Daarom Werken Wij met het rotterDams onDerWijs moDel
INHOUD Inleiding - De rode draad
4
1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6
Rotterdam De vier Rotterdamse pijlers op een rij Een Rotterdams assortiment Een Rotterdamse werkwijze De Rotterdamse student De Rotterdamse beroepspraktijk Het Rotterdams Onderwijs Model
5 8 9 12 13 16 17
2
De start - In de poort
20
3 3.1 3.2 3.3 3.4
Een inleiding op de startfase - jaar 1 en 2 Studieloopbaancoaching De kennisgestuurde leerlijn De praktijkgestuurde leerlijn De studentgestuurde leerlijn
22 23 26 27 30
4 4.1 4.2 4.3 4.4
Een inleiding op de eindfase - jaar 3 en 4 Studieloopbaancoaching eindfase De kennisgestuurde leerlijn De praktijkgestuurde leerlijn De studentgestuurde leerlijn
31 34 36 37 41
5. Het honoursprogramma
45
6.
47
De professionele docent
Inleiding - De rode draad
Hogeschool Rotterdam heeft een maatschappelijke taak voor de regio: meer studenten succesvol opleiden voor de beroepspraktijk. Dit doen wij sinds het studiejaar 2004 - 2005 met het Rotterdams Onderwijs Model: het ROM. Dit boekje maakt duidelijk wat de achtergronden van het ROM zijn en hoe toepassen van het ROM leidt tot goed hboonderwijs. De inzet van het ROM is om alle opleidingen van Hogeschool Rotterdam een eenduidige en herkenbare opbouw te geven. Dit biedt de garantie dat de keuze voor Rotterdam en Rotterdams ook herkenbaar in de curricula terug te vinden is.
Het ROM is een kader; de rode draad in ons onderwijs. De invulling ervan is niet statisch, maar dynamisch: nieuwe ontwikkelingen in de omgeving vinden steeds hun vertaling in de onderwijsprogramma’s. Ook het ROM zelf blijft in ontwikkeling, getuige deze tweede versie van 'Daarom werken wij met het Rotterdams Onderwijs Model'. Dit boekje is bedoeld voor docenten en andere medewerkers. Het verantwoordt het ROM en wil inspireren met sprekende voorbeelden uit onze dagelijkse Hogeschool Rotterdampraktijk. Het geeft houvast en richting bij het creëren van een krachtige leeromgeving die zijn wortels heeft in de stad en omgeving. Jasper Tuytel Voorzitter van het College van Bestuur 4
1
Rotterdam
Rotterdams Rotterdam is de bron van inspiratie voor Hogeschool Rotterdam en het ROM. Met dit model profileert Hogeschool Rotterdam zich als dé hogeschool voor de stad en haar omgeving. Rotterdam vond zijn economisch bestaansrecht in de havens. nu verbreedt de stad zijn economische activiteiten en verandert in een kennisstad. Het gemiddeld opleidingsniveau van de Rotterdammer ligt echter onder het nederlands gemiddelde. Om zijn concurrentiepositie te behouden moet Rotterdam dus fors investeren in onderwijs.
5
Hogeschool Rotterdam neemt hiervoor graag een deel van de verantwoordelijkheid op zich. We kunnen de regio van dienst zijn met onze vele bronnen van kennis. Maar de regio levert ook input voor ons onderwijs en vormt zo een bron voor een krachtige leeromgeving. Deze verbondenheid met Rotterdam is door Hogeschool Rotterdam verwoord in vier pijlers die de basis vormen voor het Rotterdams Onderwijs Model.
De jongerenbibliotheek “In 2012 staat er een jongerenbibliotheek, vóór en door jongeren”, aldus Jocé Bloks en Léon Gommans, managers Externe Betrekkingen van respectievelijk Willem de Kooning Academie en CMI. Centrale Bibliotheek Rotterdam wil een jongerenbibliotheek opzetten. Daar ligt een mooie kans voor de studenten van Hogeschool Rotterdam: een project voor en door jongeren. De gesprekken tussen de bibliotheek en de managers Externe Betrekkingen Bloks en Gommans resulteerden direct in een aantal projecten. Parallel aan deze projecten wordt in deze samenwerking gekoerst op het bereiken van gemeenschappelijke strategische doelen en een uitbreiding van de samenwerking tussen de bibliotheek en relevante partijen binnen Hogeschool Rotterdam, zoals de lectoraten en andere instituten.
