De BSc-opleiding Elektrotechniek aan de Universiteit Twente
augustus 2005 QANU (Quality Assurance Netherlands Universities) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA UTRECHT T 030 – 230 31 00 F 030 – 230 31 29 E
[email protected] I www.qanu.nl
2
0.
Inleiding
0.1
Opleiding
a. b. c.
d.
e.
0.2
Naam en CROHO-nummer Bacheloropleiding Elektrotechniek (CROHO-nummer 56953) Varianten De opleiding kent alleen een voltijds programma. Organisatorische inbedding in universiteit De opleiding wordt verzorgd door de Faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica van de Universiteit Twente Vorig visitatierapport Visitatierapport van de VSNU-Visitatiecommissie Elektrotechniek d.d. 14 december 2004. Start opleiding September 2001
Commissie
Samenstelling De beoordelingscommissie t.b.v. de additionele beoordeling van de Bachelor- en Masteropleidingen Elektrotechniek bestond uit de volgende personen: Prof.dr.ir. J. De Schutter
hoogleraar Werktuigbouwkunde KU Leuven, België (voorzitter) Prof.dr.ir. R.W. De Doncker hoogleraar aan de Rheinisch-Westfälische Technische Hochschule Aachen, Faculteit Elektrotechniek en Informatietechnologie, en directeur van het Instituut voor Vermogenselektronica en Elektrische Aandrijvingen Prof.dr. P.A. Kirschner hoogleraar Onderwijstechnologie aan het Onderwijstechnologisch Expertisecentrum, Open Universiteit Nederland, Heerlen Prof.dr. W.B. Kleijn hoogleraar Elektrotechniek /Speech Processing aan het KTH (Royal Institute of Technology), Stockholm, Zweden Dr.ir. M.J.M. Pelgrom wetenschappelijk onderzoeker aan het Philips Natuurkundig Laboratorium te Eindhoven, tevens consulting professor Dept. of Electrical Engineering Stanford University, USA Dhr. A.L.J. Spek student Elektrotechniek TU Delft Dhr. J. Stolte student Elektrotechniek TU Eindhoven Als secretaris van de commissie fungeerde drs. G.H. Lansink, medewerker bureau QANU. Voor de CV’s van de commissieleden zij verwezen naar bijlage 2. 3
Taak De commissie had tot taak om krachtens de tussen de NVAO en de VSNU overeengekomen Overgangsregeling bekostigd wetenschappelijk onderwijs en de daarop gebaseerde Richtlijnen vervroegde accrediteringsaanvraag: • • •
een samenvattend totaaloordeel over de opleiding uit te spreken alsmede een oordeel over doelstellingen, programma en interne kwaliteitszorg (kwaliteitsonderwerpen 1, 2 en 5), en gebaseerd op het reguliere visitatierapport, een oordeel over inzet personeel, voorzieningen en te verwachten resultaten (kwaliteitsonderwerpen 3, 4 en 6)
Werkwijze De in par. 0.2 genoemde beoordelingscommissie was in samenstelling identiek aan de Visitatiecommissie Elektrotechniek die in de periode februari 2004 – april 2004 de drie ongedeelde opleidingen Elektrotechniek heeft gevisiteerd en die daarover op 14 december 2004 haar eindrapport uitbracht. Bij de instelling van de visitatiecommissie op 12 januari 2004 waren de commissieleden door het bureau VSNU benaderd met het verzoek om ook deel te nemen aan de zgn. ‘additionele beoordeling’. Daarmee wordt bedoeld de beoordeling ex ante van de voornemens van de Elektrotechniekopleidingen tot het starten van Bachelor- en Masteropleidingen op hun gebied conform de tussen VSNU en N(V)AO overeengekomen ‘Richtlijnen vervroegde accrediteringsaanvraag’. De leden van de visitatiecommissie zijn allen op dat verzoek ingegaan. De VSNU heeft de Colleges van Bestuur bij brief van 5 november 2004 uitgenodigd deel te nemen aan de additionele beoordeling Elektrotechniek. Al eerder was echter van de kant van de betrokken opleidingsdirecteuren te kennen gegeven dat hun opleiding wenste deel te nemen aan deze beoordeling. De visitatiecommissie kon medio mei al beschikken over de vereiste aanvullende informatie en is in de gesprekken tijdens de visitatiebezoeken ook al ingegaan op aspecten van deze beoordeling. In haar vergaderingen van 7 juni 2004 en 31 augustus 2004, die werden belegd in verband met het vaststellen van het visitatierapport over de ongedeelde opleidingen, werd (in oriënterende zin) ook al gesproken over de additionele beoordeling. Ten aanzien van alle voor beoordeling voorgelegde opleidingen kon de commissie vaststellen dat deze rechtstreeks voortvloeien uit de ongedeelde opleidingen die waren beoordeeld in het kader van de reguliere visitatie Elektrotechniek. In haar vergadering van 14 december 2004 werd overeenstemming bereikt over het algemene stramien van de beoordelingsrapporten. In enkele gevallen is bij de betrokken opleidingen nog aanvullende informatie opgevraagd. Uiteindelijk heeft de commissie de tekst van haar beoordelingsrapporten in mei 2005 vastgesteld middels een schriftelijke procedure. De commissie heeft in het kader van deze additionele beoordeling gebruik gemaakt van een tweepuntsschaal (voldoende c.q. onvoldoende) in afwijking van de in de Richtlijnen voorziene vierpuntsschaal (excellent,
4
goed, voldoende, onvoldoende). Zij is van mening dat een verdergaande differentiatie in haar oordeel dan voldoende (+) / onvoldoende (-) niet past bij het gegeven dat de voorgelegde Bachelor- en Masteropleidingen op het moment van beoordeling nog in de fase van invoering verkeerden. De vraag of een aspect van de opleiding als voldoende, goed of excellent kan worden beoordeeld, is in haar ogen aan de orde wanneer het programma eenmaal in zijn geheel is uitgevoerd. Dit houdt in dat waar de commissie komt tot het oordeel ‘voldoende’, daarmee het gehele gebied wordt bestreken dat in de vierpuntsschaal conform de Richtlijnen wordt gedekt door de kwalificaties voldoende/goed/excellent. In die gevallen waar de commissie op facetniveau tot het oordeel ‘onvoldoende’ is gekomen (bv. omdat de beschikbare informatie ontoereikend was voor een toetsing) heeft zij expliciet nagegaan of deze onvoldoendes in kwalitatieve zin gecompenseerd werden door de robuustheid van de ‘voldoende’ scores (breed genomen) op andere facetten binnen hetzelfde kwaliteitsonderwerp. Dat is steeds het geval geweest. De tekst van de concept-beoordelingsrapporten is voor een controle op feitelijke onjuistheden voorgelegd aan de betrokken opleidingen. Waar de commissie daartoe aanleiding zag, is de tekst van de rapporten op punten gecorrigeerd. Tenslotte heeft de commissie de afzonderlijke beoordelingsrapporten aangeboden aan het bestuur van QANU.
5
6
1.
