De betekenis van de sportvereniging voor de multiculturele samenleving Jan Janssens (WJH Mulier Instituut) Paul Verweel (Universiteit Utrecht) De maatschappelijke betekenis van sport is in de afgelopen decennia sterk toegenomen. Sport is uitgegroeid tot een levenssfeer met een laagdrempelig karakter, die betekenis verleent aan mensen uit alle lagen van de bevolking. In politiek-bestuurlijke kring bestaan hoge verwachtingen van de bijdrage die deze levenssfeer te bieden heeft aan de sociale integratie en cohesie. In de sportsociologische literatuur bestaat hierover echter de nodige reserve (Patriksson, 1995; Elling, 2002). Ondanks de toenemende pluriformisering en differentiatie van de sportwereld hebben niet alle groepen mensen dezelfde mogelijkheden om aan sport deel te nemen. De betekenis van de sportvereniging voor de multiculturele samenleving staat centraal in een door NWO gefinancierd onderzoek dat het Mulier Instituut en de Universiteit Utrecht de afgelopen twee jaar hebben gedaan. Daarbij is vooral gekeken naar de rol die de sportclub vervult voor de maatschappelijke integratie van allochtonen. Integratie is een weerbarstig begrip. De parlementaire onderzoekscommissie onder leiding van Stef Blok definieerde het als volgt: “Een persoon of groep is geïntegreerd in de Nederlandse samenleving wanneer sprake is van een gelijke juridische positie, gelijkwaardige deelname op sociaal economisch terrein, kennis van de Nederlandse taal en wanneer gangbare waarden, normen en gedragspatronen worden gerespecteerd. Integratie is een tweezijdig proces: enerzijds wordt van nieuwkomers verwacht dat zij bereid zijn te integreren, anderzijds moet de Nederlandse samenleving die integratie mogelijk maken.” Bij het bevorderen van de integratie van allochtonen, gaat het dus om het creëren van voorwaarden en mogelijkheden voor maatschappelijk gelijkwaardig functioneren. In het onderzoek is vooral ook daar naar gekeken, naar de mogelijkheden die sportverenigingen bieden om sociaal kapitaal te verwerven en aan te wenden. De theoretische benadering van Putnam (2000) en een kritische reflectie daarop, biedt het conceptueel kader voor het empirisch onderzoek. De term sociaal kapitaal verwijst naar sociale netwerken waarin zich normen van wederkerigheid ontwikkelen en waarin vertrouwen in de medemens wordt gegenereerd. Een samenleving en ook de individuen daarbinnen hebben sociaal kapitaal nodig. De sportvereniging is bij uitstek een plaats waar sociaal kapitaal kan worden verworven. Er worden zakelijke, vriendschappelijke en zelfs amoureuze relaties aangeknoopt. Er worden allerlei nuttige contacten, kennis en vaardigheden verworven. Voor het onderzoek hebben tien jonge onderzoekers een heel seizoen meegelopen bij verenigingen met veel of bijna uitsluitend allochtonen. Het onderzoek was er mede op gericht om te achterhalen hoe zelforganisatie van allochtonen beoordeeld moet worden. Is het een barrière voor integratie, of is het een opstapje? De onderzoekers hebben geparticipeerd, geobserveerd, geregistreerd. Niet alleen binnen de lijnen van het speelveld, maar vooral ook daarbuiten, in de kleedkamer en in de kantine. Ze hebben niet alleen meegedaan aan trainingen en wedstrijden, maar ze zijn na afloop ook blijven plakken aan de bar. Ze waren van de partij bij feestjes en
1