Door de samenwerking bestaat er nu een platform waarbinnen studenten en docenten kunnen werken aan het concept. Ze delen kennis en de bibliotheek en de studenten hebben de mogelijkheid te experimenteren binnen het concept jongerenbibliotheek. Studenten bogen zich in projecten al over de multitouch technologie en deden een onderzoek naar jongerencultuur. “De datum 2012 en de inzet vanuit de bibliotheek en Hogeschool Rotterdam maken dat er een programma gerealiseerd wordt dat over een langere tijd wordt gedragen.”
Jocé Bloks WdKA Léon Gommans CMI
A de Rotterdamse omgeving de Rotterdamse mentaliteit
B
C de Rotterdamse bevolking de Rotterdamse beroepspraktijk
D 7
De vier Rotterdamse pijlers op een rij
1.1
De regionale benadering leidt tot een aantal onderwijskundige overwegingen, die de basis leggen voor het onderwijs op de hogeschool: A
De Rotterdamse omgeving vraagt om een assortiment van opleidingen dat is toegesneden op de behoeften van de omgeving.
B
De Rotterdamse mentaliteit komt terug in een Rotterdamse werkwijze op de hogeschool. Onze studenten verwerven competenties die ze niet alleen in de regio, maar overal ter wereld goed kunnen gebruiken.
C
De Rotterdamse bevolking is erg divers, dat geldt ook voor de studentenpopulatie. Daarom sluit het onderwijs aan bij de individuele behoeften van de student.
D
De Rotterdamse beroepspraktijk gebruikt onze kennis, maar wij halen de beroepspraktijk ook de hogeschool binnen. Op de volgende pagina’s lichten we deze uitgangspunten nader toe.
8
1.2
Een Rotterdams assortiment
Zes maatschappelijke thema’s tussen het onderwijs, onderzoek en de contractactiviteiten op de hogeschool en de maatschappelijke en economische kenmerken van de regio bestaat een inhoudelijke relatie. Hogeschool Rotterdam kent instituten waarin het onderwijs vorm krijgt. De instituten hebben als taak hun assortiment van opleidingen en studieroutes goed te blijven afstemmen op de maatschappelijke behoefte in de omgeving. Dat kan leiden tot het aanbieden van nieuwe opleidingen of de herprofilering van bestaande opleidingen rond de volgende actuele speerpunten: Integrale gebiedsontwikkeling
talentontwikkeling
Creative Industry
Zorginnovatie
Duurzaamheid
business Development
Deze speerpunten zijn op hun beurt verbonden aan kenniscentra, waarin onderzoeksactiviteiten zijn gebundeld. De thema’s sluiten aan bij regionale en landelijke beleidsplannen. De hogeschool werkt bij het bepalen van haar speerpunten nauw samen met de gemeente en Rotterdamse bedrijven en instellingen. Deze samenwerking resulteert onder andere in convenanten en gezamenlijke projecten in de regio.
9
creative FactorY magazine De Creative Factory (CF) is de creatieve broedplaats van Rotterdam. In de graansilo aan de Maas op Zuid ligt het lanceerplatform voor creatieve startende bedrijven. Naast coaching van starters verbindt de Creative Factory bedrijven uit media, mode, muziek, ontwerp en zakelijke dienstverlening. Hogeschool Rotterdam is partner van de Creative Factory. Studenten maken er kennis met de creatieve werkpraktijk en ondersteunen bedrijven bij hun bedrijfsvoering en activiteiten.
In 2009 werkten 22 studenten van de leerbedrijven Marketing Today, Comm2work en studenten VisCom aan het vooronderzoek en de conceptontwikkeling van het nieuwe magazine van de Creative Factory. Dit magazine kwam in mei 2008 voor het eerst uit en het bedrijf NEST ontwerp kreeg in 2009 de vraag opnieuw een magazine te ontwikkelen in eigen beheer. Charlotte R.M. van der Heiden, creatief directeur van NEST, hoopt een blad neer te zetten dat rendabel zal zijn. Van der Heiden over het werken met studenten: “Neem studenten serieus in hun kunnen en ambities, want dat straalt weer terug op de resultaten die je samen boekt. Zij zijn tenslotte net zo goed starters.”
charlotte r.m. van Der heiDen nESt OntWERP
Het drijvend paviljoen In mei lag er een ontwerp en in november werd er al gebouwd. Het project ‘Het drijvend paviljoen’ is niet alleen uniek vanwege de bijzondere innovatieve en flexibele bouw op het water, maar ook vanwege de enorme snelheid waarmee er wordt gewerkt. “Het is voor studenten een prachtige kans om betrokken te zijn bij het hele bouwproces, van schets tot de inrichting van de omgeving. Dat gebeurt vrijwel nooit.” vertelt Pieter Figdor van Public Domain architecten.
