ze zette zich op een stoel.
"Zou je zo vriendelijk willen zijn dan even langs de winkel te passeren en een brood voor me te gaan halen?” vroeg ze beleefd, met haar oude, grillige stem. "Natuurlijk, geen probleem, ik zal nu meteen vertrekken, dan ben ik tegen het donker rond,” zei Carolie en liep de deur uit. Mevrouw Vleas had haar geld mee gegeven voor een brood. Vrolijk en fluitend liep ze op het voetpad, op weg naar de bakker en de bibliotheek. Ze belde Annabel om te vragen of ze meeging, maar die was bij haar vriendje en had geen tijd. Carolie en Annabel hun vriendschap was veranderd sinds dat ze een vriendje had, ze deden minder dingen samen, niet dat ze het erg vond, ze miste alleen haar vriendin, en de lol die ze samen hadden. Nu zagen ze elkaar alleen nog in de klas en soms erna. Opnieuw kreeg Carolie het gevoel dat ze bekeken werd en achtervolgd werd. Ze stopte en keek achter zich. Maar er was niets of niemand te zien, alleen een leeg voetpad dat met bladeren en bloemen bedekt was. Ze zette een stap verder en stopte opnieuw, om te luisteren naar haar omgeving, zo ging ze heel de weg, maar hoe vaak ze ook stopte en zich omdraaide er was nooit iets te zien. Werd ze echt paranoïde, werd ze gek, zag ze dingen die er niet waren of was er toch iets dat snel was en zich niet liet zien? Carolie bereikte al snel de bakker, ze haalde vlug een brood en stapte in snel tempo naar de bib. Ze zocht boeken over demonen en zette zich achter een leestafel, ze sloeg alle boeken open en begon te lezen. Opeens voelde ze een koude rilling over zich heen lopen en een koude, zachte bries. Carolie keek geschrokken op en keek rond zich, maar weer was er niets te zien. Het was een warme dag, er was geen wind, alle ruiten waren dicht. Carolie werd nu echt bang en besloot naar huis te gaan, ze wilde weg van de straat en alle openbare plaatsen voor ze gek werd en de hele boel bijeen zou schreeuwen. Ze pakte de boeken mee en rende de bib uit snel naar huis, ze rende alsof haar leven ervan af hing. Niet kijkend waar ze liep, botste ze keihard tegen iemand aan, ze viel op de grond en haar boeken vlogen in het rond. "HET SPIJT ME ZO! IK KEEK NIET WAAR IK LIEP!” zei ze geschrokken en raapte al haar boeken op. "Het is niet erg popje, dat kan gebeuren, let gewoon in het vervolg een beetje op.” Carolie keek op, ze kende maar één iemand die ‘popje’ zei. "Hallo Oliver, het spijt me echt vreselijk,” zei ze nog eens en hielp hem recht staan en wreef over zijn wollen trui. Ze wreef over zijn rug om het vuil eraf te wrijven, tot ze opeens iets zag wat op een staart leek. Ze liet hem meteen los en zette het op een lopen. Oliver keek haar na en had alleen een gemene grijns op zijn gezicht en wreef over zijn staart die ervoor nog verborgen was in zijn broek. "Je ergste nachtmerrie moet nog komen. Je ergste nachtmerrie moet nog komen, mijn lieve Carolie, het spel is nog maar begonnen, denk maar niet dat ik je zomaar af geef aan mijn idiote broer Matthew,” zei hij en hij lachte eens, keek om zich heen, niemand te zien. Hij liet zijn vleugels groeien en vloog als een vleermuis ervandoor. De dagen erna waren redelijk rustig en Carolie geraakte rond met haar werkstuk over de demon, de avond was gevallen en ze zat achter haar schrijftafel door het raam te kijken. Ze miste haar huis, volgens dat ze zeiden zouden ze bijna klaar zijn. Opeens hoorde ze zacht getik op het raam, ze negeerde het, ze dacht dat het een vogel was of een tak van een boom. Maar het geluid werd luider en irritanter, ze trok het raam open en keek om zich heen. "HE BABE, GEEN ZIN OM MEE TE GAAN?” zei een schrille stem