RAADSBESLUIT
Registr.nr. R.nr.
: 938105 : 72.2
Besluit van de gemeenteraad van Vlaardingen
De gemeenteraad van Vlaardingen, Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014, R.nr. 72.1 ; besluit:
De Beleidsnotitie Participatiewet en WWB-Maatregelen Maassluis, Vlaardingen en Schiedam 2015 vast te stellen.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 december 2014. De griffier,
De voorzitter,
drs. E.W.K. Meurs
A.B. Blase
Beleidsnotitie Participatiewet en WWB-maatregelen Maassluis, Vlaardingen & Schiedam 2015
1
Beleidsnotitie Participatiewet en WWB-Maatregelen Maassluis, Vlaardingen & Schiedam 2015
Beleidsnotitie Participatiewet en WWB-maatregelen Maassluis, Vlaardingen & Schiedam 2015
2
Inhoud 1. 2.
Inleiding ............................................................................................................................................ 4 De Wetswijzigingen .......................................................................................................................... 5 2.1 Garantiebanen ............................................................................................................................... 5 2.1.1 35 Werkbedrijven .................................................................................................................... 5 2.1.2 Loonkostensubsidie................................................................................................................. 5 2.1.3 Ondersteuningspakket werkgevers ......................................................................................... 5 2.2 Beschut Werk ................................................................................................................................. 6 2.2.1 Nieuwe vorm beschut werk ..................................................................................................... 6 2.2.2 Indicatie ................................................................................................................................... 6 2.2.3 Verordeningsplicht................................................................................................................... 6 2.3 Individuele studietoeslag en individuele inkomenstoeslag ............................................................ 6 2.3.1 Individuele studietoeslag ......................................................................................................... 6 2.3.2 Individuele inkomenstoeslag ................................................................................................... 6 2.4 De tegenprestatie ........................................................................................................................... 7 2.5 Maatregelbeleid ............................................................................................................................. 7 2.5.1 Arbeidsplicht ............................................................................................................................ 7 2.5.2 Nieuwe verplichtingen ............................................................................................................. 7 2.6 Overige wetswijzigingen zonder beleidsvrijheid ............................................................................ 8 2.6.1 Kostendelersnorm ................................................................................................................... 8 2.6.2 Beperking categoriale bijstand ................................................................................................ 8 2.6.3 Hervorming Kindregelingen ..................................................................................................... 8 3. Context ............................................................................................................................................. 9 3.1 Arbeidsmarktregio Rijnmond.......................................................................................................... 9 3.1.1 Doel Werkbedrijven ................................................................................................................. 9 3.1.2 Aanpak Rijnmond .................................................................................................................... 9 3.1.3 Positionering werkbedrijf t.o.v. gemeenten ........................................................................... 10 3.2 Sociaal Domein ............................................................................................................................ 10 3.3 Stroomopwaarts ........................................................................................................................... 10 4. Beleidskeuzes Maassluis, Vlaardingen en Schiedam .................................................................... 11 4.1 Garantiebanen ........................................................................................................................... 111 4.1.1 Context ................................................................................................................................ 111 4.1.2 Aantallen ............................................................................................................................. 111 4.1.3 Doelgroepen ........................................................................................................................ 111 4.1.4 Loonkostensubsidie en Loonwaardemeting .......................................................................... 12 4.1.5 No-Riskpolis .......................................................................................................................... 13 4.2 Individuele studietoeslag en individuele inkomenstoeslag .......................................................... 13 4.2.1 Individuele studietoeslag ....................................................................................................... 13 4.2.2 individuele inkomenstoeslag ................................................................................................. 13 4.3 De tegenprestatie ......................................................................................................................... 14 4.4 Maatregelbeleid ........................................................................................................................... 15 4.4.1 Arbeidsplicht .......................................................................................................................... 15 4.4.2 Nieuwe verplichtingen ........................................................................................................... 15
