De Jacobikerk Op de zuidoever van de Vecht in een dorp van schuitenvoerders (schippers) en kooplui bevond zich in de 12e eeuw al een kerk van St. Jacob. In de annalen van de abdij van Egmond wordt in 1173 verwezen naar de – ongetwijfeld romaanse – kerk van Sint-Jacob in Utrecht. Dat is de oudste vermelding van de Jacobikerk. In 1122 kreeg Utrecht stadsrechten en werd voorzien van een omwalling. De nederzetting aan de Vecht is toen binnen deze omwalling opgenomen en in de vier eeuwen daarna uitgegroeid tot een zeer welvarend deel van de stad Utrecht met de Jacobikerk als middelpunt. In de 19 e eeuw is de wijk geheel in verval geraakt.
De wegen van Sint Jacob De Jacobikerk dankt haar naam aan de apostel Jacobus de Meerdere. Hij is ook de naamgever van de Spaanse stad Santiago de Compostella. Sinds de 11e eeuw reizen pelgrims langs ‘de wegen van Sint Jacob’ naar dit bedevaartsoord. Ook vanuit de Jacobikerk zijn vele pelgrims naar Santiago vertrokken en weer teruggekeerd. Op hun terugtocht droegen de pelgrims een schelp aan hun hoed, de zogenaamde Sint Jakobsschelp. De schelp is ook in de Jacobikerk keren terug te vinden, het meest op grafstenen en ook op windwijzer op de torenspits die in 1953 is aangebracht. Pelgrims die vanuit de Jacobikerk naar Santiago vertrokken hadden bij terugkeer het recht om lid te worden van de broederschap van Sint Jacob en om begraven te worden in de kerk. Ook nu wordt de kerk nog aangedaan door pelgrims die ‘de wegen van Sint Jacob’ bewandelen.
De bouw van de Jacobikerk Van de oorspronkelijke romaanse Jacobikerk is niets meer teruggevonden. De oudste bouwsporen van de gotische kerk dateren uit de 13e eeuw. Tijdens de 14e en 15e eeuw is de kerk diverse keren verbouwd en uitgebreid. Zo werden er in de 14e eeuw een nieuw dwarsschip en een nieuw koor achter het bestaande dwarsschip en koor gebouwd en dat zorgde voor een aanzienlijke verlenging van de kerk. Rond 1340 werd de toren verhoogd en met tufsteen bekleed. Omstreeks 1415 kwam de spits op de toren, werd de achterkerk gebouwd en het middenschip verhoogd. Weer twintig jaar later werden de zijbeuken verbreed en aan het eind van de 15 e eeuw kwam er aan iedere kant van het hoofdkoor een zijkoor. De achterkerk werd o.a. gebruikt als doopkerk. Door de verschillende verbouwingen raakte de toren volledig ingebouwd. De kerk werd in ruim twee eeuwen steeds langer, breder en hoger en zo veranderde de oorspronkelijk kleine kruisbasiliek in een grote driebeukige hallenkerk. Waarom was dat nodig? De belangrijkste reden voor het vergroten van de kerk was dat de gilden en broederschappen, die steeds belangrijker werden in de omgeving van de Jacobikerk, ruimte nodig hadden voor hun altaren, perken en grafkelders. De leden van de gilden en broederschappen waren ook de belangrijkste financiers van de uitbreidingen. Dat de zijbeuken oorspronkelijk lager waren is nog te zien aan de kapitelen bij de zes westelijke pijlers. Deze hebben bij de verhoging hun functie verloren. Na de verhoging van de zijbeuken en het middenschip werden de 14e-eeuwse gewelfsleutels uit de lage gewelven teruggeplaatst.
