De Fuggers tijdens de Renaissance De culturele invloeden op drie Fuggers in de eerste helft van de zestiende eeuw
Masterscriptie Renaissance Studies Auteur: Veronika Stein
Docent: dr. J. Enklaar-Lagendijk Datum: 2 augustus 2006
Inhoudsopgave 1 2 3
Inleiding .................................................................................................................2 De familiegeschiedenis ..........................................................................................8 Jakob Fugger........................................................................................................19 Kerkelijke stichtingen..........................................................................................20 Humanisten en kunstenaars..................................................................................25 Passies ..................................................................................................................31 4 Anton Fugger .......................................................................................................34 Kunstvoorwerpen en gebruiksgoederen...............................................................36 Landgoederen en stichtingen ...............................................................................40 Humanisten ..........................................................................................................44 5 Raymund Fugger..................................................................................................48 Huizenkoop en bouwactiviteiten..........................................................................49 Passies en humanisten..........................................................................................50 6 Conclusie..............................................................................................................54 Uittreksel uit de stamboom van de Fuggers.................................................................57 Afbeeldingen................................................................................................................58 Bibliografie ..................................................................................................................59
Voorblad: Albrecht Dürer, Portret van Jakob Fugger, ca. 1520. Augsburg, Staatsgalerie in der Katharinenkirche. Vincenzo Catena, Portret van Raymund Fugger (?), ca. 1525. Berlijn, Kaiser-Friedrichs-Museum, waarschijnlijk verloren gegaan. Hans Maler, Portret van Anton Fugger, 1525. Allentown, Pennsylvania, Allentown Art Museum.
1
1 Inleiding In de Zuid-Duitse stad Augsburg staat slechts één standbeeld voor een lid van de Fuggerfamilie. Toch is dit geen standbeeld van een van de mannen die voor het economische succes van de familie verantwoordelijk waren. Het stelt Hans Jakob Fugger (1516-1576) voor, die wegens een persoonlijk faillissement het familiebedrijf had verlaten. De generatie van Hans Jakob behoorde niet meer tot de uitstekende kooplieden die de Fuggerfamilie tot ongekende rijkdom hadden gebracht. Minder geschikt voor de harde wereld van de handel, was hij een liefhebber van boeken en kunst en een humanist. Om deze eigenschappen stond hij bij zijn tijdgenoten in hoog aanzien. Aan het plein met het beeld stond vanaf het einde van de vijftiende eeuw het pand waar het kantoor van de familie gevestigd was. Vanuit dit kantoor werd de handel gedreven die Hans Jakob in latere jaren de mogelijkheid zou ge ven om zich toe te leggen op zijn humanistische studies. Dit kantoor was het geografische hart van het familiebedrijf. De mannen die hier werkten, verhieven het bedrijf tot het rijkste en machtigste handelsimperium dat in de Renaissance in het Duitse rijk bestond. Hun imperium omvatte de hele wereld, van Azië tot Amerika. De handel beperkte zich niet alleen tot goederen, de Fuggers handelden ook in geld. Keizers en vorsten ondertekenden in dit kantoor de schuldbrieven die hun de nodige middelen verschaften om hun oorlogen en hun levensstijl te financieren. Het kantoor sneuvelde tijdens de Tweede Wereldoorlog. De oude handelsfirma bestaat al sinds de zeventiende eeuw niet meer. Twee fenomenen staan op dit plein tegenover elkaar: handel en cultuur. Beide bloeiden op in de Renaissance en ontwikkelden zich op ongekende wijze. De beweging van de Renaissance begon in Italië in de veertiende eeuw en breidde zich langzaam uit naar de rest van Europa. De oorsprong van de Renaissance lag in de Italiaanse steden: trotse burgers bevrijdden zich van het middeleeuwse juk dat vorsten en kerk hun eeuwenlang had opgelegd. Verandering van de wereld naar eigen wens en voorbeeld was opeens mogelijk. Niets was voorbestemd, met fortuna en eigen wil kon men alles bereiken. Met het zelfbewustzijn en de trots kwam het materialisme. De handel begon te bloeien en de mensen werden rijk. Door de rijkdom ontstond interesse in kunst en cultuur. De mensen gingen op zoek naar de oorsprong van de
2
eigen beschaving: de klassieke oudheid werd herontdekt. Klassieke teksten werden vertaald, becommentarieerd en opnieuw uitgegeven. Men probeerde met deze ‘nieuwe handva tten’ greep te krijgen op zijn eigen wereld. Daarbij ga f men de ideeën van de klassieke oudheid een eigentijdse draai. Ook in de kunst werd de oudheid herontdekt. Ruïnes van Romeinse tempels dienden als voorbeeld voor nieuwe gebouwen en op schilderijen en beelden werden de klassieke voorbeelden overgenomen. In de beeldende kunst werden de klassieke voorbeelden echter niet alleen maar gekopieerd. Nieuwe ontwikkelingen zoals het perspectief werden volgens strikt geometrische regels toegepast. Vanuit de steden kwam de beweging terecht bij de hoven. Geleerden werden veelvuldig aan hoven ontboden om daar hun kennis aan jonge vorsten over te dragen. Deze vorsten droegen de beweging in hun hart, waardoor de hofcultuur veranderde. Het begrip van een nieuwe ideale vorst ontstond. Regels werden geschreven hoe men zich moest gedragen in het dagelijkse leven en in de omgang met zijn medemens. De ideeën en de levenswijze van de Renaissance werden langzaam door de samenleving geassimileerd en de Middeleeuwen werden geschiedenis. De beweging van de Renaissance beperkte zich echter niet tot Italië. Al in de Middeleeuwen reisden de mensen naar andere landen. Op hun reizen nam men de Renaissance als het ware met zich mee, doordat men doordrongen was van het nieuwe levensgevoel. Daarnaast kon de Renaissance zich verspreiden dankzij boeken. De boekdruk met losse letters maakte het mogelijk om snel en op grote schaal boeken te drukken en te herdrukken. De verspreiding van teksten nam een vlucht. De uitwisseling van gedachten geschiedde echter niet eenzijdig vanuit Italië. In NoordEuropa ontwikkelde zich een heel eigen vorm van de Renaissance en het Humanisme. Men wilde zich niet alleen concentreren op de klassieke heidense teksten, het christendom en de bijbel moest met de klassieke teksten worden verbonden. Vanuit het Noorden kwamen mannen naar Italië en brachten eigen ideeën over de Renaissance met zich mee. Doordat de Renaissance in de samenleving werd geïntegreerd, werd het leven in de stad voor de elite minder belangrijk. Deze begon zich terug te trekken op het land om daar haar eigen villa’s te bouwen. Met het leven op het land ontstond de behoefte om met volle teugen van het buitenleven te genieten: aan de inrichting van tuinen besteedde men veel aandacht. Waterspelen, grotten en andere verrassende effecten werden ontwikkeld om de bezoeker te plezieren. 3
In het Duitse rijk deed de Renaissance pas een eeuw later daadwerkelijk haar intrede, hoewel er al in 1400 een eerste aanzet was. 1 Het Humanisme in het Duitse rijk begon zich vanaf de tweede helft van de vijftiende eeuw voorspoedig te ontwikkelen, zeker met de opkomst van de boekdruk. Belangrijke centra waren Neurenberg en Wenen. Ondersteund door het mecenaat van keizer Maximiliaan I en andere mecenaten bloeide het Humanisme in het Duitse rijk op. Bijvoorbeeld Willibald Pirckheimer uit Neurenberg, Conrad Celtis uit Wenen en Johannes Reuchlin uit Stuttgart waren belangrijke vertegenwoordigers. Bijzonder opvallend was, dat de invloed van de Latijnse taal op de humanistische teksten minder groot was dan in Italië. Een groot aantal teksten werd in het Duits geschreven. Door het gebruik van het Duits legden de humanisten de nadruk op de Duitse traditie en het eigen verleden. Dit had zelfs grote maatschappelijke opschudding tot gevolg met alle consequenties van dien. De bijbelvertaling van Martin Luther is hiervan het meest prominente voorbeeld. 2 De ontwikkeling van de steden verliep parallel met de persoonlijke ontwikkeling van de burgers. In de Duitse vrije rijkssteden was men niet langer gebonden aan een landsheer, de steden stonden direct onder het gezag van de keizer. Ook in Augsburg was dit het geval. Net als in de Italiaanse steden begonnen de burgers zich van hun landsheer af te wenden en het burgerlijk mecenaat nam toe. Lokale mecenaten ondersteunden en bevorderden de schone kunsten. Evenals in andere steden begon zich in Augsburg in de loop van de vijftiende eeuw een nieuwe burger te ontwikkelen: de koopman. Niet langer was hij er op uit om op kleine schaal handel te drijven. Integendeel: grootschalig moest en kon men deelnemen aan de rijkdom. Met de handel kwamen de contacten en factorijen in vele buitenlandse steden. De Fuggers zijn een uitstekend voorbeeld van dit soort kooplieden. Het beroemdste lid van de familie is Jakob Fugger (1459-1425). Hij was het die door zijn handelsgeest en door zijn relatie met het keizerlijke vorstenhuis, de Habsburgers, de basis legde voor de rijkdom. Niet alleen dat hij met zijn geld keizer Maximiliaan I aan zijn titel hielp, ook kocht hij voor Karel V de Duitse koningstitel 1
De ‘Ackermann von Böhmen’ van Johannes Tepl wordt gezien als het eerste renaissancistische boek in het Duitse rijk. Het boek is een dialoog tussen een man en de dood. Het werk is ontstaan in Bohemen en verscheen waarschijnlijk voor het eerst rond 1400. Bijzonder aan dit werk is, dat het in de Duitse taal is geschreven en niet in het Latijn. 2 De ontwikkeling van het Duitse Humanisme en de Duitse literatuur is samengevat in de inleiding van Josef Schmidt, (red.), Renaissance, Humanismus, Reformation. Die deutsche Literatur, ein Abriss in Text und Darstellung, vol. 3 (Stuttgart 1976), 13-33.
4
bij de Duitse keurvorsten. Jakobs directe opvolgers waren zijn neven Anton (14931560) en Raymund Fugger (1489-1535). Vooral Anton nam de leiding van het familiebedrijf over, Raymund stond hem daarbij ter zijde. Hoewel deze mannen niet het begin vormden van de geschiedenis van de Fuggers in Augsburg en van het handelshuis, zijn vooral Jakob en Anton diegenen die de grondsteen legden voor de legenden. De familie Fugger was en is nog steeds de stof voor vele boeken, voornamelijk in Afb. 1: Matthäus Schwarz, Jakob Fugger en zijn hoofdboekhouder Matthäus Schwarz (uit de kostuumbiografie van Matthäus Schwarz), 1517. Braunschweig, Herzog Anton Ulrich-Museum.
het Duitse taalgebied. Vooral hun sociaaleconomische geschiedenis trok de aandacht van auteurs en historici. Er werden veel
biografieën geschreven die in eerste instantie het leven van Jakob en Anton onder de loep namen. Het standaardwerk over Jakob en Anton Fugger werd geschreven in het midden van de twintigste eeuw door Freiherr Götz von Pölnitz, vriend van de familie Fugger. 3 Anderen volgden deze weg. Er verschenen meerdere biografieën over hun nazaten. Door de verschillende personen in hun sociale en maatschappelijke context te plaatsen ontstaat een beeld van de Fuggers en hun tijd. Toch heeft niet alleen hun economische ontwikkeling de aandacht van veel auteurs. Evenals hun Italiaanse tijdgenoten interesseerden de Fuggers zich voor kunst en cultuur en zetten er zich voor in. Kunsthistorici zoals Norbert Lieb concentreerden zich op de inventarisatie en beschrijving van het kunstbezit van de familie en hun (kerkelijke) stichtingen. 4 Het wetenschappelijke onderzoek naar de Fuggers was daarmee niet ten einde. Ondersteund en uitgegeven onder andere door het FuggerArchiv in Dillingen bij Augsburg wordt nog steeds onderzoek gedaan naar de Fuggers. Daarbij concentreren de onderzoekers zich op deelaspecten die bepalend 3
Freiherr Götz von Pölnitz, Anton Fugger (Tübingen 1958 en 1962) en Jakob Fugger (Tübingen 1949). 4 Norbert Lieb, Die Fugger und die Kunst (München 1952 en 1958), Norbert Lieb, Octavian Secundus Fugger (1549-1600) und die Kunst (Tübingen 1980), Georg Lill, Hans Fugger (1531-1598) und die Kunst, ein Beitrag zur Geschichte der Spätrenaissance in Süddeutschland (Leipzig 1908).
5
waren voor de familie. Voorbeelden hiervan zijn boeken over hun handelsactiviteiten in Spanje en Portugal in de zestiende eeuw, testamenten van de Fuggers, hun liefde voor de muziek en de vrouwen in het huis Fugger. 5 Ook in deze masterscriptie is er sprake van deelaspecten. Mijn interesse in de Fuggers werd gewekt door hun positie in de handel en het feit dat een burger met zijn financiële middelen de verkiezing van Karel V dermate kon beïnvloeden dat daardoor de geschiedenis van het Duitse rijk werd bepaald. Was Karel V niet tot Duitse koning verkozen, dan had de Franse koning Frans I een goede kans gemaakt om het Duitse rijk te regeren. Daarnaast speelde een rol dat de Fuggers zich opwerkten van eenvoudige wevers tot het patriciaat van Augsburg om ten slotte een adellijke titel van de keizer te ontvangen. Dat in de zestiende eeuw deze sociale mobiliteit mogelijk was, vond ik fascinerend. In mijn scriptie wil ik me niet alleen concentreren op de sociaal-economische of de kunsthistorische aspecten bij de Fuggers. Juist door deze twee aspecten met elkaar te combineren, wil ik de culturele invloeden van de Renaissance bij de Fuggers onderzoeken. Kan men een graduele ontwikkeling vaststellen in de wijze waarop de culturele invloed van de Renaissance zich in de Fuggers manifesteerde? Bestond er een relatie tussen de opbloei van de handel en het bedrijf en hun culturele activiteiten? Dat de Renaissance in het Duitse rijk in het dagelijkse leven geïntegreerd werd, is een feit. Bij de leden van de familie is de integratie vanaf het midden van de zestiende eeuw duidelijk te herkennen. Zij waren mensen die midden in de Renaissance stonden. Ik wil echter tot de bron en inspiratie van deze mannen terugkeren. Daarom heb ik me geconcentreerd op drie ma nnen die aan het begin van de ontwikkeling stonden: Jakob, Anton en Raymund Fugger. Jakob en Anton worden vooral verbonden met de handel en de firma. Raymund was wel lid van de firma, maar bleek minder voor de handel geschikt dan Anton. Daarom kon hij zich richten op culturele aspecten. Juist bij deze drie mannen kan de culturele invloed van de Renaissance worden vastgesteld. Deze invloed vertoont zich bij ieder van de drie op verschillende wijze in een stijgende lijn.
5
Hermann Kellenbenz, Die Fugger in Spanien und Portugal bis 1560, ein Grossunternehmen des 16. Jahrhunderts (München 1990), Renate Eikelmann, Die Fugger und die Musik, Anton Fugger zum 500. Geburtstag (Augsburg 1993), Georg Simnacher, Die Fugger-Testamente des 16. Jahrhunderts (Tübingen 1960), Martha Schad, Die Frauen des Hauses Fugger von der Lilie (15. - 17. Jahrhundert) Augsburg - Ortenburg – Trient (Tübingen 1989).
6
Jakob Fugger stond nog met één been in de Middeleeuwen. Toch had hij al kennis gemaakt met de Italiaanse Renaissance, vooral tijdens zijn verblijf in Venetië. Op zijn aanwijzing werd de Fuggerkapel gebouwd, een van de eerste renaissancegebouwen in het Duitse rijk. Albrecht Dürer was betrokken bij het ontwerp van deze kapel. Daarnaast was Jakob goed bevriend met een vooraanstaande humanist in Augsburg, Conrad Peutinger. Ook Anton Fugger onderhield nauwe contacten met humanisten en kunstenaars. Hij stond bekend als mecenas van de kunsten en wetenschappen, maar zijn gevoel voor kunst was nog niet zo uitgesproken dat hij kunst omwille van de kunst omarmde. Bij Raymund Fugger manifesteerde zich deze passie voor kunst en het Humanisme heel duidelijk. Hij zocht bewust het contact op met kunstenaars en humanisten om hen te ondersteunen, waarbij hij soms de belangen van de familie uit het oog verloor. Daarbij is van belang, dat hij de financiële middelen en de tijd had om zich op dit mecenaat toe te leggen. In het leven van de drie mannen speelde het katholieke geloof een grote rol. Zij bleven trouw aan hun geloof tijdens de onrust van de Reformatie. Vanuit zijn geloof stichtte Jakob de Fuggerei, een huizencomplex buiten de muren van Augsburg voor arme en hulpbehoevende burgers. Anton en Raymund zetten de ondersteuning van de Fuggerei voort. Tevens ondersteunden alledrie verschillende kerken en kloosters. Geïnspireerd door de Contrareformatie hielp Anton bij de oprichting van de jezuïetenschool in Augsburg. Voor het onderzoek heb ik zowel gebruikgemaakt van de biografieën van Jakob en Anton Fugger van Freiherr Götz von Pölnitz, als ook van de beschrijvingen van hun culturele activiteiten door Norbert Lieb en het boek van Bruno Bushardt, Die Fuggerkapelle bei St. Anna in Augsburg. 6 Voor een overzicht van de familiegeschiedenis, de tijd en hun vertegenwoordigers heb ik gebruik gemaakt van verschillende elektronische bronnen die ik heb getoetst op hun betrouwbaarheid, van andere biografieën van familieleden en kunstenaars en van overzichtswerken. 7 Daarnaast hielpen mij verschillende artikelen in de catalogus Die Fugger und die Musik, verschenen naar aanleiding van Anton Fuggers vijfhonderdste geboortedag en 6
Freiherr Götz von Pölnitz, Anton Fugger, 1453-1548, 1. en 2. Band (Tübingen 1958 en 1963), Freiherr Götz von Pölnitz, Jakob Fugger (Tübingen 1949), Norbert Lieb, Die Fugger und die Kunst im Zeitalter der Spätgotik und frühen Renaissance (München 1952), Norbert Lieb, Die Fugger und die Kunst im Zeitalter der hohen Renaissance (München 1958), Bruno Bushardt, Die Fuggerkapelle bei St. Anna in Augsburg (München 1994). 7 Voor de volledige lijst van elektronische bronnen en literatuur verwijs ik naar de bibliografie aan het einde van de scriptie.