De doelstellingen van de opleiding
1.1
Domeinspecifieke eisen
Beschrijving De opleiding verwijst in haar aanvullende informatie naar de algemene doelstellingen en eindtermen uit de oorspronkelijke zelfstudie en naar de missiebeschrijving en competenties die zij heeft opgesteld bij gelegenheid van het opstellen van de Bachelor- en Masterprogramma’s (zie bijlage 3) Zij stelt vast dat er geen eenduidige internationaal aanvaarde set van criteria bestaat voor de beoogde eindkwalificaties van de Bachelor van een wetenschappelijke opleiding in de Elektrotechniek. De opleiding heeft getracht dit op te lossen door langs verschillende wegen een vergelijking te maken met relevante internationale standaarden: a) vergelijking met de standaarden van ABET (Accreditation Board for Engineering and Technology; VS), zowel wat betreft ‘basic level programs’ als ‘advanced level programs’; b) vergelijking met de curriculumeisen van ASIIN (Akkreditierungsagentur für Studiengänge der Ingenieurwissenschaften, Informatik und Naturwissenschaften, Duitsland) . Ad a In de aanvullende informatie is een overzicht gepresenteerd van de algemene (en deels ook op Elektrotechniek gerichte) eisen die de ABET hanteert voor de accreditatie van ingenieursopleidingen (zie bijlage 5). Daarbij heeft de opleiding ten aanzien van de criteria 2 t/m 4 een expliciete vergelijking gemaakt met de missiebeschrijving en competenties die de opleiding bij het opstellen van het Bachelorprogramma voor ogen had. De opleiding stelt vast dat de door haar beoogde competenties bij haar afgestudeerden goed aansluiten bij de eisen die ABET stelt. Ad b In de aanvullende informatie is een overzicht gegeven van de curriculumeisen die de ASIIN (Akkreditierungsagentur fur Studiengange der Ingenieurwissenschaften, Informatik und Naturwissenschaften) in Duitsland stelt ten aanzien van universitaire ingenieursopleidingen Elektrotechniek. De opleiding gaat daarbij van de redenering uit dat hiermee eveneens een indicatie wordt gegeven van hetgeen verwacht wordt van afgestudeerden. Contents of Ba-curriculum No. 1 Basics of Mathematics and Natural Sciences 2 Basics of Electrical Engineering und Information Technology 3 Core subjects 4 Specialized subjects within a main subject 5 Non-technical subjects 6 Final dissertation Noot:
Breakdown over Three Years Percent ECTS 19 (20) 34 (36) 45 (25)
82 (45)
11 (30)
20 (54)
12 (10) 13 (15)
21 (18) 23 (27)
tussen haakjes staat de vereiste verdeling volgens ASIIN
7
Vergeleken met de ASIIN-standaarden (zie bijlage 6) bevat het UT-programma meer basisvakken elektrotechniek en informatietechnologie, en minder specialisatie in deze vakgebieden. Basisvakken en specialisatievakken bij elkaar hebben echter ongeveer het volume dat voorgeschreven wordt in de ASIIN-standaarden. Dit is een consequentie van de breedte en de diepte die beoogd wordt in het Bachelorprogramma. Op deze wijze heeft een afgestudeerde Bachelor maximale vrijheid bij het kiezen van een Masterprogramma. Wat betreft de eisen van het beroepenveld stelt de opleiding dat dit duidelijk is vertegenwoordigd in ABET en dat daardoor in de criteria van ABET ook de eisen van het beroepenveld tot uiting komen. Verder is zij van plan een contactgroep in het leven te roepen met werkgeversorganisaties en/of de beroepsvereniging KIVI (Koninklijk Instituut van Ingenieurs) om periodiek over eindkwalificaties en programma-inhoud van gedachten te wisselen (zie par. 5.3). Tenslotte verwijst de opleiding naar de eisen geformuleerd in het kader van Career-Space, een initiatief in EU-verband waarbij elf grote internationale ICT-bedrijven de eisen hebben geformuleerd waaraan ICT-afgestudeerden behoren te voldoen. Zij heeft de competenties voor de Bacheloropleiding geformuleerd met oog voor de eisen die hierin zijn neergelegd (zie bijlage 7). In de filosofie van de faculteit is de Bacheloropleiding Elektrotechniek niet per se een voorbereiding op de beroepswereld. Zij bereidt ook voor op verdere academische professionalisering. Eerst na een Masteropleiding hebben de afgestudeerden een zodanige meerwaarde verkregen dat zij als elektrotechnisch WO-ingenieur volwaardig kunnen functioneren. Als studenten toch met alleen een Bacheloropleiding in de industrie aan de slag willen, dan voorziet de opleiding dat zij algemeen gekwalificeerd zijn in het vakgebied en in een (multidisciplinair) team zullen kunnen werken. De voor de Bacheloropleiding beoogde competenties reflecteren dit, aldus de opleiding.
Oordeel De commissie stelt vast dat de opleiding voor de vergelijking van de door haar beoogde eindkwalificaties van haar afgestudeerden deels verwijst naar internationaal aanvaarde criteria (ABET, Career Space) en deels verwijst naar de eisen die in een voor Nederland relevante omgeving (Duitsland) worden gesteld aan de inhoud van universitaire opleidingen Elektrotechniek. De vergelijking die de opleiding in haar aanvullende informatie maakt en de conclusies die zij daaruit trekt, vindt de commissie adequaat, zeker gezien de huidige fase waarin de invoering van het Bachelor/Masterstelsel zich bevindt. Een eenduidig internationaal erkend referentiekader op het gebied van universitaire (Bachelor-)opleidingen Elektrotechniek ontbreekt nog. De commissie vindt echter wel dat de opleiding zich in haar aanvullende informatie op een voldoende wijze heeft georiënteerd. De commissie stelt op grond daarvan vast dat de geformuleerde missie en beoogde eindkwalificaties/competenties van de opleiding goed aansluiten bij de eisen die door (relevante) vakgenoten in het internationale wetenschapsgebied worden gesteld.
8
De faculteit gaat er in de waarneming van de commissie van uit dat de opleiding in eerste instantie als functie heeft de student voor te bereiden op doorstroom naar een aansluitende Masteropleiding, omdat pas dan een optimaal rendement wordt verkregen. In dit opzicht voldoen de geformuleerde competenties/eindkwalificaties. De commissie vindt wel dat de opleiding niet kan volstaan met verwachtingen uit te spreken over het mogelijke arbeidsmarktperspectief van afgestudeerde Bachelors maar dat zij daarover met het beroepenveld in contact zou moeten treden. De commissie vindt de argumentatie van de opleiding dat de eisen van het beroepenveld doorklinken in de criteria van ABET op zich tamelijk mager. Zij waardeert echter de inspanningen van de opleiding om over dit punt overleg te voeren in een contactgroep met vertegenwoordigers van werkgevers en beroepsvereniging. Daarbij zou het niet alleen moeten gaan over de eisen t.a.v. Master-eindkwalificaties maar ook die van de Bachelor. De commissie vindt de verwijzing naar de eisen van het internationale beroepenveld, geformuleerd in het verband van Career Space, overtuigend. Alles overwegende oordeelt de commissie positief over dit facet. Score: +
1.2
Niveau van de opleiding
Beschrijving De opleiding verwijst in haar aanvullende informatie naar de aanduiding van beoogde competenties voor de Bachelor-afgestudeerde in de oorspronkelijke zelfstudie (zie bijlage 4). Zij relateert deze op de volgende wijze aan de Dublin-descriptoren, die gebruikt worden om het niveau van een universitaire bachelor te omschrijven. Dublin descriptor
Competentie/bullet (uit bijlage 4)
Kennis en Inzicht Toepassen Oordeelsvorming Communicatie Leervaardigheden
bullet a, b en d bullet d en e bullet c en e bullet f bullet d
De opleiding stelt dat de eindtermen overeenkomen met de beschrijving van het niveau van een WO-bachelor. Oordeel De commissie heeft de door de opleiding geformuleerde eindkwalificaties ook zelf gelegd naast de beschrijving van de Bachelor-kwalificaties in de Dublin descriptoren. Op grond daarvan trekt zij de conclusie dat het beoogde niveau van de opleiding zal voldoen aan het niveau van Bachelor of Science, zoals neergelegd in de ‘Dublin descriptoren’. Score: +
9
1.3
Oriëntatie van de opleiding
Beschrijving De opleiding wijst erop dat het wetenschappelijk karakter van de eindkwalificaties het meest pregnant tot uitdrukking komt door de aandacht voor de componenten onderzoek en kennisvermeerdering in de missiebeschrijving van de opleiding. Ook op Bachelorniveau behoren, getuige de beoogde competenties, onderzoeksvragen te worden geformuleerd en behoort wetenschappelijk onderzoek te worden uitgevoerd, zij het met een beperktere ambitie en onder meer begeleiding dan in de Masteropleiding. Op grond van het Sectorplan Wetenschap en Technologie van de drie Nederlandse technische universiteiten geeft het Bachelordiploma Elektrotechniek toegang tot 12 Masterprogramma’s die worden verzorgd door deze universiteiten. Dit toont aan dat de beoogde eindkwalificaties/ competenties van de opleiding worden erkend door de vakgenoten in Nederland. De verwijzing naar de internationale wetenschappelijke en beroepsomgeving heeft de opleiding onder a. beschreven (ABET, ASIIN, Career Space).
Oordeel De commissie is van oordeel dat de beschrijving van de missie, het profiel van de afgestudeerde en de beoogde eindkwalificaties (c.q. competenties) er duidelijk blijk van geeft dat het hierbij gaat om een wetenschappelijke opleiding. Zij heeft de beschrijving van de missie en van het beoogd profiel van de afgestudeerden (bijlage 3) enerzijds en de beoogde competenties (bijlage 4) anderzijds nagelopen op aanknopingspunten ten aanzien van de volgende aspecten van een wetenschappelijke opleiding: de vereiste kennis en inzicht van (delen van) het wetenschapsgebied en de plaats ervan ten opzichte van andere c.q. verwante disciplines of de maatschappelijke omgeving; de vereiste academische attitude en vaardigheden. De commissie heeft in de bijlagen 3 en 4 meer dan voldoende aanknopingspunten gevonden om het genoemde oordeel te kunnen staven. De eindkwalificaties zijn naar haar oordeel ontleend aan de eisen van de (internationale) wetenschappelijke discipline. De commissie baseert zich daarbij niet alleen op de verwijzing van de Universiteit Twente naar (internationale) referentiepunten, maar ook op eigen vergelijking met standaarden zoals geformuleerd in het verband van IEEE, de internationale beroepsvereniging van ingenieurs in de elektrotechniek, waarbij meerdere leden van deze visitatiecommissie zijn aangesloten. De commissie stelt vast dat de bacheloropleiding Elektrotechniek van de Universiteit Twente de afgestudeerde rechtstreeks toegang geeft tot tenminste één Masteropleiding op universitair niveau, zowel binnen als buiten de eigen universiteit. Zij komt tot een positief oordeel over dit aspect. Score: +
10
1.4
Gewogen samenvattend doordeel over ‘1. De doelstellingen’
De commissie is, alles overwegende, van oordeel dat de opleiding voldoet op het onderwerp ‘Doelstellingen’.