Het huysgen in die pyleerne Tijdens de verbreding en verhoging van de zijbeuken ontstond er rond 1470 een ruimte in de zuidwestelijke pijler, die vóór het jaar 1492 is gebruikt als kluis. Deze kluis werd bewoond door de kluizenares Alyt Ponciaens. In die tijd kwam het meer voor dat mensen zich afzonderden van de wereld om zich geheel te wijden aan God. De kluis mochten zij vervolgens nooit meer verlaten. De kluis in de Jacobikerk is vrij klein, nauwelijks 1 x 1,75 meter groot. Een pilaarcel van nog geen 2 m2 is zelfs voor een toegewijde kluizenares erg klein en daarom wordt aangenomen, zoals ook bij vele andere kluizen het geval was, dat de kluis haar bidcel was en dat ervoor nog een ‘camer’ was, waar zij kon slapen en werken. Bij de Reformatie verdween het fenomeen van kluizenaars uit kerken. Zo verdwenen ook de kluizen. In de Jacobikerk werd de kluis tot sacristie omgebouwd toen de Andreaskapel tot stand kwam in 1492. Dankzij dit plan is de kluis, die in de akte van de kerkmeesters waarin zij toestemming geven tot de bouw van de Andreaskapel, ”het huysgen in die pyleerne” wordt genoemd, grotendeels intact gebleven. Hierdoor is de Jacobikerk de enige kerk in Nederland met nog een deel van een originele kluis.De toren en de klokken Rond1500 beschikte de Jacobikerk over een indrukwekkende verzameling van zo’n 9 of 10 luidklokken. Twee ervan waren overgenomen van de Domkerk toen daar nieuwe klokken voor werden aangeschaft. Die klokken waren zeer zwaar en luidden tegen de Utrechtse traditie in, namelijk oost-west, waarschijnlijk om de toren niet teveel te belasten. Tijdens een zware storm in 1550 verloor de toren van de Jacobikerk haar spits en gingen ook een aantal Middeleeuwse klokken verloren. De herstelde toren leed wederom grote schade tijdens het beleg van kasteel Vredenburg in 1576. Tijdens de grote storm van 1674, die in een groot deel van Nederland schade aanrichtte, is de spits van de toren van de Jacobikerk opnieuw naar beneden gestort. De toren met een carillon van de gebroeders Hemony uit 1652 viel op de kerk en heeft grote schade aan het dak en de gewelven aangebracht. De kerkgangers maakten zich zorgen over de voortzetting van de diensten: “…dat daer door groote ongelegentheyt komt te ontstaen tot oeffeningh vande Godsdienst, is deze vergadering bij een geroepen om in desen noodige ordres te stellen…”. De torenspits werd pas geheel hersteld in 1953. Deze is nu veel lager dan hij oorspronkelijk was. De toren was in de Middeleeuwen circa 80 meter, na de Dom de hoogste in Utrecht. Sinds de restauratie is de toren nog maar 63 meter hoog. Op één na zijn alle oude klokken inmiddels uit de Jacobikerk verdwenen. Er hangen nu vijf klokken in de toren, de oudste en grootste is de Salvator uit 1479 (4000 kilo, gemaakt door Steven Butendiic). De anderen, inclusief de Jacobsklok, dateren uit de 20e eeuw.
De zonnewijzer Rond 1350 kregen steeds meer kerktorens een mechanisch uurwerk. Dergelijke uurwerken liepen zeer onregelmatig en moesten vaak worden bijgesteld. Dit werd gedaan met behulp van zonnewijzers. Links op de zuidgevel van de Jacobikerk bevindt zich de oudste ‘moderne’ zonnewijzer ter wereld, daterend uit 1463. De uurlijnen en gotische cijfers zijn gehakt uit roodbruin zandsteen. In de 17e eeuw besloot het Utrechtse Vroedschap (gemeentebestuur) om meer zonnewijzers voor de Utrechtse kerken aan te schaffen zodat de onregelmatig lopende klokken gelijkgezet konden worden op de zonnewijzers. Zo kreeg de Jacobikerk in 1625 ook een nieuwe zonnewijzer, terwijl de oude nog intact was. Het jaartal op de nieuwere zonnewijzer is overigens 1772. Dit komt omdat de koperen plaat zeer onderhevig was aan de weersinvloeden en dus gerestaureerd moest worden. Tijdens een restauratie is dit jaartal erop geschilderd. De zonnewijzer bevindt zich op de zuidgevel rechtsboven de entree van de Jacobikerk.