7
een artikel in een uitgave van de Colloquia Augustana, Augsburger Handelshäuser im Wandel des historischen Urteils. 8 De citaten uit originele documenten, brieven en stichtingsoorkonden heb ik overgenomen uit de bovengenoemde werken. Franz Karg, de archivaris van het Fugger-Archiv in Dillingen, ben ik bijzonder erkentelijk. Ondanks zijn drukke werkzaamheden heeft hij veel tijd voor mij vrijgemaakt, waarvoor ik hem mijn dank verschuldigd ben. Door mij deelgenoot te maken van zijn uitgebreide en diepgaande kennis van de Fuggers en van de werken die door de eeuwen heen over hen en hun tijd zijn gepubliceerd, heeft hij mij op nieuwe sporen gezet. Zijn advies om de tastbare sporen van de Fuggers in Augsburg nader te onderzoeken heeft mij tot nieuwe inzichten gebracht. In de behandeling van het onderwerp heb ik voor een chronologische opbouw gekozen. Beginnend bij Jakob en eindigend bij Raymund, heb ik verschillende aspecten van hun persoon en hun leven beschreven in het licht van de culturele invloeden van de Renaissance. Deze aspecten zijn de bouwactiviteiten, de bezittingen en de relaties met humanisten. Omdat bij Raymund het kunstbezit nauw samenhangt met de relaties met humanisten, heb ik dit in een paragraaf samengevat. Gezien de enorme hoeveelheid beschikbare gegevens moest ik een keuze maken in de beschrijving van hun activiteiten. Een gedetailleerde beschrijving van de culturele activiteiten van de Fuggers zou het kader van deze scriptie te boven gaan. In een kort overzicht van de familiegeschiedenis, heb ik getracht om de familie in haar tijd te plaatsen en de ontwikkelingen van het familiebedrijf weer te geven. 9
2 De familiegeschiedenis In het belastingboek van de stad Augsburg wordt de naam Fugger voor het eerst vermeld in het jaar 1367. Hans Fugger was vanuit zijn geboorteplaats naar de vrije rijksstad Augsburg vertrokken om daar zijn geluk te beproeven. Hiermee legde hij de basis voor het succes van zijn familie. Hans, een wever, vestigde zich in de stad en ontvluchtte zo de willekeur van zijn landsheer. Het feodalisme was nog steeds zeer verspreid in het Duitse Rijk en de daarmee verbonden dienstbaarheid drukte zwaar op 8
Wolfgang Kuhoff, ‘Augsburger Handelshäuser und die Antike’, in: Johannes Burkhardt (red.), Augsburger Handelshäuser im Wandel des historischen Urteils, (Berlin 1996), 258-276. 9 De informatie over de familiegeschiedenis en haar leden is afkomstig uit: Franz Herre, Die Fugger und ihre Zeit (Augsburg 1985), Franz Karg, ‘Die Fugger im 16. und 17. Jahrhundert’, in: Renate Eikelmann (red.), Die Fugger und die Musik, Anton Fugger zum 500. Geburtstag (1993), 99-109, von Pölnitz, Anton Fugger, 1. en 2. Band, von Pölnitz, Jakob Fugger en Götz Freiherr von Pölnitz, Die Fugger (Tübingen 1981).
8
de plattelandsbewoners. Ofschoon stedelingen onderworpen waren aan strikte regels, genoten zij toch meer persoonlijke vrijheden. Het gezegde Stadtluft macht frei10 geeft aan, hoe aantrekkelijk de stad voor veel mensen was. In een stad had een burger meer mogelijkheden voor persoonlijke en maatschappelijke ontplooiing. Enige tijd na zijn komst naar Augsburg trouwde Hans Fugger met een dochter van een meester in het weversgilde. Met dit huwelijk steeg de nieuwe burger op de sociale ladder van het weversgilde en van de stad. Nadat de gilden in 1368 met succes tegen het stadsbestuur in opstand waren gekomen, verkregen zij meer invloed in het dagelijkse bestuur van de stad. Vanaf dit jaar had elk gilde van Augsburg ten minste een vertegenwoordiger in het stadsbestuur, dat voorheen alleen uit het patriciaat bestond. Daarnaast verkozen deze gildenvertegenwoordigers uit het patriciaat een aantal mederaadslieden. In de raad vormden de
Afb. 2: Anonieme kroniek van St. Ulrich und Afra, Gildeopstand, 1368. Augsburg, Staatsund Stadtsbibliothek.
gilden duidelijk de meerderheid. Het hoofd van een gilde was vrijwel zeker van zijn verkiezing als raadslid. Grote gilden als het weversgilde hadden twee vertegenwoordigers in de raad, zodat voor een gildemeester de kans toenam om lid te worden van de bestuurlijke elite, naarmate zijn aanzien in het gilde steeg. Door zijn huwelijk vergrootte Hans zijn kans om daaraan deel te hebben. Na het overlijden van zijn eerste echtgenote hertrouwde Hans, eveneens met een weversdochter. Uit dit huwelijk werden twee zonen geboren. Hans had echter nog andere ambities: hij wilde in de handel actief worden. Hijzelf zou deze stap echter niet beleven: in 1408 overleed Hans Fugger. Na zijn overlijden nam zijn weduwe het familiebedrijf over. Zijn oudste zoon, Andreas Fugger (1394-1457), begon in textiel te handelen en stond in Augsburg al gauw bekend als de ‘rijke Fugger’. Diens zoon 10
De volledige uitdrukking Stadtluft macht frei nach Jahr und Tag was een overgeleverd rechtsgebruik uit de Middeleeuwen. Een onvrije plattelandbewoner kon zich, door een jaar en één dag in een vrije rijksstad te wonen, uit zijn lijfeigenschap bevrijden en daardoor van zijn leenheer. Na verloop van deze periode viel hij niet langer onder het bewind van de leenheer. (De definitie van deze uitdrukking is afkomstig uit het elektronische naslagwerk lexexakt, beschikbaar op: http://www.lexexakt.de/glossar/stadtluftmachtfrei.php).
9
Lukas, eveneens een handelaar, mocht van keizer Frederik III (1415-1493) een wapen voeren: een springende ree op een blauwe achtergrond. Maar hun rijkdom zou snel tot een einde komen. Door mismanagement ging Lukas failliet. Zijn nageslacht kan nog tot in de zeventiende eeuw worden gevonden in het westen en in het oosten van het Duitse rijk. De laatste nazaten hadden zich gevestigd in Warschau onder de naam Fukier. De jongere zoon van Hans Fugger, Jakob Fugger de Oudere (1398-1469), had meer geluk. Hij trouwde met de dochter van een goudsmid en muntmeester. Net als zijn broer handelde hij in textiel en was aan het einde van zijn leven een van de rijkste inwoners van Augsburg. Zijn zonen volgden hem in het bedrijf op. In 1463 na m Ulrich (1441-1510), de oudste, zes jaar voor de dood van zijn vader de leiding van het bedrijf over. Georg (1453-1506) vertrok naar Venetië om daar de zaken in de Fondaco dei Tedeschi waar te nemen. Markus (1448-1478), een geestelijke, behartigde de familiebelangen in Rome bij de pauselijke curie. De jongste van de broers, Jakob (1459-1525), was voorbestemd om priester te worden, maar het priesterschap was uiteindelijk niet voor hem bestemd. Hij zou gedurende zijn leven het familiebedrijf tot ontzagwekkende rijkdom en roem brengen, en werd daarom later Jakob de Rijke genoemd. In het vervolg van deze scriptie wordt hij verder met ‘Jakob’ aangeduid. Voordat Jakob echter in het familiebedrijf kwam en dit uiteindelijk zou overnemen, hadden zijn broers Ulrich en Georg het volledige gezag. In 1473 kreeg Ulrich de kans van zijn leven, toen keizer Frederik III met zijn zoon Maximiliaan (1459-1519) naar Augsburg kwam op weg naar Trier. Zij zouden daar Karel de Stoute van Bourgondië ontmoeten, zodat beide heersers hun kinderen in de echt konden verbinden. De verbintenis met het huis van Bourgogne zou voor de Habsburgers naast een aanzienlijke vergroting van hun territorium en hun macht ook financiële voordelen brengen. Juist dit aspect was voor de Habsburgers van groot belang, omdat zij ondanks hun keizertitel voortdurend in geldnood waren. Een van de redenen om tijdens hun reis Augsbur g aan te doen, was om bij de textielhandelaren een passend kostuum voor de jonge prins te laten maken, maar dan wel op krediet. Augsburg had een uitstekende naam als textiel- en handelsstad. De productie van wollen en linnen stoffen gebeurde grotendeels op het land, maar een nieuw product, bombazijn, een mengweefsel van katoen en linnen, werd voornamelijk in de stad geproduceerd. De Fuggers en andere wevers hadden zich gespecialiseerd in de 10
productie en de verkoop van de nieuwe stof. Het leek daarom een vanzelfsprekende keuze voor de keizer om in Augsburg zijn zoon in het pak te steken. Daarnaast was Augsburg een vrije rijksstad en stond daarmee direct onder het gezag en de bescherming van de keizer. Deed een keizer een rijksstad aan, dan kwam hij op eigen grondgebied en was derhalve niet afhankelijk van de gunst van een landsheer. Lokale landsheren hadden over rijkssteden geen gezag. Het feit dat een rijksstad direct onder het gezag van de keizer viel, had invloed op de autonomie van de stad. De keizer kon niet tegelijk in al zijn rijkssteden aanwezig zijn, dus waren de steden in grote mate zelfstandig. Sommige steden mochten zelfs eigen recht spreken. Daartegenover stond voor de steden de verplichting om hun belastingen direct aan de keizer af te dragen en soldaten ter beschikking te stellen voor de oorlogen die de keizer voerde. 11 Augsburg had de economische groei echter niet alleen te danken aan het feit dat het een vrije rijksstad was, ook de geografische ligging was doorslaggevend. Op het kruispunt van handelswegen van en naar alle windstreken hadden de Romeinen dit strategische punt al als nederzetting gebruikt. In de Middeleeuwen was Augsburg uitgegroeid tot een volwaardige handelsstad waar grote handelshuizen, zoals de Fuggers, de Welsers en de Rehlingers, hun zetel hadden en waar goederen uit de hele wereld werden verhandeld. Met de handel kwam de rijkdom. De nieuwe elite wilde haar rijkdom aan de hele wereld laten zien en begon bijzondere en dure etenswaren, specerijen en stoffen te importeren, die zij enerzijds weer verhandelden en anderzijds gebruikten om hun status aan de wereld te tonen. Daarnaast was er een sterke toename van bouwactiviteiten: al die nieuwe heren hadden nieuwe en grotere huizen nodig. Augsburg werd een ‘gouden stad’. De latere keizer Maximiliaan I verbleef daarom graag in zijn stad. Hij hield hier hof, liet feesten en toernooien organiseren waaraan hij als de ‘laatste ridder’ met veel plezier deelnam. Afb. 3: Het leliewapen van de Fuggers, Augsburg Köpf-Haus.
Het is daarom niet verbazend dat de keizerlijke stoet Augsburg aandeed. Helaas, de Habsburgers hadden al
hoge schulden bij de lokale textielhandelaren en deze weigerden hun stoffen aan de prins te leveren, al dan niet op krediet. Hierin zag Ulrich Fugger zijn kans: hij bood aan om Maximiliaan een passend kostuum aan te meten zonder een tegenprestatie van
11
De definitie van vrije rijksstad is beschikbaar op: http://www.lexexakt.de/glossar/reichsstadt.php.
11
de keizer te verlangen. Dit geschenk werd door Frederik III in dank aangenomen en hij beloonde de Fuggers met een wapen: de twee blauwe en gouden lelies. Dat was het begin van de relatie tussen de Fuggers en de Habsburgers, die tot in de zeventiende eeuw zou voortduren. Een aantal jaren nadat de Fuggers het wapen met de lelies hadden ontvangen, overleed Markus in Rome. Dit feit was voor de broers Ulrich en Georg de aanleiding om Jakob van zijn priesteropleiding terug te roepen, zodat hij zijn plaats in het familiebedrijf kon innemen. Tijdens de priesteropleiding had Jakob weliswaar alle noodzakelijke kennis opgedaan om priester te worden, hij was echter niet aan een universitaire opleiding begonnen. In 1477 begon Jakob zijn handelscarrière in Rome en kort daarna in Venetië, waar hij de kneepjes van het vak bij de Venetianen leerde kennen. Venetië was voor de Fuggers het belangrijkste handelscentrum in Italië. In deze wereldstad werd al in de dertiende eeuw een Duitse handelspost ingericht, de Fondaco dei Tedeschi. In het gebouw van de Fondaco, gelegen midden in het centrum van Venetië, waren de handelaren uit het Duitse rijk verplicht om hun handelswaar op te slaan en te verhandelen. De Fondaco was tevens hun huisvesting tijdens het verblijf in Venetië. De handel zelf mocht alleen worden bedreven met en door Venetiaanse handelaren. 12 Toen Jakob in Venetië aankwam, was het aantal Duitse handelaren in de Fondaco zodanig toegenomen, dat de Signoria 13 toestemming had verleend aan jonge kooplieden om buiten de Fondaco huisvesting te zoeken. Daardoor maakte Jakob niet alleen kennis met de Duitse handelaren, ook leerde hij de Italiaanse handelaren en hun manier van zakendoen kennen. Met de opkomst van de dubbele boekhouding in Italië in de veertiende eeuw ging de handel met sprongen vooruit. 14 Tegelijk met de opbloei van de handel nam het bankwezen vorm aan. De begrippen die toen ontstonden, worden nu nog gebruikt, bijvoorbeeld giro, hypotheek, wissel, disagio, conto of journaal. Tijdens zijn verblijf zoog Jakob de nieuwe methoden als het ware in zich op. Na een jaar keerde Jakob terug naar Augsburg. De kennis die hij in Venetië had verworven, heeft zonder twijfel een grote bijdrage geleverd aan het succes van de firma in de jaren daarna. Met zijn geniale inzicht in de handel lukte het Jakob Fugger om al in 1481 als volledige partner in de firma te worden erkend. De 12
Freiherr Götz von Pölnitz, Fugger und Medici (Leipzig 1942) 10-83. De Signoria was het stadsbestuur van de republiek Venetië. 14 Alfred W. Crosby, Measure of reality, quantification and Western society, 1250-1600 (Cambridge 1997) 199-205. 13
12
kredietverstrekking aan de Habsburgers werd in de daaropvolgende jaren vergroot. Evenals zijn vader had Maximiliaan onvoldoende financiële middelen om zijn levensstijl en oorlogen te betalen. De benodigde kredieten werden door Jakob verstrekt. Als tegenprestatie eiste hij niet alleen een hoog rentepercentage, maar ook onderpanden als koper- en zilvermijnen en landerijen. Dit leverde Jakob het monopolie op de koper- en zilverwinning in Tirool, Hongarije en Karinthië op. Toen
Afb. 4: Raphael Custos, Fondaco dei Tedeschi in Venetië, 1651. Augsburg, Städtische Kunstsammlungen.
in 1508 Maximiliaan zichzelf in Trento met toestemming van de paus tot keizer proclameerde, kon hij dit doen dankzij de financiële ondersteuning van Jakob Fugger. Voor deze ondersteuning kreeg Jakob van de kersverse keizer de titel ‘graaf’ verleend en de landerijen die daarbij hoorden, werden hem toegewezen. In de loop van zijn regering heeft Maximiliaan wijd en zijd vele kredieten opgenomen, die hij niet kon afbetalen. Om aan zijn renteverplichtingen te kunnen voldoen, moest hij
13
extra kredieten bij Jakob opnemen. Het lot van de Habsburgers en de Fuggers was onlosmakelijk verbonden. Met het Vaticaan onderhield Jakob eve neens nauwe banden, onder meer vanwege zijn belangen in de handel in aflaten. De keurvorst en bisschop van Mainz, Albrecht van Brandenburg, had geld bij Jakob geleend om zijn positie in Mainz te kunnen kopen. Toen Albrecht van de paus toestemming kreeg om de aflaathandel in Brandenburg versterkt leven in te blazen, zag Jakob zijn kans schoon om samen met Albrecht aan die handel te verdienen. Albrecht wilde de opbrengst van de aflaathandel onder meer gebruiken om zijn schulden bij de Fuggers terug te betalen. Het grootste deel van de opbrengst ging echter naar Rome, waar de paus met de bouw van de St. Pieter was begonnen. 15 Na het overlijden van keizer Afb. 5: Albrecht Dürer, Albrecht von Brandenburg, 1523. Bretten, Melanchthonhaus.
Maximiliaan I in 1519 zette Jakob alles op alles om Maximiliaans kleinzoon, de
toekomstige keizer Karel V (1500-1558), op de Duitse koningstroon en de keizerstroon van het Heilige Roomse Rijk te helpen, door met hoge geldbedragen de keurvorsten om te kopen. Het contact tussen Jakob en Karel V verliep echter stroef. Beiden hebben elkaar nooit in levenden lijve ontmoet. Jakob werd door Karel V vooral gezien als een bankier die hem ten dienste stond. Als tegenprestatie verkreeg Jakob het recht om de kwikzilvermijnen in Spanje van de kroon te pachten. In 1525 overleed Jakob kinderloos. In zijn testament had hij vastge legd dat zijn neven, Anton (1493-1560), Hieronymus (1499-1538) en Raymund (1489-1535), als
15
Albrecht von Brandenburg (1490-1545) was een tijdgenoot van Jakob, Anton en Raymund Fugger. Hij was trok humanisten en kunstenaars aan en wilde zijn hof tot een centrum van het Humanisme en de schone kunsten maken. Ulrich von Hutten stond enkele jaren in dienst van de keurvorst. Erasmus behoorde eveneens tot de vriendenkring van de keurvorst. Albrecht geldt als een grote mecenas, vergelijkbaar met Italiaanse mecenassen. Kunstenaars zoals Albrecht Dürer, Lucas Cranach de Oudere, Hans Baldung Grien en Mathias Grünewald werkten voor hem. Hij liet door hen onder andere de stiftskerk van Halle en de dom van Mainz rijk versieren. Nadere informatie over het leven en werken van Albrecht von Brandburg is beschikbaar op de volgende websites: http://www.fiu.edu/~mirandas/bios1518.htm, http://historymedren.about.com/ od/aentries/a/11_albertmainz.htm en http://www.erfurt-web.de/AlbrechtVonBrandenburg.