barbecues. Ze hebben mensen thuis opgezocht, en er soms zelfs gelogeerd. Kortom ze zijn deel gaan uitmaken van die sociale netwerken, om van binnenuit te kunnen achterhalen wat daar zoal gebeurt en wat daarvan de betekenis is voor de maatschappelijke positie en het maatschappelijk functioneren van de betrokkenen. Naast dit kwalitatieve onderzoek bij tien sportclubs zijn ook bijna 900 mensen geënquêteerd bij circa vijftig min of meer vergelijkbare verenigingen. De dagboeken, interviewverslagen en enquêteresultaten zijn nog niet volledig geanalyseerd. Er is ook nog geen mooie afgeronde rapportage Maar er is natuurlijk wel al enig zicht op de resultaten. Deze bevestigen dat zowel door autochtonen als door allochtonen in sportverenigingen veel sociaal kapitaal wordt opgebouwd. Dat geldt voor gemengde verenigingen maar ook voor allochtone verenigingen. In beide typen verenigingen ontstaan sociale netwerken, ontwikkelen zich normen van wederkerigheid en wordt vertrouwen gegenereerd. Zowel voor autochtonen als voor allochtonen fungeren sportverenigingen als broedplaatsen van sociaal kapitaal. Het zijn plaatsen waar mensen kennis, vaardigheden en contacten opdoen waardoor ze in de samenleving beter mee kunnen doen en vooruit kunnen komen. Dat gemengd sporten van groot belang is, of liever, kan zijn voor de integratie van allochtonen staat voor velen buiten kijf, en wordt ook in dit onderzoek bevestigd. Maar uit hetzelfde onderzoek komt naar voren dat óók sportbeoefening in eigen kring bevorderlijk kan zijn voor de integratie van allochtonen. Deelname aan verenigingssport, of dat nu in een gemengde setting is of in eigen kring, kan van grote betekenis zijn voor het maatschappelijk functioneren van allochtonen. Het neemt niet weg dat er in de functie die beide typen verenigingen voor hun leden vervullen toch ook opvallende verschillen zichtbaar zijn. Zo blijkt bijvoorbeeld dat allochtonen vooral in allochtone clubs profijt hebben van wederzijdse dienstverlening. Juist daar komt naar voren dat de leden elkaar regelmatig een handje helpen (thuis klussen, spullen verhuizen, formulieren invullen enz.). Onder de allochtone leden in gemengde clubs is dat minder het geval. Allochtonen die in eigen kring sporten hebben in clubverband ook vaker persoonlijke gesprekken en raadplegen elkaar frequenter over werken, gezin, relaties, aanschaf dure spullen, enz. “Hoe lang blijft u gemiddeld bij de club, na afloop van een training of wedstrijd, om wat te drinken en te praten?” 180
allochtonen in eigen vereniging allochtonen in gemengde vereniging autochtonen in gemengde vereniging
120
60
0 minuten
2
“Heeft u wel eens bij mensen in de club advies gevraagd of gegeven over gezin en relaties, bijvoorbeeld over opvoeding kinderen, keuze vakantiebestemming, relatie partner?” 60% 50% allochtonen in eigen vereniging allochtonen in gemengde vereniging autochtonen in gemengde vereniging
40% 30% 20% 10% 0% nooit
wel eens
regelmatig
“Heeft u mensen in de club wel eens hulp gegeven of gevraagd, bijvoorbeeld bij verhuizing, klussen, invullen formulieren?” 60% 50% allochtonen in eigen vereniging allochtonen in gemengde vereniging autochtonen in gemengde vereniging
40% 30% 20% 10% 0% nooit
wel eens
regelmatig
Opmerkelijk is ook dat allochtonen via de sport toch veel kunnen opsteken over de leefwijze, cultuur en gewoonten van autochtonen. In dit opzicht scoort sporten in gemengd verband hoger dan sporten in eigen kring, maar het is zeker niet zo dat alleen in een gemengde vereniging kennis wordt opgedaan van de Nederlandse samenleving. Uit de observaties is naar voren gekomen dat allochtonen in eigen verenigingen elkaar hierover soms uitleg geven.
