de handel in emotionele goederen
De verlangens die ik voor haar dood (…) gehad heb, kunnen nu niet meer bevredigd worden, want dat zou betekenen dat haar dood het me mogelijk maakt ze te bevredigen – dat haar dood in zekere zin bevrijdend ten aanzien van mijn verlangens zou kunnen werken. Maar haar dood heeft mij veranderd, wat ik begeerde begeer ik niet meer. Ik moet wachten – verondersteld dat het zou gebeuren – tot zich een nieuw verlangen vormt, een verlangen van na haar dood. Roland Barthes, Rouwdagboek
herfst
een ‘Handelen in schaamte’ was het motto van Luukas Kolibri. Een motto dat hij in het bijzijn van klanten uiteraard nooit hardop uitsprak. Of hij nu een plaats delict schoonmaakte of andermans rommel ophaalde, de drijfveer was de schaam te van de klant die niet wist wat te doen met stront of vuilnis. Luukas was uitermate trots op zijn beroep; hij ruimde geen bloed op, maar woede, verdriet, hartzeer. Het leek op bloed, maar dat was het niet. Hij was handelaar, opkoper en sjacheraar, gespecialiseerd in het taxeren van goederen, rommel of luxe, en leidde zo zijn eenmansbedrijfje. Op zijn website, sober maar professioneel, stonden zijn aangeboden diensten netjes opgesomd: ‘Wij komen langs om een inventaris van de inboedel op te maken en een prijs voor te stellen om de woning leeg te halen. Bij het bepalen van die prijs wordt rekening gehouden met de verkoopwaarde van de herbruikbare goederen, de afvalsoort, de kosten om dat afval af te voeren, de werkuren en de huur van een lift of een container. Indien nodig regelen we par keerborden. We laten alles netjes achter.’ Zijn zaak zamelde alles van waarde in: van meubilair, slaapkamerspullen tot kleding, van bureaulampen tot schil derijen. Als er geen vooropgestelde bestemming bekend was, werden de spullen opgeslagen in een loods van waaruit 9
Luukas sommige stukken weer kon doorverkopen, meestal onder de dekmantel van antiquarische waarde. Want hoe zeer mensen ook gehecht waren aan hun spullen, vanuit economisch perspectief waren ze zelden iets waard. Als er testamentair geen nabestaanden waren vastgesteld, dan bewaarde hij ook foto’s, brieven, dagboeken of andere persoonlijke documenten tot er van onder het stof van de tijd misschien nog familieleden opdoken. In zuurvrije dozen had hij een archief van andermans herinneringen aangelegd. Geen eenvoudig werk, volgens Luukas, omdat hij met de bezittingen goochelde. Hij ging door iemands huis en selec teerde wat in de afvalcontainer mocht, welk voorwerp rijp was voor de vuilnisbelt en voornamelijk: welk object in zijn ogen voldeed aan de voorwaarden te worden herverdeeld, gerecycleerd, doorverkocht, kortom, weer in roulatie werd gebracht en door enkele, zo niet tientallen nieuwe handen mocht worden betast en bevuild. De reacties waren overweldigend geweest. Aangezien men er haast de klok op gelijk kon zetten dat ergens iemand zijn of haar laatste adem uitpufte, bleven de klanten binnenstro men. Maar Luukas had tegen zijn gewoonte in al dagenlang de aanvragen die via het contactformulier van zijn website bin nenkwamen niet meer beantwoord, want ruggelings op bed had hij liggen staren naar het plafond, de gesloten gordij nen en het nachtlampje, de enige lichtbron. De rinkelende telefoon had hij onbeantwoord gelaten, het geluid vervaagde 10