14
gezamenlijke opvolgers de firma zouden leiden. Hieronymus en Raymund bleken echter niet dezelfde handelsgeest als Anton te bezitten. Deze nam de dagelijkse gang van zaken voor zijn rekening. In 1537, twee jaar na het overlijden van Raymund trok zich Hieronymus uit het dagelijkse bestuur van de firma terug. Vanaf die datum was Anton, net als zijn oom Jakob de Rijke jaren daarvoor, hoofd van het familiebedrijf. Karel V was een andere heerser dan zijn grootvader, hoewel hij net als deze permanent in geldnood was. Waar Maximiliaan I nog de oude ridderidealen naleefde, was Karel V hierin minder geïnteresseerd. Hij was opgegroeid met het Humanisme en het katholieke geloof. Als heerser over het Duitse rijk kon zich niet onttrekken aan de religieuze onrusten die het gevolg waren van Luthers 95 thesen. Al vanaf de Augsburgse rijksdag in 1530 baande zich het conflict tussen de keizer en de Duitse vorsten aan. Dit conflict zou de komende decennia uitmunten in een godsdienstoorlog die pas in 1555 met de Augsburgse godsdienstvrede beëindigd Afb. 6: Christoph Amberger, Portret van Karel V, 1530. Berlijn, Staatliche Museen Preussischer Kunstbesitz.
werd en het machtsevenwicht
in het Duitse rijk tot aan de Dertigjarige Oorlog weer werd hersteld. 16 Tijdens deze jaren nam Karel V een vast standpunt in tegen de protestantse vorsten en vond daarin bondgenoten in de paus en andere katholieke vorsten. Deze godsdienstoorlog bracht troebele tijden voor Anton, die even sterk als de keizer aan het katholieke geloof vasthield. Toen in 1533 in Augsburg de beeldenstorm plaatsvond en de stad protestants werd, vluchtte Anton met zijn familie en bezittingen naar Weißenhorn, een domein dat Jakob al jaren daarvoor van keizer Maximiliaan I 16
Met deze godsdienstvrede kregen de vorsten het recht om in hun gebieden de religie aan hun onderdanen op te leggen: cuius regio, eius religio (‘Van wie het land is, is ook de godsdienst’).
15
had verkregen. Ondanks het feit dat in Augsburg het protestantse geloof de overhand had gekregen en de stad zich had aangesloten bij de protestantse Schmalkaldische Bund 17 , keerde Anton in 1536 terug naar Augsburg, waar voor hem en zijn neven een lang gekoesterde wens in vervulling ging: opname in het patriciaat van de stad (1538). Gezien de politieke situatie had de stad grote belangen bij deze benoemingen: Anton onderhield nauwe contacten met de keizer en deze konden voor de stad van belang zijn. Anton werd lid van de Augsburgse stadsraad en als zodanig werd hem in 1547 verzocht om naar de keizer te gaan voor onderhandelingen die de stad voor de wrok van de keizer zouden behoeden. Augsburg had deelgenomen aan de Schmalkaldische oorlog en hoopte door Antons voorspreken strafvermindering bij de keizer te bereiken. Na lange onderhandelingen werd een hoge boete overeengekomen die de stad aan de keizer moest betalen. Het verzoek om burgemeester van Augsbur g te worden sloeg Anton af: hij wilde zich niet met de lokale politiek inlaten. Gedurende al deze tijd had Anton ook nog zorg te dragen voor het familiebedrijf. Men mag niet vergeten dat hij met zijn geld de legers en wapens financierde die Karel V nodig had. Door financiering van de troepen die de Turken buiten het rijk moesten houden, toonde Anton zich niet alleen trouw aan het Duitse rijk, ook vervulde hij zijn christelijke plicht door het geloof te verdedigen. Anton zette de traditie voort om de Habsbur gers van kredieten te voorzien en was gedurende enige tijd de belangrijkste bankier van de keizer. Naast het voortzetten van de bestaande activiteiten begon Anton ook landerijen op te kopen. Zijn broer Raymund was daarmee al veel eerder begonnen. Met het bezit van landerijen kwamen de graventitels die aan hem, zijn broer Raymund en zijn neef Hieronymus in 1530 werden verleend. Zich bewust van de voordelen van grootgrondbezit legde hij testamentair vast dat zijn zonen de landgoederen niet mochten verkopen en pas vijftien jaar na zijn overlijden de verschillende bezittingen onder elkaar mochten verdelen. Naast de aanwinst van landerijen bouwde Anton de handel in goederen, specerijen en textiel uit. De handel strekte zich uit over geheel Europa, delen van Afrika en Azië. Vanaf 1550 ging de financiële handel terug: bankiershuizen uit Genua, Florence en het Spaanse Baskenland bleken te sterke concurrenten. Antons grote zorg was de
17
Paul Warmbrunn, Zwei Konfessionen in einer Stadt (Wiesbaden 1983) 52-53.
16
aanhoudende vraag om krediet van de opvolger van Karel V, Filips II (1527-1598). Anton kon zich aan de geldhandel niet onttrekken, omdat Filips II zijn schulden alleen wilde terugbetalen, als de Fuggers bereid waren om nieuwe kredieten te verstrekken. De laatste jaren van zijn leven overwoog Anton om het familiebedrijf te liquideren. Zijn eigen zonen vond hij nog te jong om hem op te volgen en de overige leden van de familie leken niet geïnteresseerd in de voortzetting van het bedrijf. Toch bepaalde hij in 1560 dat de firma onder gezamenlijke leiding van zijn oudste zoon Markus (1529-1597) en zijn neef Hans Jakob (1516-1575) nog gedurende zes jaar zou worden voortgezet. De familie begon zich meer en meer terug te trekken op hun bezittingen op het land. Op den duur zou dit tot gevolg hebben dat het Augsburgse burgerschap van de familieleden werd opgeheven. De wens om zich burger van een vrije rijksstad te voelen en zich daarmee te identificeren maakte plaats voor de wens zich als edelman te manifesteren. Na Antons overlijden viel de firma binnen enkele jaren uiteen. In 1564 verkeerde Hans Jakob in staat van faillissement. Hij overtuigde zijn broer Georg (1518-1569) ervan om zijn kapitaal aan de firma te onttrekken. Dit leidde tot hevige ruzie binnen de familie met als resultaat dat er rond 1570 twee Fuggerbedrijven ontstonden. De oorspronkelijke firma werd onder de naam Markus Fugger und Gebrüder met als hoofd Markus Fugger, de zoon van Anton voortgezet. De tweede firma, Georg
Afb. 7: Titiaan, Portret van Filips II, 1551. Madrid, Museo del Prado.
Fuggerische Erben, werd gesticht door de zonen van Georg, de broer van Hans Jakob. Het voornaamste doel van deze twee broers, Philipp Eduard (1546-1618) en Octavian Secundus (1549-1600), was om aan de Portugese handel in specerijen deel te nemen. Daarnaast waren zij nog gebonden aan de kredietverstrekking aan Europese vorstenhuizen, omdat zij over een grote geldreserve beschikten. 17
De belangen van Markus’ firma lagen vooral in Tirool en Spanje. Net als zijn neven moest Markus buigen voor de kredietwensen van de Spaanse koning. Toch deed hij dat met uiterste terughouding. Deze terughoudendheid redde de firma toen in 1575 de Spaanse kroon zich voor de tweede keer failliet verklaarde en de Spaanse schulden aan de Fuggers in dit faillissement werden meegeteld. Ondanks deze tegenslag lukte het Markus de firma overeind te houden. Omdat Markus vanaf 1595 door een hersenbloeding getroffen niet langer in staat was om de firma te leiden, werd de leiding van de firma overgedragen aan Markus’ broer Hans (1531-1598). Hans verkreeg met deze beslissing het recht een opvolger aan te wijzen: zijn oudste zoon Markus de Jongere (1564-1614). Deze zette de geldhandel voort, maar de firma raakte meer en meer verstrikt in eigen schulden. Daarnaast namen de inkomsten uit de mijnen in Tirool af. Een dieptepunt voor de firma was de Dertigjarige Oorlog (16181648). De verarmde adel was niet in staat nog in de firma te investeren en zelf konden de Fuggers het kapitaal van de firma niet meer aanvullen. Integendeel, de familieleden onttrokken kapitaal aan de firma die daardoor zodanig verzwakte, dat na de Dertigjarige Oorlog Antons wens werd vervuld: de liquidatie vond plaats. Al in de tweede helft van de zestiende eeuw werd duidelijk dat de familieleden minder bij de handel betrokken waren. Zij profiteerden op grote schaal van de rijkdom die Jakob en Anton hadden verworven. De handelsgeest, die beide mannen kenmerkt, vindt men in latere generaties niet terug. De veranderingen die met de Renaissance veel eerder in Italië waren teweeggebracht, werden nu ook zichtbaar bij de Fuggers. Zij begonnen zich meer en meer te richten op het bevorderen van de schone kunsten. De landhuizen waar de leden van de familie zich terugtrokken, werden tot luxueuze kastelen omgebouwd. Het begin van deze veranderingen lag echter niet bij de generaties die Anton en Jakob opvolgden. Beiden waren al gevormd door de culturele invloeden van de Renaissance en het Humanisme. Zo werd in opdracht van Jakob een van de eerste renaissancekapellen in het Duitse rijk gebouwd: de Fuggerkapel in de St.-Annakerk in Augsburg. Anton, die van 1517 tot 1522 in Rome werkte, maakte kennis met alle aspecten van de Italiaanse Renaissance op het hoogtepunt van haar bloei. Zijn ervaringen nam hij met zich mee terug naar Augsburg. Ondanks het feit dat hij zijn leven vooral wijdde aan de handel en het voortzetten van de firma, was hij zich wel degelijk bewust van de veranderende tijdsgeest. In zijn testament legde hij vast dat de opvoeding van zijn kleinzonen zich vooral zou richten op hun opleiding tot edelman, 18
conform het beeld dat men in de zestiende eeuw hiervan ontwikkelde. De invloed van Baldassar Castigliones Il libro del cortegiano 18 is hier duidelijk te herkennen. Toch was het gedachtengoed van de Renaissance en het Humanisme bij Jakob en Anton nog niet uitgesproken aanwezig. Dit was echter wel bij Raymund het geval. Ondanks zijn korte leven stond hij bekend als liefhebber van de schone kunsten en de klassieke oudheid. Van zijn boekenverzameling zei men dat deze de bibliotheek van de Medici overtrof. 19 Hun nazaten plukten daarom niet alleen de vruchten van het handelsimperium, ook zetten zij de culturele tradities voort die bij Jakob, Anton en Raymund hun intrede hadden gedaan.
3 Jakob Fugger ‘Jacopo’, met deze naam ondertekende Jakob Fugger zijn depêches vanuit Venetië. Zelfs in Augsburg ondertekende hij nog met deze Italiaanse vertaling van zijn naam. 20 Gedurende zijn jaar in Venetië leerde Jakob niet alleen het koopmanschap, ook nam hij de Italiaanse sfeer zodanig in zich op dat hij in latere jaren nog steeds daarvan bezield was. Maar was Jakob tijdens zijn verblijf in Italië een nieuw mens geworden? Had hij de Renaissance zodanig in zich opge zogen dat hij het gedachtengoed en de levenswijze van de Middeleeuwen achter zich liet? Neen, Jakob lijkt de Middeleeuwen en de Renaissance in zich te verenigen. Enerzijds
Afb. 8: Albrecht Dürer, Portret van Jakob Fugger, ca. 1520. Augsburg, Staatsgalerie in der Katharinenkirche.
was hij sterk geworteld in het oude geloof en het oude keizershuis van Maximiliaan I, de ‘laatste ridder’. Anderzijds was Jakob een vertegenwoordiger van het vroege kapitalisme, opgekomen tijdens de Renaissance. Op deze manier manifesteerde hij zich aan de buitenwereld. Jakob bewoog zich ook in kringen van humanisten en kunstenaars, zoals Albrecht Dürer (1471-1528) en Willibald Pirckheimer (1470-1530) 18
Baldassar Castiglione, Het boek van de hoveling (Amsterdam 2000). Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 62. 20 Von Pölnitz, Jakob Fugger, 25. 19
19
uit Neurenberg of Conrad Peutinger (1465-1547) in Augsburg. De rol van de Renaissance in het leven van Jakob zal in de volgende paragrafen worden toegelicht.
Kerkelijke stichtingen Jakob en de gehele familie Fugger waren en bleven sterk geworteld in het katholieke geloof. Slechts één lid van de familie bekeerde zich tot het protestantisme. 21 Gepaard aan deze religiositeit was er de behoefte en de morele verplichting om de gemeenschap deel te laten hebben in de eigen welvaart. Een belangrijk aspect speelde hier een cruciale rol: men trachtte voor zichzelf en tegenover critici eventuele gewetensproblemen te sussen over de winst die de firma maakte met de handel in geld. Zelfbewust en trots op hun succes stelden de Fuggers grote sommen geld ter beschikking om kerken te ondersteunen. De behoefte te laten zien dat zij daartoe de mogelijkheid en de middelen bezaten, speelde hierbij zeker een grote rol. Om uit eigen middelen geld voor de versiering van kerken te schenken was op zich geen nieuw verschijnsel. Met het oog op het hiernamaals was het al in de Middeleeuwen gebruikelijk dat rijke mensen en gilden een geldelijke bijdrage leverden voor altaren, kerkramen, gewelven en bidstoelen. Naast het uitzicht op een hemels loon mochten deze personen en organisaties als wereldlijke beloning hun eigen wapen en naam in de kerk aanbrengen als bewijs van hun gulheid. Toch kreeg deze vorm van ondersteuning in de Renaissance een nieuwe dimensie. Met de opkomst van de stedelijke elite begon deze voor zichzelf in kerken gedenktekens te plaatsen. In Italië zijn hiervan een aantal zeer bekende voorbeelden: de Pazzikapel en de Medicikapel in Florence, de Chigikapel in Rome of de grafkapel van Colleoni in Bergamo. 22 Ook Jakob liet voor zichzelf en zijn familie een kapel bouwen. De Fuggerkapel De Fuggerkapel in de St.-Annakerk in Augsburg wordt gezien als de eerste renaissancekapel in het Duitse rijk. Hoewel de gedachte van een eigen grafkapel al twee jaar eerder was geboren, werd de bouw pas in 1508 in opdracht gegeven. De bouw duurde tien jaar en in 1518 werd de kapel ingewijd, nadat de paus in 1517 de kapel met een bul had erkend. 23 Bekende kunstenaars zoals Albrecht Dürer werkten
21
Het gaat hier om Ulrich Fugger (1526-1584), zoon van Raymund Fugger. Lieb, Die Fugger und die Kunst, Spätgotik , 147-148. 23 Bushardt, Die Fuggerkapelle, 29-31 en 33. 22
20
mee aan het ontwerp van de kapel. 24 De kapel vormt het westkoor van de St.Annakerk, de kerk van een Karmelietenklooster. De kapel onderscheid t zich van de kerk door de nieuwe renaissancistische stijl. De St.-Annakerk was van oudsher een kerk waar leden van het Augsburgse patriciaat werden bijgezet. 25 Met de bouw van de grafkapel creëerden de Fuggers voor zichzelf een uitzonderingspositie. Hoewel zij tot de rijkste burgers van de stad behoorden en een niet te verwaarlozen machtspositie hadden, behoorden zij op dat moment officieel nog niet tot het patriciaat. De opname in deze sociale stand zou pas in 1538 plaatsvinden. 26 In de crypte van de kapel liggen niet alleen Jakob, maar ook zijn twee broers en zijn neven Raymund en Hieronymus begraven. Met de bouw van deze kapel vervulde Jakob twee van zijn wensen: devotie en representatie. 27 Uit de stichtingsbrief van 1521 blijkt dat Jakob zich wel degelijk va n het representatieve doel bewust was. In de brief bevestigde hij dat de Fuggers Afb. 9: Onbekende artiest (monogram LS of SL), Tekening van Fuggerkapel, ca. 1680. Augsburg Städtische Kunstsammlungen.