die bekent klonk, ze staarde naar beneden en zag Matthew staan. "Matthew wat doe jij daar? Wacht even, ik kom naar beneden!” Ze gapte haar trui mee en liep naar beneden, verbaasd dat Matthew opeens voor de deur stond. "Wat doe je hier Matthew weet je wel hoe laat het is? Waar wil je me over spreken?” "Zou je met me uit willen gaan? Gewoon als vrienden, als je wil natuurlijk, we kunnen een wandeling door het park maken en dan breng ik je veilig terug naar huis, beloofd,” zei hij met een glimlach en een smekende toon. Carolie was niet zo zeker of ze wel moest instemmen, ze keek naar de lucht en zag dat de maan een vreemde kleur had. Hij was niet geel, zoals ze gewend was, hij was blauw. Fel blauw en er kwamen opeens wolken opzetten, die er dreigend uitzagen. Carolie bibberde en staarde Matthew aan die nog
steeds met een smekend gezicht stond te kijken naar naar. "Goed dan, maar alleen een klein wandelingetje, ik moet morgen vroeg op,” zei ze en ze pakte zijn arm vast. Hij knikte instemmend toe en samen liepen ze de donkere duisternis in, zonder te beseffen welke gevaren het donker in petto had voor het paar. Ze liepen nu al een kwartier door de straten en Carolie voelde zich niet op haar gemak, ze voelde zich bekeken, ze nam Matthew zijn arm strakker vast en kneep erin. Hij vond het niet erg, hij was blij de nacht te kunnen spenderen met een meisje. Maar hij voelde zich schuldig, als demon moest hij eten en hij wilde het liefst Carolie, maar ze was zo mooi en lief en schattig, dat hij haar gewoon niet zou kunnen doden. Hij bedacht zich en besloot het voor één keer zo te laten, maar hij wist niet dat zijn broer Oliver ook op Carolie aasde en hij degene was die Carolie al die tijd begluurde en achterna zat. Haar de rillingen bezorgde. "Matthew, ik wil naar huis en wel nu,” zei ze wat klagend en bang. Maar Matthew was niet in de stemming haar zomaar te laten gaan, hij pakte haar pols stevig beet en trok haar de bossen in. Zonder iets te zeggen liep hij dieper en dieper het bos in. "Matthew waar gaan we heen? Waar breng je me naartoe? Laat me gaan, ik wil naar huis! Ik ben bang, Matthew, laten we terug gaan!” Maar hij gaf geen gehoor aan haar smeekbeden en bleef haar gewoon mee trekken, dieper en dieper het bos in, dieper de duisternis in. Opeens stopten ze abrupt en keek Matthew naar Carolie, toen hij opeens de blauwe maan zag. Dit was slecht, elke blauwe maan dwong een demon drie nachten en dagen lang in zijn demon vorm te blijven, en op jacht te gaan. Matthew viel op de grond en hield zijn hoofd vast. Carolie schrok en zette een stap naar achter tot ze niet meer kon en tegen een boom botste. "Carolie ga weg, ren weg, ga nu je nog kan!” zei Matthew in een smekende toon. "Matthew, wat is er gaande? Zeg het me!” zei ze bang en bleef als versteend staan. Ze keek naar Matthew die op de grond zat en aan het schreeuwen was. Opeens hoorde ze geritsel achter zich, dan naast zich en dan voor zich, bang en bibberend keek ze rondom zich, luisterde naar de stilte, maar het enige geluid dat ze hoorde was het geschreeuw van Matthew, die in pijn leek te zijn. Toen zag ze een bruine lok haar en dan zag ze een arm en een been, en dan een heel gedaante, het was een man en niet zomaar een man, het was Oliver. Oliver had een vreemde maar gemene lach op zijn gezicht, zijn ogen waren fel blauw, alsof ze licht gaven, zo fel waren ze, en ze waren vol met lust, lust en honger. Hij wurmde zich door het struikgewas en lachte toen hij Matthew zag. Carolie zag nu Oliver helemaal en werd vreselijk bang, het zweet liep langs haar rug en de rillingen stonden op haar armen, haar