ten slotte met de scheepstoeters in de verte en het gegalm van de kerktorenklokken, die elk uur wegsloegen. Was het vanwege de kolenzwarte merel die drie dagen na Robins uitvaart op zijn vensterbank zijn luide lied kwet terde en hem opschrikte uit wat men moeilijk een slaap kon noemen, eerder een vegetatieve toestand, dat hij besloot op te staan? Het troebele denken in Luukas’ hoofd was gestopt. De koortsigheid die hem de laatste week onder een wazige stolp had gezet, was ingeruild voor een stekende buikpijn. Hij voelde zich niet verlicht van zorgen, noch bevrijd van zijn verdriet, maar de muffe lucht die in de kamers rondspookte en uit zijn mond wasemde noopte hem ertoe de ramen wijd open te zetten en de kille herfstlucht, met de geur van rot blad, vrij spel in het appartement te gunnen. Luukas zette koffie en tijdens het pruttelende doorlopen schonk hij twee grote glazen sinaasappelsap in, lette erop niet te morsen, en dronk ze meteen op. Hij zette een stoel voor het open raam, ging ongemakkelijk zitten na het da genlang treurend liggen in bed – de lakens hadden kreukels geprint in zijn huid, nerven en vouwen die zijn gewoel afte kenden, iets wat hem deed denken aan het mosselvel dat hij als kind in bad kreeg, dat hij toen al verafschuwde. Hij rilde van de koude ochtendlucht, die de slaap van zijn wangen beet, en besefte dat hij weer aan het werk moest. Zo snel mogelijk zou hij in het licht van de zich ontwikkelende schuldenberg geld moeten bufferen voor mogelijke tegen slagen. Dit appartement betaalde zichzelf niet af. Robins 11
moeder zou aanspraak maken op de helft van het spaargeld, hij had geen poot om op te staan. ‘Dit moet gebeuren’, prevelde hij. ‘Dit moet gebeuren.’ Zelfs de grootste ramp zou hem anders niet van zijn werk houden, en ook dit persoonlijke drama kon hem niet weer houden weer aan de slag te gaan. Het zou zijn gedachten verzetten; voor boeken of films had hij nu een te slappe aan dachtsboog. Uitzonderlijk beheerst voelde hij zich, zo gedisciplineerd als de paracommando die de basis verlaat om op buitenlandse missie te vertrekken. Hij liep naar de badkamer, waar hij zich in secure bewegingen schoor, ging vervolgens in de douche staan, waar hij met een speciale spons de dode huidschilfer tjes op zijn vel wegschuurde, en douchte ten slotte koud af. Zijn schone werkkleding, broekpak en stevige laarzen, lagen klaar op de stoel. Hij nam de binnengekomen berichten op zijn website door en noteerde de werkopdrachten netjes op het keurig gelijnde papier in het schrift. Op de kaft stonden het logo en de firmanaam gedrukt: KOLIBRI & Co Handel in emotionele goederen In de stad waar Luukas zijn werkterrein had, stierven er meer mensen dan er duiven de standbeelden sierden. En het ge beurde niet altijd op volstrekt originele wijze. Soms gewoon op weg naar de supermarkt, in het midden van een wande 12
ling, af en toe gleed iemand van zijn barkruk in het café, maar meestal brak de dood als een jaloerse sluipmoorde naar tijdens de slaap in. Men liet nog even het weerspannige gesnurk, het gehoest, het gekuch horen, om dan nooit meer te liggen woelen in dat veel te grote bed. Het opruimen van andermans slagveld is een beroep dat noch vergeven is van schoonheid, noch nobel is. Maar Luukas was een integer man die zijn vak beheerste. Hij was de onge node gast die door de voordeur binnentrad, zijn jas aan het daarvoor bestemde haakje in de hal hing, even schuchter rondkeek, de woonkamer inging, om dan onbeschaamd alles te screenen, te inventariseren en te verhuizen. Het werk van Luukas was even eenvoudig als delicaat, aan gezien meer en meer mensen de beschikking over andermans dood uit handen gaven. Hij ontmoette de families of erfge namen die met een pand vol emotionele goederen verlegen zaten en noch de tijd, noch de moed bij elkaar konden rapen om dit te ontruimen voor de volgende huurder of eigenaar. Hij herkende de blikken in de ogen van de schuldbewuste klanten die de bedpannen en zondvloed aan incontinentie luiers niet naar het inzamelpunt voor recyclage durfden te brengen. Ook had hij te maken met mensen die stierven zonder fa milie of vrienden in diepe treurnis achter te laten, en meestal een huis, een appartement, een kamer of een studio, kortom, een onderkomen hadden dat leeggehaald moest worden. Niet minder erg, aangezien deze ongelukkigen zich de ver waarlozing tot levensstijl hadden toegeëigend. 13