voor de misgewaden, de kerkelijke benodigdheden en voor
het schoonhouden van de kapel betaalden. Als tegenprestatie mochten in de directe omgeving geen grafleggingen meer plaatsvinden en mocht niemand zijn wapen in de kapel of daarbuiten laten aanbrengen. Tevens diende men op vastgestelde data een mis te lezen, begeleid door orgelspel. Op de overige dagen diende de kapel niet toegankelijk te zijn. Om dit te verwezenlijken werd een hek voor de kapel geplaatst en werd de sleutel door Jakob of zijn nazaten persoonlijk aan de koster overhandigd. De 24
Ibidem, 99-134. Lieb, Die Fugger und die Kunst, Spätgotik , 135. 26 Von Pölnitz, Anton Fugger, 2. Band, 94. 27 Lieb, Die Fugger und die Kunst, Spätgotik , 140-141. 25
21
prior van het klooster had dus geen directe toegang tot de kapel. Hoewel de kapel oorspronkelijk was bedoeld als uitbreiding van de kloosterkerk, werd hiervan in deze stichtingsbrief geen gewag gemaakt. 28 Hieruit blijkt duidelijk Jakobs wens dat deze kapel uitsluitend zou dienen ter nagedachtenis van zichzelf en zijn familie en niet voor andere doelen mocht worden gebruikt. Zo vermeld t het Geheime Ehrenbuch des Fuggerischen Geschlechts uit 1545 over Jakob Fugger en de bouw van de Fuggerkapel: […] hat Er [Jakob Fugger] Anno 1515 die Begrebnus aller Fugger von der Lilien zu Sanct Anna mit aller kostlichkait auf das zierlichst mit gold, sillber vnd gutem edlem holcz, auch auf welsche art, der zeit gar neu erfunden, sambt ainer vber allen der beruembten kunstwerck seer köstliche Orgel gezieret vnd machen lassen. Welche Cappel vnd Orgel vber 16 000 gulden zu pawen und zu machen gestanden hat.29
Het bovenstaande geeft duidelijk weer, dat Jakob zich bewust was van de hoge kosten die verbonden waren met de bouw van een dergelijke kapel. Nog duidelijker komt naar voren dat de kapel op ‘welsche’ manier, oftewel in Italiaanse stijl30 moest worden uitgevoerd. Jakobs kennis van en interesse in de Renaissance blijken alleen al uit deze passage. De architectuur en de inrichting van de kapel laten verschillende invloeden van de Renaissance zien. Vooral in de reliëfepitafen aan de achterkant van de kapel zijn renaissancistische stijlkenmerken goed herkenbaar. Deze vier epitafen zijn bestemd voor Jakob en zijn broers. In de middelste twee epitafen voor zijn broers zijn christelijke en klassieke scènes gecombineerd. Naast saters en putti op dolfijnen is er een opvallende uitbeelding van de wederopstanding van Christus en de weergave van Simsons gevecht met de Filistijnen. Onder deze bijbelse uitbeeldingen zijn de twee sarcofagen te zien waarop de twee broers liggen. 31 De twee epitafen aan de buitenkant waren bestemd voor Jakob Fugger. Hier zijn geen bijbelse scènes weergegeven, maar domineert het Fuggerse wapen met de twee lelies. Aan weerszijden van de wapens zijn krijgers in klassiek wapentuig te zien. Door een cassetteplafond wordt in deze epitafen de illusie van ruimte gewekt. 32 De overige uitvoering van de kapel laat eveneens zien dat kosten noch moeite werden gespaard om de welvaart van de 28
Bushardt, Die Fuggerkapelle, 33-34. Geciteerd in Lieb, Die Fugger und die Kunst, Spätgotik , 137. 30 Het begrip welsch wordt toegelicht in het Mittelhochdeutsches Handwörterbuch von Matthias Lexer, website van de universiteit Trier, beschikbaar op: http://germazope.uni-trier.de/ Projects/WBB/woerterbuecher/lexer/wbgui?lemid=LW00302. 31 Bushardt, Die Fuggerkapelle, 134-142. 32 Ibidem, 142-143. 29
22
Fuggers weer te geven. De vloer is uitgevoerd in verschillende kleuren marmer in geometrische vormen, met rozetten en het leliewapen. De rozetten en het leliewapen komen in het plafond terug. De overige versieringen zijn met veel goud uitgevoerd. 33 Het uiterlijk van de kapel oogstte lof en kritiek bij tijdgenoten. De lof kwam niet alleen uit kerkelijke kringen, ook de Neurenbergse humanist Johannes Cochlaeus noemde in 1530 Jakob Fugger een weldoener, omdat hij voor de arme Karmelieten een kapel had gebouwd: […] auch hier zu Augspurg ain Capellen in S. Annakirche dermassen gebawet und gezyert, das dergleychen in Teutschen landen nirgend gefunden würdt.34
Daarentegen hadden andere humanisten wel degelijk kritiek op de rijke uitvoering van de kapel. Met de bouw van deze kapel zou Jakob zich gelijkstellen aan een koning. In zijn dialoog in de Praedones met de ridder Franz von Sickingen schreef Ulrich von Hutten: Franz von Sickingen: “Hast Du, Hutten, die Grabkapelle der Fugger in Augsburg gesehen?” Hutten: “Wer hätte das nicht?” Franz von Sickingen: “Welch ein Bau!” Hutten: “Nach Art von Königen […]”35
Zulke kritiek bleef achterwege ten aanzien van een andere stichting die Jakob Fugger in het leven riep: de Fuggerei. De Fuggerei Die Brüder Ulrich, Georg und Jakob Fugger von Augsburg haben zum Heil ihrer Stadt und voll inniger Dankbarkheid für die vom Herrgott empfangenen Güter aus Andacht und hochherziger Freigiebigkeid zum Vorbild 106 Behausungen mit allem Zubehör ihren fleißigen, doch armen Mitbürgern gestiftet, gewidmet und geweiht.36
Deze inscriptie hangt aan elk van de vier poorten die toegang geven tot de Fuggerei in Augsburg. Dit huizencomplex werd in 1516 door Jakob in opdracht gegeven om hulpbehoevende arme katholieke burgers van Augsburg huisvesting te bieden. Voor dit doel kocht hij land op buiten de stadsmuur, waar hij tot 1523 in totaal 52 huizen liet bouwen. 37 Voor de financiering was al jaren daarvoor een zogenaamde ‘godsrekening’ aangelegd. Op deze rekening stortten de Fuggers geld om het later 33
Ibidem, tafels V en VII. Geciteerd in Bushardt, Die Fuggerkapelle, 37. 35 Geciteerd in Bushardt, Die Fuggerkapelle, 37. 36 Vertaling van het Latijnse inschrift geciteerd in Herre, Die Fugger, 47. 37 Von Pölnitz, Jakob Fugger, 348-352. 34
23
voor charitatieve of kerkelijke doeleinden te gebruiken. Jakob gebruikte dit geld voor de aankoop van het land, in latere jaren vulde hij he t kapitaal nog eens uit eigen middelen aan.
Afb. 10: Wolfgang Kilian, De Fuggerei (uittreksel van de stadsplattegrond van Augsburg), 1626.
Hoewel bouw en vorm uniek zijn voor het Duitse rijk, bestonden soortgelijke complexen elders in Europa: de begijnhoven in de Nederlanden of de stichting van de Venetiaanse edelman Marco Lando in Padua. De Fuggerei geeft een prachtig beeld van de tijd waarin ze werd gebouwd: opgezet door een rijke koopman, ten behoeve van armen die voor zijn zielenheil moeten bidden, ommuurd als een middeleeuwse stad maar met een geometrisch stratenplan volgens renaissancistisch inzicht. De architectuur van de huizen weerspiegelt de nieuwe stijl van de Renaissance. Daarnaast werd voor het eerst gebruik gemaakt van huisnummers, uitgevoerd in gotische stijl. Elk huis bevatte twee woningen met drie kamers en een keuken. De woning op de begane grond had daarnaast een moestuin en kelder. De keukens werden alleen aan de
24
achterkant van de woningen geplaatst om brandgevaar tegen te gaan. Ter compensatie van het gemis van de tuin bezat de woning op de bovenverdieping een zolder. Elke woning was voorzien van een eigen voordeur, waaruit blijkt dat de zelfstandigheid van het gezin volgens het renaissancistische ideaal vooropstond. De middeleeuwse traditie blijkt uit het feit dat de bewoners aan bepaalde verplichtingen moesten voldoen. Zij moesten voor de stichters en zijn nageslacht elke dag een Pater Noster, Ave Maria en een Credo bidden. Om de eigenwaarde van de bewoners te waarborgen, moesten zij maandelijks een symbolische financiële bijdrage leveren. Bovendien verwachtte Jakob dat de bewoners in hun eigen levensonderhoud zouden voorzien. In de Fuggerei waren weefstoelen, alcoholstokerijen en andere kleinschalige handwerkbedrijven aanwezig. 38 Het karakter van een stad in een stad werd benadrukt door de muren en de poorten, die elke avond werden gesloten. Voor de gezondheid van de mensen werd een Holzhaus ingericht. In het Holzhaus werden de syfilispatiënten behandeld. De naam was van de behandelingsmethode afgeleid: de zieken dienden de rook van een bepaalde houtsoort in te ademen. Deze methoden waren echter weinig succesvol. Voor het zielenheil van de bewoners liet Jakob een kerk bouwen. De priester die dagelijks de missen las, bewoonde een eigen pand naast de kerk. 39 Bij de bouw van de Fuggerei maakte Jakob gebruik van lokale bouwmeesters die werkten in de stijl van de Renaissance. Bij de invulling van de charitatieve instelling hield Jakob steeds het touw in handen. Met de middeleeuws lijkende voorwaarden die aan de bewoners gesteld werden, bijvoorbeeld om dagelijks voor de zielen van hun weldoeners te bidden, verzekerde Jakob zich van een groot aantal gelovigen dat voor zijn zielenheil bad. Tevens zorgde hij ervoor dat ondanks de opkomst van het protestantisme in Augsburg, het geloof dat hijzelf zijn leven lang aanhield blijvend zou worden beleden. Met deze twee stichtingen was Jakob in zijn familie uniek. Zijn sociale mecenaat zou niet meer worden geëvenaard.
Humanisten en kunstenaars Over de opvoeding die Jakob Fugger in zijn jeugd heeft genoten zijn geen bronnen overgeleverd. Feit is dat hij geen universiteit bezocht in het Duitse rijk noch in
38 39
Otto Nübel, Die Fuggerei (Augsburg 1984) 10-17. Ibidem, 26-29.
25
Italië. 40 Het koopmanschap leerde hij in de praktijk door in de Fuggervestigingen te werken. 41 Zijn gehele leven werd bepaald door het zoeken naar praktische oplossingen voor alledaagse problemen. Toch leefde hij niet alleen voor de zaak: juist door zijn zakelijke contacten en zijn sociale intenties en aspiraties kwam hij in aanraking met humanisten en kunstenaars. De kennismaking met humanisten kwam tot stand door zijn relatie met Maximiliaan I. Deze was zich namelijk bewust van de kracht die het Humanisme uitstraalde en nodigde daarom humanisten uit aan zijn hof, hoewel hij in vele opzichten de middeleeuwse idealen nastreefde. Menig humanist ging op de uitnodiging in en werd aan het keizerlijke hof met open armen ontvangen. De keizer zette hen vervolgens in voor zijn eigen doeleinden. Beroemde voorbeelden zijn Willibald Pirckheimer uit Neurenberg of Conrad Peutinger uit Augsburg. Beiden behoorden tot het patriciaat van hun stad en
Afb. 11: Albrecht Dürer, Portret van Maximiliaan I, 1518. Wenen, Albertina.
waren daarnaast keizerlijk adviseur. Naast de humanisten haalde Maximiliaan kunstenaars naar zijn hof. 42 Voorbeelden hiervan zijn Albrecht Dürer, Albrecht Altdorfer (1480-1538) en Hans Burgkmair de oudere (1473-1531), die in opdracht van Maximiliaan I vele werken tot stand hebben gebracht. 43 Uiteraard verbleven ook politici en diplomaten aan het keizerlijke hof, bijvoorbeeld Nicolo Machiavelli. Als Florentijns gezant bracht hij in 1507/08 enige tijd door aan het hof van Maximiliaan I. Machiavelli’s indruk van Maximiliaan I verwoordde hij in Il Principe als volgt: 40
Max Jansen, Jakob Fugger der Reiche, Studien und Quellen I (Leipzig 1910) 5. Von Pölnitz, Jakob Fugger, 25-38 en Herre, Die Fugger, 23. 42 Hajo Holborn, Ulrich von Hutten (Göttingen 1968) 40. 43 Johann Konrad Eberlein, Albrecht Dürer (Hamburg 2003) 104-105. 41
26
[…] Pre' Luca, uomo di Massimiliano presente imperatore, parlando di sua maestà disse come non si consigliava con persona […] Perché l'imperatore è uomo secreto, non comunica li sua disegni con persona, non ne piglia parere […] […] Fra Luca, the man of affairs to Maximilian, the present emperor, speaking of his majesty, said: He consulted with no one […] for the emperor is a secretive man—he does not communicate his designs to any one, nor does he receive opinions on them […]44
Aan het einde van de vijftiende en het begin van de zestiende eeuw ontstond in ZuidDuitsland een culturele bloei, onder andere dankzij het beschermheerschap van Maximiliaan I. De tijd tot de beeldenstorm van 1533 werd gekenmerkt door de open uitwisseling van gedachten onder geleerden en humanisten. Hun teksten en ideeën konden dankzij de boekdrukkers ongekend snel en op grote schaal worden verspreid. Het grootste deel van deze teksten was echter geschreven het Latijn en bestemd voor de kleine intellectuele elite die het Latijn machtig was. Dit verhinderde een snelle verbreiding van hun ideeën onder niet- intellectuelen, maar het bevorderde de uitwisseling tussen humanisten uit Italië, het Duitse rijk, Frankrijk en de Nederlanden. Vele vriendschappen ontstonden op deze manier: grensoverschrijdend en verbonden door hun humanistische idealen. Met de toestemming van Maximiliaan I werden nieuwe universiteiten met een humanistisch curriculum opgericht. Het bestaande curriculum werd daarbij uitgebreid met onderwijs in Grieks en Hebreeuws. Daarnaast ondersteunde Maximiliaan humanisten die eigen kringen buiten het universitaire circuit wilden oprichten. Bijzonder opmerkelijk was dat in tegenstelling tot Italië veel natuurwetenschappelijk onderzoek werd verricht. In Wenen leverde Conrad Celtis hierin een belangrijke bijdrage. Maximiliaan I gaf hem in 1501 toestemming om het Collegium poetarum et mathematicorum op te richten. De nadruk in dit collegium lag naast de retoriek en de Neolatijnse lyriek en dramatiek ook op de natuurwetenschappen. 45 Al voor de Reformatie werden teksten in de Duitse taal gepubliceerd. In 1494 verscheen bijvoorbeeld in Bazel Das Narrenschyff van Sebastian Brant (1457-1521). Deze satire was zeer populair en werd uit het Duits in verschillende talen vertaald. In 113 hoofdstukken worden de verschillende menselijke zotheden aan de kaak
44
Geciteerd in Nicolo Machiavelli, Il Principe, Capitolo XXIII, In che modo si abbino a fuggire li adulatori. De digitale versie is onder meer te vinden op: http://www.liberliber.it/biblioteca/m/machiavelli/il_principe/html/index.htm. De geciteerde Engelse vertaling is in 2006 gedigitaliseerd door het Project Gutenberg, beschikbaar op: http://www.gutenberg.org/files/1232/1232-h/1232-h.htm. 45 Schmidt, Renaissance, Humanismus, Reformation, 15 en 26-27.
27
gesteld. 46 De literatuur uit de Middeleeuwen bleef niet achterwege : er verschenen vertalingen van ridderverhalen die daardoor voor een breed publiek toegankelijk werden. 47 Door middel van pamfletten en nieuwsbrieven (Zeytungen) werden belangrijke en nieuwswaardige berichten onder het volk verspreid. 48 Andere literaire genres zoals verhalen, dialogen, oproepen of traktaten vonden op dezelfde manier hun weg tot het grote publiek. Het regelmatige contact tussen Jakob en Maximiliaan I bracht met zich mee dat Jakob in contact kwam met de mannen die Maximiliaan omgaven. In moeilijke tijden werd Jakob zelfs door hen ondersteund. Zo vond hij hulp bij Peutinger toen in 1522/23 op de rijksdag in Neurenberg het vroege kapitalisme en zijn vertegenwoordigers werden aangevallen vanwege hun monopoliepositie in de economie. Peutinger, humanist, jurist en bibliofiel, was stadsschrijver van Augsburg en in deze positie verantwoordelijk voor het vervaardigen van alle oorkonden en andere wettelijke documenten van de stad. Daarnaast was hij een persoonlijke vriend van Jakob. Als humanist sprak Peutinger zich uit voor het individualisme van de mens door te wijzen op het recht op vrije handel en Afb. 12: Sebastian Brant, Das Narrenschyff (achterkant van voorpagina), 1494.
ondernemerschap. Hij verdedigde het persoonlijke initiatief van Jakob Fugger en
andere kooplieden tegenover het keurslijf van de gilden en de kritiek van andere humanisten als Ulrich von Hutten en Martin Luther. 49 In de kringen rond de keizer bevond zich ook Albrecht Dürer. Hoewel Dürer waarschijnlijk pas vanaf 1510/11 daadwerkelijk opdrachten voor de keizer uitvoerde, had Maximiliaan zeker al eerder van Dürer vernomen. Het contact tussen beiden werd gelegd door Pirckheimer. Soms in samenwerking met Pirckheimer en andere kunstenaars van het keizerlijke hof ging Dürer voor de keizer aan het werk. 46
De volledige tekst van de originele uitgave is elektronisch beschikbaar op: http://www.paulcelan.de/brant/brant_frameset.htm. 47 Ibidem, 26. 48 Het begrip Zeytung stond in de zestiende eeuw gelijk aan ‘nieuws’ in de zin van bericht of tijding. Zie ook: http://cf.hum.uva.nl/dsp/ljc/jlennep/Dekama/dekaword.html . 49 Franz Herre, Die Fugger, 66-68.
28
Verschillende houtsneden ontstonden voor Maximiliaans Duitstalige autobiografieën, Teuerdank, Weißkunig en Freydal. Het grootste werk dat Dürer maakte was de Ehrenpforte of triomfboog ter ere van Maximiliaan in de jaren 1515 tot 1517. 50 Het is mogelijk dat Jakob al eerder kennis heeft gemaakt met Dürer. Op zijn tweede reis naar Italië (1505-1507) reisde Dürer waarschijnlijk door Augsburg om daar persoonlijk kennis te maken
Afb. 13: Albrecht Dürer, ‘Ehrenpforte’ voor keizer Maximiliaan I, 1515. Neurenberg, Germanisches Nationalmuseum.
met de Duitse kooplieden die in Venetië in de Fondaco gevestigd waren. Het is daarom zeer aannemelijk dat hij Jakob Fugger heeft leren kennen. Hoewel weinig bekend is van Dürers eerste reis naar Italië, moet hij in Venetië toen al de vertegenwoordigers van deze kooplieden in de Fondaco hebben leren kennen. Tijdens zijn tweede verblijf in Venetië kreeg hij van de Duitse kooplieden aldaar de opdracht voor het schilderen van een altaarstuk, het Rosenkranzfest. Hoewel niet bekend is of de Fuggers deel uitmaakten van de opdrachtgevers, is dit niet onwaarschijnlijk, gezien hun vooraanstaande positie onder de kooplieden. Dit schilderij was bedoeld voor de Duitse kerk in Venetië, waar sinds 1504 de Rozenkransbroederschap de mis vierde. Het toont de kroning van Maria door putti. Zij verdeelt rozenkransen onder een aantal aan haar voeten knielende mensen, waaronder een paus en keizer Maximiliaan. Deze twee heersers hebben hun wereldlijke kenmerken, tiara en kroon, naast zich op de grond gelegd. Met dit schilderij liet Dürer zien dat zelfs twee politieke tegenstanders (paus en keizer) in het geloof verenigd zijn. 51
50
Eberlein, Albrecht Dürer, 104-105. Eberlein, Albrecht Dürer, 70-77 en Albert Gümbel, Dürers Rosenkranzfest und die Fugger, Konrad Peutinger, der Begleiter Dürers, Studien zur deutschen Kunstgeschichte (Strassburg 1926) 19-22. 51
29
Afb. 14: Albrecht Dürer, Rosenkranzfest, 1506. Praag, Narodni Galerie.