3
“Hoe vaak heeft u via de sport (persoonlijk contact) met autochtonen (c.q. allochtonen)?” 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% t no oi
to e
at ig
af en
ze er
re ge lm
va ak
va ak
allochtonen in eigen vereniging allochtonen in gemengde vereniging autochtonen in gemengde vereniging
“Zijn er misschien bepaalde dingen die u heeft geleerd, in de club of via mensen in de club, die u wel eens van pas komen in het dagelijks leven (buiten de sport)?” 60% 50% allochtonen in eigen vereniging allochtonen in gemengde vereniging autochtonen in gemengde vereniging
40% 30% 20% 10% 0% ja
nee
weet niet
“Hoeveel bent u, door uw contacten via de club, te weten gekomen over de leefwijze, cultuur en gewoonten van autochtonen?” 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
allochtonen in eigen vereniging allochtonen in gemengde vereniging autochtonen in gemengde vereniging
niets
weinig
een beetje
veel
zeer veel
Zowel in gemengde als in allochtone verenigingen vinden sociale leerprocessen plaats. Niet iedereen steekt evenveel op, en niet elke omgeving is even leerzaam, maar velen leren in de sport dingen die in het dagelijks leven van pas komen: hoe je met anderen omgaat, hoe je contacten 4
legt, hoe je voor jezelf kunt opkomen, hoe je conflicten kunt oplossen enzovoorts. Dergelijke leerzame aspecten zijn voor vrijwel niemand een reden om te gaan sporten of voor een bepaalde vereniging te kiezen. Het is een prettige bijkomstigheid, waarvan men zich vaak nauwelijks bewust is. Dat ligt iets anders voor mensen die vrijwilligersfuncties bekleden. Niet zonder reden wordt het verenigingsleven dat drijft op vrijwilligerswerk wel beschouwd als leerschool voor het ‘echte’ leven. In allerlei vrijwilligersfuncties worden specifieke kennis en vaardigheden verworven, bijvoorbeeld op het vlak van organisatie en administratie, die vervolgens een toepassing kunnen krijgen buiten de sport. En ook het tegenovergestelde gebeurt uiteraard. Bepaalde beroepservaringen kunnen heel goed van pas komen in het vrijwilligerswerk. Er vindt een kruisbestuiving plaats. Allochtonen die in gemengd verband sporten, zijn daar minder in betrokken dan allochtonen die in een eigen club sporten. Zij doen minder aan vrijwilligerswerk. Zij worden daarvoor ook veel minder vaak gevraagd dan de autochtonen in dezelfde verenigingen of de allochtonen die in eigen kring sporten. “Bent u wel eens gevraagd om als vrijwilliger mee te helpen in de club?” 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
allochtonen in eigen vereniging allochtonen in gemengde vereniging autochtonen in gemengde vereniging
ja
nee
Sportbeoefening in eigen kring vereist de oprichting en instandhouding van eigen organisatieverbanden. Zelforganisatie door allochtonen kan goed zijn voor de emancipatie van de betrokken bevolkingsgroepen. Juist de allochtone sportvereniging kan de functie vervullen van leerschool voor allerlei maatschappelijk nuttige kennis en vaardigheden (Janssens, 1999). Door de sportcontacten kan de beeldvorming over en weer tussen allochtonen en autochtonen veranderen. Bij het merendeel van de sporters is dat niet echt het geval, maar als er wel veranderingen optreden, en dat is toch bij twintig tot veertig procent van de autochtone en allochtonen sporters het geval, dan zijn dat bijna altijd veranderingen in positieve zin. In deze sfeer scoort de gemengde vereniging beter dan de allochtone, maar in beide typen verenigingen is de balans duidelijk positief.
5
“Bent u, alles overziend, door uw contacten via de sport misschien positiever of negatiever gaan denken over autochtonen?” 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
allochtonen in eigen vereniging allochtonen in gemengde vereniging autochtonen in gemengde vereniging
positiever
mening niet veranderd
negatiever
Als allochtonen leden van gemengde en allochtone verenigingen met elkaar worden vergeleken, is er een klein verschil waarneembaar in het vertrouwen dat beide categorieën allochtonen genereren in hun sociale netwerken (waarvan ook de sportverenigingen deel uit maken). De allochtonen die in eigen kring sporten, hebben een groter vertrouwen in de medemens. Dat is, gelet op de eerder beschreven bevindingen wellicht niet zo verrassend. Sociaal vertrouwen is het product is van sociale interactie. Omdat allochtonen die in eigen kring sporten meer en intensievere contacten onderhouden met andere leden van de club dan sporters die in een gemengde vereniging actief zijn, kan worden verondersteld dat in allochtone clubs ook meer sociaal vertrouwen wordt gegenereerd. Of daarbij sprake is van een meer gegeneraliseerd vertrouwen in de samenleving als geheel (ik help een ander, in de veronderstelling dat anderen er ook voor mij zijn als ik zelf hulp nodig heb) dan wel van een vertrouwen dat specifieker van karakter is, en vooral betrekking heeft op de eigen groep (ik help mijn vriend, buurman of collega, in de veronderstelling dat hij er ook voor mij is als ik zelf hulp nodig heb), is niet duidelijk.