Geregeld kwam ook het order binnen voor het oprui men en schoonmaken van een plaats delict na het vrijgeven door de politie of andere officiële instanties die meer streep jes op het uniform hadden dan kracht in de vingers. Het waren steeds plaatsen waar gemoord of gezelfmoord was, en echt schoon was het er nooit. Tegenover die derde klant stelde hij zich het meest weigerachtig op, omdat hij naar eigen zeggen geen schoonmaakbedrijf was, eerder een ver edelde verhuizer, maar het betaalde meer dan behoorlijk, om niet te zeggen buitenproportioneel. In die keukens, huiskamers, slaapkamers waarin was ge storven, op al dan niet natuurlijke manier, had de dode en kele ‘sterfsporen’ achtergelaten, zoals Luukas het noemde. Het lichaam heeft niet veel tijd nodig om na de laatste adem haling op te zwellen en vloeistoffen te lekken. Het is de kunst er vroeg genoeg bij te zijn voordat de met ingewanden ge vulde en door gassen opgeblazen ballon knapt. Het gebeurde wel eens dat Luukas de dode kon ruiken, de penetrante lijklucht die in alle hoeken hing als een mistig souvenir. Geen luchtverfrisser hielp dan, de ramen wilden nooit wijd genoeg open. Doorgaans behandelde Luukas dergelijke lotgevallen alleen. Meestal op verzoek van de familie en als zij de vraag niet stelden, vroeg hij het zelf. Maar het kwam voor dat de op te halen inboedel door één iemand niet te dragen was, zodat hij zijn partner Geoffrey Raeymaekers inschakelde. Maar tot meer dan wat verhuisdozen en ladekasten dragen was Geoffrey nog niet in staat; hij diende opgeleid te wor 14
den. Daarna zou Luukas Geoffrey kunnen inschakelen voor klussen die hij met ‘licht’, ‘zwaar’ of ‘extreem’ etiketteerde. Een label dat voornamelijk de gevloeide liters bloed of ont lasting omschreef. Geoffrey Raeymaekers had het lijf van een worstelaar en het verstand van een plattelandsmus, vond Luukas. Geof frey was een twintigtal jaar ouder dan hij en was het slacht offer geweest van bezuinigingen bij zijn vorige werkgever, maar hij was goedkoop en betrouwbaar, en voor de eerste opdracht in zijn werkschrift had Luukas nu eenmaal de han den als frikadellen van Geoffrey nodig. Voordat Luukas in zijn witte Toyota-bestelwagen stapte, graaide hij de verregende visitekaartjes van onder de ruiten wissers. Geplastificeerde uitnodigingen om zijn wagen, een oude parel in het autocircuit, dat gedomineerd werd door hoogtechnologische snufjes en een dashboard dat eigen keu zes maakte, te laten oppoetsen door enkele zwarten of Oost blokkers, waarna ze de auto verscheepten naar een ander continent. Om die aldaar te versjacheren als een uitgeran geerde bejaarde. ‘CALL US!’ stond er altijd in het grootste lettertype, of: ‘WE HAVE NICE PRICES’, of een zeldzame keer: ‘WE BUY EVERYTHING’. Hij stak de kaartjes in de borstzak van zijn overall. Toyota’s waren een felbegeerd product in vreemde contreien, wist Luukas, ook al waren de veringen doorgevre ten van de roest of hadden de auto’s weggeteerde remmen.
15
Het was nog half duister buiten, de contouren van de pla tanen langs de autoweg voor zijn appartement staken schim mig af tegen het flauwe oranje licht dat in het blauwe uur begon te gloeien. De zeldzame vroege wandelaar passeerde met een hond, en ook de nachtverpleegster die naast Luukas woonde kwam in haar kortgerokte witte uniformpje aangefietst. Hij zag haar dijen van elkaar klappen bij elke gracieuze omwente ling van haar trappers. Hij had een perfect zicht, tot ze met een korte ruk aan de bel rinkelend voor haar deur afstapte en haar sleutels zocht (haar man drukte zodra hij het fiets belsignaal hoorde hondstrouw en geroutineerd de knop van het koffiezetapparaat in, waarna zij hem vergezelde bij zijn ontbijt, elke dag opnieuw). En tot slot zag Luukas een ijve rige postbode die gehaast door elk rood licht reed. Hij haalde diep adem en startte de wagen om Geoffrey op te pikken.