In de jaren daarna heeft Dürer verschillende keren voor Jakob opdrachten uitgevoerd. De tekeningen voor de Fuggerkapel zijn hier maar een enkel voorbeeld van. In 1518 tijdens de rijksdag in Augsburg was Dürer aanwezig. Naast de vier portretten die hij van de keizer maakte52 , schilderde en tekende Dürer in die tijd ook Jakob Fugger. 53 Het contact met de Fuggers zou in stand blijven. Toen Dürer in 1520 naar de Nederlanden reisde, logeerde hij in Antwerpen in de Fuggerse factorij en was hierover vol lof: Item ich bin zu Antorff ins Fockern Haus gewest, das er [Jakob Fugger] gar neu köstlich mit eim sondern Thurn, weit und groß, mit ein schönen Garten gebauet hat, und hab seine hübsche Hengst gesehen.54
Er is een aantal portrettekeningen en schilderijen van Jakob overgeleverd. Hij gaf vele lokale kunstenaars daarvoor de opdracht. Hieronder bevinden zich werken van Hans Holbein de Oudere en Hans Burgkmair. Het is echter opvallend dat pas vanaf zijn 52
Eberlein, Albrecht Dürer, 108. Lieb, Die Fugger und die Kunst, Spätgotik , 272. 54 Geciteerd in Lieb, Die Fugger und die Kunst, Spätgotik, 69. 53
30
huwelijk in 1498 portretten van Jakob werden gemaakt. 55 Het lijkt als of hij eerder geen waarde aan deze vorm van kunst hechtte.
Passies ‘Am neinten Tag Januarii im 1498 Jar in der Gestalt kame wir zusame virwar.’56 Dit opschrift staat op het schilderij dat Jakob Fugger met zijn jonge echtgenote Sybille Artzt toont. Sybille Artzt was de dochter van een Augsburgse patriciër. Door te huwen met deze patriciërsdochter hoopte Jakob uiteindelijk de erkenning van het patriciaat van Augsburg verkrijgen en zijn afkomst te doen vergeten. 57 Jakobs bruidsgeschenken bestonden ondermeer uit diamanten en goud. 58 Het schilderij toont de jonge vrouw in een kostbare jurk met op één arm een monogram met bloemen uitgevoerd in goud en parels. De kraag en manchetten zijn van gouddamast. Om haar hals draagt zij een halsband bezet met edelstenen en een gouden ketting. Aan haar rechterhand draagt de bruid twee gouden ringen en aan haar linkerhand een ring aan
Afb. 15: Thomas Burgkmair, Huwelijksschilderij van Jakob Fugger en Sybille Artzt, 1498. Privé-bezit. 55
Lieb, Die Fugger und die Kunst, Spätgotik , 266-279. Opschrift op het huwelijksschilderij van Jakob Fugger als genoemd in Lieb, Die Fugger und die Kunst, Spätgotik , 266. 57 Von Pölnitz, Jakob Fugger, 106. 58 Herre, Die Fugger, 29. 56
31
haar kleine vinger. 59 Maar goud en edelstenen maken nog geen gelukkig huwelijk en het huwelijk bleef kinderloos. Jakobs aandacht was vooral gericht op het voortbestaan van de firma en Sybille zocht troost bij haar vrienden en kennissen uit het patriciaat. Dit leidde tot hevige strijd met haar neef Raymund die vol wantrouwen toekeek. Hoewel Jakob Sybille in zijn testament rijk bedeelde, verliet de weduwe al na een maand het Fuggerse huis om met de protestantse patriciër Konrad Rehlinger te huwen. 60 Tijdens hun huwelijk schonk Jakob zijn vrouw veel juwelen. Het beroemdste voorbeeld is de ‘Bourgondische schat’. Deze schat, bestaand uit een aantal zeer waardevolle juwelen met grote diamanten, edelstenen, parels en goud, was afkomstig uit de buit van het Zwitserse leger. Toen Karel de Stoute in 1476 tegen de Zwitsers ten strijde trok en uiteindelijk werd verslagen, werden zijn bezittingen geplunderd en als verloren beschouwd. De juwelen kwamen uiteindelijk terecht in Bazel, waar men zich van de waarde van de buit wel degelijk bewust was. Men was beducht voor het uitlekken van de aanwezigheid en de herkomst van de juwelen. De stad Bazel besloot om jaren te wachten voordat men tot verkoop zou overgaan, maar de opbrengsten van de verkoop moesten de stad ten goede komen. Jakob stond in Bazel bekend om zijn diamantaankopen en leek daarom de Bazelse stadsraad de meest aangewezen persoon om de schat te kopen. Er werden tekeningen van de schat gemaakt en aan Jakob voorgelegd. In 1504 werd de koopakte ondertekend en de juwelen kwamen in het bezit van de firma. De schat die Jakob kocht, bestond uit de zogenaamde ‘Drie Gebroeders’, een broche met een diamant, drie robijnen en vier grote parels, die Jan zonder Vrees al had gedragen. Tevens een Gürtlein of ‘Engels e kousenband’ als teken van de Orde van de Kousenband, de ‘Witte Roos’, het teken van het huis van York en het ‘Veertje’. De ‘Witte Roos’ was een grote robijn omgeven door witte ‘bloembladen’, het ‘Veertje’ bestond uit diamanten en parels in goud gezet. Het diende ertoe om twee veren aan een hoed vast te maken. De drie waren geschenken aan Karel de Stoute, die door zijn huwelijk met Margaretha van York, de zuster van koning Ed uard IV, met het Engelse koningshuis verbonden werd. Na aankoop probeerde Jakob de juwelen aan Maximiliaan I te verkopen. Deze was door zijn huwelijk met het Bourgondische vorstenhuis verbonden. Hoewel 59 60
Schad, Die Frauen des Hauses Fugger, 162-163. Simnacher, Die Fugger-Testamente, 112.
32
Maximiliaan zeer geïnteresseerd was, beschikte hij niet over de financiële middelen om de juwelen meteen aan te schaffen en zo werden de juwelen onderdeel van de kredietonderhandelingen. Maximiliaan zette er alles op om de juwelen te verkrijgen, zelfs zijn kroonschat wilde hij als onderpand geven. Pas in 1515 wisselden twee stukken van eigenaar: het ‘Veertje’ en het Gürtlein. De geschiedenis van de ‘Witte Roos’ is onbekend. De ‘Drie Gebroeders’ bleef echter in het bezit van het huis Fugger. 61 Jakob begroef het juweel diep onderin een schatkist. Door de aankoop bewees Jakob dat hij op zijn manier hetzelfde kon bereiken als Maximiliaan: had Maximiliaan door zijn huwelijk zich het territorium van de Bourgognes toegeëigend, zo had Jakob met zijn vermogen de schat van de Bourgognes verworven. 62 Nog vier decennia zou de ‘Drie Gebroeders’ in het bezit van de Fuggers blijven. Zij weigerden het juweel aan keizer Karel V of zijn broer Ferdinand I te verkopen, en ook het aanbod van de Osmaanse sultan Süleyman I (1520-1566) sloegen zij af. Toch zou het kleinood uiteindelijk van eigenaar wisselen. De Engelse koning Hendrik VIII had evenals de overige vorsten interesse getoond. Als deel van een krediet dat de Fuggers aan Hendrik VIII gaven, kwam de ‘Drie Gebroeders’ naar Engeland. 63 Door Hendriks huwelijk met Maria, dochter van de Spaanse koning Filips
Afb. 16: Nicolas Hilliard, The Ermine Portrait (uitsnede), 1585. Hatfield House. Op dit schilderij draagt koningin Elizabeth I de ‘Drie Gebroeders’.
II, kwam het juweel quasi weer in het bezit van de Habsburgers, maar het was nog steeds onderdeel van de Engelse kroonjuwelen. Toen in 1623 de Engelse kroonprins Karel naar Spanje onderweg was met de intentie om met de dochter van Filips III in het huwelijk te treden, verdwenen
61
Von Pölnitz, Die Fugger, 92 en Lieb, Die Fugger und die Kunst, Spätgotik , 82-86. Von Pölnitz, Jakob Fugger, 154-157 en Lieb, Die Fugger und die Kunst, Spätgotik , 82-85. 63 Er werd een krediet van 600.000 Karolusguldens aan de koning verstrekt, waarvan een groot gedeelte werd uitbetaald in geld, de rest bestond uit juwelen waaronder de ‘Drie Gebroeders’. 62
33
tijdens een oponthoud in Frankrijk zowel de intentie als de ‘Drie Gebroeders’. Sindsdien moet het kleinood als verloren worden beschouwd. 64 In het testament dat Jakob door Conrad Peut inger liet opstellen, legde hij nadruk op de bescherming van zijn zielenheil. Jakob wilde dat er missen voor hem zouden worden gelezen en dat gelovigen voor zijn ziel zouden bidden. Hij voorzag in het levensonderhoud van zijn echtgenote door haar een jaarlijks bedrag toe te kennen, naast een aantal meubelstukken, het huwelijksschilderij en sieraden. 65 De ‘Drie Gebroeders’ was daarvan uitgesloten, dit behoorde immers tot het vermogen van de firma. Zijn charitatieve instelling toonde hij door vrienden, familieleden, bedienden, armen, kerken en kloosters bedragen toe te kennen. Het beheer van zijn stichtingen ging over op de neven. Er zijn echter geen vermeldingen terug te vinden van een bibliotheek of kunstvoorwerpen zoals schilderijen. Kennelijk heeft hij hieraan in zijn leven geen waarde gehecht. Zijn drie neven benoemde hij tot opvolgers in de firma. Hieronymus was niet bij de dagelijkse beslissingen betrokken, hij bleek al eerder niet geschikt voor de handel te zijn, hoewel hij een financieel aandeel in de firma kreeg toegekend. Als oudste ontving Raymund de inkomsten uit de landerijen, maar de dagelijkse leiding van het bedrijf ging over op Anton. Hij was de meest geschikte gebleken. 66
4 Anton Fugger In 1560, het jaar van zijn dood, legde Anton Fugger in zijn testament zijn wensen vast ten aanzien van de opleiding van zijn twee kleinzonen. Onder begeleiding van een opvoeder moesten zij hun opleiding aan universiteiten in Frankrijk en Italië voltooien en daarbij vooral de landstalen leren. Na hun verblijf in Frankrijk en Italië was het Antons wens dat de kleinzonen een aantal jaren aan een katholiek hof zouden doorbrengen alvorens in het huwelijk te treden. Tevens moesten de jongens naast ehrlichem excercicio leren zich op hoffelijke wijze in gezelschap te bewegen. De studieonderdelen die Anton daarvoor van belang achtte, waren zingen, dansen, schermen en andere vaardigheden die zij in het leven in de hogere kringen nodig zouden hebben. Anton sprak zich echter duidelijk uit tegen het leren bespelen van de
64
Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 137-138. Simnacher, Die Fugger-Testamente, 111-112 en Lieb, Die Fugger und die Kunst, Spätgotik , 264. 66 Von Pölnitz, Anton Fugger, 1. Band, 61-62. 65
34
luit, hoewel tijdens de Renaissance de luit het meest geliefde instrument was. Het is niet bekend waarom hij zich juist zo specifiek tegen het luitspelen verzette. 67 De opleiding die Anton voor zijn kleinkinderen uitstippelde, was in de zestiende eeuw niet ongebruikelijk. Hij had zelf een dergelijke opvoeding genoten, waarbij hij onder begeleiding van een leraar de Latijnse en Italiaanse taal had geleerd. 68 De passages uit het testament van Anton laten duidelijk zien op welke manie r hij zijn kleinzonen op hun toekomst wilde voorbereiden. Kennis van het Frans en het Italiaans was noodzakelijk om zich in internationale kringen te kunnen bewegen en stond vrijwel garant voor maatschappelijk
Afb. 17: Hans Maler, Portret van Anton Fugger, 1525. Allentown, Pennsylvania, Allentown Art Museum.
succes. Tevens geeft een ander aspect duidelijk de tijdgeest van de Renaissance weer: de kunst om zich in gezelschap te bewegen zonder onaangenaam op te vallen. Deze vaardigheden waren van groot belang, zeker nadat verschillende zeer populaire boeken over de hofetiquette en het gedrag in gezelschap waren verschenen. 69 Kenmerkend voor de tijd en voor zijn sociale stand is dat Anton voor de jongens geen belang hechtte aan een academische opleiding in de rechten of de theologie. Een academische carrière achtte Anton voor zijn kleinzonen blijkbaar minder noodzakelijk voor hun verdere carrière. Een goed huwelijk volgens de katholieke tradities met een geschikte huwelijkskandidaat was voor hem belangrijker dan een academische opleiding. Maatschappelijk succes verbond hij kennelijk niet met academische titels naar ouderwets model. Dat het huwelijk met een katholieke partner gesloten moest worden, was voor hem wel van groot belang. Zijn vasthoudendheid aan het katholieke geloof was ook gebleken tijdens de troebele tijden na het begin van de Reformatie en uit de nasleep van de Schmalkaldische oorlog. Met de wens tot een verblijf aan een katholiek hof toonde Anton zich loyaal aan de katholieke kerk en trachtte tevens te waarborgen dat zijn kleinzonen niet van het juiste geloof zouden afvallen. Daarnaast bood het verblijf aan een hof de jonge edellieden de kans om hun sociale vaardigeden 67
Eikelmann, Die Fugger und die Musik , 112-113 en Simnacher, Die Fugger-Testamente, 123-124. Von Pölnitz, Anton Fugger, 1. Band, 21. 69 Twee van deze boeken zijn Baldassar Castiglione, Het boek van de hoveling en Giovanni Della Casa, Galateo, Letteratura universale Marsilio (Venezia 1991). 68
35
verder te ontwikkelen en belangrijke netwerken voor zichzelf en voor de familie op te bouwen. De drang om voor zijn kinderen en kleinkinderen een passende huwelijkspartner te vinden, blijkt tevens uit de huwelijken die Anton eerder voor zijn kinderen arrangeerde. 70 Door passende partners uit de adel te vinden had Anton zich ervan verzekerd dat hun sociale stand in de toekomst gewaarborgd was. Daarnaast geeft deze passage uit het testame nt een andere ontwikkeling te zien: het burger- en patriciërschap van de stad Augsburg werd minder belangrijk. De Fuggers wilden conform hun stand leven. Deze ontwikkeling vond ook in andere landen plaats: wie het zich kon veroorloven, gaf de voorkeur aan het luxueuze leven op het land boven het stadsleven. 71 Het toont eveneens aan dat de stad Augsburg na de Reformatie haar belangrijke positie in het Duitse rijk had verloren. Antons testament stond aan het einde van een leven dat voornamelijk bepaald werd door de handel en de leiding van het familiebedrijf. Zijn leven lag in dit opzicht zeker in het verlengde van het leven van zijn oom, Jakob de Rijke. Echter, uit zijn testament komt naar voren dat Anton ook aan andere zaken waarde hechtte. De Renaissance en haar uitwerkingen hadden in het leven van Anton een verandering teweeggebracht. De culturele invloeden van zijn tijd werden tevens zichtbaar in de manier waarop hij zijn leven inrichtte. Aan de hand van enkele voorbeelden zal worden toegelicht op welke manier de Renaissance in het leven van Anton een rol heeft gespeeld.
Kunstvoorwerpen en gebruiksgoederen Er is geen inventaris overgeleverd van het persoonlijke meubilair en de kunstvoorwerpen van Anton Fugge r. Alleen uit de getuigenissen van tijdgenoten kan worden afgeleid hoe zijn huis was ingericht. Zo beschrijft een secretaris van de pauselijke nuntius die in 1536 naar Augsburg was gekomen, de kunstvoorwerpen die hij daar aantrof. De secretaris trof verschillende schilderijen aan die de genealogie van het Habsburgse huis weergaven en verschillende stadsaanzichten. Daarnaast waren er verschillende sacrale schilderijen en waarschijnlijk enkele portretten van Anton en zijn familieleden. 72
70
Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 73-74. Peter Burke, The European Renaissance (Oxford 1998) 176. 72 Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 301-302. 71
36
De nauwkeurige inventarissen die werden opgemaakt van het zakelijke bezit om de waarde van het bedrijf vast te leggen, beschrijven niet alleen de vestigingen zelf, ook is elk aanwezig meubelstuk en voorwerp in de inventaris opgenomen. 73 De lokale vestigingen van het huis Fugger onderhielden uitgebreide contacten met een groot aantal personen van stand. Om hun een passende ontvangst te kunnen bieden, weerspiegelde de inrichting de rijkdom en de macht van het familiebedrijf. Daarnaast beschikte een handelshuis uiteraard over het gereedschap van een koopman, zoals weegschalen en gewichten. Veel aandacht wordt besteed aan de bureaus waaraan de zaken werden beklonken, evenals aan de opslagmogelijkheden voor goederen. Om voor sociale evenementen uitgerust te zijn, beschikte men veelal over een zilveren servies, tinnen voorwerpen en glaswerk. De inventaris van Napels vermeldt heel specifiek het bestek dat in de vestiging aanwezig was: elf zilveren vorken en twaalf lepels. Volgens het gebruik van de tijd waren messen duidelijk van minder belang: slechts twee messen werden opgevoerd. De reden hiervoor was dat iedere gast een eigen mes droeg: messen werden gezien als een bijna intiem bezit dat men niet met anderen deelde. 74 De keukens waren goed geoutilleerd met koperen en ijzeren pannen en andere voorwerpen die nodig waren om veel gasten te kunnen ontvangen. Veel aandacht ging uit naar de aankleding van de kamers. Er hingen veel
Afb. 18: Gerard Mercator, Tafelglobe, 1541. Greenwich, The National Maritime Museum.
kostbare tapijten aan de muur. Deze waren uitgevoerd in verschillende motieven, maar vooral het leliewapen kwam in deze tapijten terug. Grote en rijkversierde tafels stonden klaar om gasten te ontvangen. 75 Hiermee volgden de Fuggers een nieuwe traditie die in de Renaissance ontstond. Men wilde zijn macht en rijkdom tonen door met de aankleding van de kamers te
73
Ibidem, 90-120. Norbert Elias, Wandlungen des Verhaltens in den weltlichen Oberschichten des Abendlandes, über den Prozess der Zivilisation (Bern 1969) 164-170. 75 Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 105-120. 74
37
schitteren. 76 Deze rijkdom onderstreepte men, doordat de voorwerpen niet alleen lokaal geproduceerd waren. Uit alle windstreken werd het interieur samengesteld en dit onderstreepte de luxe die bij de Fuggers te verwachten viel. Toch mochten kleine sacrale voorwerpen niet ontbreken. In de inventarissen worden bijvoorbeeld altaarstukken, schilderijen, standbeeldjes en bijbels vermeld. Het is opvallend dat er weinig portretten van Jakob of Anton Fugger in de inventarissen worden beschreven. Daarentegen treft men vele schilderijen van Nederlandse kunstenaars en wereldkaarten. Zelfs globes van de aarde kan men aantreffen, hetgeen een nieuw fenomeen was in de cartografie, sterrenglobes bestonden al veel langer. 77 Anton Fugger hechtte waarde aan kleinoden en andere voorwerpen van edelmetaal en edelstenen. Voor zijn persoonlijk bezit kocht hij moderne apparaten als klokken en andere wetenschappelijke voorwerpen. 78 In hoeverre Anton de mode volgde om systematisch rariteit en te verzamelen, kan niet worden nagegaan. Anton bezat een groot aantal boeken met klassieke teksten. De interesse daarvoor is wellicht gewekt door Erasmus : er bestaan nog boeken waarin Erasmus een persoonlijke opdracht aan Anton heeft geschreven. Door de handelscontacten van de firma kwamen vele teksten naar Augsburg, waaronder een groot aantal Griekse manuscripten. 79 Men neemt aan dat Anton de boeken die zich op het Hongaarse kasteel Bibersburg bevonden, aan de aartsbisschoppelijke bibliotheek te Gran (tegenwoordig Esztergom in Hongarije) heeft geschonken. Het zou hier gaan om een groot aantal boeken gebonden in wit perkament. Over deze schenking is echter geen originele correspondentie terug te vinden. 80 Als bankiers waren de Fuggers reeds gewend om edelstenen, sieraden en andere waardevolle kunstvoorwerpen in onderpand te nemen. Degenen die bij de Fuggers geld leenden, gaven vaak hun sieraden als zekerheid. Bleef een schuldenaar in gebreke, dan gingen de sieraden over in het bezit van de Fuggers. Ook schonken de Fuggers veel kunstvoorwerpen in vorm van geschenken aan vorsten, vrienden of bekende persoonlijkheden als blijk van vriendschap, hoffelijkheid en eerbetoon. 81 Zo 76
Kirsten B. Neuschel, ‘Noble households in the sixteenth century: material settings and human communities’, French Historical Studies 15, 4 (1988), 595-622, aldaar 611. 77 Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 120-122 en Encyclopaedia Britannica 2003, artikel over ‘Celestial Globes’. 78 Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 302. 79 Kuhoff, ‘Augsburger Handelshäuser’, 266-267. 80 Jacob Strieder, ‘Die älteste Bibliotheksstiftung der Fugger’, Zentralblatt für Bibliothekswesen 50, 7 (1933) 453-458, aldaar 455. 81 Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 142.