Beleidsnotitie Participatiewet en WWB-maatregelen Maassluis, Vlaardingen & Schiedam 2015
3
1. Inleiding Op 1 januari worden de Participatiewet en WWB-maatregelen van kracht. Met de nieuwe Participatiewet worden we als gemeenten verantwoordelijk voor het aan het werk helpen van mensen met een beperkt arbeidsvermogen. We moeten deze doelgroep gaan helpen bij het vinden van een plek op de reguliere arbeidsmarkt. Deze doelstelling wordt gesteund door de landelijke afspraak met werkgevers dat er de komende tien jaar bij bedrijven en overheid 125.000 banen voor deze mensen worden gecreëerd; de zogenoemde garantiebanen. Hiernaast betekent de nieuwe Participatiewet een aanscherping van de regels die gekoppeld zijn aan het ontvangen van bijstand. Mensen die een huis delen krijgen een lagere uitkering, maatregelen bij niet voldoende zoeken naar werk worden zwaarder en mensen die een uitkering ontvangen kunnen, naast zoeken naar werk, ook worden verplicht een tegenprestatie te leveren. Het is aan gemeenten om de Participatiewet te gaan uitvoeren. Hoe dit moet is voor een deel voorgeschreven door het rijk, zoals bij het verlagen van de uitkering als meerdere mensen een huis delen. Maar voor een groot deel van de wet geldt dat gemeenten wel zelf mogen bepalen hoe zij haar uitvoeren. De gemeenteraden moeten daarom gemeentelijke beleidskaders gaan vaststellen in een aantal verordeningen. De wet verplicht ons om in regionaal verband afspraken te maken over het uitvoeren van de wet. Hiermee wordt voorkomen dat werkgevers bij elke gemeente tegen andere regels en procedures aanlopen wanneer zij iemand met een arbeidsbeperking in dienst willen nemen. Hiernaast werken de drie MVS-gemeenten aan een verdergaande samenwerking in de vorm van het gezamenlijke participatiebedrijf Stroomopwaarts. Maar we streven ernaar om, los van de komst van Stroomopwaarts, het beleid van de drie gemeenten zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen. De Participatiewet is niet de enige belangrijke wetswijziging in het sociaal domein. Ook op het gebied van de Jeugdwet en de WMO vinden er belangrijke wijzigingen plaats, waardoor er veel meer taken naar de gemeenten komen. Dit grotere takenpakket biedt gemeenten de kans om binnen het sociaal domein meer integraal te werken en zorg en participatie beter op elkaar af te stemmen. Gebruik van de zorg en de gezinssituatie zijn van invloed op iemands kansen om te participeren en iemands inkomenssituatie is weer van invloed op zijn gezondheid en gezinssituatie. Bij de vorming van het beleid voor de Participatiewet en de uitvoering hiervan, zorgen we daarom voor afstemming en samenwerking binnen het sociaal domein. Het doel van deze notitie is om de keuzes te maken die nodig zijn om de verordeningen te kunnen vaststellen. Om deze keuzes te kunnen maken geven we een toelichting op de wetswijzigingen en maken wij duidelijk welke beleidskeuzes er gemaakt moeten worden. Hierna geven wij een beeld van de context waarin deze keuzes moeten worden gemaakt en op welk gebied en met welke partners we het beleid afstemmen. Vervolgens werken we de verschillende keuzes uit en doen we beleidsvoorstellen.
Beleidsnotitie Participatiewet en WWB-maatregelen Maassluis, Vlaardingen & Schiedam 2015
4
2. De Wetswijzigingen .1 Garantiebanen Het doel van de Participatiewet is om meer arbeidsgehandicapten aan het werk te helpen op de reguliere arbeidsmarkt. Het succes van de Participatiewet staat en valt daarom bij voldoende banen voor deze doelgroep. In het Sociaal Akkoord van 11 april 2013 is met de werkgevers1 werknemersorganisaties afgesproken dat er tot 2026 125.000 banen voor mensen met een arbeidsbeperking bij komen. De zogenoemde garantiebanen. 2.1.1 35 Werkbedrijven Om de garantiebanen bij de werkgevers samen te brengen met het aanbod aan potentiële werknemers uit de doelgroep moeten gemeenten, UWV, werkgevers- en werknemersorganisaties samen gaan werken in 35 regionale werkbedrijven. Maassluis, Vlaardingen en Schiedam vallen in dit kader onder de regio Rijnmond. Het rijk stelt dat de werkbedrijven de schakel moeten vormen tussen arbeidsgehandicapten en de arbeidsmarkt. De werkbedrijven moeten ervoor zorgen er binnen de regio een eenduidige dienstverlening is voor werkgevers die arbeidsgehandicapten in dienst willen nemen. Met de vorming van de bedrijven is het niet de bedoeling dat de bestaande sociale werkbedrijven en sociale diensten worden gefuseerd of dat er een fysiek nieuw bedrijf wordt gevormd. Het is juist de uitdaging dat er binnen het Werkbedrijf afspraken worden gemaakt die zorgen voor een goede aansluiting op bestaande initiatieven. De regio`s hebben dus in grote mate vrijheid in hoe zij vorm geven aan de werkbedrijven. 2.1.2 Loonkostensubsidie In de Participatiewet is een nieuwe vorm van loonkostensubsidie opgenomen. Deze verschilt in systematiek en financiering van de loonkostensubsidies die voor de WWB-doelgroep zijn ingezet. De hoogte van deze nieuwe vorm van loonkostensubsidie wordt gebaseerd op een loonwaardemeting. Hoe lager de loonwaarde van de werknemer hoe hoger de loonkostensubsidie die de werkgever krijgt. De loonkostensubsidie mag maximaal 70% van het minimumloon bedragen. Gemeenten betalen de loonkostensubsidie uit het budget voor uitkeringen (‘oudere’ vormen van loonkostensubsidie moesten worden betaald uit het budget voor re-integratie). Periodiek wordt gekeken of de werknemer zich heeft ontwikkeld en de subsidie daarom kan worden verlaagd. De loonkostensubsidie kan alleen worden verstrekt voor werknemers op een garantiebaan of een nieuwe beschut werk plek (zie paragraaf 2.2). In het werkbedrijf moeten regionaal afspraken worden gemaakt over de inzet van loonkostensubsidie, zodat het instrument door elke gemeente binnen de regio op dezelfde manier wordt ingezet. 2.1.3 Ondersteuningspakket werkgevers In het Werkbedrijf moeten regionale afspraken worden gemaakt over het pakket aan ondersteuningsmogelijkheden dat aan werkgevers, die iemand in dienst nemen op een garantiebaan, wordt aangeboden. Naast de loonkostensubsidie moeten er afspraken gemaakt worden over het volgende pakket aan instrumenten: • het beperken van risico’s: no risk polis • een vast contactpersoon voor werkgevers • jobcoach-voorziening • proefplaatsing • begeleiding naar en tijdens werk • (groeps)detachering • het regelen van expertise en dienstverlening rondom jobcreatie en jobcarving • (kosten) werkplekaanpassingen • continuering van de faciliteiten in het geval de geplaatste werknemer verhuist 1
100.000 in de marktsector en 25.000 bij de overheid.