11
2.
Het programma van de opleiding
De onderdelen van het programma zijn weergegeven in bijlage 8.
2.1
Eisen wetenschappelijk onderwijs
Beschrijving De afdeling Elektrotechniek heeft geen permanente stafleden met alleen een onderwijstaak: zij hebben allen onderzoek- en onderwijstaken, ook in de Bacheloropleiding. De Bachelorstudenten komen door hun individuele project in het derde jaar in aanraking met wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoeksprofiel van de afdeling kent vijf speerpunten: Networks and Telecom, Microsystems and Microelectronics, (Mechatronics and) Measurement and Control, Embedded Systems and Biomedical Engineering. Alle vijf gebieden zijn vertegenwoordigd in het Bachelorprogramma. De studenten leren daarbij samen te werken met promovendi en leveren een significante bijdrage aan de voortgang van onderzoeksprojecten. Nagenoeg al het onderzoek van de afdeling wordt uitgevoerd in het kader van multidisciplinaire onderzoeksinstituten (MESA+, CTIT en daarbinnen TESI, BMTI en Drebbel). De relevantie van de onderzoekprogramma’s wordt periodiek getoetst door externe beoordelingsgremia. Met dit opzet slaagt de opleiding erin om het wetenschappelijke karakter van de Bacheloropleidingen tot stand te brengen en te handhaven, aldus de aanvullende informatie.
Oordeel De commissie is van oordeel dat de invulling van het programma van de opleiding aantoont dat er een duidelijke interactie is met wetenschappelijk onderzoek. Daarmee bestaat een goede garantie dat het onderwijs aansluiting heeft op actuele ontwikkelingen in het wetenschappelijk onderzoek op het betreffende vakgebied. De vakken die in het programma aan bod komen, richten zich naar het oordeel van de commissie op hedendaagse en relevante onderdelen van het wetenschapsgebied. Aan de ontwikkeling van onderzoekvaardigheden van studenten wordt voldoende aandacht besteed. Dat het programma ook aansluit bij de relevante beroepspraktijk blijkt uit de sterk op ontwerp gerichte onderdelen van het programma (m.n. de projecten). Score: +
2.2
Relatie tussen doelstellingen en programma
Beschrijving De opleiding verwijst in haar aanvullende informatie voor de cursusopbouw naar de oorspronkelijke zelfstudie. Zij beschrijft van alle cursusonderdelen
12
de doelstellingen (daarmee een relatie leggend met de beoogde competenties) en de inhoud. Laboratoriumwerk en projecten vormen de structuur voor de logische opbouw van competenties. In de hieronder volgende tabel zijn laboratoriumwerk en projecten in chronologische volgorde geplaatst en voor elk onderdeel worden specifieke aard en beoogde competenties aangeduid. In de oorspronkelijke zelfstudie zijn de competenties per project in gedetailleerde vorm beschreven. De opleiding tekent daar wel bij aan dat dit een streefsituatie is en dat zij er nog niet in is geslaagd om dit schema om te zetten in een set exameneisen per onderwijsonderdeel. item
Weeks practice
Competencies
1
Dedicated programming skills
1 2
Group work, team spirit Skills of using basic instrumentation and verifying circuit response, training in report writing
2 x 1,5
Continuation of above and elementary design; low level of integration of knowledge, report writing Dedicated design project Integrative design project, group work, planning and report writing Dedicated lab on visualisation of fields Competitive integrating design project. Group work, planning, time constraints, written and oral reporting
Year 1 Introduction to programming Start P Project Measurement instruments and circuit analysis Electronic basics and functions Digital techniques Mid P project
1 2
EM field theory End P project
0,5 5
Year 2 Measurement techniques Mechatronics project
3
Biomedical technology D1 project
0,5 8+1
Realisation in materials Year 3 minor
1
Individual research project
8
1
2-6
Dedicated sensor measurement systems and data processing, report writing Integrative project system design, specification, modelling simulation; iterative design sequence Dedicated project Training in definition of design problem, deriving specs, sub systems, design methodology, defining research questions, information gathering, planning, group work, time constraints. Training in report writing and presentation by professionals. Dedicated skills in manufacturing and difference between real devices and models Paradigm shift, depending on choice student. Reflection on methodology Formulating research questions, carrying out individual research, planning and reporting, information gathering, reporting (English) and presentation.
Oordeel De commissie heeft de inhoud en leerdoelen van de programmaonderdelen gelegd naast de beoogde kennis, inzicht, attitude en vaardigheden zoals geformuleerd in de missiebeschrijving en beoogde competenties, en ze heeft deze vergeleken. Op grond van deze vergelijking stelt de commissie vast dat er een aanwijsbare relatie is te vinden tussen de leerdoelen van (onderdelen van) het programma en de beoogde competenties. De (beoogde) bijdrage van de verschillende programmaonderdelen aan het bereiken van de competenties valt volgens de commissie in het algemeen goed te identificeren, ook al is verdere uitwerking in formele exameneisen 13
per onderdeel nodig. Zij komt tot de conclusie dat het programma een adequate concretisering vormt van de beoogde eindkwalificaties in termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen: deze zijn passend vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. Bij een studie-inzet c.q. -houding die van een student in het wetenschappelijk onderwijs verwacht mag worden en bij het ontbreken van onnodige, studiebelemmerende factoren in het curriculum of bij de uitvoering daarvan, moet het naar het oordeel van de commissie voor studenten goed mogelijk zijn om met de inhoud van dit programma de geformuleerde eindkwalificaties (in termen van domeinspecifieke eisen, niveau en oriëntatie) te bereiken. Score: +
2.3
Samenhang in het programma
Beschrijving Onder 2.2 werd al de logische opbouw van competenties beschreven die de rode draad vormt tussen het laboratorium- en projectwerk in de opeenvolgende curriculumjaren. Het Bachelorprogramma is volgens de opleiding een solide structuur die wordt gevormd door onderwijsonderdelen die onderling samenhangen en op elkaar voortbouwen qua ontwikkeling van kennis, inzicht en vaardigheden. Het vormt in feite een voortzetting van de eerste drie jaren van het oude, ongedeelde programma en door de jaren heen is veel tijd besteed aan het elimineren van overlappingen. Deze zijn er wel maar waar ze bestaan, hebben ze een duidelijke functie. Transformaties bijvoorbeeld worden meerdere malen aan de orde gesteld in verschillende contexten (signaalanalyse, lineare systemen, regeltheorie en signaaltheorie) vanwege hun grote belang. Het resulterende programma is solide en compact, en vormt een logisch geheel. Het heeft daardoor als nadeel dat studievertraging moeilijk is in te lopen en dat een eventuele noodzakelijke aanpassing (bv. als gevolg van afnemende wiskundekennis in het VWO) geen sinecure is. De opleiding heeft voor het laatstgenoemde probleem een speciale adviescommissie ingesteld.
Oordeel De commissie is op grond van het bovenstaande van oordeel dat er voldoende garanties zijn dat er sprake is van een inhoudelijk samenhangend programma. Score: +
2.4
Studielast
Beschrijving Het opleidingsmanagement steekt veel tijd en energie in het bevorderen van de studeerbaarheid van het Bachelorprogramma, aldus de aanvullende informatie. Aan de hand van cursusevaluaties heeft men kunnen vast-
14
stellen dat de totale studielast overeenkomt met de cursusduur. Doordat het programma goed gestructureerd en compact is, is het programma volgens planning te doorlopen voor de student die op schema studeert. De werkelijkheid is echter dat veel student naast hun studie parallelle activiteiten ontplooien, bv. een bijbaan, of dat studenten achterop raken door het missen van tentamens. Dat leidt dan vaak tot het voorlopig overslaan van cursusonderdelen, daarmee tot het verbreken van het logisch verband tussen cursusonderdelen en uiteindelijk tot aanzienlijke studievertraging. Het missen van een enkel onderdeel hoeft geen probleem te zijn, aldus de aanvullende informatie, maar naarmate het er meer worden, is de kans op het hiervoor beschreven verschijnsel groter. De opleiding heeft in haar oorspronkelijke zelfstudie het onderzoek beschreven dat zij hiernaar heeft laten verrichten. Een adviescommissie is vervolgens ingesteld met als taak om aanbevelingen te doen voor het flexibeler maken van het programma met behoud van de samenhang. Daarbij wordt zelfs de optie van jaarlijkse examens over grotere delen van de studielast niet uitgesloten in plaats van het huidige systeem van geleidelijke accumulatie van studiepunten. Voor het overige maakt het opleidingsmanagement gebruik van de resultaten van onderwijsevaluaties om factoren te elimineren die de studievoortgang onnodig belemmeren.