38
schonk Anton Fugger in 1529 een gouden beker aan Erasmus van Rotterdam. 82 Andere gelegenheden waren huwelijken of geboorten. Het grootste deel van de geschenken was echter bedoeld om zakelijke belangen te waarborgen. De geschenken bestonden voornamelijk uit sieraden en zilveren voorwerpen, hoewel Anton voor sommige gelegenheden kleding, tapijten of meubels liet vervaardigen. Een tak die onder Anton tot bloei kwam, was de handel en bemiddeling in kunstvoorwerpen. De Fuggers traden op als intermediairs die voor derden bepaalde stukken lieten vervaardigen of bestaande voorwerpen kochten. 83 Daarnaast lieten zij hun invloed gelden door de kopers met bepaalde kunstenaars in contact te brengen. Anton was bekend met vele kunstenaars die voor hem werkten. Juist die contacten blijken uit het volgende voorbeeld: toen in 1549 de Hofburg te Innsbruck werd verbouwd, bleek men niet tevreden met de lokale kunstenaars. Anton werd gevraagd om te bemiddelen in contacten met andere kunstenaars, omdat hij ‘viel großer Gebäu [hat] tun lassen’. 84 Door de ervaring met kunstenaars die hijzelf als opdrachtgever had opgedaan, zou hij de aangewezen persoon zijn om het contact met de juiste kunstenaars tot stand te brengen. Met de bemiddeling was de zaak nog niet gedaan: Anton werd ook gevraagd om te onderhandelen over de vergoeding. 85 Hoewel Anton vooral werkte met lokale kunstenaars, had hij contact met kunstenaars uit de Nederlanden en uit Italië. Een van de Italiaanse kunstenaars was Titiaan, die in 1548 tijdens de rijksdag in Augsburg onder andere een portret van Anton heeft geschilderd. 86 Ondanks het feit dat veel kunstwerken door Anton werden aangekocht, al dan niet voor eigen gebruik, kan men niet stellen dat Anton een ware kunstliefhebber was. Hij kocht kunstvoorwerpen niet vanwege hun intrinsieke waarde, maar om zijn wereld naar zijn inzicht te verfraaien. Hij zag kunstenaars meer als ambachtslieden die volgens zijn wensen moesten werken. 87
82
Von Pölnitz, Anton Fugger, 1. Band, 501-502. Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 130. 84 Geciteerd in Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 300. 85 Ibidem, 157-158. 86 Eikelmann, Die Fugger und die Musik , 119, Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 298-299 en Herre, Die Fugger, 99. 87 Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 300. 83
39
Landgoederen en stichtingen Na het overlijden van Raymund in 1535 zette Anton de traditie van zijn oom en broer voort: hij kocht landgoederen, kastelen en grond. 88 Deze waren over het hele Duitse rijk verspreid. Van Hongarije tot in de Elzas bezaten de Fuggers grond en landgoederen. Bijvoorbeeld de kastelen Babenhausen, Glött, Kirchheim an der Mindel, Bibersburg in Hongarije, Sennheim en Altkirch in de Elzas werden door Anton aangekocht. In zijn testament vatte Anton deze aankopen samen: […] im Land zu Schwaben zwischen Lech, der Iller, dem Gebirg und der Donau etliche viel schöner Schlösser, Sitze und liegende Güter erkauft […] und zum Teil von neuem erbauen lassen hab.89
Anton kocht bij vo orkeur stukken land die op elkaar aansloten, zodat een aaneengesloten gebied ontstond. Het bijkomende effect was dat Anton daarmee voor de Fuggers een nieuwe inkoms tenbron schiep. Om de bezittingen te laten voldoen aan de eisen van de tijd werd op aanwijzing van Anton grootschalig gebouwd en verbouwd. Hiervoor nam hij voornamelijk ambachtslieden uit Augsburg in dienst. Deze bouwactiviteiten beperkten zich niet tot de nieuwe aankopen, ook de bestaande bezittingen werden grootschalig verbouwd. De kastelen, la ndhuizen en jachtverblijven die zo ontstonden, werden volgens de renaissancistische mode vorm gegeven. Italiaanse of italianiserende elementen kon men overal in de plafonds, trappenhuizen, deurkozijnen en zuilen terugvinden. Christelijke en klassieke ornamenten werden met elkaar gecombineerd. 90 Tevens werd aandacht besteed aan de aankleding van de huizen. Kosten noch moeite werden gespaard om de inrichting zo luxueus en rijk mogelijk uit voeren. Er werden tafels, stoelen, kisten en kasten van dure houtsoorten vervaardigd. Bedden werden voorzien van een hemel. De verdere inrichting was zeer rijk uitgerust. Schilderijen, sierharnassen, tapijten, glazen en serviezen van edelmetaal werden voor het woongenot gekocht. Veel aandacht werd verder besteed aan de parken en de tuinen, die eveneens op moderne manier werden ingericht. Michel de Montaigne (1533-1593) beschreef dit als volgt toen hij in 1580 in Augsburg verbleef:
88
Klaus Merten, ‘Die Landschlösser der Familie Fugger im 16. Jahrhundert’, in: Welt im Umbruch, Augsburg zwischen Renaissance und Barock Band III: Beiträge (Augsburg 1981) 66-82, aldaar 66. 89 Geciteerd in Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 208. 90 Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 207-265.
40
Wir sahen noch andere Häuser der Fugger in anderen Gegenden der Stadt, die ihnen duch so viel Aufwendungen zur Verschönerung verbunden ist: Es sind Lusthäuser für den Sommer, In einem sahen wir eine Uhr, die durch die Bewegung von Wasser, das als Uhrgewicht dient in Gang gehalten wird, ferner zwei große gedeckte Fischbehälter, zwanzig Schritt im Geviert und voll von Fischen […]91
Afb. 19: Kasteel Babenhausen, 1764, Babenhausen, Fugger-Museum.
Hoewel Montaigne pas twintig jaar na het overlijden van Anton naar Augsburg kwam, geeft deze beschrijving een goed beeld van de richting die Anton had ingeslagen bij de aankoop en de verbouwing van de kastelen. Vermaak en representatie speelden daarbij een grote rol, devotie was op de achtergrond geraakt. Al kort na Jakobs overlijden begon Anton de Fuggerhuizen aan de Weinmarkt in Augsburg uit te breiden en te verbouwen. Hij kocht een gebouw dat op de bestaande Fuggerhuizen aansloot en liet dit tot keizerlijk palatium verbouwen. Hier verbleef Karel V toen hij in 1530 voor de rijksdag naar Augsburg kwam. Dit diende hem tot woning en voor representatieve doeleinden. De veranderingen die werden doorgevoerd, bestonden onder andere uit het leggen van een marmeren vloer en het aanbrengen van een nieuw houten plafond. De schoorsteenmantels werden voorzien van de naam van de keizer. Er werden klassieke en moderne afbeeldingen opgehangen. Voor het geestelijke welzijn van de keizer werd een eigen kapel ingericht. Op de begane grond was er een danszaal met uitzicht op een binnenhof, de Damenhof.92
91 92
Geciteerd in Herre, Die Fugger, 112. Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 181-182.
41
De Damenhof werd al door Jakob aangelegd, maar in de jaren dertig van de zestiende eeuw door Anton verbouwd. Het wordt ge rekend tot de eerste wereldlijke renaissancebouwwerken in het Duitse rijk. Het straalt een sierlijkheid uit die niet door de andere binnenhoven van de Fuggerhuizen wordt geëvenaard. Rondom dit binnenhof lopen arcaden met Toscaanse zuilen die de vloer van de bovenverdieping
Afb. 20: Damenhof in de Fuggerhuizen, Augsburg.
ondersteunen. Het plafond van deze arcaden bestond uit houten cassettes. 93 Anton liet een muur uitbreken en vergrootte daardoor een kamer van de benedenverdieping. De uitvoering van de ruimte verschilde aanmerkelijk van de sobere uitstraling van het hof. Aan de westkant bevinden zich drie hoge vierkante ramen die boven de assen van de arcaden liggen. Boven deze ramen bevinden zich twee ronde ramen. 94 Ook de overige panden aan de Weinmarkt liet Anton naar zijn smaak verbouwen. Deze werden door velen geroemd vanwege de rijkdom aan ornamenten, de grootte en de meer dan tachtig kamers. Antons slaapkamer was bijzonder rijk versierd: deze had een gouden plafond en een prachtig bed. Opvallend is dat zich aan één zijde van deze ‘gouden’ kamer een studiolo bevond en aan de andere een huiskapel. Aan de voorkant van het huis had Anton een eetkamer ingericht. Deze eetkamer diende voor eigen
93 94
Lieb, Die Fugger und die Kunst, Spätgotik , 104-105. Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 170.
42
gebruik. Daarnaast was er een ontvangstruimte voor gasten. 95 Daarmee volgde Anton een nieuwe gewoonte: men wilde zich kunnen terugtrekken uit de openbaarheid door voor zichzelf privé-vertrekken te creëren. 96 Juist omdat in de meeste kerken in Augsburg na de beeldenstorm van 1533 geen mis meer gelezen mocht worden, ondersteunde Anton de overgebleven katholieke kerken. Hij liet in 1536 op zijn kosten een doopvont bouwen in de St. Moritz, een kerk waar de mis nog gevierd mocht worden. Ook scho nk hij de kerk misgewaden en een zilveren kelk voor de misviering. De St. Anna, waar de grafkapel van de Fuggers was, werd sterk door de Reformatie getroffen. Het Karmelietenklooster was opgeheven, nadat de abt zich bekeerd had en was gaan trouwen. De consequentie was dat de St. Anna een protestantse kerk werd. Omdat echter in de pauselijke bul was vastgelegd, dat de grafkapel een eigen kerk was, konden de Fuggers hun kapel in de St.-Annakerk voor het katholieke geloof behouden. Daarom was het mogelijk dat Raymund en zijn neef Hieronymus in deze kapel werden bijgezet. De bijzetting van Raymund vond echter onder strikte geheimhouding drie weken na zijn overlijden plaats. De stadsraad had met alle middelen getracht om deze begrafenis te verhinderen, maar Anton zette zijn wil door. Ondanks het feit dat de kapel een afgesloten gedeelte van de kerk vormde, hebben ook hier vernielingen plaatsgevonden. 97 In een nieuwe stichtingsbrief die Anton in 1548 schreef, legde hij vast dat de kapel in de toekomst onderhouden diende te worden: Dieweil dieser Zeit das Wesen in oftgemeldtem Kloster zu Unser Frauen Brüderm […] sich anders dann vorher zeigt […] doch ist in dem meine [Anton Fuggers] Meinung und Wille, soviel immer sein kann und mag, daß die gebaute Kapelle zu Unserer Frauen Brüdern zu Ehr und Gedächtnis mein und meiner Brüder selig, auch meiner Vettern und aller unserer Nachkommen in Wesen und Gebäu unterhalten und deshalb mit einer Stiftung oder in anderweg mit den Mönchen in solchem Kloster oder andern, so solch Kloster verwalten möchten, soviel und wie meine Vettern für gut ansieht, gehandelt und verfertigt werde, damit in dem zu wesentlicher Unterhaltung gemeldter Kapelle keine Verhinderung, sondern Förderung geschehe.98
Anton concentreerde zich echter niet alleen op de kerken in Augsburg. Eveneens werden de kerken op hun Fuggergrondstukken buiten Augsburg gebouwd en onderhouden. Bijzonder vermeldenswaard zijn twee kerken in Rome en Antwerpen. 95
Ibidem, 178-179. Neuschel, ‘Noble households’, 602-603 en 610-611. 97 Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 268-270. 98 Geciteerd in Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 269-270. 96
43
In de Duitse kerk in Rome, S. Maria dell’ Anima, werd in opdracht van de Fuggers een altaarbeeld geschilderd en een aparte zijkapel voor de Fuggers ingericht. In Antwerpen leverden de Fuggers een financiële bijdrage aan een kerkraam in de gotische Onze-Lieve-Vrouw-Van-Toevlucht. 99 Antwerpen was voor de Fuggers ongetwijfeld een belangrijke omslagplaats voor hun goederen en zij bezaten daar een eigen factorij, dezelfde waar Dürer op zijn Nederlandse reis onderdak vond. Vanuit Antwerpen werd niet alleen handel met de Noordelijke Nederlanden gedreven, van hieruit werden tevens de contacten met Engeland en het Engelse koningshuis onderhouden. 100 Anton en Raymund hielden zich geregeld bezig met het onderhoud en de uitbreiding van de Fuggerei. Er werden nieuwe huizen gebouwd in dezelfde stijl als de bestaande panden.
Afb. 21: Giulio Romano, Fuggeraltaar, ca. 1522. Rome, S. Maria dell' Anima.
Het ziekenhuis werd vergroot en Anton liet een apart gedeelte voor zieke bedienden aanbouwen. In 1540 werd daarnaast een nieuw gedeelte ingericht als Schneidhaus, een soort chirur gische afdeling. Voor de verzorging van zieken liet Anton ook elders op zijn bezittingen ziekenhuizen bouwen. 101
Humanisten Anton kon het zich niet permitteren om zich geheel aan het Humanisme te wijden. Hoewel hij tijdens zijn vorming het Humanisme had leren kennen, stonden zijn opleiding en leven in het teken van het koopmanschap. Dit wil echter niet zeggen dat hij het Humanisme en de humanisten niet waardeerde. Vooral zijn reizen in Italië 99
Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 275-277 en Gabriele Trauchburg-Kuhnle, ‘Kooperation und Konkurrenz, Augsburger Kaufleute in Antwerpen’ in: Johannes Burkhardt (red.), Augsburger Handelshäuser im Wandel des historischen Urteils, (Berlin 1996) 210-224, aldaar 222. 100 Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 274-278 en Trauchburg-Kuhnle, ‘Kooperation und Konkurrenz’, 218. 101 Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 282-286.
44
waren voor hem een goede leerschool. In die jaren was Rome bij wijze van spreken de ‘navel van de wereld’ van de Renaissance. De beweging van de Renaissance en het Humanisme waren al lang niet meer te stoppen, verspreiding buiten Italië vond plaats. In Noord-Europa nam het Humanisme een andere vorm aan dan in Italië. De humanisten wilden het christelijke geloof verzoenen met de klassieken. Erasmus van Rotterdam is het beroemdste voorbeeld daarvan, maar ook Duitse humanisten als Beatus Rhenanus (1485-1547) omarmden deze vorm van het Humanisme. Dat ging niet altijd zonder slag of stoot: discussies over de wijze hoe men de klassieke literatuur in het geloof kon integreren, leidden veelal tot hevige debatten en conflicten met kerk en staat. 102 Juist de christelijke vorm van het Humanisme moet Anton zeer aangesproken hebben. Door zijn maatschappelijke positie en zijn interesses leerde hij vele humanisten kennen. Net als in het zakenleven leidde het ene contact tot het andere. Op deze manier ontstond een netwerk van kennissen en vrienden. Anton correspondeerde geregeld met Erasmus en heeft meerdere keren geprobeerd Erasmus over te halen om het Zwinglianisme in Bazel te ontvluchten en zich in Augsburg te vestigen. Erasmus sloeg dit aanbod echter af. 103 In Bazel had Anton nog andere contacten waaruit zijn interesse voor het Humanisme blijkt: hij was de mecenas van verschillende drukkers die in deze stad gevestigd waren. Deze genegenheid voor de Bazelse drukkers sloeg echter om aan het einde van Antons leven. De betalingen die de drukkers van Anton ontvingen, werden stopgezet, omdat zij reformatorisch gezind waren. 104 Tot de kring van Antons kennissen behoorden vooral veel clerici die tot aan de Reformatie in Augsburg gevestigd waren. 105 Voorbeelden hiervan zijn
Afb. 22: Hans Holbein d. J., Portret van Erasmus von Rotterdam, 1523. Parijs, Louvre.