Beleidsnotitie Participatiewet en WWB-maatregelen Maassluis, Vlaardingen & Schiedam 2015
5
De volgende punten moeten worden vastgelegd in gemeentelijk beleid: • Regionale afspraken over inzet loonkostensubsidie • Regionale afspraken over ondersteuningspakket • Regionale afspraken over methode loonwaardemeting
2.2 Beschut Werk Met de komst van de Participatiewet vervalt de wet sociale werkvoorziening (Wsw). Dit betekent dat er vanaf 1 januari 2015 niemand meer kan instromen in de huidige vorm van sociale werkvoorziening. Alle mensen die nu een baan hebben bij de sociale werkvoorziening behouden hun baan onder dezelfde voorwaarden. Gemeenten blijven (financieel) verantwoordelijk voor deze mensen. 2.2.1 Nieuwe vorm beschut werk Voor mensen die door hun beperking zoveel begeleiding nodig hebben dat zij niet zouden kunnen functioneren bij een reguliere werkgever, mogen gemeenten in het kader van de Participatiewet een nieuwe vorm van beschut werk organiseren. Op de lange termijn zal nog maar een derde van het aantal beschut werkplekken overblijven ten opzichte van de huidige Wsw-populatie. Dit betekent landelijk nog 30.000 plekken. 2.2.2 Indicatie Gemeenten bepalen in eerste instantie wie zij in aanmerking laten komen voor een beschut werkplek. Na deze voorselectie moet het UWV een advies afgeven voordat iemand daadwerkelijk op een beschut werk plek geplaatst kan worden. Wanneer er een advies voor beschut werk is afgegeven, moet er ook een beschut werkplek georganiseerd worden. 2.2.3 Verordeningsplicht Gemeenten zijn verplicht om voor de nieuwe vorm van beschut werk regels op te nemen in een verordening. Aan deze verplichting wordt voldaan door het instrument beschut werk op te nemen in de re-integratieverordening. Of en, zo ja, hoe beschut werk vanaf 1 januari 2015 wordt uitgevoerd door de MVS-gemeenten is uitgewerkt en onderbouwd in de businesscase Stroomopwaarts. Daarom worden er in deze nota verder geen beleidsuitgangspunten geformuleerd.
2.3 Individuele studietoeslag en individuele inkomenstoeslag 2.3.1 Individuele studietoeslag Jongeren met een arbeidsbeperking die een studie gaan volgen komen, wanneer zij recht hebben op 2 studiefinanciering , hiernaast in aanmerking voor een individuele studietoeslag. Deze individuele studietoeslag gaan gemeenten verstrekken als een vorm van bijzondere bijstand. In een verordening moeten regels opgenomen worden over de bepaling van de toegang tot de regeling, de hoogte van de toelage en de frequentie van betaling. Jongeren met arbeidsbeperking komen alleen voor de regeling in aanmerking indien ze behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie. De achtergrond van de regeling is dat deze jongeren door hun arbeidsbeperking geen of minder inkomsten kunnen verdienen met een bijbaan. De regeling biedt hiervoor compensatie. 2.3.2 Individuele inkomenstoeslag De langdurigheidstoeslag verdwijnt en daarvoor in de plaats komt een individuele inkomenstoeslag voor mensen die langdurig een laag inkomen hebben gehad en gelet op hun individuele omstandigheden geen zicht hebben op inkomensverbetering. Bij de beoordeling van het laatste criterium moeten gemeenten kijken naar de krachten en bekwaamheden van de persoon en de inspanningen die hij heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. 2
de Wet Tegemoetkoming Studiekosten (WTOS) of de Wet Studiefinanciering (WSF)
Beleidsnotitie Participatiewet en WWB-maatregelen Maassluis, Vlaardingen & Schiedam 2015
6
De volgende punten moeten worden vastgelegd in gemeentelijk beleid: • Hoogte individuele studietoeslag • Frequentie uitbetaling toeslag (maandelijks/ jaarlijks) • Wijze van beoordeling toekennen individuele inkomenstoeslag