arm haren stonden overeind van de schrik. Hij was niet de lieve man die ze eerder had ontmoet, nee dit was een monster, hij had hoorns en vleermuisvleugels staken uit zijn hoofd en rug en hij had een staart met op het einde een punt. Door het werkstuk dat ze moest maken voor school was ze zeker dat Oliver een demon was, die nu uit was om zielen te pakken. "Wat ziellig, je moet jezelf nou eens zien, Matthew, je bent echt ziellig!” zei Oliver lachend en stampte Matthew tegen zijn zij, hij viel om en gaf een luide grom van woede. Oliver draaide zich om en staarde met lust naar de bange en bibberende Carolie, die zo bang was dat ze verstijft was en geen spier meer kon verrekken. Hij liep dreigend op haar af met nog steeds zijn grote vreemde glimlach op zijn gezicht. "Hallo popje, we zien elkaar terug, wees een braaf meisje en kom met mij mee, dan gaat er niets gebeuren. Als je braaf mee komt, dan gebeuren er geen ongelukken en moeten we geen geweld gebruiken,” zei hij op een lieve maar toch dreigende toon. Het gaf Carolie nog meer kriebels. "NEE REN! REN WEG, GA, NU JE NOG KAN, CAROLIE!” schreeuwde Matthew en probeerde recht te staan, zijn zij deed nog pijn van Oliver zijn stamp. "Je komt met mij mee, popje, heb je dat begrepen?” Oliver klonk nu vreselijk eng en zijn lieve zachte toon verdween en zijn lach werd nu nog gemener, en ze was zeker dat ze rode vonken in zijn ogen zag. Carolie kreeg opeens een knap en zette het op een lopen, zo snel als ze kon rende ze door het
bos zonder om te kijken. Oliver volgde haar en was sneller dan ze dacht. Ze wist hem te ontwijken en gooide takken naar hem die hem af en toe raakten. Ze rende en rende tot ze de lichten van de stad zag, ze zette een extra tandje bij en rende naar haar eigen huis. Rende naar binnen en sloot alle deuren en ramen, pakte een keukenmes en verschool zich in haar kamer, klaar om zich te verdedigen als de demon zou komen. Stil zat ze op de grond in een hoek van haar kamer en luisterde naar de doodste stilte, af en toe hoorde ze een gekraak en dacht ze dat er iemand op de trap was, dan hoorde ze weer de wind huilen, het leken op vleermuisvleugels die fladderden, dan hoorde ze weer gepiep van deuren die open werden gedaan. Ze probeerde zichzelf niet paranoïde te maken, en zette de gedachten allemaal aan de kant en gaf ze logische verklaringen, waarom ze die geluiden hoorde. Maar dan vloog het raam met zoveel kracht open dat er een ijskoude windvlaag door de kamer ging, het gaf Carolie de rillingen en nog meer schrik. In het raamkozijn stond hij: de man met vleermuisvleugels, hoorns, lange nagels, een lange zwarte staart die eindigde in een punt, de felle blauwe ogen. De maan scheen fel de kamer in en gaf Oliver het vermogen om alles te zien. "Hallo, popje, wil je het hard spelen dan krijg je het hard, maar ik ben vandaag niet in de stemming voor spelletjes, jij bent van mij en gaat mee met mij of je het nu leuk vind of niet. Als je niet gewillig mee gaat, dan zal ik je moeten dwingen,” zei Oliver en liep dreigend op haar af, in een fractie van een seconde stond hij vlak voor haar en pakte haar polsen stevig vast. "Ha, dacht je nu echt dat je me zou kunnen verwonden of erger: vermoorden met een broodmes? Je bent echt zo naïef, hahahaahh". De lach weergalmde door de kamer en het leek alsof hij nog lang na galmde. Carolie hoorde het nog lang in haar oren, het enge gelach.Hij trok haar mee tot aan het raam, sloeg zijn armen om haar heen en sprong het raam uit. Hij spreidde zijn vleugels en vloog razend snel weg, over de huizen, tuinen en bossen. "ZET ME NEER, IK SMEEK JE! LAAT ME GAAN! LAAT