“De meeste mensen zijn te vertrouwen.”
50% 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
allochtonen in eigen vereniging allochtonen in gemengde vereniging autochtonen in gemengde vereniging
(helemaal) eens
beetje eens en beetje oneens
(volledig) oneens
In hoeverre er een causaal verband bestaat tussen de waargenomen verschillen en de participatie in de sportverenigingen is evenmin duidelijk. Verondersteld kan worden dat ervaringen en
6
contacten buiten de sport in dit perspectief van veel grotere betekenis en dat deze op hun beurt ook bepalend zijn voor de keuze om apart dan wel gemengd te sporten. Wanneer bijvoorbeeld wordt gekeken naar het opleidingsniveau, de inkomenssituatie, of de woon- en werkomgeving van de allochtonen die in gemengde en aparte clubs sporten, valt op dat in die sfeer betrekkelijk kleine verschillen zijn. Allochtonen die in aparte clubs sporten, zijn gemiddeld genomen niet minder hoog opgeleid en verdienen ook niet minder. Ze wonen niet vaker in achterstandswijken met veel allochtonen en hebben via hun werk niet minder contacten met autochtonen. Integendeel. Er lijkt, anders dan vaak wordt gedacht, geen sprake van te zijn dat allochtonen die kiezen voor eigen organisatieverbanden in een groter maatschappelijk isolement verkeren dan allochtonen die participeren in gemengde organisaties. De allochtone clubs vormen dan ook geen weerspiegeling van een maatschappelijk isolement. Zij lijken eerder een mogelijkheid te bieden om daaraan te ontsnappen.
“Wonen er in uw woonomgeving veel autochtonen?”
60% 50% 40%
allochtonen in eigen vereniging allochtonen in gemengde vereniging
30% 20% 10% 0% zeer veel / veel niet veel niet weinig / geen weinig
“Hoe vaak heeft u in uw (huidige of laatste) werk of studie met autochtonen te maken (gehad)?” 80% 70% 60% allochtonen in eigen vereniging allochtonen in gemengde vereniging
50% 40% 30% 20% 10% 0% altijd/vaak
regelmatig
soms/nooit
Het valt overigens op dat allochtone verenigingen qua samenstelling vaak zeer gemengd zijn. Een Marokkaanse, Turkse, Surinaamse of Antilliaanse vereniging is zelden homogeen van
7
samenstelling. Echter, in het scala van etnische diversiteit ontbreken de autochtone Nederlanders (vrijwel) geheel. In reguliere (gemengde) verenigingen daarentegen valt op dat, waar mogelijkheden voor onderscheiding ontstaan (indeling kleedkamers, samenstelling teams, verdeling over de auto’s in het vervoer naar uitwedstrijden, etc) de patronen snel langs etnische lijnen lopen (allochtonen versus autochtonen). Observaties Rotterdamse voetbalclub …Er lijkt een kloof te zijn tussen autochtone en allochtone spelers, met name in het 2e waar allochtone spelers ruim vertegenwoordigd zijn. Twee autochtone spelers gaan veel met de allochtone spelers van het 2e om. Deze werden eerder door Sjaak ‘blanke negers’ genoemd. De blanke spelers (met 1 donkere