Oordeel De commissie heeft de indruk dat de opleiding op het punt van studielast en studeerbaarheid wel erg nadrukkelijk in de richting van de student en zijn/haar studiegedrag kijkt. Zij vindt het echter zonder meer terecht dat ook bestudeerd wordt hoe het programma zelf flexibeler gemaakt kan worden, want daarin kan ook een deel van het probleem (en dus van de oplossing) schuilen. In termen van aantallen studiepunten is de studielast van het Bachelorprogramma in de ogen van de commissie reëel en evenwichtig. De commissie heeft in haar visitatierapport over de ongedeelde opleiding (pag. 79) positief geoordeeld over het functioneren van het systeem van interne kwaliteitszorg aan deze opleiding. Zij heeft in dat verband de indruk gekregen dat het opleidingsmanagement de onderwijsevaluaties in het algemeen goed aangrijpt voor het elimineren van de factoren in het programma die de studievoortgang onnodig belemmeren. Hierbij geldt dezelfde assumptie als in par. 2.2, nl. dat uitgegaan wordt van een studie-inzet c.q. –houding die verwacht mag worden van een student in het wetenschappelijk onderwijs. Score: +
2.5
Instroom
Oordeel De commissie heeft in de aanvullende informatie die van de opleiding is ontvangen, geen aanleiding gezien om af te wijken van haar oordeel op dit punt in par. 4 van het opleidingsrapport van de UT over kwaliteitsaspect 4 (Instroom) op pag. 71 van het eindrapport van de visitatiecommissie. Score: +
15
2.6
Duur van de opleiding
Beschrijving Het programma van de opleiding omvat 180 ECTS-studiepunten. Oordeel De commissie stelt vast dat de opleiding voldoet aan de formele eis met betrekking tot de omvang van de studielast. Score: +
2.7
Afstemming tussen vorm en inhoud van het programma
Oordeel De commissie heeft in de aanvullende informatie die van de opleiding is ontvangen, geen aanleiding gezien om af te wijken van haar oordeel op dit punt in par. 3 van het opleidingsrapport van de UT over kwaliteitsaspect 3 (Onderwijsleeromgeving) op pag. 70 van het eindrapport van de visitatiecommissie. Score: +
2.8
Beoordeling en toetsing
Oordeel De commissie heeft in de aanvullende informatie die van de opleiding is ontvangen, geen aanleiding gezien om af te wijken van haar oordeel op dit punt in par. 3 van het opleidingsrapport van de UT over kwaliteitsaspect 3 (Onderwijsleeromgeving) op pag. 70 van het eindrapport van de visitatiecommissie. Score: +
2.9
Gewogen samenvattend eindoordeel over ‘2. Het programma ‘
De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoet op het onderwerp ‘Programma’.
16
3.
Inzet van personeel
Oordeel De commissie heeft in de aanvullende informatie die van de opleiding is ontvangen, geen aanleiding gezien om af te wijken van haar oordeel op dit punt in par. 8 en 9 van het opleidingsrapport van de UT over kwaliteitsaspecten 8 (deelaspecten 8.3, 8.4 en 8.6) en 9 (Kwaliteit van de staf) op pp. 75-77) van het eindrapport van de visitatiecommissie. Dit houdt in dat de commissie van oordeel is dat de opleiding voldoet op het onderwerp ‘Inzet van personeel’. Score: +
4.
Voorzieningen
4.1
Materiële voorzieningen
Oordeel De commissie heeft in de aanvullende informatie die van de opleiding is ontvangen, geen aanleiding gezien om af te wijken van haar oordeel op dit punt in par. 10 van het opleidingsrapport van de UT over kwaliteitsaspect 10 (Faciliteiten en voorzieningen) op pag. 77 van het eindrapport van de visitatiecommissie. Dit houdt in dat de commissie van oordeel is dat de opleiding voldoet op het facet materiële voorzieningen’. Score: +
4.2
Studiebegeleiding
Oordeel De commissie heeft in de aanvullende informatie van de opleiding geen aanleiding gezien om voor haar oordeel over dit punt af te wijken van haar oordeel over kwaliteitsaspect 5 (Studeerbaarheid) in het opleidingsrapport van de UT op pag. 71-73 van haar eindrapport. Dit houdt in dat de commissie van oordeel is dat de opleiding voldoet op het facet ‘Studiebegeleiding’. Score: +
Gewogen eindoordeel over ‘4. Voorzieningen’ De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoet op het onderwerp ‘Voorzieningen’.
17
5.
Interne kwaliteitszorg
5.1
Evaluatie resultaten
Beschrijving: De afdeling kent een periodieke evaluatiecyclus voor de interne kwaliteitszorg. Belangrijk onderdeel daarvan is het meten in hoeverre de in feite gerealiseerde doorstroom van studenten zich laat vergelijken met de prestaties van de ‘doelgroepstudent’. De opleiding hanteerde daartoe in het verleden de begrippen ‘P-criteriumgroep’ (voor de propedeuse) en ‘Dcriteriumgroep’ (voor het doctoraal) en zal deze opzet in aangepaste vorm handhaven in de Ba/Ma-structuur. Een vergelijking op deze basis is voor het opleidingsmanagement een geschikt instrument om na te gaan in hoeverre de doorstroomdoelen voor de doelgroepstudent worden gehaald of niet. Is dat niet het geval, dan is dat een teken dat er aan de opleiding zelf iets schort. In de oorspronkelijke zelfstudie werd een en ander nader beschreven. Centrale rol in het systeem van interne kwaliteitszorg is weggelegd voor de OnderwijsKwaliteitscommissie (OKC) en de opleidingsdirecteur. Expliciete streefdoelen van het opleidingsmanagement zijn: dat tenminste 70 % van de studenten in de loop van hun studie (Bachelor- en aansluitende Masteropleiding) internationale ervaring opdoen; dat alle leden van de wetenschappelijke staf van de Bacheloropleiding en/of aansluitende Masteropleiding(en) in totaal ca. 250 uur bijscholing volgen met het oog op bevordering van hun onderwijskundige expertise (bv. via SURF, Digital University); alle onderzoeksprojecten van studenten te koppelen aan lopend erkend wetenschappelijk onderzoek “in eigen huis”; de kwaliteitscirkel te sluiten door resultaten van onderwijsevaluaties in personeelsdossiers op te nemen en een rol te laten spelen bij HRM-beleid; het hanteren van streefrendementen, ook in de Ba/Ma-structuur: 90 % voor de laatste 2 jaar van de Bacheloropleiding. De opleiding kondigt aan ook te streven naar streefdoelen ten aanzien van academische kwaliteit maar vindt dit vooralsnog moeilijk te operationaliseren. Oordeel De commissie constateerde in haar visitatierapport dat er periodiek verschillende evaluatieactiviteiten plaatsvinden waarbij ettelijke personen en instanties zijn betrokken. In vergelijking met de oorspronkelijke zelfstudie heeft de opleiding een aantal streefdoelen geformuleerd aan de hand waarvan het effect van de kwaliteitsbevorderende activiteiten wordt afgemeten. De commissie acht deze streefdoelen voldoende toetsbaar. Zij heeft waardering voor de ambitie van de opleiding om in de toekomst ook streefdoelen t.a.v. academische kwaliteit te gaan hanteren. De commissie is van oordeel dat de opleiding een voldoende scoort op dit facet. Score: +
18
5.2
Maatregelen tot verbetering
Beschrijving: De opleiding verwijst voor de beschrijving van het systeem van activiteiten op het gebied van interne kwaliteitszorg naar de oorspronkelijke zelfstudie. Oordeel De commissie heeft in haar visitatierapport over de ongedeelde opleiding vastgesteld dat er veel evaluatieactiviteiten plaatsvinden, dat de uitkomsten daarvan in het algemeen goed worden gebruikt, en dat zij al met al een positieve indruk heeft gekregen van organisatie, functioneren en effectiviteit van de interne kwaliteitszorg. Op grond van de aanvullende informatie heeft de commissie begrepen dat de opleiding voornemens is de bestaande opzet van de kwaliteitszorg voor de Bacheloropleiding te continueren. Score: +
5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beschrijving In het systeem van interne kwaliteitszorg spelen verschillende personen en instanties een rol, zowel aan de zijde van de wetenschappelijke staf als de studenten. De laatstgenoemden spelen niet alleen een rol in de opleidingscommissie maar ook in de OKC, de OnderwijsKwaliteitsCommissie. Daarnaast organiseren zij eigen evaluaties naast de door het opleidingsmanagement geïnitieerde. De faculteit kent een actieve studentenvereniging (Scintilla) die ook betrokken is bij o.m. de interne kwaliteitszorg. De opleiding meldt dat zij in het verleden gebruik heeft gemaakt van een Raad van Advies met vertegenwoordigers uit bedrijfsleven en onderzoeksinstituten. Met deze raad werd incidenteel van gedachten gewisseld over de inhoud van het curriculum in relatie tot ontwikkelingen in het werkveld . De opleiding achtte de signalen uit deze Raad van Advies echter weinig consistent en te arbitrair/toevallig om daaruit zinvolle conclusies te kunnen trekken. Zij heeft echter het plan opgevat om een bredere contactgroep in het leven te roepen met werkgeversorganisaties en/of de beroepsvereniging KIVI (Koninklijk Instituut van Ingenieurs) om periodiek over eindkwalificaties en programma-inhoud van gedachten te wisselen. De opleiding gebruikt de resultaten van de WO-monitor maar stelt vast dat deze zelden aanleiding geven tot aanpassingen. Het beeld dat de WOmonitor oplevert strookt met hetgeen uit de eigen contacten van de opleiding met de industrie al is gebleken. De opleiding kent een actieve alumnivereniging (Elysium) en langs die weg onderhoudt zij ook contacten met het bedrijfsleven.