Het Van Call uurwerk Sinds het begin van het jaar 2012 staat er onder de toren het Van Call uurwerk dat in 1651 op de vierde geleding van de toren werd geplaatst. In de grote stelling bevindt zich het drijfwerk om de wijzers en het uurslagwerk aan te sturen en ook de grote messing speeltrommel die verbonden was met het Hemonycarillon op de toren. Dit carillon is in 1674 tijdens de grote tornado verloren gegaan toen de torenspits neerstortte. De kleine stelling in de hoek onder de toren bevat het halfuurslagwerk. Het uurwerk zelf heeft nog dienst gedaan tot 1960 en is daarna in het ongerede geraakt. Voor 2012 is er jarenlang door vrijwilligers met eindeloos geduld aan gewerkt om het weer in elkaar te zetten en het zijn plek onder de toren te geven.
De Reformatie Na de Beeldenstorm in het jaar 1566 viel de katholieke Jacobikerk enkele dagen in handen van de protestanten. Het Utrechtse stadsbestuur wees de kerk aan hen toe uit angst voor onrust in de stad op voorwaarde van goedkeuring door Margareta van Parma, de landvoogdes van Philip II, de Spaanse koning. Zij gaf orders aan het stadsbestuur om de kerk direct terug te geven aan de katholieken en dat gebeurde. Veel inwoners van de Noordelijke Nederlanden wilden zich afzetten tegen de Spaanse overheerser en de regels van de door hun opgelegde katholieke religie. In 1574 werd Hubertus Duyfhuis (1515-1581) pastoor van de Jacobikerk, hij was voorstander van religieuze tolerantie. Dit werd zeer gewaardeerd door Prins Willem van Oranje, die zelfs een keer naar een preek van Duyfhuis in de Jacobikerk kwam luisteren en daarna opmerkte dat hij zelden zo´n goede preek gehoord had. De onrust was echter nog niet voorbij. Het Spaanse leger was vanaf 1534 in kasteel Vredenburg gevestigd. Karel V die het kasteel liet bouwen gaf als reden dat het kasteel diende om de vrede te bewaren, de bevolking gaf het de naam dwangburcht. Tien jaar na de Beeldenstorm kwam de bevolking tegen de Spanjaarden in opstand en belegerden het kasteel Vredenburg in 1576/77. Utrechtse opstandelingen plaatsten toen onder meer een kanon op de toren van de Jacobikerk. en bestookten het Vredenburg. De Spanjaarden schoten terug en het zuidwestelijk deel van de kerk werd door de beschietingen zwaar beschadigd. Het stenen gewelf stortte in en delen van de toren vielen door de gewelven in de achterkerk. Een gedichtje uit die tijd beschrijft de toestand van de Jacobitoren: “St. Jacobstoren was als een riet, men ziet de klokken al”. De Jacobitoren overleefde het beleg van Vredenburg. Daarom is er boven in de toren aan de zuidkant een zandstenen plaat bevestigd met de tekst: ‘Anno 1576 hebben min die spaengers van vredenborch leet gedaen. Godt versacht (zorgde ervoor), dat ick bleef staen’. Nadat de Spanjaarden kasteel Vredenburg hadden verlaten sloopten de opstandelingen, onder leiding van de legendarische Katrijn van Leemput, het gehate kasteel. Het vrijgekomen hout werd o.a. gebruikt om de spits van de toren van de Jacobikerk te herstellen. Het ingestorte stenen gewelf werd veel later vervangen door de nu nog aanwezige zwart/wit beschilderde houten balkenzoldering. Duifhuis had grote problemen met de Rooms Katholieke geestelijkheid vóór de Reformatie van 1580 en grote problemen met de Calvinistische leidslieden ná de Reformatie. Hij bood een inspirerend en gemeenschapstichtend alternatief voor de wederzijdse verkettering tussen Calvinisten en Katholieken. Zo ontstond de belangrijke stroming van de Duifhuisianen die ondanks het overlijden van Duifhuys in de Jacobikerk tot 1586 bijeenkwam. Toen werd de stroming gedwongen op te gaan in de Gereformeerde Kerk van de Calvinisten. Duifhuis is begraven in de Jacobikerk samen met zijn huisvrouw. Onder het orgel ligt de grafsteen.