Bij de bouw van het paviljoen, dat in mei 2010 officieel werd geopend, zijn naast studenten van de hogeschool, ook studenten van TU Delft en het Albeda College betrokken. Op RDM Campus doen studenten bij het architectenbureau en andere betrokken bedrijven innovatieve kennis op over deze manier van bouwen. Ook dragen ze bij aan de ontwikkeling met creatieve plannen voor bijvoorbeeld de inrichting van de omgeving van het paviljoen. “Die plannen voeren wij vervolgens weer uit”, aldus Figdor. De komende vijf jaar fungeert het paviljoen – dat wordt versleept naar de Rijnhaven - als informatiecentrum over duurzame ontwikkelingen in de stad.
Pieter Figdor Public Domain Architecten
1.3
Een Rotterdamse werkwijze
Het onderwijs richt zich op het ontwikkelen van nieuwe producten, werkwijzen en kennis. Ook de lectoraten profileren zich hiermee. innovatief en dynamisch
Hogeschool Rotterdam kiest voor een Rotterdamse aanpak: ‘Denken en Doen’. Het onderwijs onderscheidt zich door een aantal kenmerken:
In studiegroepen werken studenten samen aan praktijkvraagstukken. net als in de beroepspraktijk speelt samenwerken een grote rol in multidisciplinaire minoren, maar ook bij het kennisen praktijkgestuurde onderwijs. gericht op samenwerking
resultaatgericht en pragmatisch Het onderwijs richt zich op het bereiken van beroepscompetenties; concrete vraagstukken uit de beroepspraktijk staan centraal. Studenten leren praktijkproblemen resultaatgericht en pragmatisch aan te pakken.
Denken en Doen!
nuchter, direct, no nonsense Dit geldt voor de werkcultuur én voor de benadering van het onderwijs: werken met een pragmatische mix van werkvormen en nooit dogmatisch kiezen voor één onderwijskundig concept.
sociaal, oog voor de maatschappelijke context Hogeschool Rotterdam streeft ernaar een bijdrage te leveren aan maatschappelijke en economische vraagstukken in de omgeving van de hogeschool. Dit maatschappelijk bewustzijn geeft Hogeschool Rotterdam ook aan studenten mee voor hun latere beroepsuitoefening.
12
1.4
De Rotterdamse student
Studiesucces voor iedereen! Hogeschool Rotterdam wil dat de studentenpopulatie een afspiegeling is van de bevolking in de regio Rotterdam. Ook acht ze het van groot belang meer hbo’ers op te leiden. De gemiddelde scholingsgraad is laag in Rotterdam en omgeving. Het is van groot belang potentiële studenten al vroeg in hun leven bewust te maken van hun kansen in het hoger onderwijs. Dit doet Hogeschool Rotterdam met outreach-activiteiten, waarbij studenten als rolmodel optreden. Iedere student heeft een unieke beginsituatie en ontwikkelt een eigen idee over wat hij in en met zijn studie wil bereiken. Met startgesprekken, studieloopbaancoaching en peercoaching worden studenten zich bewust van hun capaciteiten, kansen en uitdagingen. Hogeschool Rotterdam nodigt studenten uit zichzelf te overtreffen.
13
Ze biedt attractief onderwijs en begeleidt studenten daar intensief bij. Studenten die in de eerste studiejaren opvallen door hun ambitie, inzet en talent kunnen in jaar 3 en 4 deelnemen aan een honourstraject. Met dit excellentieprogramma krijgen de meest ambitieuze en talentvolle studenten de kans zich te ontwikkelen tot excellente professionals. Tegelijkertijd ontwikkelen zij voor de Rotterdamse beroepspraktijk relevante en innovatieve producten. Voor een aantal groepen studenten zijn er aparte studieroutes, zoals maatwerktrajecten op basis van EVC (Erkenning van Verworven Competenties) en deeltijdopleidingen voor studenten die al relevante werkervaring hebben opgedaan. Voor mbostudenten bestaan er doorstroomroutes.