102
Een goed voorbeeld van een dergelijk debat is de ‘affaire Reuchlin’, die in het begin van de zestiende eeuw de gemoederen in beroering bracht. De discussie of Hebreeuwse teksten gebruikt mochten worden of vernietigd dienden te worden, werd door vele humanisten gevoerd, zelfs Maximiliaan I bemoeide zich met deze affaire. Een humanist die voor het gebruik van Hebreeuwse teksten pleitte, was onder andere Ulrich von Hutten. 103 Von Pölnitz, Anton Fugger, 1. Band, 157, 193 en 241. 104 Von Pölnitz, Die Fugger, 265. 105 Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 308-309.
45
Veit Bild (1481-1529), Clemens Sender (1475-1531) en Johannes Eck (1486-1543). Deze mannen hadden allen een binding met Augsburg, omdat zij daar hun kerkelijk ambt bekleedden. In het debat dat Martin Luther had ontketend met zijn 95 thesen, namen ook deze mannen stelling. Zij waren zich degelijk bewust van de misstanden die Luther aan de kaak stelde. Omdat het religieuze en politieke leven in het Duitse rijk sterk verstrengeld waren, werd het debat al gauw op een politiek vlak getrokken. Naarmate de Reformatie vorderde, werd het oorspronkelijk intellectue le debat een politieke kwestie waarmee iedereen zich bezighield: geestelijken en geleerden, vorsten en volk. De roep om zowel kerkelijke als maatschappelijke hervorming leidde ertoe, dat het religieuze standpunt werd beïnvloed door politieke belangen, en omgekeerd. Dit hield echter niet in dat de contacten onderling afbraken. Vooral de humanisten zetten het debat in hun onderlinge correspondentie en geschriften voort, waarbij de politieke dimensie echter een steeds grotere rol ging spelen. Johannes Eck schreef bijvoorbeeld een antwoord op Luthers thesen, de Obelisci en reisde in 1520 zelfs naar Rome om bij de paus voor een vervolg op de zaak tegen Martin Luther te pleiten.106 Anton introduceerde Eck in die tijd bij het Vaticaan. 107 In 1530 nam Eck deel aan de rijksdag die in Augsburg plaatsvond. 108 Gezien de maatschappelijke en sociale positie van de Fuggers was het vanzelfsprekend dat de humanisten die aan het keizerlijke hof verbleven, tot de kring rondom de Fuggers behoorden. De kring van humanisten waarin Anton zich bewoog, was duidelijk tegen de
Afb. 23: Onbekende artiest (monogram WHP), Johannes Eck, 1543. Privé-bezit.
Reformatie gericht. In zijn laatste levensjaren onderhield hij contact met Petrus Canisius (1521-1595), een theoloog en de eerste Duitse Jezuïet. Mede door deze invloeden zette Anton zich in voor de stichting van een Jezuïetencollege in Augsburg. 109 106
Biografische gegevens over Johannes Eck zijn beschikbaar op: http://www.bautz.de/bbkl/e/eck_j.shtml. 107 Von Pölnitz, Die Fugger, 157. 108 http://www.bautz.de/bbkl/e/eck_j.shtml. 109 Von Pölnitz, Die Fugger, 313.
46
Afb. 24: Onbekende artiest (uit een schetsboek). Jezuïetencollege St. Salvator in Augsburg, ca. 1723. Privé-bezit.
Tot de kennissenkring van Anton behoorden ook juristen en medici die in de nieuwe humanistische gedachtenwereld waren gevormd. Hij was geregeld ziek en wilde als moderne mens door deze medici behandeld worden. 110 De Antwerpse arts Samuel Quicchelberg (1529-1567) was drie jaar in dienst van Anton Fugger om ‘dero Leib zu warten und zu arzneien’ 111 . Quicchelberg was door zijn studie aan Zuid-Duitse universiteiten naar Augsburg gekomen en was al in 1553 lijfarts aan het hof van Albrecht V van Beieren. 112 Maar het contact met humanisten beperkte zich niet tot de privé-sfeer. Verschillende leiders van Antons factorijen waren in de zin van het humanisme geschoold en zelfs zijn boekhouder in Augsburg, Matthäus Schwarz (1496-1564), wordt als humanist beschouwd. 113 110
Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 309. Geciteerd in Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 472. 112 De informatie over Samuel Quicchelberg is beschikbaar op: http://www.lengenfelderedition.de/katalog/304-5.htm. 113 Gabriele Mentges, ‘Fashion, Time and the consumption of a Renaissance man in Germany: the costume book of Matthäus Schwarz of Augsburg (1496-564)’, Gender & History 14 (2002) 382-402. 111
47
Hoewel Anton vele jaren langer leefde dan zijn broer Raymund, getuigt juist het leven van Raymund veel meer van een mens die geheel in de Renaissance stond en die de cultuur van de Renaissance volledig in zich had opgenomen.
5 Raymund Fugger Na het overlijden van Jakob nam Raymund Fugger zijn plaats in het familiebedrijf in aan de zijde van zijn broer Anton. Evenals voor Anton was deze weg al van jongs af aan voor Raymund uitgestippeld. In eerste instantie hoopte Raymund dat hijzelf het nieuwe hoofd van het bedrijf zou worden, maar hij had volgens Jakob niet de fysieke gesteldheid om dit op zich te kunnen nemen: Raymund had een te zwakke gezondheid. Dit blijkt uit Jakobs tweede testament uit 1525: Raymundus seines Leibs halben auszureisen und sonst viel andere große Mühe und Arbeit zu tun nit wohl vermöglich. 114
Daarnaast toonde hij niet het doorzettingsvermogen dat Jakob van zijn opvolger eiste. De functie die Jakob hem had toebedacht, kwam beter overeen met Raymunds karakter en interesses. Raymund was een opvliegende, maar vrolijke man en was aangenaam in de omgang. 115 Zijn persoonlijke interesses lagen vooral op het intellectuele vlak: zo was hij zeer geïnteresseerd in de klassieken. Deze eigenschappen waren voor Jakob de doorslaggevende factor om Raymund vooral voor representatieve zaken in te zetten. 116 Raymund vertegenwoordigde de firma bijvoorbeeld bij de keizer en bij andere politieke gebeurtenissen. Van deze gelegenheden maakte Raymund gebruik om kennis te maken met vorsten, humanisten en hovelingen die daarbij aanwezig waren. Raymund was voor Jakob aanwezig op de rijksdag van 1522/24 in Neurenberg, toen men rijke kooplieden en
Afb. 25: Hans Holbein d. Ä., Portret van Raymund Fugger, ca. 1510. Berlin, Staatliche Museen.
114
Geciteerd in Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 24. Von Pölnitz, Anton Fugger, 1. Band, 33 en Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 59. 116 Von Pölnitz, Die Fugger, 155. 115
48
industriëlen als de Fuggers beschuldigde van misbruik van hun monopolie. 117 Een ander aspect dat Jakob niet beviel, was de houding die Raymund tegen Jakob zelf innam. In 1513 huwde Raymund op verzoek van Jakob met de dochter van de Fuggerse zakenpartner Johann I Thurzo. De nieuwe schoonfamilie oefende echter stevige druk uit op Raymund om meer macht in de firma te veroveren. Jakob kon en wilde dit niet toelaten, het bedrijf moest absoluut in handen van de familieleden blijven en invloed van Afb. 26: Christoph Amberger, Portret van Konrad Peutinger, 1543. Augsburg Staatsgalerie in der Katharinenkirche. In 1522/24 nam Raymund samen met Peutinger deel aan de rijksdag in Neurenberg.
buiten achtte Jakob niet wenselijk. Hoewel Raymunds financiële belangen in de firma ondanks de invloed van de Thurzo’s niet
werden bedreigd, kwam hij niet langer in aanmerking om Jakob als familiehoofd op te volgen. 118 Na het overlijden van Jakob werd al gauw duidelijk dat Anton voor de dagelijkse leiding van het bedrijf beter geschikt was. Raymund stond niettemin aan zijn zijde en de beslissingen werden genomen uit beider naam. Omdat Raymund echter een buitenstaander was met betrekking tot de dagelijkse gang van zaken, kon hij veel tijd en een groot deel van zijn vermogen besteden aan zijn interesses en passies. Hij richtte zich, als echte uomo universale, op de klassieken, op de aanleg van een bibliotheek en op het verzamelen van rariteiten. Daarnaast begon hij het gedrag te vertonen van een grootgrondbezitter.
Huizenkoop en bouwactiviteiten In de jaren na Jakobs dood legde Raymund zich er op toe om het bestaande grondbezit verder uit te breiden. Nieuwe bezittingen werden aangekocht uit het privévermogen van Raymund. Vervolgens werden deze aanwinsten groots verbouwd of gerestaureerd volgens de smaak van de nieuwe bezitter. Raymund gebruikte deze bezittingen voor zijn plezier en vermaak: gasten werden hier onthaald en feesten
117
Von Pölnitz, Anton Fugger, 1. Band, 31-32, Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 24 en Winfried Schulze, Deutsche Geschichte im 16. Jahrhundert (Frankfurt a. Main 1987) 117-121. 118 Von Pölnitz, Anton Fugger, 1. Band, 34.
49
gevierd. De bezitting die Raymunds voorkeur had, was de Herrschaft van Mickhausen die hij van de Oostenrijkse aartshertog Ferdinand had gekocht. 119 Na de aankoop zou hij het kasteel jarenlang zo grondig verbouwen dat het in het Fuggersche Ehrenbuch als volgt werd vermeld : […] ein gar lustig Schloß, allein aus Bauens Lust und daß die Armen eine Ergötzlichkeit und Behelf ihrer Nahrung haben mögen, von Grund auf erbauen lassen.120
De bouwactiviteiten waren nog niet voltooid, toen Raymund in 1535 overleed. Aan het einde van de zeventiende eeuw werd het nog eens volledig verbouwd. Heden ten dage is niets meer terug te vinden van Raymunds kasteel. 121 In Augsburg kocht Raymund eveneens huizen en grond. Vanaf 1525 bewoonde hij samen met Anton en hun gezinnen de Fuggerhuizen die voorheen door Jakob waren bewoond. Net als in Mickhausen deed Raymund er alles aan om zijn woongedeelte naar zijn smaak te verbouwen en in te richten. Daarnaast bezat hij een pand met een grote tuin waar hij zich uit de dagelijkse beslommeringen kon terugtrekken. Het belastingboek van Augsburg vermeldt dit bezit als vacua domus [Raymund] Fuggers, oftewel Fuggers lusthuis. Na de verbouwing waren de uitvoering en inrichting van dit pand en de tuin zo goed geslaagd dat Beatus Rhenanus, een goede vriend van Raymund, het geheel vergeleek met een vorstelijk paleis. De tuin was zodanig ingericht dat Rhenanus zich afvroeg wie niet een dergelijke tuin zou willen hebben, met bomen uit Italië, pergola’s en fonteinen. Verder beschrijft Rhenanus een eetzaal op de bovenverdieping en een studeerkamer. 122 Raymund kocht in Augsburg echter niet alleen panden voor eigen gebruik. 123 Het merendeel van zijn aankopen moet puur als investering worden gezien. Hoewel Raymund wel degelijk charitatief ingesteld was, voelde hij zich kennelijk niet geroepen om vergelijkbare bouwactiviteiten als de Fuggerei te laten uitvoeren.
Passies en humanisten Anders dan Jakob en Anton verzamelde Raymund systematisch voorwerpen uit de klassieke oudheid. Hij, en met hem vele andere rijke burgers van de stad, volgden
119
Merten, ‘Die Landschlösser der Familie Fugger’, 66. Geciteerd in Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 30. 121 Merten, ‘Die Landschlösser der Familie Fugger’, 67. 122 Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 34-36. 123 Ibidem, 39-40. 120
50
daarmee het voorbeeld van zijn goede vriend, de humanist Conrad Peutinger. Peutinger was de eerste in het Duitse rijk die de sporen van de Romeinen in een stad, hier Augsburg, beschreef. Het boek verscheen in 1505, maar al vijftien jaar later kwam een nieuwe editie uit met nieuw verzameld materiaal. Peutingers interesse voor de klassieke oudheid bleef niet beperkt tot sporen van de Romeinen: hij werd tevens geboeid door klassieke teksten en kaarten. Hij bezat een unieke kopie van een Romeinse wereldkaart uit de vierde eeuw na Christus waaraan hij zijn naam leende: Tabula Peutingeriana. Daarnaast had hij een passie voor klassieke munten. 124
Afb. 27: Tabula Peutingeriana, pagina IV (Rome), 13de eeuwse kopie. Wenen, Hofbibliothek Conrad Celtis schonk in 1508 dit exemplaar van de wereldkaart aan Konrad Peutinger. Het origineel van de wereldkaart wordt gedateerd in de 4de eeuw.
In deze passie werd hij overtroffen door Raymund, die een bijzonder grote collectie antieke munten uit Griekenland en Italië aanlegde. De munten uit Griekenland kocht Raymund waarschijnlijk in Venetië, omdat die republiek handelscontacten met het oosten onderhield, maar ook munten uit Rome vonden hun weg naar Augsburg. Raymunds verzameling moet zo omvangrijk geweest zijn, dat Rhenanus beweerde dat zelfs niet in Italië een dergelijke verzameling te vinden zou zijn. Raymund volgde zijn klassieke voorbeelden en liet ook van zichzelf munten slaan, die naar vorm en
124
Kuhoff, ‘Augsburger Handelshäuser’, 259.
51
afmeting een exacte kopie van oude munten waren. 125 Toch zou deze ve rzameling niet lang in familiebezit blijven. In 1566 werden de munten door zijn erfgenamen uit desinteresse verkocht aan de Beierse hertog Albrecht V, die de munten in zijn eigen verzameling opnam. 126 Raymunds liefde voor de oudheid kende nog andere vormen. Hij kocht vele klassieke beelden die uit Italië of Griekenland afkomstig waren. Daarnaast had hij belangstelling voor vondsten die gedaan werden in de omgeving van Augsburg. Deze beelden kon men aantreffen in Raymunds lusthuis in Augsburg, voornamelijk in de eetzaal en de studeerkamer. 127 Zij hadden duidelijk een decoratieve functie, vergelijkbaar met de studioli in Italië zoals in het hertogelijk paleis van Urbino. 128 Raymunds voorkeur voor de klassieken vertoont zich ook aan de buitenkant van zijn huis, met bijvoorbeeld Ionische zuilen in de gevel. Helaas heeft het pand de tand des tijds niet doorstaan: het werd in de
Afb. 28: Friedrich Hagenauer, Medaille van Raymund Fugger (voorkant), ca. 1525. Augsburg, Maximilianmuseum.
Tweede Wereldoorlog volledig vernield. 129 Tot de stukken die in 1566 aan Albrecht V werden verkocht, behoorde eveneens een groot aantal boeken uit de bibliotheek van Raymund. Andere boeken uit zijn bibliotheek werden meer dan een eeuw na zijn dood verkocht naar Wenen om met andere boeken uit het Fuggerse bezit de basis te vormen van de keizerlijke hofbibliotheek. 130 Raymund ondersteunde evenals zijn broer vele drukkers. Eén gebeurtenis mag Raymunds humanistische overtuiging weergeven, een overtuiging die grens- en geloofsoverschrijdend was. In 1534 werd in zijn opdracht in Ingolstadt een verzamelwerk van antieke inscripties gedrukt. Deze uitgave moet zo prachtig en duur
125
Ibidem, 262-263 en Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 46-47. Kuhoff, ‘Augsburger Handelshäuser’, 265. 127 Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 48-50. 128 Kuhoff, ‘Augsburger Handelshäuser’, 262-263. 129 Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 37. 130 Otto Hartig, Die Gründung der Münchener Hofbibliothek durch Albrecht V und Johann Jakob Fugger, Abhandlungen der königlich Bayerischen Akademie der Wissenschaften (München 1917) 3940 en Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 43. 126
52
zijn geweest dat zelfs Philipp Melanchthon (1497-1560) Raymund vergeleek met de Medici. Raymund, bijzonder trots op dit werk, zond het aan vele vrienden. Hij gaf zelfs de Fuggerse vertegenwoordiger in Antwerpen de opdracht om een exemplaar aan de Engelse koning Hendrik VIII te overhandigen. Met deze geste stuitte Raymund bij zijn katholieke medeburgers in Augsburg op weinig begrip. 131 De katholieken vochten toentertijd om hun bestaansrecht in de stad. De Reformatie had zich in Augsburg doorgezet, slechts in zeven kerken mocht de mis nog gelezen worden. Geestelijken vreesden voor hun leven en ontvluchtten Augsburg toen de laatste kerken door de protestanten werden ingelijfd. 132 Raymund en de Fuggers bleven de katholieke kerk met grote vastberadenheid trouw. De katholieken hadden er echter geen enkel begrip voor dat Raymund de bijzondere uitgave van het boek met inscripties had verzonden aan een aanhanger van de Reformatie (Melanchthon) én aan een koning die in conflict was met de paus en de curie. Raymunds behoefte om zijn medehumanisten Afb. 29: Albrecht Dürer, Philip Melanchthon, 1526. Boston, Museum of Fine Arts.
deel te laten hebben aan deze uitgave, ongeacht de religieuze of politieke geschillen,
ging de katholieken het verstand te boven. 133 Als humanist en mecenas oogstte Raymund veel lof vanuit de kring van humanisten. Hij kan als een echte vertegenwoordiger worden gezien van de res publica litteraria, het alle grenzen overschrijdende netwerk van humanisten. Hij bouwde dit netwerk op tijdens zijn reizen voor de firma. Daarnaast stond hij open voor alle nieuwigheden en wetenschappelijke uitvindingen. In zijn lusthuis kon men astronomische apparaten, meetinstrumenten en klokken aantreffen. Door zijn interesse in de wetenschap ontstonden contacten met wiskundigen. Dit wordt bevestigd in een kroniek van de Fuggers uit 1765:
131
Von Pölnitz, Anton Fugger, 1. Band, 311 en Kuhoff, ‘Augsburger Handelshäuser’, 264-265. Paul Warmbrunn, Zwei Konfessionen in einer Stadt 52-53. 133 Von Pölnitz, Anton Fugger, 1. Band, 311-312. 132
53
Durch den überaus geschickten Mechanicum und Astrononum Martin Furtenbachen ließ sich Raymund Fugger eine zu selbiger Zeit ganz unvergleichlich schöne und große Sphaeram von stark vergoldetem Messing verfertigen, welche das ganze Weltgebäude [nach dem ptolemäischen System] vorstellet und ist diese Inscription auf der Mitternachtseite zu lesen: Dno. Raymundo Fuggero, invictissimorum Caroli V. Imperatoris, Fernandi I. Regis Romanorum a consiliis prudentissimo studiosorum Maecenati, pauperum Christi asylo decantatissimo, Martino Furtenbachius, Abusiacus, Astrophilus typum hunc cosmographicum universalem composuit atque dedicavit anno a nato Christo MDXXXV. 134
Raymund telde onder zijn vrienden en kennissen vele bekende humanisten, zoals Melanchthon, Beatus Rhenanus en Erasmus, en geestelijken uit Augsburg, zoals Veit Bild. 135 Raymund was door zijn eigen vorming en zijn interesses zeer doordrongen van de wens dat zijn zonen een humanistische opleiding zouden volgen. Zij werden met hun opvoeder naar het buitenland gestuurd om daar hun opleiding te voltooien. 136 Ondanks het korte leven van Raymund Fugger was hij degene van deze drie mannen in wie de invloed van de Renaissance het sterkst tot uitdrukking komt. Niet actief betrokken bij de dagelijkse gang van zaken van de firma kon hij zich geheel aan zijn interesses wijden. Niet alleen toonde hij belangstelling voor de nieuwste stand van de wetenschap, zijn passie lag vooral in de klassieken.