Het interieur van de Jacobikerk De Jacobikerk bezit nog veel oude kunstschatten. Zo zijn aan het plafond 15 en 16-eeuwse gewelfsleutels te zien. Op de stenen zijn onder andere Jezus Christus, de apostelen en andere heiligen en martelaren afgebeeld. Een van de gewelfsleutels toont (een beschadigde) Sint-Jacob, de naamgever van de kerk. Het is de enige plek waar nog een afbeelding van de heilige is te vinden. Ooit moet er een grote beeltenis van hem in de omgeving van het hoogkoor hebben gestaan. De gemeenschap van de Jacobikerk heeft zich altijd ingezet voor de minderbedeelden. Rond 1413 had zij al speciale voorraadkamers om voedsel uit te kunnen delen. Werken der Barmhartigheid, de taken van de potmeesters zijn afgebeeld op een 16e-eeuws paneel, met voorstellingen aan beide kanten. De achterkant van het paneel toont het Laatste Oordeel. De combinatie van afbeeldingen gaf de boodschap dat liefdadigheid wordt beloond met zielenheil. Het paneel hing op een centrale plaats, waarschijnlijk boven de tafel waarvan het eten werd uitgedeeld. Op die manier waren beide kanten zichtbaar. In 1883 is het paneel in bruikleen gegeven aan het Centraal Museum en op de noordwand van de toren is nu een reproductie te zien. Er is een opmerkelijk verschil in stijl tussen de koorhekken van de zijkoren en het hek van het hoogkoor. De hekken van de zijkoren zijn laatgotisch (1516-1519) en werden gegoten door de Mechelse gieter Jan van den Ende. Het middendeel van het hek is verloren gegaan tijdens de Beeldenstorm. Dat deel is al in 1567 vervangen door een hek in renaissancestijl, gemaakt door de Antwerpse geelgieter Jan de Clerck. De Andreaskapel, die vanaf ca 1600 grafkapel van de familie Panthaleon van Eck wordt, heeft een bijzonder laatgotisch houten hek met smeedijzeren traliewerk. Het hek bevat veel symboliek en is zeer waarschijnlijk een uitbeelding van de boetepsalm 22. De kleuren van het hek corresponderen met de kleuren van het wapen van het geslacht Panthaleon van Eck, dat in de kapel boven de ingang van de kluis te zien is.
De orgels Opvallend in de Jacobikerk is het grote hoofdorgel dat rust op rode gemarmerde pilaren. Het staat bekend als het Garrels-Meere orgel. Garrels en Meere hebben grote restauraties uitgevoerd maar de hoofdwerkkas en een enkele pijp uit 1509 toen Gerrit Pieterszoon het orgel bouwde, zijn nog origineel. Het orgel is meerdere malen gerestaureerd. Zo voegde Abraham Meere (1761-1841) in 1823 de neoclassicistische ornamentiek toe. In de noordelijke zijbeuk staat een kabinetorgel uit 1774. Dit is een huisorgel dat met gesloten deuren lijkt op een boekenkast of schrijfbureau. Dergelijke orgels werden meestal aangeschaft door rijke particulieren. Het is gebouwd door Hendrik Hermanus Hess (1735-1794) in Gouda. Opmerkelijk is dat boven het klavier van dit orgel staat; ‘H.H. Hess met fecit Goudae 1747’. Aangezien Hess toen pas twaalf jaar oud was moet dit waarschijnlijk 1774 zijn.