looPbaantraject voor havisten “Soms is een hbo-opleiding niet de eerste keuze van jongeren, terwijl zij hier wel de talenten voor hebben”, vertelt Marja Bakker, coördinator van Student aan Zet. “Het is belangrijk dat potentiële doorzetters al vroeg in hun leven gestimuleerd worden zich optimaal te ontplooien en de stap naar het hoger onderwijs te maken.” De hogeschool zet rolmodellen in om hierbij te helpen: de outreach peercoaches.
marja bakker C&Eb
Met het City College, het Cosmicus College en het Calvijn College -locatie Vreewijk-, is een aantal jaar geleden een begeleidingstraject voor havisten opgezet. Doelstelling van de begeleiding is het uitvalpercentage van eerste generatie studenten* te verminderen. Daarnaast is het doel meer allochtone studenten in het hbo te krijgen. Op de scholen worden outreach peercoaches ingezet om leerlingen te ondersteunen bij studiekeuze, studievaardigheden, planning, motivatie en huiswerk. Student aan Zet levert de studenten/ peercoaches, verzorgt de training peercoaching en ondersteunt de studenten bij hun werk.
*) Eerste generatie studenten zijn in hun families de eersten die studeren in het hoger onderwijs. Zij hebben in hun directe omgeving weinig voorgangers of zitten niet in netwerken die hen kunnen helpen bij hun studie.
Pressure Cooker “Excellente studenten willen geen studiepunten, maar inspiratie, uitdaging, een netwerk en de kans om heel hard te werken aan interessante vraagstukken”, vertelt Carolien van den Akker, organisator van Pressure Cooker. En die uitdaging kregen de dertig studenten tijdens de eerste editie van Pressure Cooker in 2009. Gedurende een week verbleven studenten met docenten en creatieve professionals uit het bedrijfsleven dag en nacht op RDM Campus om zich te buigen over innovatieve vraagstukken uit de zorg.
Zes multidisciplinaire teams, die samenwerkten op basis van gelijkwaardigheid, bogen zich over thema’s als leefstijl, financiering van de zorg en werken in de zorg. Tijdens ontbijtsessies kregen de teams inspiratie van gastsprekers. Met een speeddate bijeenkomst maakten ze kennis met zorgverleners én zorgvragers. Tijdens een eindmanifestatie presenteerden de teams hun bevindingen aan de buitenwereld. “Voor alle deelnemers een week vol nieuwe inzichten en ervaringen”, aldus Van den Akker. “Vooral de kans om zonder afleiding, voor honderd procent met het thema bezig te zijn, bleek een succesfactor.”
Carolien van den Akker Organisatie Pressure Cooker
1.5
De Rotterdamse beroepspraktijk
Outside In, Inside Out (OIIO) Hogeschool Rotterdam haalt de Rotterdamse beroepspraktijk letterlijk naar binnen en geeft daarvoor ook iets terug. Er is een directe en wederzijdse relatie tussen de opleidingen en de beroepspraktijk in de regio. Outside In De student leert echt in de praktijk. Dit gebeurt in projectopdrachten van regionale bedrijven en instellingen, stages, duale leer-/werktrajecten en door het uitvoeren van afstudeeropdrachten. Ook geven beroepenveldcommissies advies over de invulling van de opleidingsprogramma’s. Gastdocenten uit de beroepspraktijk verzorgen onderwijs met het doel de kwaliteit van ons opleidingsprogramma actueel te houden en te vernieuwen.
Inside Out De opleidingen dragen rechtstreeks bij aan de ontwikkeling van de beroepspraktijk in de regio. Studenten werken in projecten en stages aan concrete en soms innovatieve beroepsproducten en dragen zo bij aan het oplossen van vraagstukken waar bedrijven en instellingen mee zitten. Ook de lectoraten hebben een belangrijke brugfunctie tussen de hogeschool en de beroepspraktijk. Ze voeren praktijkonderzoek uit en spelen een belangrijke rol bij het formuleren en overdragen van nieuwe inzichten aan het beroepenveld.