jongen) zitten in kleedkamer 3, de donkere spelers (met de ‘blanke negers’) in kleedkamer 4. …In kleedkamer 3: commentaar op showvoetbal en gebrek aan meeverdedigen van een groep donkere spelers van het 2e. Ook zeuren de donkere spelers te veel op elkaar, zelfs op de training (volgens de aanwezigen in kleedkamer 3)… …Kleur lijkt een grote rol te spelen; Hilariteit alom bij het uitdelen van de hesjes. Trainer: “Jij bent wit (tegen een donkere jongen), jij bent zwart (tegen een blanke speler)”. Trainer: “De zwarten zijn kleurloos”… …Bij het partijtje maakt Gerard een scheiding tussen de “vrienden” en de niet-vrienden. Met “vrienden” bedoelt hij de bevriende spelers van het tweede. Hiermee wordt het in feite de donkere spelers tegen de blanke spelers…
Observaties Utrechtse voetbalclub …Opmerkelijk is dat er een duidelijke etnische onderscheiding is tussen kleedkamer 1 en 2. In kleedkamer 1 zitten Nicky, Jaap, Stefan, Dennis Vincent en Pascal. Zij zijn allemaal Nederlandse jongens en mannen variërend in leeftijd van 20 tot 31 jaar. In kleedkamer 2 zitten voornamelijk jongens van Marokkaanse afkomst. Zeven om precies te zijn, vanriërend in leeftijd van 20 tot 25 jaar. Ook heb je er Victor, die half Indo, Half Nederlands is en Clifton, die van Surinaamse afkomst is… …Voor de training geeft Marcel aan dat het een korte training zal gaan worden, omdat hij mee moet naar de wedstrijd van het eerste elftal. Het valt Marcel op dat Marco de enige Nederlander is die aanwezig is en hij kan het niet laten om te zeggen: “We hebben bijna geen Nederlanders meer over in Nederland… …De planning voor de training is dat er een kort maar fel partijtje wordt gespeeld. Marcel vindt wel dat we eerst een goede wedstrijd-warming-up moeten doen en Marco mag de warming-up gaan leiden. Ik vraag me af waarom Marcel Marco deze taak geeft. Ik denk dat het komt omdat hij de oudste aanwezige spelers is vandaag. Of zou de keuze van Marcel toch een andere reden hebben? Marcel heeft wat oranje en witte hesjes bij zich. Omdat Marco de enige Nederlander is, vindt hij dat Marco de oranje hesjes mag nemen en zijn team mag samenstellen. Wel een vreemde manier, omdat het naar mijn weten de gewoonte is om, om de beurt een speler voor je partij te kiezen. Marco mag dus zijn team samenstellen en de overgebleven spelers vormen het andere team…
Het door velen gekoesterde ideaal van gemengd sporten (Duyvendak e.a., 1998) blijkt in de praktijk niet altijd haalbaar. Waar autochtonen en allochtonen elkaar ontmoeten is ook een reële kans op misverstand en onbegrip, wantrouwen en discriminatie. Menging gaat nog wel eens gepaard met subtiele processen van in – en uitsluiting. De veronderstelling dat allochtonen in eigen verenigingen vooral ‘bonding’ sociaal kapitaal opbouwen en in gemengde verenigingen ‘bridging’ sociaal kapitaal dient te worden genuanceerd.