Vondsten en restauraties Bij een restauratie in 1882 is een groot deel van het meubilair vervangen, zoals bijvoorbeeld de kolombanken rondom de pilaren voor in de kerk. De versiering op de deurtjes dateren nog wel uit 1621. Op de noordkant zien we de Jacobsschelp en op de zuidkant een pot, verwijzend naar de potmeesters die op deze banken plaatsnamen. In de zuidelijke zijbeuk werd onder het witkalk een muurschildering aangetroffen uit het begin van de 15e eeuw. het stelde een stadsgezicht op Utrecht voor. Helaas ging deze schildering verloren, maar architect Ferdinand Jacob Nieuwenhuis (1848-1919) had wel voortijdig de voorstelling nagetekend. In 1976 zijn de contouren van het stadsgezicht op dezelfde plek aangebracht. In de 20e eeuw werden de 18e-eeuwse vrijwoningen (armenhuisjes) opgeknapt. De woningen, die tegen de achterkerk zijn gebouwd, werden in 1956 omgebouwd tot kunstzaal. In de jaren zestig van de 20e eeuw werd een restauratieplan opgesteld voor vijf Nederlands Hervormde kerken, betreffende de Domkerk, de Buurkerk, de Janskerk, de Nicolaaskerk en de Jacobikerk. De restauratie van de Jacobikerk duurde van 1970 tot 1976. Het interieur werd flink onder hadden genomen en de vrijwoningen werden ingericht als vertrekken van het wijkcentrum. In 2012 zijn de huisjes weer verbouwd en zijn er voorzieningen als een moderne keuken en vergaderzalen in aangebracht. In 1976 werd wederom een aantal kleurrijke schilderingen aangetroffen. Deze zijn gerestaureerd en nog steeds te bewonderen. In het hoofdkoor is een engel afgebeeld die waarschijnlijk het sacramentshuis bewaakt en op de westgevel zien we een 15e-eeuwse schildering van de heilige Christoffel met het Christuskind, geplaatst in de context van Utrecht. Men kan de torenspits van de Jacobikerk herkennen.
Gebruik toen en nu De Jacobikerk is door de jaren heen altijd gebruikt als een plaats waar het geloof werd beleden, katholiek en later protestants. Tegenwoordig wordt het gebouw gebruikt door de levendige protestantse wijkgemeente Jacobikerk, behorende bij de Protestantse Kerk Nederland. Een goede bijbelse prediking is van groot belang voor de leden van de Jacobikerk en trekt vele gelovigen aan. Er zijn zondagmorgens vaak 500 kerkgangers en ´s middags zijn er regelmatig meer dan 150. Deze geloofsgemeenschap zet zich nog altijd in voor de behoeftigen, zoals de potmeesters eeuwen geleden al deden. Er worden regelmatig concerten gegeven en vinden er conferenties en feestelijke bijeenkomsten plaats.
Bezienswaardigheden -
Rond het hoogkoor zijn vier 16e-eeuwse beelden te zien. Met de klok mee zijn dit een Joodse profeet; een engel; een tweelijvig monster; en een vriendelijk mannen- of vrouwengezicht.
-
Aan de wanden hangen verschillende borden met Bijbelteksten. Van een bord met een tekst uit Hebreeën is bekend dat die tijdens de Reformatie over een schilderij is geschilderd. Het woord heeft het beeld letterlijk verdrongen. Dit schilderij wordt steeds meer zichtbaar,
omdat de verf van het overschilderen langzaam vervaagt. Het schilderij dat schuil gaat onder de tekst is een 15e-eeuwse unieke voorstelling van de toen populaire Gregoriusmis. Binnenkort verschijnt er een boek over dit bord. -
De Jacobikerk was een kerk voor aanzienlijken en voor het gewone volk. Dit is nog steeds te zien aan de vele verwijzingen, zoals de familiewapens en monumentale grafmonumenten en grafkelders voor zakkendragers, molenaars, hoedenmakers en pelgrims.