19
Oordeel De commissie is van oordeel dat studenten en medewerkers in het algemeen goed betrokken zijn bij de interne kwaliteitszorg. Ook heeft de commissie de indruk dat de opleiding alert is op signalen uit het beroepenveld en dat zij van plan is om hiervoor weer een structureel gremium in het leven te roepen. De commissie stelt ook vast dat er weliswaar een actieve alumnivereniging is maar dat de terugkoppeling daarvan naar de interne kwaliteitszorg beter georganiseerd zou kunnen worden. Voor de huidige, vrij informele wijze, zou wat de commissie betreft hetzelfde bezwaar kunnen gelden als de opleiding zelf had t.a.v. de vroegere Raad van Advies uit het beroepenveld: de signalen zijn te arbitrair en weinig representatief. Een meer gestructureerde aanpak zou meer kunnen opleveren in de ogen van de commissie. De commissie is alles overwegende van oordeel dat de opleiding een voldoende scoort op dit facet. Score: +
Gewogen eindoordeel over ‘5. Interne kwaliteitszorg’ De commissie is, alles overwegende, van oordeel dat de opleiding voldoet op het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’.
20
6.
Resultaten
6.1
Gerealiseerd niveau
Oordeel De commissie heeft in de aanvullende informatie die van de opleiding is ontvangen, geen aanleiding gezien om af te wijken van haar oordeel op dit punt in par. 7 van het opleidingsrapport van de UT over kwaliteitsaspect 7 (Kwaliteit van de afgestudeerden) op pag. 74-75 van het eindrapport van de visitatiecommissie. Zij beseft dat dit oordeel was gebaseerd op de afgestudeerden van de 5-jarige, ongedeelde opleiding maar gezien de sterke inhoudelijke overeenkomst tussen het Bachelorprogramma en de eerste drie curriculumjaren van de 5-jarige opleiding, heeft zij er alle vertrouwen in dat haar oordeel ook op het Bachelorprogramma van toepassing is. Dit houdt in dat de commissie van oordeel is dat de opleiding voldoet op het facet ‘Gerealiseerd niveau’. Score: +
6.2
Onderwijsrendement
Oordeel De commissie heeft in de aanvullende informatie die van de opleiding is ontvangen, geen aanleiding gezien om af te wijken van haar oordeel op dit punt in par. 6 van het opleidingsrapport van de UT over kwaliteitsaspect 6 (Doorstroom en rendementen) op pp. 73-74 van het eindrapport van de visitatiecommissie. Dit houdt in dat de commissie van oordeel is dat de opleiding (maar net) voldoet op het facet ‘Onderwijsrendement’. De commissie heeft er met instemming kennis van genomen dat de faculteit zich bezint op maatregelen die de vrijblijvendheid binnen het studieprogramma verminderen om zodoende de doorstroming te verbeteren. Score: +
Gewogen eindoordeel over ‘6. Resultaten’ De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoet op het onderwerp ‘Resultaten’.
7.
Samenvattend totaaloordeel over de opleiding
De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit.
21
22
BIJLAGE 1 Overzicht beoordeling BSc-opleiding Elektrotechniek – Universiteit Twente Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
2. Programma
3. Inzet van personeel
4. Voorzieningen
5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
Oordeel *)
Facet
Oordeel *)
1.1. Domeinspecifieke eisen 1.2. Niveau
+
1.3. Oriëntatie
+
2.1. Eisen WO
+
2.2. Relatie doelstellingen en programma 2.3. Samenhang programma 2.4. Studielast
+
2.5. Instroom
+
2.6. Duur
+
2.7. Afstemming vormgeving en inhoud 2.8. Beoordeling en toetsing 3.1. Eisen WO
+ +
3.2. Kwantiteit personeel
+
3.3. Kwaliteit personeel
+
4.1. Materiële voorzieningen 4.2. Studiebegeleiding
+ +
+
5.1. Evaluatie resultaten
+ +
+
5.2. Maatregelen tot verbetering 5.3. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 6.1. Gerealiseerd niveau
+
+
+
+
6.2. Onderwijsrendement ________________________________ *) + = voldoende – = onvoldoende
23
+
+ +
+
+
+ +
24
BIJLAGE 2
Curricula vitae van de leden van de Visitatiecommissie Elektrotechniek
Joris De Schutter (1958) Prof. dr. ir. Joris De Schutter studeerde werktuigbouwkunde aan de Katholieke Universiteit Leuven en behaalde vervolgens het diploma van Master of Science aan het Massachusetts Institute of Technology, waar hij zich onder meer specialiseerde in systeemtheorie en regeltechniek. In 1986 promoveerde hij aan de K.U.Leuven met een proefschrift over programmatie en besturing van robots met sensoren. Momenteel is hij hoogleraar aan het departement werktuigkunde van de K.U.Leuven. Programmatie en besturing van ‘intelligente’ robots behoren nog steeds tot de zwaartepunten van zijn onderzoek, maar daarnaast werkt hij op mechatronische onderwerpen zoals de aandrijving van machines en de interactie daarvan met hun dynamica. Joris De Schutter was coördinator van de nieuw opgerichte opleidingen Mechatronica aan de K.U.Leuven, eerst van de postgraduate opleiding (vanaf 1986), later van de afstudeerrichting (vanaf 1989). In 2000 was hij lid van de visitatiecommissie voor de opleidingen elektrotechniek en werktuigbouwkunde in Wallonië. Van 2001-2003 was hij algemeen-voorzitter van de Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereniging en tevens, van 2002-2004 ondervoorzitter van de Europese koepel waartoe onder meer ook het Nederlandse Koninklijk Instituut van Ingenieurs behoort. Gedurende korte periodes was hij ook voltijds actief in de industrie, zowel in de chemische sector (1985-1986) als in de milieusector (2000-2001).
Rik De Doncker (1958) Prof.dr.ir. Rik De Doncker received his Ph.D. degree of Doctor in Electrical Engineering from the Katholieke Universiteit Leuven, Belgium in 1986. In 1987 he was appointed Visiting Associate Professor at the University of Wisconsin, Madison, lecturing and researching digital field oriented controllers for high performance induction motor drives. In 1988 he was employed as a General Electric Company fellow at the microelectronic center IMEC, Leuven, Belgium. In December 1988 he joined the General Electric Company at the Corporate Research and Development Center, Schenectady, NY where he led research on drives and high power soft-switching converters, ranging from 100 kW to 4 MW, for aerospace, industrial and traction applications. In 1994, he joined Silicon Power Corporation (formerly GE-SPCO) as Vice President Technology. He worked on high power converter systems and MTO devices and was responsible for the development and production of 15 kV medium voltage transfer switches. Since Oct. 1996 he became professor at RWTH-Aachen. He is director of the Institute for Power Electronics and Electrical Drives (Institute für Stromrichtertechnik und Elektrische Antriebe, ISEA). Dr. ir. R. W. De Doncker is fellow member of Institute of Electrical and Electronic Engineers (IEEE). He is member of the IEEE Industry Applications Society (IAS) Executive Board and past chair of the IAS
25
Industrial Power Conversion Systems Department (IPCSD). He is President Elect of the IEEE Power Electronics Society (PELS). In 2004 he organized as General Conference Chair the Power Electronics Specialists Conference (PESC04- Aachen) of PELS. He is founding chairman of the German IAS-PELS-IES Joint Chapter. He is member of the EPE Association Executive Council (webmaster). In 2004, he became vice dean of the faculty for Electrotechnology and Information Technolgy at RWTHAachen and is responsible for quality management in the faculty. He is member of the QM working group of IDEA League. He has published over 120 technical papers, won four IEEE-IAS price paper awards and holds over 20 patents with several pending.
Paul Kirschner (1951) Prof.dr. Paul Kirschner is Hoogleraar Onderwijstechnologie bij het Onderwijstechnologische Expertisecentrum aan de Open Universiteit Nederland alsmede Hoogleraar Contact- en Afstandsonderwijs aan de Faculteit der Algemene Wetenschappen (Kennistechnologie) van de Universiteit Maastricht. Hij was houder van de IBM Leerstoel 1999-2000 (International Chair in Computer Science) aan de Universiteit Gent, België en is tevens lid van de Onderwijsraad met de portefeuille ICT in het Onderwijs en Initieel en Postinitieel Onderwijs. In zijn functie aan de Open Universiteit Nederland is hij vooral bezig met het onderzoeken en implementeren van computerondersteund leren en werken, in het bijzonder Computerondersteund collaboratief leren. Daarnaast houdt hij zich bezig met onderzoek naar assessment in groepen, alternatieve vormen van assessment, authentieke assessment, en ICT voor onderwijsinnovatie. Aan de Universiteit Maastricht was hij vooral bezig met de implementatie en ondersteuning van project centered leren binnen het curriculum Kennistechnologie en duaal hoger onderwijs. Zijn overige gebieden van expertise zijn: Mediagebruik in het onderwijs, Ontwikkeling van docentextensief (afstands)leermateriaal, Practica in het hoger onderwijs, Ontwerp en ontwikkeling van elektronische leer- en werkomgevingen en Innovatie van het onderwijs door gebruik te maken van informatie- en communicatietechnologie. Paul Kirschner is tevens lid geweest van de VSNU-Visitatiecommissie Informatica 2001/2002.