2.4 De tegenprestatie De nieuwe wettelijke tegenprestatie houdt in dat gemeenten van cliënten die een bijstandsuitkering ontvangen een verplichte tegenprestatie mogen vragen. Het leveren van deze tegenprestatie staat los van het bevorderen van participatie. De tegenprestatie is uitdrukkelijk geen re-integratietraject. Als gevolg hiervan is de toepassing wettelijk beperkt: • Er mag geen sprake zijn van een duurzame arbeidsrelatie. De tegenprestatie moet daarom beperkt zijn in aantal uren per week en duur. Gemeenten moeten deze maxima in een verordening vastleggen. • Er moet uitdrukkelijk rekening gehouden worden met de mogelijkheden van de cliënt. Reintegratietraject, vrijwilligerswerk of mantelzorg gaan altijd voor en mogen niet belemmerd worden door het opleggen van de tegenprestatie. • De tegenprestatie mag niet zorgen voor verdringing van betaald werk. De werkzaamheden die uitgevoerd mogen worden, mogen daarom nooit werkzaamheden zijn waar ook voor betaald wordt. Het aantal werkzaamheden dat mag worden aangemerkt als tegenprestatie, is daarom beperkt. Gemeenten mogen zelf bepalen hoe zij de tegenprestatie invullen. Voor het organiseren van de tegenprestatie worden geen extra middelen beschikbaar gesteld door het rijk. De volgende punten moeten worden vastgelegd in gemeentelijk beleid: • Maximale duur en uren tegenprestatie • Lokale invulling tegenprestatie
2.5 Maatregelbeleid 2.5.1 Arbeidsplicht Een aantal verplichtingen, dat gezien kan worden als een specifieke invulling van de arbeidsplicht is expliciet in de Participatiewet opgenomen. Het gaat bijvoorbeeld om voldoende solliciteren of ingeschreven staan bij een uitzendbureau. Wanneer een cliënt niet voldoet aan deze verplichtingen, moet de gemeente hem een maatregel opleggen ter hoogte van 100% van zijn uitkering. De duur van deze maatregel is minimaal één en maximaal drie maanden. Gemeenten mogen dus niet bepalen hoe hoog de maatregel wordt, maar bepalen wel - binnen de wettelijke kaders - de duur van de maatregel. Dit geldt ook voor wanneer er sprake is van recidive. Ook hebben gemeenten de mogelijkheid om de maatregel terug te draaien wanneer de cliënt tot inkeer komt. 2.5.2 Nieuwe verplichtingen Een cliënt moet zich onthouden van misdragingen tegenover het college, ambtenaren en eigendommen van de gemeente. Op dit moment is dit geen zelfstandige verplichting en kan alleen een maatregel opgelegd worden als er sprake is van overtreding van een andere, wel zelfstandig uit de WWB voortvloeiende verplichting, zoals de arbeidsplicht of de inlichtingenplicht. Met de Participatiewet kunnen misdragingen ook gevolgen hebben zonder dat er sprake is van schending van een andere verplichting. Gemeenten bepalen de hoogte van de maatregel.
Beleidsnotitie Participatiewet en WWB-maatregelen Maassluis, Vlaardingen & Schiedam 2015
7
De volgende punten moeten worden vastgelegd in gemeentelijk beleid: • Duur maatregel bij schending arbeidsplicht • Duur maatregel bij recidive schendig arbeidsplicht • Hoogte maatregel bij misdraging tegenover het college, ambtenaren en gemeenteeigendommen.
2.6 Overige wetswijzigingen zonder beleidsvrijheid 2.6.1 Kostendelersnorm Naarmate er meer mensen op hetzelfde adres wonen en dus de kosten voor de woning kunnen delen, wordt de uitkering lager. 2.6.2 Beperking categoriale bijstand. Alleen voor de collectief aanvullende ziektekostenverzekering mag nog categoriaal bijzondere bijstand worden verstrekt. Stadspassen en regelingen als het Sociaal Cultureel Fonds kunnen wel blijven bestaan omdat zij gebaseerd zijn op Gemeentewet. 2.6.3 Hervorming Kindregelingen Het aantal kindregelingen wordt teruggebracht. Vanaf 2015 zijn er nog maar 4 regelingen die ouders financieel ondersteunen. Nu zijn dat er nog 10. Een belangrijke wijziging voor de gemeenten is dat alleenstaande ouders vanaf 1 januari 2015 extra kindgebonden budget krijgen. De aanvulling voor alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering en de fiscale korting voor alleenstaande ouders verdwijnt hierdoor.
Beleidsnotitie Participatiewet en WWB-maatregelen Maassluis, Vlaardingen & Schiedam 2015
8
3. Context Het invoeren van de Participatiewet gebeurt in een complexe omgeving. We moeten rekening houden met verschillende (regionale) organisatieontwikkelingen die van invloed zijn op hoe de Participatiewet vanaf 1 januari 2015 wordt uitgevoerd. Het is van belang om een goed beeld te hebben van deze context, om te begrijpen hoe sommige beleidsuitgangspunten tot stand komen en welke besluiten in een andere context worden genomen, waardoor zij niet in dit document zijn opgenomen.