16
twee Volgens de omschrijving in Luukas’ uiterst nette handschrift was de vrouw een verstokte lezer geweest en was ze gestor ven onder haar boeken, wat zowel overdreven als ongeloof waardig klonk. De lokale politie maakte in hun verslag ge wag van een mysterieuze verdwijning en na de eenentwintig dagen durende zoektocht werd zij bedolven onder haar boe ken gevonden. ‘Ze kwam klem te zitten tussen de muur en de kast toen ze een boekje probeerde te nemen in de holle ruimte achter de boekenkast’, las Luukas voor uit het politieverslag. ‘En niemand had haar daar eerder gevonden?’ vroeg Geof frey. ‘Marissa Webling kon zich niet meer bevrijden uit haar benarde positie en overleed als gevolg van verstikking’, ver volgde Luukas het verslag. ‘Zo’n dood lijkt me onwaarschijnlijk’, zei Geoffrey. ‘Dat zijn de meeste ongelukken’, antwoordde Luukas. Hij ging eerst bij de buurvrouw op dezelfde verdieping als het appartement van Marissa Webling de huissleutel ha len, zoals was overeengekomen met de naaste familie. Haar jongere broer kon de aanblik van de boekenkasten niet ver dragen; dat een ton boeken het meedogenloze monster was dat zijn zus had vermoord kon er bij hem niet in. 17
‘Ze was zo tenger’, vertelde de buurvrouw met een schrille, overslaande stem. Ze had haar krulspelden nog in, die als bootjes zeilden op de golvende uitgroei van haar geblon deerde haar. ‘Zo tenger en altijd met boeken in de weer’, ver volgde ze. ‘Er kwamen alleen maar boeken bij.’ En ze her haalde nog een keer, maar dan zachter: ‘Er kwamen alleen maar boeken bij.’ ‘Hoe hebben ze mevrouw gevonden?’ vroeg Luukas be leefd. ‘Wekenlang zijn ze ononderbroken op zoek naar me vrouw, en dan blijkt ze zich al die tijd in haar woonkamer te bevinden’, vertelde de buurvrouw onverstoorbaar. ‘Ik merkte wel een vreemde geur in de gang op, maar dacht dat het aan de ratten lag. Ziet u, we hebben hier in het appartements gebouw nogal veel last van ratten, meneer, en niemand die er iets aan doet: de gemeente niet, de conciërge niet, soms denk ik wel eens dat ze een keer aan mijn tenen zullen kna gen, meneer, ziet u, het is toch waar…’ ‘Maar wie heeft mevrouw Webling gevonden?’ vroeg Luukas nog een keer. ‘De politie. Ja, dán zijn ze hier, voor ratten komen ze niet meer. Ze kwamen haar verzegelde appartement nog één keer bezoeken voor het onderzoek, en een van die mannen zag de voet van Marissa onder een van de kasten uitsteken. Het is wreed, echt wreed, tussen al die boeken. Maar ze zou den nog eens moeten terugkomen voor de ratten, meneer, die ratten…’
18
‘Bedankt’, zei Luukas om haar monoloog af te breken. ‘Voor de sleutel.’ ‘Ah juist, u kwam de sleutel halen. Een momentje.’ Ze liep door haar hal naar een siermeubel en haalde de sleutel van mevrouw Webling uit de bovenste lade. Ratten stinken he lemaal niet, bedacht Luukas. ‘Alstublieft.’ ‘Bedankt.’ ‘En succes’, voegde ze er nog aan toe. Luukas dacht dat de vrouw raaskalde en begreep niets van de omstandigheden waarin de vrouw was omgekomen. Pas toen ze de sleutel in het slot van het appartement sta ken en binnengingen onder de begeleiding van de nieuws gierige blik van de buurvrouw met de krulspelden, die reik halzend langs hen heen probeerde te kijken, zagen Geoffrey en Luukas wat er met de opmerkelijke doodsoorzaak werd bedoeld. De tweekamerflat was van boven tot onder volgestouwd met boeken: biografieën, romans, naslagwerken, encyclope dieën, poëzie, stapels bijeengebonden kranten, hobbyboe ken over postzegelcollecties en schaken, kookboeken, boeken over origami en bloemschikken, pockets, atlassen en geda teerde telefoonboeken. Er zat geen lijn of thematisch ver band in haar verzameling. Niets was gerangschikt; soms leek iets volgens kleur weg gezet, af en toe stonden boeken met dezelfde grootte samen. In elk vertrek bevonden zich wel enkele boekenkasten, maar die hadden hun maximale capaciteit bereikt en waren am per zichtbaar achter de stapels, de scheve torens, de kante 19