ME GAAN"! Maar haar smeken werd niet gehoord, Oliver had wat hij wilde en zou het niet laten gaan. “AU!” Oliver schreeuwde het uit van de pijn, iets had hem geraakt in zijn vleugel en hem verrast. Hij liet Carolie vallen die al schreeuwend om hulp smeekte. Opeens werd ze opgevangen door twee sterke handen. Toen ze opkeek, zag ze tot haar verbazing niemand minder dan Matthew. "Alles in orde met je Carolie? Het spijt me voor wat er gebeurd is,” zei hij en hield haar goed stevig tegen zich aan. Hij vloog zo snel hij kon weg, nu Oliver uitgeteld was. Toen ze thuis kwamen zette hij haar op de grond. Carolie was nu niet bang maar woedend, ze sloeg Matthew in het gezicht en staarde hem met betraande ogen aan. "Hoe kon je, hoe kon je me dit aan doen, je wist dit? Is het niet? Je wist dat dit zou gebeuren en toch nam je me mee, ik haat je, ik wil je nooit meer zien,” zei ze woedend en liep huilend weg. Matthew bleef als versteend staan en staarde naar het eens zo mooie meisje, waar hij van hield en lief had. Opeens laaide zijn woede weer op, zijn ogen schoten vuur en hij vloog weg als een raket, naar de bossen op zoek naar Oliver. Hij was woedend op Oliver, die had alles verpest. Hij vond Oliver aan de rand van een rivier, diep in het bos, hij vloog erop af en sloeg hem de grond in met al zijn macht. Hij landde op de grond en leunde tegen een boom. "Jij, jij hebt alles verpest, monster, demon, hoe kon je? Dit was mijn nacht, mijn meisje, jij had geen reden haar af te pakken van me! Ze was van mij, heb je je dat verstaan! Je hebt alles verpest, ik ben haar kwijt, dat ben ik zeker en het is jouw schuld! Jouw schuld Oliver! Dikke egoïst dat je bent!” riep Matthew woedend en hij raasde nog zo door, en maakte Oliver uit voor alles wat lelijk was. Oliver sprak voor zijn beurd en maakte Matthew uit voor alles wat lelijk is. Ondertussen aan de andere kant van het bos, in het dorp, zat Carolie op een bankje met haar knieën omhoog getrokken te huilen. Ze had altijd al een vermoeden dat Matthew anders was, vanaf de dag dat ze hem ontmoet had. Nu wist ze waarom, waarom ze al die tijd bang was en wie haar achtervolgd had. Er welden nieuwe tranen in haar ogen. Opeens voelde ze iets zachts, iets harigs, ze trok haar arm geschrokken weg en keek op, tot haar verbazing stond de grote witte ijsbeer van Matthew naast
haar. Hij zat op de grond en lag met zijn hoofd op haar schoot. Ze aarzelde en beefde, maar wreef over zijn hoofd, hij liet het toe en genoot ervan. Ze kreeg weer een kleine glimlach op haar gezicht maar die verdween even snel weer toen ze aan Kurama moest denken. Ze sprong recht en rende naar het huis van mevrouw Vleas. Zachtjes deed ze de deur open om niemand wakker te maken en ze sloop zo stil als een muis naar boven, naar de slaapkamer. Tot haar groot genoegen lag Kurama te slapen op het bed en had hij niet gemerkt van wat er gebeurt was. Ze wreef over de vacht van de beer en zette zich naast hem op het bed, staarde door het raam en vroeg zich af wat Matthew nu aan het doen was. Ze was kwaad ja, maar ze voelde zich schuldig dat ze hem geslagen had, hij had haar tenslotte gered van zijn vreselijke gestoorde broer. "Ik zal me morgen wel gaan excuseren,” zei ze met een grote geeuw en ze viel in slaap op het zachte bed, met haar hoofd in de zachte satijnen kussens. "NEE, NEE LAAT ME MET RUST! HELP, IEMAND! HELP ME DAN TOCH! HAAL ME HIER WEG! HOORT IEMAND MIJ?!” Het geschreeuw werd niet beantwoord en Carolie rende verder door het bos. Het bos was zo eng, zo levendig, het leek alsof de bomen ogen hadden en de takken enge klauwen waren die haar zo wilden grijpen