3.1 Arbeidsmarktregio Rijnmond De vorming van de werkbedrijven is verankerd in de Participatiewet. De uitwerking van de taken van de werkbedrijven gebeurt in de Werkkamer; het landelijk overleg tussen de VNG, werknemers- en werkgeversorganisaties en het UWV. In de Werkkamer is afgesproken dat de werkbedrijven zoveel mogelijk moeten aansluiten bij al bestaande regionale initiatieven en samenwerkingen. Verder zijn er afspraken gemaakt over de prioritaire doelgroepen voor de 125.000 garantiebanen, de rol van het UWV bij het bepalen van wie tot de doelgroep behoort en de minimale afspraken die er binnen de werkbedrijven gemaakt moeten worden. Bij deze laatste afspraken gaat het met name om de inzet van het instrument loonkostensubsidie en de methode van loonwaardemeting. Ook moeten de arbeidsmarktregio`s een regionaal marktbewerkingsplan vaststellen. 3.1.1 Doel Werkbedrijven Het rijk stelt dat de werkbedrijven de schakel moeten vormen tussen arbeidsgehandicapten en de arbeidsmarkt. De werkbedrijven moeten ervoor zorgen er binnen de regio een eenduidige dienstverlening is voor werkgevers die arbeidsgehandicapten in dienst willen nemen. Met de vorming van de bedrijven is het niet de bedoeling dat de bestaande SW-bedrijven en sociale diensten worden gefuseerd of dat er een fysiek nieuw bedrijf wordt gevormd. Het is juist de uitdaging dat er binnen het Werkbedrijf afspraken gemaakt die zorgen voor een goede aansluiting op bestaande initiatieven. De regio hebben dus in grote mate vrijheid in hoe zij vorm geven aan de werkbedrijven. 3.1.2 Aanpak Rijnmond Om de uit de Participatiewet voortvloeiende samenwerking vorm te geven is de onderstaande overlegstructuur in het leven geroepen.
Beleidsnotitie Participatiewet en WWB-maatregelen Maassluis, Vlaardingen & Schiedam 2015
9
De samenwerking zal zich in de eerste fase richten op de beleidsmatige afstemming. Het gaat daarbij om afspraken over methodiek loonwaardemeting en de instrumenten die aan werkgevers beschikbaar worden gesteld (loonkostensubsidie, no-riskpolis, jobcoaching, etc.). De afzonderlijke gemeenten moeten deze afspraken zelf verwerken in hun verordeningen. De tweede fase richt op het maken van praktische afspraken voor het ontsluiten van de garantiebanen. Het daarbij om de volgende zaken: - Bijhouden register vacatures en plaatsingen garantiebanen; - Plaatsen prioritaire en niet-prioritaire doelgroepen; - Proces aanmelding, toeleiding en plaatsing op garantiebanen bij werkgevers; Hiernaast moet er een marktbewerkingsplan worden opgesteld ten behoeve van het acquireren van de garantiebanen. Dit marktbewerkingsplan wordt opgesteld door verschillende sectortafels. Aan deze sectortafels zitten de partijen die een rol spelen binnen de sectoren waar de garantiebanen gecreëerd moeten worden, zoals werkgevers, gemeenten (bijzondere) scholen en regionale opleidingscentra. 3.1.3 Positionering werkbedrijf t.o.v. gemeenten Op basis van de huidige ontwikkelingen moet het te vormen werkbedrijf vooral worden gezien als samenwerking om de garantiebanen voor arbeidsgehandicapten te ontsluiten. Afspraken over het instrumentarium tussen de gemeenten en een gelijke en herkenbare procedure zullen het voor werkgevers makkelijker maken om een persoon uit de doelgroep in dienst te nemen. Het is niet de bedoeling dat de werkbedrijven de acquisitie- en re-integratieactiviteiten van de afzonderlijke gemeenten overnemen, maar dat zij hen zullen versterken en aanvullen. Het wordt de taak van het werkbedrijf aansluiting te zoeken bij deze activiteiten om werkgevers optimaal te bedienen en de beschikbare banen optimaal te benutten.
3.2 Sociaal Domein Ook op het gebied van de Jeugdwet en de WMO vinden er wetswijzigingen plaats waardoor er op deze gebieden meer taken naar de gemeenten komen. Gemeenten worden hiermee verantwoordelijk voor het gehele sociaal domein. In Maassluis, Vlaardingen en Schiedam wordt binnen het sociaal domein gewerkt met (lokale) sociale wijkteams. Hiermee wordt invulling gegeven aan de wens om de dienstverlening decentraal dichtbij de inwoners te organiseren. Binnen de sociale wijkteams wordt integraal gewerkt met het ‘van zorgen voor naar zorgen dat’ principe. Samen met de burger en zijn sociale omgeving wordt gekeken hoe hij optimaal ondersteund kan worden en wat hij zelf kan doen. Deze werkwijze heeft ook gevolgen voor het uitvoeren van de Participatiewet. Bij de vorming van Stroomopwaarts wordt expliciet gekeken naar de samenhang en samenwerking met het sociaal domein en de lokale sociale wijkteams. Hoe dit precies wordt vorm gegeven wordt vastgelegd in de businesscase en het extern dienstverleningsconcept van Stroomopwaarts.
3.3 Stroomopwaarts Het gemeenschappelijk participatiebedrijf Stroomopwaarts wordt verantwoordelijk voor het uitvoeren van de Participatiewet. In de kadernota Stroomopwaarts zijn de uitgangspunten voor de vorming van Stroomopwaarts vastgesteld. In de businesscase en extern dienstverleningsconcept wordt uitgewerkt hoe Stroomopwaarts de Participatiewet gaat uitvoeren, welke doelgroepen worden bediend en hoe dit wordt gefinancierd.