Bastiaan Kleijn Bastiaan Kleijn holds a Ph.D. in Electrical Engineering from Delft University of Technology (Netherlands), a Ph.D. in Soil Science and an M.S. in Physics, both from the University of California, and an M.S. in Electrical Engineering from Stanford University. He worked on speech processing at AT&T Bell Laboratories from 1984 to 1996, first in development and later in research. Between 1996 and 1998, he held guest professorships at Delft University of Technology (Netherlands), Vienna University of Technology, and KTH (Royal Institute of Technology), Stockholm. He is now Professor at KTH and heads the Sound and Image Processing Laboratory in the Dept. of Signals, Sensors and Systems. He is also a founder and former Chairman of Global IP Sound AB where he remains Chief Scientist. He is an Associate Editor of the IEEE Signal Processing Letters, is on the Edito-
26
rial Boards of the IEEE Signal Processing Magazine and the EURASIP Journal of Applied Signal Processing, and has been an Associate Editor of the IEEE Transactions on Speech and Audio Processing. He has been a member of several IEEE technical committees, and a Technical Chair of ICASSP-99, the 1997 and 1999 IEEE Speech Coding Workshops, and a General Chair of the 1999 IEEE Signal Processing for Multimedia Workshop. He is a Fellow of the IEEE.
Marcel Pelgrom (1952) Marcel Pelgrom volgde van 1970 tot 1974 de opleiding Elektrotechniek aan de HTS Arnhem. Na zijn militaire dienstplicht vervolgde hij zijn studie aan de Technische Hogeschool Twente, waar hij in 1979 afstudeerde bij professoren Memelink en Wallinga op het onderwerp Programeerbare geïntegreerde transversale CCD filters. Na zijn studie trad hij in dienst van het Philips Natuurkundig Laboratorium in Eindhoven. In de groep analoge geïntegreerde circuits onderzocht hij diverse typen elektronische schakelingen: analoge en digitale vertragingslijnen, digitale patroonherkenningchips, digitaal naar analoog omzetters, bandgap referenties, en specifiek analoge transistoreigenschappen. Een deel van dit werk heeft in 1988 tot een promotie geleid aan de Universiteit Twente bij de professoren H. Wallinga en F.Klaassen. Veel resultaten zijn gepubliceerd op internationale conferenties en in tijdschriften; in de Verenigde Staten kreeg hij achtentwintig octrooien toegekend. Van 1989 tot 1995 leidde hij het hoge snelheid AD/DA conversie team, en van 1996 tot 2003 was hij afdelingshoofd van de Mixed-signal groep in Philips Research. In 1999 ontving hij de zilveren uitvindermedaille van Philips Research en na een sabbaticalperiode in 2003 aan de Universiteit van Stanford is hij daar benoemd tot “consulting Professor”. Zijn werk aan gelijkheidseigenschappen van elektronische componenten staat op de derde plaats in de IEEE rangorde van meest geciteerde publicaties op het gebied van halfgeleiderschakelingen gedurende de laatste 50 jaar. Dr. Pelgrom doceert in diverse internationale cursusprogramma’s en in bedrijfsinterne cursussen.
Lennert Spek (1981) In 1999 begon Lennert Spek, na het behalen van zijn Vwo-diploma, met de opleiding Elektrotechniek aan de Technische Universiteit Delft. Al snel raakte hij betrokken bij de kwaliteitszorg van het onderwijs door deel te nemen aan de verschillende evaluaties. Geïnteresseerd geraakt in het verbeteren van het curriculum nam hij zitting in de opleidingscommissie en was hij twee jaar lang voorzitter van de facultaire studentenraad. Tevens heeft hij zich een jaar lang ingezet voor het onderwijs tijdens zijn bestuursfunctie bij de studievereniging De Electrotechnische Vereeniging (ETV). Tijdens de visitatieperiode bevond hij zich in de laatste fase van zijn Masteropleiding.
27
Jasper Stolte (1980) Jasper Stolte is in 1999 begonnen met de studie Elektrotechniek aan de Technische Universiteit Eindhoven. Hij nam gelijk zitting in de eerstejaarsraad, het jaar daarna gevolgd door de tweedejaarsraad, en was dus vanaf het begin van de studie bezig met onderwijs. Daarna maakte hij deel uit van de opleidingscommissie, en was gedurende lange tijd frequent bezoeker van het Overkoepelend Studenten Overleg. Hiernaast is hij een jaar lang voorzitter geweest van de studievereniging, en daarna nog ruim een jaar voorzitter van de overkoepeling van alle Eindhovense studieverenigingen. Op het moment dat de visitatie plaatsvond, bevond hij zich in de eindfase van zijn studie.
28
BIJLAGE 3 Profiel afgestudeerden en missiebeschrijving BSc-opleiding Elektrotechniek UT
A BSc graduate of the Electrical Engineering program in Twente can be described as follows: a. A Bachelor is an academically educated person, prepared to work under supervision of an academic (Master-level) engineer in innovative design (and research and development activities as part thereof). b. The design activities pertain to ’low current’, i.e. general signal processing systems in optical, electrical, electro-mechanical or electro-magnetic domain, involving hard and/or software. c. A university trained Bachelor has an attitude of - curiosity, broad interest, initiative, independence, - reflection about the broader context of engineering problems and his own position towards this context, i.e. being critical, - learning new subjects, analysing in an abstract way, - interest in distinguishing between essential and ad hoc ideas, justification of generalisations, and to be creative in synthesising results. d. An Electrical Engineering Bachelor has such knowledge and understanding of theory and methodology in the field of Electrical Engineering (except for power engineering) that he is able to solve supervised but independently, Electrical Engineering problems. He should be able to acquire new knowledge when needed and integrate this rapidly. In general, the problems he is faced with, are problems that are not solvable with only standard techniques. e. He must be able to cope with a general, rather vague description of his task, to analyse the problem by formulating specified goals, structure the problem in main and secondary aspects, to model these aspects, and structure the road towards a timely solution. f. He has experience in participating in a multidisciplinary group, being aware of group processes and his own role including his own strong and weak points and he can act accordingly. He is able to communicate effectively and systematically with his colleagues and his supervisor. The above profile of a Bachelor trained in Twente leads to the following mission statement: The department of EE at the University of Twente strives to train Bachelor students in a spectrum of professional and personal competencies needed to design basic signal processing systems. Design is a creative process requiring overview and judgment in analysis and in recognition and execution of research questions.
29
30
BIJLAGE 4
Overzicht van beoogde competenties verdeeld over de 8 projecten in Bachelor- en Masteropleiding (resp. 6 en 2 projecten) Electrical Engineering UT Scheme relating all competencies to the 8 general projects (Master competencies in italics).