en haar aan stukken rijten. Schreeuwend en smekend om hulp, rende ze. Weg, weg van de gedaante dat haar achtervolgde. De enge schim zat achter haar aan, het had hoektanden, scherpe klauwen, zijn ogen gloeiden vuur rood. Het had vleermuisvleugels en was zo snel als de wind. "HAHAHAHAHAHA REN MAAR, REN MAAR, AAN MIJ ONTSNAP JE TOCH NIET! NIEMAND ONTSNAPT AAN MIJ! IK KEN DIT BOS! IK BEN DIT BOS! HAHAHAHAHA! REN MAAR! REN MAAR ZO SNEL ALS JE KAN! ALS EEN BANG KONIJN HAHAHAHAHA!” schreeuwde de schim en zond een koude rilling over Carolie haar hele lichaam. Ze bleef rennen en gleed af en toe uit op natte bladeren en boomstammen die uitstaken. Huilend en schreeuwend om hulp rende ze en rende ze. "WANNEER HOUD DEZE NACHTMERRIE OP!” schreeuwde ze, maar ze kreeg geen antwoord. De schim stond opeens voor haar en ze stopte en viel op de grond. “Jij komt mee met mij hahahahaha,” zei de vreselijke stem en liep dreigend op haar af. "NEE, IK SMEEK JE, NEE! LAAT ME MET RUST! NEE, LAAT ME ALLEEN! HELP, IEMAND!” De schim kwam dichter en dichter en Carolie zag dat het niemand minder dan Oliver was. "Kom hier, popje, dan gaan we spelen en plezier maken hahahahaha.” Een vreselijke lach weergalmde in haar oren. "AAAAAHHHHHH! NEE LAAT ME MET RUST! NEE DOE ME NIETS!” Al schreeuwend, huilend en heel bezweet schoot Carolie wakker uit de vreselijkste nachtmerrie die ze ooit gehad heeft. Kurama, mevrouw en meneer Vleas stonden naast haar bed en hadden alles gedaan om haar wakker te maken. "Gaat het meisje? Je schreeuwde het hele huis bijeen. Kom maar, dan maak ik je warme melk en geef je andere kleren. Je bent helemaal nat van het zweet, en huil maar niet, het is voorbij. De nachtmerrie is voorbij, ze zijn niet echt,” zei ze geruststellend en gaf Carolie een knuffel en wreef in kringen over haar rug. Later zat ze in de zetel met een deken over haar heen en met een warme tas melk in haar handen, ze beefde voor duizend. "Rustig maar, het is voorbij, het is voorbij, je moet niet bang zijn, wij zijn er voor je,” zei meneer Vleas. Kurama, de kleine ijsbeer, kroop in de zetel en legde zijn hoofd op haar schoot, en keek haar triest aan. Hij likte haar hand en gaf troostende kopjes. Ze wreef over zijn oren en probeerde een lach tevoorschijn te toveren. Carolie kon de slaap niet meer vatten, ze was te bang om te gaan slapen en bang dat ze weer de vreselijke enge man zou zien. Ze zette de tv op en keek naar een oude zwart-wit film uit de jaren zestig. Veel verstond ze er niet van maar dat kon haar niet schelen. Heel de nacht bleef ze op met gevolg dat ze er als een zombie uitzag de volgende dag. Ze liep naar school en had echt geen zin om met iemand te praten, ze negeerde iedereen, zelfs haar beste vriendin Annabel. De schooldag leek wel een eeuw te duren, toen de bel eindelijk ging. Slenterend en
nu extreem uitgeput liep ze naar huis en besloot een lekker warm bad te nemen. Kurama zat op haar te wachten bij de voordeur, maar ze negeerde hem en liep gewoon naar binnen. Ze vroeg zich af wat er van Matthew en Oliver geworden was en waar ze nu zouden zijn, of ze hen nog zou terug zien. "Ah waar maak ik me druk om, dat ze maar weg blijven, de leugenaars, de demonen, dat ze maar terug gaan en branden in de hel,” zei ze in zichzelf van woede, ze voelde zich veraden en bedrogen, hoe kon ze nu iets voelen voor een demon die alleen uit was op haar ziel. Matthew was wel de eerste jongen die vriendelijk, lief en bezorgd was om haar en hij redde haar zelf van zijn broer, dat vond ze wel lief. Na het avondeten zat ze gezellig in de zetel tv te kijken en dacht niet meer aan de demon-broers.