Beleidsnotitie Participatiewet en WWB-maatregelen Maassluis, Vlaardingen & Schiedam 2015
10
4. Beleidskeuzes Maassluis, Vlaardingen en Schiedam 4.1 Garantiebanen 4.1.1 Context Zoals toegelicht in hoofdstuk 3 hebben individuele gemeenten geen volledige beleidsvrijheid bij het invullen van de garantiebanen. Ten eerste bepalen de sociale partners met elkaar in de Werkkamer onder andere welke doelgroepen er prioriteit hebben bij het invullen van de garantiebanen. Daarnaast, zoals is in vorig hoofdstuk is toegelicht, zijn gemeenten verplicht om in een Werkbedrijf regionaal samen te werken. De beleidskeuzes die hier worden voorgelegd zijn daarom het gevolg van regionale afstemming en besluitvorming. 4.1.2 Aantallen Personen die op de huidige wachtlijst Wsw staan en geen Wajong uitkering hebben, vallen vanaf 1 januari 2015 onder de Participatiewet. Deze doelgroep bestaat uit ongeveer 150 personen voor de drie MVS-gemeenten. Dit is de prioritaire doelgroep voor de garantiebanen in 2015 en 2016. De nieuwe doelgroep die zich als gevolg van de Participatiewet bij de MVS-gemeenten zal melden 3 behelst naar schatting 110 mensen per jaar. De Werkkamer heeft een indicatieve berekening gemaakt van het aantal te realiseren garantiebanen, per regio, per jaar. Voor de arbeidsmarktregio Rijnmond dient het aantal gerealiseerde garantiebanen per jaar in 2015 en 2016 1.775 te zijn. Vanaf 2017 moet het aantal garantiebanen oplopen met gemiddeld circa 1.200 per jaar. 4.1.3 Doelgroepen De Participatiewet schrijft voor dat in de verordening moet worden vastgelegd voor welke doelgroep de gemeente besluit loonkostensubsidie in te zetten. In de Werkkamer is bepaald dat in 2015 en 2016 twee doelgroepen prioriteit hebben voor de invulling van de garantiebanen: • De huidige Wajong-ers met arbeidsvermogen (doelgroep UWV) • De mensen op de Wsw-wachtlijst (doelgroep gemeenten) Vanaf 2017 is er geen sprake meer van prioritaire doelgroepen. Ook is de verwachting dat dan een groter aantal garantiebanen gecreëerd/beschikbaar is. Daarom is het advies om per 2017 de doelgroep garantiebanen te verbreden, waarbij de hoogte van de loonwaarde uitgangspunt wordt. De vaststelling en met name omvang van deze doelgroep zal beïnvloed worden door het financiële kader per 2017. Omdat de Participatiewet voorschrijft dat er maximaal 70% van het wettelijk minimumloon gesubsidieerd mag worden, is het voorstel om een ondergrens van 30% loonwaarde te hanteren. Vanaf 2017 moet er speciale aandacht zijn voor de jongeren met een arbeidsbeperking die voorheen onder de Wajong zouden zijn gevallen. Dit betreft een ‘subcategorie’ waaronder ook niet uitkering ontvangers (NUO) vallen. Voor de arbeidsgehandicapten boven 27 jaar is het voorstel het plaatsen van NUO’s op basis van loonkostensubsidie en loonwaarde meten, gezien de beperkte financiële middelen, zoveel mogelijk te beperken.
3
Contourennota Participatiewet, Ministerie SZW, december 2012
Beleidsnotitie Participatiewet en WWB-maatregelen Maassluis, Vlaardingen & Schiedam 2015
11
Wij stellen voor aan te sluiten bij de volgende beleidskeuzes binnen de arbeidsmarktregio Rijnmond: • tot 2017 alleen de prioritaire doelgroep op basis van loonkostensubsidie en loonwaardemeting op een garantiebaan te plaatsen (Wsw-wachtlijst zonder Wajonguitkering; 150 personen) • alleen wanneer er wél een garantiebaan beschikbaar is, maar geen match gemaakt kan worden met iemand van de Wsw-wachtlijst, een werkzoekende met arbeidsbeperking uit de niet-prioritaire doelgroep plaatsen (met speciale aandacht voor de jongere met arbeidsbeperking, maar met arbeidsvermogen). • een uitzonderingsregel vast te stellen voor jongeren met een beperking die vanuit onderwijs/stage een reële een concrete mogelijkheid hebben om direct door te stromen naar een baan, waarbij deze kans zonder inzet van de instrumenten die horen bij een garantiebaan verloren gaat. Deze regel geldt ook voor jongeren met een beperking die geen uitkering ontvangen. • Voor de inzet van loonkostensubsidie een ondergrens te hanteren van 30% loonwaarde. • Prioriteit geven aan de jongeren tot 27 jaar met arbeidsbeperking, inclusief niet uitkering ontvangers
4.1.4 Loonkostensubsidie en Loonwaardemeting Het loonwaarde meetinstrument De hoogte van de loonkostensubsidie wordt op basis van de loonwaarde van een werkzoekende met arbeidsbeperking vastgesteld. Een werkgever kan voor een werknemer met een arbeidsbeperking die hij in dienst neemt een loonkostensubsidie ontvangen voor het verschil tussen de loonwaarde van de werknemer en het wettelijk minimumloon. Om de hoogte van deze loonkostensubsidie vast te stellen, is de loonwaarde van een werknemer bepalend. Om deze vast te stellen moet er een meting worden gedaan. De loonwaardemeting vindt plaats op het moment dat de werkzoekende een relatie heeft (of aangaat) met een werkgever. De loonwaarde moet op de werkplek gemeten worden. De loonwaarde is de productiviteit die iemand heeft ten opzichte van wat er normaal geproduceerd wordt op dezelfde functie. Wanneer iemand bijvoorbeeld 40% loonwaarde heeft, is hij in staat om 40% van het voor hem geldende loon te verdienen, afgezet tegen dat van iemand die zonder beperking diezelfde functie verricht. Regio Om een zorgvuldige en objectieve vaststelling van de loonwaarde te borgen, dringt het Rijk erop aan dat gemeenten binnen de arbeidsmarkt regio’s/werkbedrijven afspraken maken over de minimumeisen van de loonwaardemeting en hierbij zoveel mogelijk dezelfde methodiek hanteren. De gekozen methode voor loonwaardebepaling moet worden gemeld aan het ministerie. UWV vs. Dariuz Er moet een regionaal besluit genomen worden over met welk loonwaardemeetinstrument per 2015 de loonwaarden gemeten worden. Er zijn verschillende opties naast elkaar gezet, zoals het zelf ontwikkelen van een betrouwbaar loonwaardemeetinstrument en het (regionaal) aanbesteden. Naar aanleiding van deze inventarisatie van opties, wordt binnen de regio Rijnmond het loonwaarde meetinstrument van Dariuz het meest geschikt geacht omdat hier al het meest in de regio mee gewerkt wordt. Wij stellen voor aan te sluiten bij de volgende beleidskeuze binnen de arbeidsmarktregio Rijnmond : • Kiezen voor methodiek Dariuz, tot in ieder geval medio 2016.