-
Op de wanden van de toren werd in 1870 door Th. H. F. van Riemsdijk restanten van muurschilderingen aangetroffen. Deze waren in zeer slechte staat door vochtigheid en slecht onderhoud. Van deze afbeeldingen maakte hij zestien overtrekken en bracht deze uit in 1874 in het boek ‘Peintures Murales, découverts dan l’église paroissiale de St.-Jacques à Utrecht’.
Wetenswaardigheden -
Uit de annalen van de Abdij van Egmond uit 1173 blijkt dat er in dat jaar een kostbare pyxis (een doosje waarin het Heilig Sacrament wordt bewaard) uit de kerk werd gestolen en hoe, als gevolg van deze misdaad, de stad door overstromingen werd geteisterd.
-
De torenspits van de Jacobikerk is na de storm van 1674 niet direct hersteld. Toen Napoleon in Nederland aan de macht was, liet hij in 1810 een optische telegraaf op het afgeplatte dak van de toren plaatsen. Via dit telegraafstelsel konden er berichten worden verstuurd tussen Parijs en Amsterdam.
-
De huisjes tegen de voorgevel van de kerk zijn zogenaamde vrijwoningen, ook wel armenhuisjes genoemd. Deze zijn in de 18 e eeuw gebouwd om armen die door de diaconie werden onderhouden een woning te geven.
Literatuur Riemsdijk, Th. H. F. van, Peintures Murales, découverts dan l’église paroissiale de St.-Jacques à Utrecht, Leiden 1874. Riemsdijk, Th.H.F. van, Geschiedenis van de kerspelkerk van St. Jacob te Utrecht, Leiden 1882 Riemsdijk, Th.H.F. van, Bijdragen tot de geschiedenis van de kerspelkerk van St. Jacob te Utrecht, Leiden 1888 Bogaers, L., Aards, betrokken en zelfbewust, Utrecht 2008 Bruin, R.E. de e.a. Een paradijs vol weelde, Geschiedenis van de stad Utrecht, Utrecht 2000 Hulzen, A. van, Utrecht. Een beknopte geschiedenis van de oude bisschopsstad, Utrecht 1996 Hulzen, A. van, Utrecht in opstand. Het einde van de oude bisschopsstad 1528-1580, Utrecht 1999 Hulzen, A. van, Utrechtse kerken en kerkgebouwen, Baarn 1985. Haakma Wagenaar, Th., ‘Geschiedenis van de bouw en restauratie van de Jacobikerk’, in: Restauratie vijf hervormde kerken in de binnenstad van Utrecht, jaarverslag 1975/76, nr. 4. pp. 4464.
Beckman, T., De val van de Vredeborch, Rotterdam 1988. Kolman, C. e.a., Monumenten in Nederland: Utrecht, Utrecht 1996. Geuns, S. van & Daas, S.J. den, ‘Klokken en klokkenstoelen in de Utrechtse Jacobitoren’, in: Steengoed, nr. 31 (2001), pp. 1-31. Rijk, H. de, ‘Bijzondere zonnewijzers in utrecht’, in: Oud Utrecht 76 (2003), pp. 62-65. Coolwijk, P. van de, e.a. (redactie) In de ban van de kerk. 25 jaar Kerken Kijken Utrecht, Utrecht 2007. Kralt, T., Levende monumenten, geschiedenis, instandhouding en hedendaagse gebruik van Utrechtse binnenstadskerken, Utrecht 2009. Kralt, T., ‘Restaurateurs aan de slag met het Hess-kabinetorgel: genoeg in kas voor herstel klinkend monument’, in: Kerk in de stad, jg. 17 (2010), nr. 22. p. 11. Lap, Biem, Het paneel van de armenpot van Sint-Jacob terug in de Jacobikerk, eigen uitgave van de gidsen van de Jacobikerk, Utrecht 2005 Verhamme, C. e.a., Syllabus Jacobikerk, Eigen uitgave van de gidsen van de Jacobikerk, Utrecht 2011.
Tekst: Marieke Lenferink en Lisa Olrichs, bewerkt door Biem Lap Fotografie: Maarten Buruma