S P P
Projects
Weeks Methodology 1. specify, propose and defend design proposals 2. generalise design questions, describe hierarchy, summarise design process in abstract terms 3. translate a design question into a design flow 4. making and evaluating choices made in the design flow 5. translate general design ideas to concrete design specifications (given demands set by practical circumstances) 6. specifying design specifications for (sub-)systems 7. recognise and formulate research questions/experiments 8. explore new avenues for problem solving, integrate new techniques in design flow 9. judge and define research activities, translate research products for use in design context 10. execute a design cycle, effective and efficient synthesis of partial results 11. use appropriate modelling and simulation tools to describe behaviour of system 12. realise and test (part of) hard- and/or software 13. compare modelling and realisation results, derive conclusions and terms for possible new iteration 14. independent judgement of design processes Analysis 1. find and comprehend literature, judge products of research 2. integrate tools and techniques, ability to abstract, recognise universal concepts 3. make a research plan 4. carry out a given research plan 5. formulate hypothesis and test validity 6. use a base of techniques and tools 7. judge how and when to use specific techniques 8. comprehend new techniques 9. effective and efficient modelling (right level of abstraction), use appropriate modelling languages 10. contribute to literature
31
1
M E P P P P
2
4
M D e 1 c h
2
8
I O O
i n d
M S c
t r 8 14 25
S P P
Weeks Team work and individual attitude 1. structuring group work 2. attitude of curiosity 3. creativity 4. comprehend general literature on EE 5. understanding and controlling group dynamics 6. use reflection techniques to facilitate group processes 7. enter into process of independent learning and mastering 8. comprehend specialised literature 9. explore resources for information and effective and efficiently absorb the information 10. attitude of self assessment 11. ability of self adjustment 12. verbal communication (self confidence, adjust level of detail/abstraction to audience, presentation techniques) 13. written communication (in group, for general public, for customer/boss) 14. independence in judgement, convincing in argumentation 15. recognise shortcomings in knowledge Societal 1. give meaningful contribution to societal impact of developments in EE 2. enter into meaningful discussion on general developments in adjacent disciplines 3. affinity to follow developments in bordering disciplines 4. ability to reflect on historical perspective of EE 5. use general products of research and developments from bordering disciplines 6. reflect with sense of responsibility on personal contribution to EE 7. defend ethics of personal choices related to work field 8. overview on generalisms in methodology in general science
32
1
M P P
2
E P P
4
M e c h
2
D 1
8
I O O
i n d
M S c
t r 8 14 25
BIJLAGE 5
Criteria ABET (Algemeen en specifiek voor Elektro)
ABET 2004-2005 Criteria for Accrediting Engineering Programs
Criteria for Accrediting Engineering Programs Effective for Evaluations during the 2004-2005 Accreditation Cycle These criteria are intended to assure quality and to foster the systematic pursuit of improvement in the quality of engineering education that satisfies the needs of constituencies in a dynamic and competitive environment. It is the responsibility of the institution seeking accreditation of an engineering program to demonstrate clearly that the program meets the following criteria. I. GENERAL CRITERIA FOR BASIC LEVEL PROGRAMS Criterion 1. Students The quality and performance of the students and graduates are important considerations in the evaluation of an engineering program. The institution must evaluate, advise, and monitor students to determine its success in meeting program objectives. The institution must have and enforce policies for the acceptance of transfer students and for the validation of courses taken for credit elsewhere. The institution must also have and enforce procedures to assure that all students meet all program requirements. Criterion 2. Program Educational Objectives Although institutions may use different terminology, for purposes of Criterion 2, program educational objectives are intended to be statements that describe the expected accomplishments of graduates during the first several years following graduation from the program. Each engineering program for which an institution seeks accreditation or reaccreditation must have in place: (a) detailed published educational objectives that are consistent with the mission of the institution and these criteria (b) a process based on the needs of the program's various constituencies in which the objectives are determined and periodically evaluated (c) a curriculum and processes that prepare students for the achievement of these objectives (d) a system of ongoing evaluation that demonstrates achievement of these objectives and uses the results to improve the effectiveness of the program. Criterion 3. Program Outcomes and Assessment Although institutions may use different terminology, for purposes of Criterion 3, program outcomes are intended to be statements that describe what students are expected to know or be able to do by the time of graduation from the program. Engineering programs must demonstrate that their graduates have: (a) an ability to apply knowledge of mathematics, science, and engineering 33
(b) an ability to design and conduct experiments, as well as to analyze and interpret data (c) an ability to design a system, component, or process to meet desired needs (d) an ability to function on multi-disciplinary teams (e) an ability to identify, formulate, and solve engineering problems (f) an understanding of professional and ethical responsibility (g) an ability to communicate effectively (h) the broad education necessary to understand the impact of engineering solutions in a global and societal context (i) a recognition of the need for, and an ability to engage in life-long learning (j) a knowledge of contemporary issues (k) an ability to use the techniques, skills, and modern engineering tools necessary for engineering practice. Each program must have an assessment process with documented results. Evidence must be given that the results are applied to the further development and improvement of the program. The assessment process must demonstrate that the outcomes of the program, including those listed above, are being measured. Criterion 4. Professional Component The professional component requirements specify subject areas appropriate to engineering but do not prescribe specific courses. The engineering faculty must assure that the program curriculum devotes adequate attention and time to each component, consistent with the objectives of the program and institution. Students must be prepared for engineering practice through the curriculum culminating in a major design experience based on the knowledge and skills acquired in earlier course work and incorporating engineering standards and realistic constraints that include most of the following considerations: economic; environmental; sustainability; manufacturability; ethical; health and safety; social; and political. The professional component must include: (a) one year of a combination of college level mathematics and basic sciences (some with experimental experience) appropriate to the discipline (b) one and one-half years of engineering topics, consisting of engineering sciences and engineering design appropriate to the student's field of study. The engineering sciences have their roots in mathematics and basic sciences but carry knowledge further toward creative application. These studies provide a bridge between mathematics and basic sciences on the one hand and engineering practice on the other. Engineering design is the process of devising a system, component, or process to meet desired needs. It is a decisionmaking process (often iterative), in which the basic sciences, mathematics, and the engineering sciences are applied to convert resources optimally to meet these stated needs. (c) a general education component that complements the technical content of the curriculum and is consistent with the program and institution objectives. Criterion 5. Faculty The faculty is the heart of any educational program. The faculty must be of sufficient number; and must have the competencies to cover all of the curricular areas of the program. There must be sufficient faculty to accommodate adequate levels of student-faculty interaction, student advising and counseling, university service activities, professional
34
development, and interactions with industrial and professional practitioners, as well as employers of students. The program faculty must have appropriate qualifications and must have and demonstrate sufficient. authority to ensure the proper guidance of the program and to develop and implement processes for the evaluation, assessment, and continuing improvement of the program, its educational objectives and outcomes. The overall competence of the faculty may be judged by such factors as education, diversity of backgrounds, engineering experience, teaching experience, ability to communicate, enthusiasm for developing more effective programs, level of scholarship, participation in professional societies, and licensure as Professional Engineers. Criterion 6. Facilities Classrooms, laboratories, and associated equipment must be adequate to accomplish the program objectives and provide an atmosphere conducive to learning. Appropriate facilities must be available to foster faculty-student interaction and to create a climate that encourages professional development and professional activities. Programs must provide opportunities for students to learn the use of modern engineering tools. Computing and information infrastructures must be in place to support the scholarly activities of the students and faculty and the educational objectives of the program and institution. Criterion 7. Institutional Support and Financial Resources Institutional support, financial resources, and constructive leadership must be adequate to assure the quality and continuity of the engineering program. Resources must be sufficient to attract, retain, and provide for the continued professional development of a well-qualified faculty. Resources also must be sufficient to acquire, maintain, and operate facilities and equipment appropriate for the engineering program. In addition, support personnel and institutional services must be adequate to meet program needs. Criterion 8. Program Criteria Each program must satisfy applicable Program Criteria (if any). Program Criteria provide the specificity needed for interpretation of the basic level criteria as applicable to a given discipline. Requirements stipulated in the Program Criteria are limited to the areas of curricular topics and faculty qualifications. If a program, by virtue of its title, becomes subject to two or more sets of Program Criteria, then that program must satisfy each set of Program Criteria; however, overlapping requirements need to be satisfied only once. II. GENERAL CRITERIA FOR ADVANCED LEVEL PROGRAMS Criteria for advanced level programs are completion of a program of study satisfying the general criteria for basic level engineering programs, one academic year of study beyond the basic level, and an engineering project or research activity resulting in a report that demonstrates both mastery of the subject matter and a high level of communication skills.
35
Appendix: ABET criteria Electrical Engineering 2004-2005 Ref: http://www.abet.org/criteria.html
PROGRAM CRITERIA FOR ELECTRICAL, COMPUTER, AND SIMILARLY NAMED ENGINEERING PROGRAMS Lead Society: Institute of Electrical and Electronics Engineers Cooperating Society for Computer Engineering Programs: CSAB These program criteria apply to engineering programs that include electrical, electronic, computer, or similar modifiers in their titles. Curriculum The structure of the curriculum must provide both breadth and depth across the range of engineering topics implied by the title of the program. The program must demonstrate that graduates have: knowledge of probability and statistics, including applications appropriate to the program name and objectives; and knowledge of mathematics through differential and integral calculus, basic sciences, computer science, and engineering sciences necessary to analyze and design complex electrical and electronic devices, software, and systems containing hardware and software components, as appropriate to program objectives. Programs containing the modifier “electrical” in the title must also demonstrate that graduates have a knowledge of advanced mathematics, typically including differential equations, linear algebra, complex variables, and discrete mathematics. Programs containing the modifier “computer” in the title must also demonstrate that graduates have a knowledge of discrete mathematics.