Beleidsnotitie Participatiewet en WWB-maatregelen Maassluis, Vlaardingen & Schiedam 2015
12
4.1.5 No-Riskpolis Het uitgangspunt is dat de primaire verantwoordelijkheid voor verzuim bij werkgevers en werknemers ligt. Indien er toch noodzaak is – bijvoorbeeld als drempelverlagende stimulans – kan de no-riskpolis ingezet worden. De no-riskpolis is een verzekering voor het opvangen van de loonkosten bij uitval door ziekte van de werknemer. De verzekering moet naar rato zijn van het loonwaardedeel dat de werkgever voor zijn rekening neemt. Het verzekerde bedrag dat de werkgever uitgekeerd krijgt is dus afhankelijk van de hoogte van de loonkostensubsidie die hij krijgt. Om de werkgever te faciliteren en zijn administratieve lasten te verminderen treden de regiogemeenten op als verzekeringsnemer: Wij stellen de volgende beleidsuitgangspunten voor: • de gemeente treedt op als verzekeringsnemer • Het werkbedrijf bepaald uiteindelijk of de no-riskpolis ingezet wordt
4.2 Individuele studietoeslag en individuele inkomenstoeslag 4.2.1 Individuele studietoeslag 4 Naar verwachting zullen minimaal zo’n 60 inwoners binnen MVS een beroep doen op de individuele studietoeslag omdat zij door hun beperking niet of moeilijk een bijbaan kunnen hebben naast hun studie. Voor 2015 wordt hiervoor een budget ter beschikking gesteld van € 63.500,- voor zowel uitvoeringskosten als te verstrekken premies, voor heel MVS. Om de uitvoeringslasten te beperken keren we de toeslag jaarlijks uit. De hoogte van de toeslag stellen we vast op €750 per jaar Wij stellen de volgende beleidsuitgangspunten voor: • De hoogte van de individuele studietoeslag vaststellen op €750,- per jaar. • De individuele studietoeslag jaarlijks uitbetalen. 4.2.2 individuele inkomenstoeslag Voor deze regeling moeten wij rekening houden naar met de individuele mogelijkheden en inspanningen van de cliënt. Wij willen een activerend armoede beleid. Dit wil zeggen dat we mensen die echt geen zicht hebben op verbetering van hun inkomenssituatie met een individuele inkomenstoeslag zullen ondersteunen. Cliënten die nog wel enige mogelijkheid hebben om zich te ontwikkelen, sporen wij altijd aan dit ook te doen, bijvoorbeeld door vrijwilligerspremies te verstrekken in plaats van een inkomenstoeslag. De periode dat iemand afhankelijk moet zijn van een bijstandsuitkering, de referteperiode, stellen we vast op 1 jaar in plaats van het maximum van 3 jaar. De mogelijkheden die iemand heeft om te participeren, en de mate waarin iemand daarvan gebruik maakt, vinden we belangrijker dan hoelang iemand al gebruik maakt van een uitkering. Wij stellen het volgende beleidsuitgangspunt voor: • Referteperiode vaststellen op 1 jaar.
4
Inschatting op basis van gebruik huidige studieregeling Wajong binnen MVS.