len van boeken die voor alle meubilair gestapeld waren. Her en der stonden trapladdertjes, keukenkrukjes en stoelen waarmee je, als je eerst de daarop verzamelde lectuur weg schoof, de boekenberg kon overschouwen en iets kon weg nemen. In de badkamer lagen de boeken verspreid tot in de dou checabine en de wastafel toe. Er was geen badjas, noch wa ren er handdoeken of sporen van waterverbruik terug te vinden, al was het maar een ordinaire vochtschimmel. Al leen een astmatische droge lucht vulde de badkamer. Luukas en Geoffrey zagen geen tegels, alleen maar papier. De slaapkamer was zelfs erger. In eerste instantie konden Geoffrey en Luukas geen bed onderscheiden, pas na het verslepen van stapels naoorlogse literatuur begrepen ze dat Marissa Webling op enkele delen van een encyclopediereeks moest hebben geslapen. Bovenop lagen wat kranten om de illusie van een matras te creëren. Tot slot zagen ze de ruimte die de woonkamer voor stelde, en aanschouwden ze het resultaat van haar boeken dood. Langs een van de muren was een smal gangetje gegra ven dat een sluiproute van de hal naar de keuken voorstelde. In het midden van de ruimte botsten ze op een zee van boe ken, een boekenberg, een vulkaan met in het midden een massieve krater. Aan de randen van die krater zat bloed op de kunstboeken over religie en iconografie, alsof de vulkaan wat laatste restjes rode magma had uitgespuwd. Er lag een ladder naast de berg boeken, waarin Luukas met wat goede wil toch een structuur in de chaos kon zien. 20
‘Deze rommel is waarschijnlijk gemaakt door de politie bij hun zoektocht en het ruimen van het lijk’, zei Luukas. ‘Toch een mooie dood’, zei Geoffrey. ‘Voor iemand die van boeken hield.’ ‘Dat hangt ervan af onder wélke boeken je bedolven raakt.’ Luukas was de rest van de dag in volstrekte stilte bezig de boeken in dozen te stoppen, een getal dat het aantal exem plaren benaderde – tellen was onmogelijk – op de zijkant te schrijven, waarna Geoffrey en hij de boekendozen in de be stelwagen laadden. Afstompend werk, dat een zalvend ef fect had op de wond die in hem was ontstoken en koortsig aan het etteren ging. ‘De dienst voor Robin was erg mooi’, zei Geoffrey nadat hij en Luukas de laatste doos in de witte bestelwagen hadden geladen. Luukas’ buikpijn speelde verhevigd op. Zolang hij de aandacht op zijn maagstreek vestigde, kon hij de andere pijn wegdenken, het verdriet negeren. Hij rook benzine en zweet, Geoffreys zweet voorname lijk. Luukas ergerde zich aan de aanwezigheid van Geoffrey, wiens lichaam gaandeweg getekend was door een ordinaire vadsigheid, met almaar uitdijende flappen en aanhangsels van de brutalere soort. Een afzichtelijk toonbeeld van tomeloze bemesting, vond Luukas, die zijn eigen gewicht altijd nauwlettend op peil hield. Hij was dan wel geen al te grote fan van het gezond heidsfascisme dat heden ten dage regeerde en joggers aan maande de longen met lichtsnelheid uit het lijf te lopen, het 21