36
BIJLAGE 6 Programme criteria in Germany (Asiin) Technical Committee 2 Electrical Engineering and Information Technology
ASIIN
Accreditation Agency for Study Programs in Engineering, Informatics, Natural Sciences and Mathematics
SUBJECT-SPECIFIC SUPPLEMENTARY NOTES For The Accreditation of Bachelor’s and Master’s Study Programs in the Field of Electrical Engineering and Information Technology (Last updated, 14 May 2002) Introduction These subject-specific supplementary notes are only valid in conjunction with the recommendations of the ASIIN Accreditation Commission entitled “Minimum Requirements and Procedural Principles for Accreditation of Bachelor’s and Master’s Study Programs in Engineering and Informatics” (henceforth referred to as “ASII Recommendations”). The following notes contain additional or alternative requirements and criteria for electrical engineering and information technology study programs, and interdisciplinary study programs where the main emphasis is on electrical engineering or information technology. The following notes are written in line with the structure of the ASII Recommendations in Section 3.3 – General Requirements of Study Programs Conferring Bachelor’s and Master’s Degrees. Re: 3.3.6 Scope of studies Bachelor of Electrical Engineering and Information Technology The profile for Electrical Engineering / Information Technology is characterized by a main focus on basic areas, core subjects and specialized subjects. EE IT Contents No. 1 Basics of Mathematics and Natural Sciences 2 Basics of Electrical Engineering und Information Technology 3 Core subjects 4 5 6
Specialized subjects within a main subject Non-technical subjects Final dissertation
Breakdown over Three Years Percent ECTS 20 36 25
45
30
54
10 15
18 27
According to the respective emphasis of studies, the following contents must be covered: 37
Basics of Mathematics and Natural Sciences Mathematics Algebra, complex numbers, elementary analysis, vector calculus, differential calculus, integral calculus, functions of several variables, linear equation systems, Fourier series, Laplace transforms, theory of probabilities and statistics, differential equations, discrete mathematics, numerics Physics Mechanics, oscillation engineering, waves, optics, materials structures, thermodynamics, acoustics, heat Basics of Electrical Engineering und Information Technology Electrical Electrical direct current circuits, electrical fields, magnetic Engineering fields, complex alternating current circuits, network theory and analysis, non-sinusoidal currents and voltages, energy conversion and energy transport, measuring and control engineering, elements of electrical engineering, switching processes in electrical networks, linear and non-linear circuits Information Boolean algebra, information and coding theory, building Technology blocks of circuit technology, digital circuit design, principles of programming, programmes and machines, software engineering, algorithms and data structures, basics of computer architecture Master’s Study Programs The manner in which ECTS points are allocated for Master’s study programs greatly depends on the target group for these study programs. We differentiate between a more theory-oriented degree (Master of Science) and a more applied degree (Master of Engineering). Furthermore, with particular reference to interdisciplinary study programs, the responsibilities and areas of jurisdiction for each subject shall be observed in accordance with the following categories: Type 1 Study programs with an EE/IT content of at least 65% Type 2 Study programs with a special applied field - the EE/IT content must amount to around 50% Type 3 Interdisciplinary study programs with an EE/IT content which has equal weighting with the content of the other disciplines involved
Responsibility for these three study programs is broken down as follows: Type 1 ET&IT solely responsible Type 2 ET&IT responsible in consultation with relevant applied subject Type 3 ET&IT jointly responsible with other disciplines involved The categorization of a study program depends on its intended effect locally and may vary according to where it is offered although the name of the study program may be identical. The institute of higher education applying for accreditation is responsible for selecting the categorization of the program. The ASII examines whether the requirements for this particular category are met. 38
Master of Science Electrical Engineering / Information Technology No. Contents Breakdown over Two Years Percent ECTS 1 Theory of Electrical Engineering and 30 36 Information Technology 2 Specialized subjects within a main subject 25 30 3
Thesis
25
30
Master of Engineering Electrical Engineering / Information Technology No. Contents Breakdown over Two Years Percent ECTS 1 Theory of Electrical Engineering and 15 18 Information Technology 2 Practical project 15 18 3 Specialized subjects within a main subject 25 30 5
Thesis
25
30
The subject-specific supplementary notes reflect the current status of a qualified training program in the fields of Electrical Engineering and Information Technology and need to be regularly adapted to keep pace with continuing developments in science and technology.
39
40
BIJLAGE 7
Curriculum demands from industry Guidelines for curriculum development from the web-site of Career-Space; EU-initiative of major European ICT industries.
The Information and Communications Technology (ICT) industry in Europe is experiencing a severe shortage of skilled personnel that is threatening to slow progress towards eEurope. With the support of the European Commission, a consortium of eleven major ICT companies, (BT, Cisco Systems, IBM Europe, Intel, Microsoft Europe, Nokia, Nortel Networks, Philips Semiconductors, Siemens AG, Telefonica S.A., Thales), and EICTA, the European Information and Communications Technology Industry Association have been exploring new ways of addressing this skills shortage. A project was set up, co-ordinated by International Co-Operation Europe Ltd., to put in place a clear framework for students, education institutions and governments that describes the skills and competencies required by the ICT industry in Europe. The first step was to develop core Generic Skills Profiles relevant to jobs in the consortium companies main activity areas, and to create a dedicated website to make this information widely available (www.career-space.com). The core generic skills profiles cover the main job areas for which the ICT industry is experiencing skills shortages. These core profiles describe the jobs, setting out the vision, role and lifestyle associated with them. The specific technology areas and tasks associated with each job are also outlined, as well as the level of behavioural and technical skills required to carry out the profiled jobs. Career Space Check List to Universities Purpose of Check List Industry recognises that different cultures and countries have different curriculum development processes and standards and at the present time it may not be possible for every country/institution to meet all the requirements listed below. However the checklist below acts as a useful summary of the parameters against which industry would assess a university curriculum for best practice in line with the Career Space Curriculum Development Guidelines set out in this document. CheckList Curriculum Content • The curriculum has been developed in line with national guidelines for ICT course content. • The curriculum is reviewed and revised at least every 3 years. • The curriculum incorporates teaching on how to take a systems view of technology by considering the relationship of the specific topics being taught to the systems in which they are found, (and the impact of the design decisions made relating to the topic being taught have on the system). Relationships need to be considered in a broad
41
context such as performance, usability, maintainability, availability, security and risk. Industry Relations •
• •
University staff actively involved in the design and delivery of the ICT curriculum have a network of industry partners used to help keep abreast of changes in requirements and technologies. Industry partners support the delivery of the curriculum by delivering at least one lecture/session per course year. All students have the opportunity to gain work experience and are actively encouraged to do so.
Industry Partners • The university has identified industrial partners requiring the skills taught in its ICT courses, and meets with them regularly (at least once every three years) to review with them the appropriateness of the course content. • An ICT company participates on the university or faculty board. Behavioural Related / Soft Skills •
• •
•
•
Mechanisms exist and are used to assess students Analytical, Communication, Teamwork, Flexibility and Self Learning, and Creative skills. Students are encouraged to develop these skills and are given practical guidance in doing so. Via tutorials or other mechanisms students are facilitated in learning about learning through reflecting on course assignments and activities. Mechanisms exist and are used to ensure students are encouraged to develop responsibilities and leadership skills inside and outside of their academic studies. Credits are awarded for the acquisition of behavioural skills.
Relations with Schools •
•
University staff actively involved in the design and delivery of the ICT curriculum have a network of secondary school partners that is used to encourage and inform potential ICT students. Secondary schools are encouraged to develop competency in Mathematics in their students so that they can fully enjoy the benefits of working in the ICT age.
ICT Industry Core Generic Skills Profiles •
The university has identified which skills profiles/job types e.g. with reference to the Career Space Generic Skills profiles or others references in the ICT industry which it wishes to target and for which its courses aim to provide appropriate optimum qualifications.
42
Integrated Courses •
The university has ICT courses with elements from: Informatics, Computer Science, Electrical Engineering and which include both imbedded and explicit Behavioural Skills training in their course content.
Curriculum Quality Control & Feedback •
The university checks/consults with employers, which recruit a significant number of its graduates, as well as with graduates themselves after between one-three years following graduation on the suitability, adequacy of education and training of the academic course for the job they are doing and uses this feedback to improve its courses.
43
44
BIJLAGE 8
Het programma van de Bacheloropleiding Electrical Engineering aan de Universiteit Twente in ECTS-studiepunten (vakken 2003-2004) Eerste jaar - Bachelor 1e trimester Calculus I Inleiding programmeren met JAVA Start P-project Netwerkanalyse + Pr (dl 1) Basisbegrippen digitale techniek + Pr 2e trimester Netwerkanalyse + Pr (dl 1) Elektronische basisschakelingen + Pr Lineaire structuren Elektronische functies + Pr Calculus II-A 3e trimester Mid P-project Computerorganisatie Calculus II-B Elektromagnetische veldtheorie + Pr Eind P-project Maple
Tweede jaar - Bachelor 1e trimester Zekere en onzekere informatie Telematicasystemen- en toepassingen Analyse A Analyse B Mechanica and Transductietechniek Computer Systemen + Pr 2e trimester Meettechniek + Pr Lineaire systemen Dynamische systemen Regeltechniek Project Mechatronica
ECTS 4,3 3,6 1,4 5,0 5,7 20 4,3 5,7 2,9 5,7 1,4 20 2,9 2,9 2,9 4,3 7,2 1,4 20 ECTS 2,9 4,3 2,9 2,9 2,9 4,3 20 3,6 5,7 2,9 4,3 3,6E 20
3e trimester Elektrodynamica Inleiding biomedische techniek D1-project Communicatie D1 project
4,3 2,9 11,4 1,4 20
45
Derde jaar - Bachelor 1e trimester Orientaties Halfgeleider devices Optische basisfuncties & Microsystemen Practicum realiseren in materialen Minor 2e trimester Energietechniek Informatie-opslag Embedded Signal Processing Minor
ECTS 1,4 4,3 2,9 1,4 10 20 2,9 2,9 4,3 10 20
3e trimester Signaaltheorie Inleiding communicatiesystemen Embedded Signal Processing Individueel onderzoekproject
4,3 2,9 1,4 11,4 20
46