Beleidsnotitie Participatiewet en WWB-maatregelen Maassluis, Vlaardingen & Schiedam 2015
13
4.3 De tegenprestatie Als er gesproken wordt over de tegenprestatie dan is het belangrijk een onderscheid te maken tussen ‘iets terug doen naar vermogen’ waarbij cliënten zich inspannen, bijvoorbeeld om aan het werk te komen en de nu in te voeren wettelijke tegenprestatie. De eerste omvat een breed scala aan activiteiten die vooral gericht zijn op de verbetering van de participatie van de cliënt zoals, een reintegratietraject, vrijwilligerswerk of een schuldhulpverleningstraject. De wettelijke tegenprestatie daarentegen, heeft niets van doen met de ontwikkeling van cliënten. Re-integratietraject, vrijwilligerswerk of mantelzorg gaan daarom altijd voor op de tegenprestatie. Iedereen doet naar vermogen iets terug voor zijn uitkering. Voor mensen met arbeidsvermogen betekent dit dat zij zich inzetten voor de terugkeer naar de reguliere arbeidsmarkt of dat zij de loonwaarde die ze wél hebben inzetten. Cliënten voor wie betaald werk nog geen opties is, kunnen participeren door het doen van van vrijwilligerswerk of mantelzorg. Het uitgangspunt daarbij is dat we zoveel mogelijk aansluiten bij wat mensen al doen en mogelijkheden in de buurt. We maken daar op basis van wederzijds vertrouwen afspraken over. De gemeente ondersteunt mensen die op eigen kracht niets passends vinden. En passend is: passend bij iemands mogelijkheden. Er blijft naar verwachting een groep over die niet bereid is om naar vermogen wat terug te doen voor hun uitkering. Als sluitstuk zal deze groep de tegenprestatie (in de zin van de wet) opgelegd krijgen, binnen de kaders zoals de wet deze geeft. Weigeren van de opgelegde tegenprestatie heeft een maatregel tot gevolg. De wettelijke beperkingen betekent dat we in het kader van de tegenprestatie geen werkzaamheden laten uitvoeren die ook op de reguliere arbeidsmarkt worden uitgevoerd; dit zou voor verdringing zorgen. Hiernaast is de duur en het aantal uur dat wij een tegenprestatie laten uitvoeren beperkt tot 3 maanden en 16 uur per week. Hierbij sluiten we aan bij de landelijke richtlijnen. Deze beperking maakt duidelijk dat het gaat om een tijdelijke tegenprestatie en geen duurzame arbeidsrelatie. We krijgen geen middelen van het rijk om de tegenprestatie te organiseren. We gaan deze plekken daarom ook niet zelf organiseren. We sluiten voor het vinden van tegenprestatieplekken aan bij de behoeften in de wijk. We kunnen de tegenprestatie daarom ook inzetten als onderdeel van de aanpak van de wijkteams. Wij stellen de volgende beleidsuitgangspunten voor: • Maximale duur tegenprestatie vaststellen op 3 maanden voor maximaal 16 uur per week. • Niet zelf tegenprestatieplekken organiseren, maar aansluiten op behoefte in de wijken.
Beleidsnotitie Participatiewet en WWB-maatregelen Maassluis, Vlaardingen & Schiedam 2015
14
4.4 Maatregelbeleid 4.4.1 Arbeidsplicht De hoogte van de maatregel bij het niet voldoen aan de arbeidsplicht mogen wij niet zelf bepalen; die is altijd 100% van de uitkering. Wij mogen wel bepalen voor hoeveel maanden iemand deze maatregel opgelegd krijgt. Minimaal één en maximaal drie maanden. Wij kiezen er niet voor om iemand die voor het eerst in de fout gaat direct de zwaarst mogelijke maatregel op te leggen. Uit ervaring weten we dat het inzetten van maatregelen noodzakelijk is voor een succesvol re-integratiebeleid. Maar een te zware sanctie zou in onze visie de cliënt juist kunnen belemmeren in zijn weg naar re-integratie, omdat hij hierdoor bijvoorbeeld in de schulden raakt. We stellen de maximale sanctie daarom op 1 maand 100% van de uitkering. Wanneer iemand niet wil leren van eerder gemaakte fouten dan moet hij dit ook voelen. Recidive levert daarom een zwaardere sanctie op van 3 maanden 100% van de uitkering. 4.4.2 Nieuwe verplichtingen Van onze medewerkers blijf je af en ook andere vormen van geweld tolereren we niet. Misdragingen, fysiek of verbaal geweld tegen medewerkers of het vernielen van gemeente eigendommen hebben daarom een stevige korting op de uitkering tot gevolg. Fysiek geweld tegen medewerkers betekent een maatregel van 100% van de uitkering, voor de duur van één maand. Verbaal geweld, of het vernielen van eigendommen betekent een maatregel van 50% van de uitkering, voor de duur van één maand. Andere misdragingen betekenen een maatregel van 20% van de uitkering, voor de duur van één maand. Bij recidive wordt de maatregel in hoogte of duur verdubbeld. Wij stellen de volgende beleidsuitgangspunten voor: • Maatregel eerste overtreding geüniformeerde arbeidsplicht: 1 maand 100% van de uitkering. • Maatregel recidive geüniformeerde arbeidsplicht: drie maanden 100% van de uitkering. • Maatregel fysiek geweld tegen het college en haar functionarissen: één maand 100% van de uitkering, bij recidive verdubbeling duur maatregel. • Maatregel verbaal geweld tegen het college en haar functionarissen of het vernielen van gemeentelijke eigendommen: één maand 50% van de uitkering, bij recidive verdubbeling hoogte maatregel. • Maatregel bij overige misdragingen: één maand 20% van de uitkering, bij recidive verdubbeling hoogte maatregel.
Beleidsnotitie Participatiewet en WWB-maatregelen Maassluis, Vlaardingen & Schiedam 2015
15