8
Auteurs dr. J.W. Janssens W.J.H. Mulier Instituut Postbus 188 5201 AD ’s-Hertogenbosch Nederland
[email protected]
prof. dr. P. Verweel Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap Universiteit Utrecht Bijlhouwerstraat 6 3511 ZC Utrecht Nederland
[email protected]
Literatuur Breedveld, Koen, (2003), ‘Sport en cohesie: de relatie tussen sportdeelname en sociaal kapitaal’, in: Koen Breedveld (red.), Rapportage Sport 2003. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, pp. 247-283. Breedveld, Koen & Ruud van der Meulen, (2003). ‘Vertrouwen in de sport. Een empirische analyse van de relatie tussen sportdeelname en sociaal kapitaal.’, in: Vrijetijdsstudies, jrg. 20, nr. 2: 37-49. Bourdieu, Pierre, (1983), ‘Oekonomisches Kapital, kulturelles Kapital, soziales Kapital’, in: Reinhard Kreckel (red.), Soziale Ungleichheiten, Göttingen: Otto Schartz & Co., 1983. Bourdieu, Pierre, (1987), ‘Programme pour une sociologie du sport’, in: Choses Dites, Parijs: Ed. de Minuit, 1987, 203-216. Bourdieu, P. (1984), A social critique of the judgement of taste. Cambridge Mass., Harvard University Press. Duyvendak, Jan Willem, e.a., (1998), Integratie door sport? Een onderzoek naar gemengde en ongemengde sportbeoefening door allochtonen en autochtonen, Rotterdam: Bestuursdienst/Sociale vernieuwing. Duyvendak, Jan Willem & Lex Veldboer, red., (2001), Meeting point Nederland. Over samenlevingsopbouw, multiculturaliteit en sociale cohesie, Amsterdam: Boom. Elling, Agnes, (2002), ’Ze zijn er (niet) voor gebouwd’. In- en uitsluiting in de sport naar sekse en etniciteit. Nieuwegein/Den Bosch, Arko Sports Media/Mulier Instituut. Elling, Agnes, (2001), Sport verbroedert: praktijk of mythe? Sociale netwerken en omgangs(v/n)ormen van jongeren in de sport, Arnhem: NOCωNSF. Elling, Agnes & Paul De Knop, (1998), Naar eigen wensen en mogelijkheden. Een onderzoek nar de sociaalintegrerende betekenissen van sport in relatie tot vier doelgroepen van het landelijk sportstimuleringsbeleid, Arnhem: NOCωNSF. 9
Engbersen, Godfried, en René Gabriëls, red., (1995), Sferen van integratie. Naar een gedifferentieerd allochtonenbeleid, Amsterdam: Boom. Gittell, Ross & Avis Vidal, (1998), Community Organizing: Building Social Capital as a Development Strategy, Thousand Oaks (Calif.): Sage. Gowricharn, Ruben (1998), Hollandse contrasten: over de keerzijde van sociale integratie, Utrecht: Forum. Janssens, Jan, (1999), Etnische tweedeling in de sport, ’s-Hertogenbosch/Arnhem: Diopter/NOCωNSF. Jong, F. de (1989), Allochtonen en sport in eigen kring. Integratie of isolatie? Een verkennende studie naar de effecten van het sporten van allochtonen in eigen kring en naar de functies van organisaties van allochtonen in de sport. Amsterdam. Knoppers, Annelies, red., (2000), The Construction of Meaning in Sport Organizations: Management of Diversity, Maastricht: Shaker Publishing bv. Komter, A.E., J. Burgers & G. Engbersen, (2000), Het cement van de samenleving. Een verkennende studie naar solidariteit en cohesie, Amsterdam: Amsterdam University Press. Krouwel, André & Nanne Boonstra, (2001), ‘Etnische tweedeling in sport en vrijetijdsbesteding?’, in: Jan Willem Duyvendak & Lex Veldboer, Meeting point Nederland, Amsterdam: Boom, 74-100. Lagendijk, E & M. van der Gugten (1996), Sport en allochtonen; feiten, ontwikkelingen en beleid (1986 – 1995). Rijswijk, WVC. Mout, G. (1986), Maluka Muda onderweg; Eigen cultuur en minderheidspositie bij een molukse sportvereniging. Hooglanderveen, Trepico. Patriksson, Göran, (1995), ‘Scientific Review – Part II (Socialisation), in: Ilkka Vuori e.a., The Significance of Sport for Society. Health, Socialisation, Economy, Strasbourg: Council of Europe press. Portes, Alejandro, (red.), (1995), The Economic Sociology of Immigration: Essays on networks, ethnicity and entrepreneurship, New York: Russell Sage Foundation. Putnam, Robert D., (2000), Bowling Alone: The Collapse and Revival of American Community, New York: Simon & Schuster. Ruijter, Arie de, (2000), De multiculturele arena, Tilburg: KUB. Siebers, Hans, Paul Verweel en Arie de Ruijter, (2002), Management van diversiteit in arbeidsorganisaties, Utrecht: Lemma bv.
10