vet van de billen te rennen om een plaatsje te verdienen in het tableau vivant van een gefotoshopte eeuw, maar hij vond dat Geoffrey toch een keer de weegschaal mocht opzoeken. ‘Ze zag er zo verdomd vredig uit in haar kist’, zei Geof frey. ‘Alsof Robin gewoon even haar ogen dichtdeed.’ Voordat de crematie was voltrokken, had de kist naar de uitdrukkelijke wens van haar moeder opengestaan, zodat rouwenden even konden groeten, haar hand konden vast houden alsof de hartslag weer op gang zou komen. Luukas had het maar niets gevonden dat iedereen zich het recht toe-eigende om haar zomaar te bepotelen. ‘Ik weet het’, antwoordde Luukas. ‘Ik weet het.’ Hij vermeed het Geoffrey aan te kijken, wiens gezicht evengoed uit het eeuwig bleke vel geboetseerd was. Het hoofd als een homp ham boven op de hals, die tot een ordi naire loopgravenoorlog was gebaggerd, fantaseerde hij. Hij wond zich op over Geoffreys gevis achter een repliek, zijn hang naar een conversatie over Luukas’ gedachten, en besefte dat zijn irritatie haar oorsprong vond in de stuitende oneerlijkheid van Robins onterechte dood tegenover de rou lette die Geoffrey speelde met zijn hart, dat het elk moment kon begeven onder de obesitas. Hij herkende de onredelijk heid bij zichzelf, maar vond dat hij zo kwaad mocht worden als hij verdiende. ‘Helemaal niet abnormaal bleek’, zei Geoffrey terwijl ze in de cabine van de bestelwagen gingen zitten. ‘Ze had geen wit weggetrokken huid. In elk geval niet zo lijkbleek als ik verwacht had.’ 22
Het uitvaartcentrum had voor de crematie inderdaad zijn allerbeste maquilleur erbij gehaald, dacht Luukas. Robin had van nature al een erg bleek uiterlijk gehad, maar net voor dat ze de oven in schoof lag ze in haar kist als een opgetutte clown die aan zijn laatste kunstje zou beginnen, had hij ge vonden. Een winterkind noemde hij haar altijd. Bleek als sneeuw met vier koude klompjes als handen en voeten, die ze kir rend op zijn buik duwde. Zijn buik was een kacheltje dat geen kolen nodig had, zei ze dan. ‘Trek je het wel?’ vroeg Geoffrey. Trek je het wel? Luukas wist verdomd niet wat te ant woorden. Hij hield een boek over merels tussen zijn beide handen vast en kneep erin. Het Grote Merel Handboek, dat hij naast de veertiendelige encyclopedie had gevonden, had hij achter overgedrukt en hij was niet van plan het meteen weer af te geven. Zonder Geoffreys vraag te beantwoorden sloeg hij het boek open en las het lemma over de merel: De merel (Turdus merula) is een van de bekendste vogel soorten uit de Lijsterfamilie en daarmee een typisch voor beeld van een zangvogel. De naam komt van het Latijnse woord voor merel, merula. Vaak verdeelt men merels onder in twee groepen: stads- en bosmerels. Hun vlucht is meestal laag, onstuimig en snel naar een beschutte plaats.
23
Luukas nam een van de kaartjes die hij onder de ruitenwis sers vandaan had gevist uit zijn overall en stopte het tussen de opengeslagen bladzijde. Waarom had hij de kaartjes bij zich gehouden en niet meteen weggegooid, zoals hij anders zou doen, en waarom had hij juist dát boek in een impuls achterover gedrukt? Nooit eerder had Luukas de drang gevoeld iets mee te nemen van de oorspronkelijke bewoner, als een ordinaire dief. In al die jaren dat hij het werk deed, was hij in velerlei panden geweest zonder ooit de hang naar kleptomanie te voelen. Het stelen van dit boek was een onnodige sentimen tele grap, vond hij. Een gevoel van schaamte over de diefstal overmande hem even, maar die gedachte verdween razendsnel, waardoor hij zich nog schuldiger voelde en zich afvroeg waarom hij zo gemakkelijk zijn verantwoordelijkheidsgevoel negeerde. Hij kon het boek nog steeds terugleggen in een van de dozen in de laadruimte, besefte hij. Maar hij wist dat het te laat was; iets in hem was veranderd, alsof hij zijn integriteit had laten varen, het vernissen glanslaagje van zijn beroeps trots was afgekrabd om hem te controleren op eerlijkheid. ‘Je moet doorzetten’, zei Luukas, meer tegen zichzelf dan tegen Geoffrey.
24