6 Conclusie Uit het bovenstaande moge blijken dat de culturele invloed van de Renaissance op Jakob, Anton en Raymund Fugger verschillende vormen aannam. Tevens laat zich aan de hand van deze drie mannen de ontwikkeling van de Renaissance zelf goed aflezen. Tussen de geboorte van Jakob en de dood van Anton ligt een tijdspanne van een eeuw, waarin de hernieuwde aandacht voor het erfgoed van de geschiedenis en de roep om kerkelijke en maatschappelijke hervorming een grote rol hebben gespeeld. Bij de onderzochte aspecten van het leven van de Fuggers - bouwactiviteiten, persoonlijke bezittingen en de relatie met clerici en humanisten - gaf ieder van hen een eigen invulling aan de ontwikkelingen van zijn tijd. Zelfs hun trouw aan het katholieke geloof geeft een duidelijk beeld van de invloeden van de Renaissance op het katholicisme. De bouwactiviteiten van Jakob beperkten zich vooral tot charitatieve en kerkelijke gebouwen. Deze gebouwen dienden niet alleen om voor zichzelf en zijn nazaten een 134
Geciteerd in Lieb, Die Fugger und die Kunst, hohe Renaissance, 43. Ibidem, 61-62. 136 Ibidem, 61. 135
54
gedenkteken achter te laten, ook stonden zij in dienst van de stad en de kerkgemeente. Jakob had duidelijk de behoefte om niet langer in de oude gotische stijl te bouwen: hij volgde de ‘welsche’ stijl. Uit de voorwaarden die hij aan de gemeenschap stelde, blijkt echter dat hij zich grote zorgen maakte om zijn ziele nheil. Handel in geld was in de Middeleeuwen een voor christenen verboden terrein. Door het inrichten van een ‘godsrekening’ kon het eigen geweten worden gesust. Het streven naar het vergroten van privé-bezit speelde bij Jakob eveneens een rol. Hij verwierf met het verkrijgen van de bezittingen buiten Augsburg niet alleen de heerschappelijke huizen, maar ook de feodale verplichtingen jegens de bewoners van zijn landerijen. Anton en Raymund zetten deze privé-aankopen voort. De kapitale panden moesten dienen om henzelf, hun families en hun gasten te plezieren. Met dat doel werden de gebouwen grondig verbouwd of opnieuw gebouwd. De trend die in de Renaissance opkwam om zich vanuit de stad terug te trekken op het land, was aan Anton en Raymund niet voorbijgegaan. De voltooiing van Raymunds plannen werd echter verhinderd door zijn vroege dood. De bouwactiviteiten die Anton en Raymund in Augsburg ontplooiden, tonen aan dat beide broers de behoefte hadden zelf te genieten van de vruchten die de handel afwierp. Tevens blijkt uit deze activiteiten dat zij vorm wilden geven aan hun eigen individualiteit door de woningen volledig naar eigen smaak te laten inrichten. Raymund, een echte levensgenieter, creëerde met de bouw van een eigen lusthuis voor zichzelf een oase van rust. Daar kon hij zijn interesses volgen zonder gestoord te worden door de verplichtingen die het bedrijf hem oplegde. In de periode die hier aan de orde is gekomen, tussen de geboorte van Jakob en de dood van Anton, kan men duidelijk een stijging waarnemen van de culturele invloed van de Renaissance op de vorming, de aard en het persoonlijke leven van de drie Fuggers. Jakob toonde zijn liefde voor edelstenen en sieraden door bijvoorbeeld de Bourgondische schat te kopen. Zijn motivatie voor de aankoop van deze schat laat zien dat de maakbaarheid van het eigen lot hem sterk bezielde. Evenals Raymund verzamelde Anton kleinoden, maar bij hem is er echter geen sprake van een systematische aanpak. In tegenstelling tot Jakob verplaatste zich de interesse van de twee broers naar het bezit van antieke en moderne voorwerpen zo als antieke munten, globes en klokken. Deze interesse in de klassieke en de moderne tijd geeft duidelijk blijk van hun openheid voor de wereld en de wetenschappen.
55
De belangstelling voor de klassieken bracht al spoedig het contact teweeg met humanisten, geleerden en kunstenaars van de Renaissance. De vriendschap tussen Jakob en Conrad Peutinger was voor Jakob nog geen aanleiding om Peutingers belangstelling voor munten, boeken en klassieke teksten over te nemen, noch werd de relatie met kunstenaars opgebouwd vanwege een oprechte behoefte aan kunst. Toch zocht hij voor zijn schilderijen en bouwwerken kunstenaars uit die wel degelijk als belangrijke vertegenwoordigers van de Renaissance worden gezien. Antons belangstelling voor de schone kunsten en het Humanisme was daarentegen zeer oprecht, ook al was hij niet bereid om de laatste stap te zetten. Raymund deed dit wel door vriendschappen te onderhouden ongeacht geloof en politieke ge zindheid. Een speciale plaats wordt ingenomen door de katholieke stichtingen. Geïnspireerd door diepe gelovigheid hebben zij nog een middeleeuws karakter, maar waren zeer modern in hun tijd. De Fuggerei kwam tot stand dankzij Jakobs particulier initiatief, terwijl tot dan toe vooral de kerk zich om armen en hulpbehoevenden bekommerde. Pas met de Reformatie werd dit soort hulp op grote schaal door particulieren overgenomen. Niettemin geven de Fuggerei en de stichtingsbrief een middeleeuws karakter te zien. Met de door Jakob gestelde verplichting om elke dag voor de stichter te bidden hoopte hij voor zichzelf en zijn nazaten hemelse vergiffenis te verkrijgen voor hun handel in geld en aflaten. Ook de bijdrage die Anton leverde aan de Contrareformatie droeg duidelijk renaissancistische kenmerken. Als antwoord op de Reformatie wilde de katholieke kerk een terugkeer naar haar oorsprong en de oude normen en waarden laten zien, bijvoorbeeld door de kerken te verfraaien met religieuze kunstvoorwerpen die de zuiverheid van het geloof uitbeelden. Anton leverde een grote financiële en organisatorische bijdrage aan de totstandkoming van deze kunstwerken. Daarnaast ontstond binnen de katholieke kerk een scholingsoffensief in de vorm van de orde van de Jezuïeten. De Duitse tak van deze orde werd mede door Anton gefinancierd. De tijdgeest en de handel hadden beide sterke invloed op de culturele activiteiten van Jakob, Anton en Raymund. Zij werden gevormd door hun eigen tijd. De winst op de handel gaf hun de mogelijkheid op geheel eigen wijze de wereld naar hun hand te zetten. Het merendeel van hun kunstbezit is overgegaan in andere handen of moet als verloren worden beschouwd. Hun persoonlijkheden zijn echter nog steeds een bron van inspiratie.
56
Uittreksel uit de stamboom van de Fuggers
57
Afbeeldingen Afb. 1: Matthäus Schwarz, Jakob Fugger en zijn hoofdboekhouder Matthäus Schwarz (uit de kostuumbiografie van Matthäus Schwarz), 1517. Braunschweig, Herzog Anton UlrichMuseum. ......................................................................................................................... 5 Afb. 2: Anonieme kroniek van St. Ulrich und Afra, Gildeopstand, 1368. Augsburg, Staats- und Stadtsbibliothek. ............................................................................................ 9 Afb. 3: Het leliewapen van de Fuggers, Augsburg Köpf-Haus. ...................................... 11 Afb. 4: Raphael Custos, Fondaco dei Tedeschi in Venetië, 1651. Augsburg, Städtische Kunstsammlungen. ........................................................................................................ 13 Afb. 5: Albrecht Dürer, Albrecht von Brandenburg, 1523. Bretten, Melanchthonhaus.... 14 Afb. 6: Christoph Amberger, Portret van Karel V, 1530. Berlijn, Staatliche Museen Preussischer Kunstbesitz. .............................................................................................. 15 Afb. 7: Titiaan, Portret van Filips II, 1551. Madrid, Museo del Prado. .......................... 17 Afb. 8: Albrecht Dürer, Portret van Jakob Fugger, ca. 1520. Augsburg, Staatsgalerie in der Katharinenkirche. .................................................................................................... 19 Afb. 9: Onbekende artiest (monogram LS of SL), Tekening van Fuggerkapel, ca. 1680. Augsburg Städtische Kunstsammlungen. ....................................................................... 21 Afb. 10: Wolfgang Kilian, De Fuggerei (uittreksel van de stadsplattegrond van Augsburg), 1626. ........................................................................................................... 24 Afb. 11: Albrecht Dürer, Portret van Maximiliaan I, 1518. Wenen, Albertina................ 26 Afb. 12: Sebastian Brant, Das Narrenschyff (achterkant van voorpagina), 1494. ............ 28 Afb. 13: Albrecht Dürer, ‘Ehrenpforte’ voor keizer Maximiliaan I, 1515. Neurenberg, Germanisches Nationalmuseum. .................................................................................... 29 Afb. 14: Albrecht Dürer, Rosenkranzfest, 1506. Praag, Narodni Galerie. ....................... 30 Afb. 15: Thomas Burgkmair, Huwelijksschilderij van Jakob Fugger en Sybille Artzt, 1498. Privé-bezit. .......................................................................................................... 31 Afb. 16: Nicolas Hilliard, The Ermine Portrait (uitsnede), 1585. Hatfield House. .......... 33 Afb. 17: Hans Maler, Portret van Anton Fugger, 1525. Allentown, Pennsylvania, Allentown Art Museum. ................................................................................................ 35 Afb. 18: Gerard Mercator, Tafelglobe, 1541. Greenwich, The National Maritime Museum. ....................................................................................................................... 37 Afb. 19: Kasteel Babenhausen, 1764, Babenhausen, Fugger-Museum. .......................... 41 Afb. 20: Damenhof in de Fuggerhuizen, Augsburg. ....................................................... 42 Afb. 21: Giulio Romano, Fuggeraltaar, ca. 1522. Rome, S. Maria dell' Anima.............. 44 Afb. 22: Hans Holbein d. J., Portret van Erasmus von Rotterdam, 1523. Parijs, Louvre. 45 Afb. 23: Onbekende artiest (monogram WHP), Johannes Eck, 1543. Privé-bezit. .......... 46 Afb. 24: Onbekende artiest (uit een schetsboek). Jezuïetencollege St. Salvator in Augsburg, ca. 1723. Privé-bezit. .................................................................................... 47 Afb. 25: Hans Holbein d. Ä., Portret van Raymund Fugger, ca. 1510. Berlin, Staatliche Museen.......................................................................................................................... 48 Afb. 26: Christoph Amberger, Portret van Konrad Peutinger, 1543. Augsburg Staatsgalerie in der Katharinenkirche............................................................................. 49 Afb. 27: Tabula Peutingeriana, pagina IV (Rome), 13de eeuwse kopie. Wenen, Hofbibliothek ................................................................................................................ 51 Afb. 28: Friedrich Hagenauer, Medaille van Raymund Fugger (voorkant), ca. 1525. Augsburg, Maximilianmuseum. ..................................................................................... 52 Afb. 29: Albrecht Dürer, Philip Melanchthon, 1526. Boston, Museum of Fine Arts. ...... 53
58
Bibliografie Literatuur Burke, Peter, The European Renaissance (Oxford 1998). Bushardt, Bruno, Die Fuggerkapelle bei St. Anna in Augsburg (München 1994). Casa, Giovanni Della, Galateo, Letteratura universale Marsilio (Venezia 1991). Castiglione, Baldassar, Het boek van de hoveling (Amsterdam 2000). Crosby, Alfred W., Measure of reality, quantification and Western society, 1250-1600 (Cambridge 1997). Eberlein, Johann Konrad, Albrecht Dürer (Hamburg 2003). Eikelmann, Renate, Die Fugger und die Musik, Anton Fugger zum 500. Geburtstag (Augsburg 1993). Elias, Norbert, Wandlungen des Verhaltens in den weltlichen Oberschichten des Abendlandes, über den Prozess der Zivilisation (Bern 1969). Gümbel, Albert, Dürers Rosenkranzfest und die Fugger Konrad Peutinger, der Begleiter Dürers, Studien zur deutschen Kunstgeschichte (Strassburg 1926). Hartig, Otto, Die Gründung der Münchener Hofbibliothek durch Albrecht V und Johann Jakob Fugger, Abhandlungen der königlich Bayerischen Akademie der Wissenschaften (München 1917). Herre, Franz, Die Fugger und ihre Zeit (Augsburg 2005). Holborn, Hajo, Ulrich von Hutten (Göttingen 1968). Jansen, Max, Jakob Fugger der Reiche, Studien und Quellen I (Leipzig 1910). Karg, Franz, ‘Die Fugger im 16. und 17. Jahrhundert’, in: Renate Eikelmann (red.), Die Fugger und die Musik, Anton Fugger zum 500. Geburtstag, (Augsburg 1993), 99-109. Kellenbenz, Hermann, Die Fugger in Spanien und Portugal bis 1560 ein Grossunternehmen des 16. Jahrhunderts (München 1990). Kuhoff, Wolfgang, ‘Augsburger Handelshäuser und die Antike’ in: Johannes Burkhardt (red.), Augsburger Handelshäuser im Wandel des historischen Urteils (Berlin 1996), 258-276. Lieb, Norbert, Die Fugger und die Kunst im Zeitalter der Spätgotik und frühen Renaissance, (München 1952). Lieb, Norbert, Die Fugger und die Kunst im Zeitalter der hohen Renaissance, (München 1958). Lieb, Norbert, Octavian Secundus Fugger (1549-1600) und die Kunst (Tübingen 1980). Lill, Georg, Hans Fugger (1531-1598) und die Kunst ein Beitrag zur Geschichte der Spätrenaissance in Süddeutschland (Leipzig 1908). Machiavelli, Nicolo, Il Principe, Website van Liber Liber; beschikbaar op http://www.liberliber.it/biblioteca/m/machiavelli/il_principe/html/index.htm. Machiavelli, Nicolo, The prince, Website Project Gutenberg; beschikbaar op http://www.gutenberg.org/files/1232/1232- h/1232-h.htm. Mentges, Gabriele, ‘Fashion, time and the consumption of a Renaissance man in Germany: the costume book of Matthäus Schwarz of Augsburg (1496-564)’, Gender & History 14 (2002), 382-402. Merten, Klaus, ‘Die Landschlösser der Familie Fugger im 16. Jahrhundert’ in: Welt im Umbruch, Augsburg zwischen Renaissance und Barock Band III: Beiträge (Augsburg 1981), 66-82. Neuschel Kirsten B., ‘Noble households in the sixteenth century: material settings and human communities’ French Historical Studies 15 (1988), 595-622. 59
Nübel, Otto, Die Fuggerei (Augsburg 1984). Pölnitz, Freiherr Götz von, Fugger und Medici (Leipzig 1942). Pölnitz, Freiherr Götz von, Jakob Fugger, (Tübingen 1949). Pölnitz, Freiherr Götz von, Anton Fugger, 1453-1535, 1. Band (Tübingen 1958). Pölnitz, Freiherr Götz von, Anton Fugger, 1536-1548, 2. Band (Tübingen 1963). Pölnitz, Freiherr Götz von, Die Fugger, (Tübingen 1981). Schad, Martha, Die Frauen des Hauses Fugger von der Lilie (15. - 17. Jahrhundert) Augsburg - Ortenburg - Trient (Tübingen 1989). Schmidt, Josef (red.), Renaissance, Humanismus, Reformation. Die Deutsche Literatur, ein Abriss in Text und Darstellung, vol. 3 (Stuttgart 1976). Schulze, Winfried, Deutsche Geschichte im 16. Jahrhundert (Frankfurt a. Main 1987). Simnacher, Georg, Die Fugger-Testamente des 16. Jahrhunderts (Tübingen 1960). Strieder, Jacob, ‘Die älteste Bibliotheksstiftung der Fugger’, Zentralblatt für Bibliothekswesen 50 (1933), 453-458. Tepl, Johannes, Der Ackermann von Böhmen (1400). Trauchburg-Kuhnle, Gabriele, ‘Kooperation und Konkurrenz, Augsburger Kaufleute in Antwerpen’, in: Johannes Burkhardt (red.), Augsburger Handelshäuser im Wandel des historischen Urteils (Berlin 1996), 210-224. Warmbrunn, Paul, Zwei Konfessionen in einer Stadt (Wiesbaden 1983).
Elektronische bronnen: Encyclopaedia Britannica, 2003 http://www.fugger.de http://cf.hum.uva.nl/dsp/ljc/jlennep/Dekama/dekaword.html http://germazope.uni- trier.de/Projects/WBB/woerterbuecher/lexer http://historymedren.about.com/od/aentries/a/11_albertmainz.htm http://www.bautz.de http://www.erfurt-web.de/AlbrechtVonBrandenburg http://www.fiu.edu/~mirandas/bios1518.htm http://www.gutenberg.org/files/1232/1232- h/1232-h.htm http://www.lengenfelder-edition.de/katalog/304-5.htm http://www.lexexakt.de/glossar http://www.liberliber.it/biblioteca/m/machiavelli/il_principe/html/index.htm http://www.paulcelan.de/brant/brant_frameset.htm
60