16
1.6
Het Rotterdams Onderwijs Model
Met competentiegericht onderwijs leert een student adequaat handelen in concrete beroepssituaties. Kennis en vaardigheden zijn geen doelen op zich: het gebruik ervan in concrete beroepssituaties staat centraal. Bij Hogeschool Rotterdam krijgt competentiegericht onderwijs een Rotterdamse, resultaatgerichte invulling. Kennis-, praktijk- en studentgestuurde leerlijnen Op pagina 18 is het curriculummodel afgebeeld, waarin zichtbaar is dat het opleidingscurriculum bestaat uit de volgende drie leerlijnen: ¬ Kennisgestuurde leerlijn waarin de student kennis, concepten, methodieken en vaardigheden leert; ¬ Praktijkgestuurde leerlijn waarin de praktijk zélf de leermeester is voor de aanpak van problemen; ¬ Studentgestuurde leerlijn waarin de student een samenhangend studiepakket opstelt waarmee hij een eigen kleur geeft aan de studie.
17
De leerlijnen in samenhang Elke leerlijn is in het hele curriculum aanwezig en er is samenhang tussen de verschillende leerlijnen. Concepten en vaardigheden uit de kennisgestuurde lijn ondersteunen het aanpakken van praktijkproblemen in het onderwijs van de praktijkgestuurde lijn. Naarmate de studie vordert, veranderen de verhoudingen waarin de leerlijnen voorkomen. De samenhang tussen de leerlijnen waarborgt dat de beoogde beroepscompetenties worden bereikt. Studieloopbaancoaching (SLC) Om het studiesucces te vergroten heeft iedere student een studieloopbaancoach. De SLC-coach bespreekt met de student de studievoortgang, adviseert bij studieproblemen en studiekeuzes en stimuleert de student zichzelf te overtreffen. De student leert bij SLC zijn individuele competentieontwikkeling te sturen richting de vereiste beroeps- en opleidingscompetenties. SLC is niet vrijblijvend. Er worden bindende afspraken vastgelegd en een student ontvangt studiepunten.
Curriculummodel
90%
50 % ¬ gestructureerd aanbod rond concepten en vaardigheden ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬
15 %
35 % ¬ Projecten ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ stage/werk ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ afstuderen
50 %
10 % ¬ bijspijkeren ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ keuzeonderwijs ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ minor
30 %
5 % ¬ studieloopbaancoaching ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬
5%
80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10%
1e jaar
2e jaar
3e jaar
4e jaar
Alle beschreven curriculumonderdelen komen terug in dit schema. Het geeft een aanduiding van de ontwikkeling van de verschillende lijnen in de loop van de studie.
18
ANITA PAUWELS IFM DAVID GOEKOOP cOM Anneloes harreveld RBS
Verkoop de Alexiahaven! “Onder de deelnemende studenten is echt een band ontstaan”, aldus Anneloes Harreveld. Harreveld (RBS) en collega’s Goekoop (COM) en Pauwels (IFM) organiseerden in augustus 2009 een summerschool voor nieuwe studenten aan de Kralingse Zoom. Met Havenbedrijf Rotterdam en projectorganisatie FutureLand ontwikkelden ze een casus rond Maasvlakte 2. De casus moest drie aspecten van de studies omvatten: internationaal van karakter, met commerciële en financiële vaardigheden.
De studenten kregen de opdracht de Alexiahaven te verkopen. Zij kregen vragen als: ‘Hoe zet je een haven in de markt?’, ‘Hoe vind je geïnteresseerde bedrijven?’ en ‘Hoe breng je mensen in aanraking met een haven?’. Het project omvatte ondermeer een excursie en flankerend onderwijs in bedrijfseconomie, marketing en communicatievaardigheden. Naast de eigen docenten waren er lessen van gastdocenten uit de praktijk. Aan het einde van de week presenteerden de studenten hun bevindingen aan een professionele jury. "Het was een heftige, volle week, maar het heeft echt iets toegevoegd", aldus Harreveld.
2
De start - In de poort
Startgesprek en Summerschool In het eerste jaar wisselt gemiddeld twintig procent van de studenten van opleiding. Ook stopt een fors aantal met de studie. De uitval vindt vooral in de eerste studiemaanden van het eerste jaar plaats. Dit zijn aanleidingen om extra aandacht te besteden aan de startfase. Het gaat er daarbij om elke student zo snel mogelijk op de juiste plek te krijgen, zodat geen talent verloren gaat.
Het gesprek vindt plaats na het maken van de ‘startmeter’, een digitaal instrument om deze indicatoren vast te stellen. In het startgesprek bespreken de aankomende student en de docent of eventueel extra ondersteuning nodig is om succesvol te starten met een opleiding. Van het gesprek gaat een notitie naar de studieloopbaancoach van de student.
Startgesprek Iedere nieuwe student is van harte welkom bij Hogeschool Rotterdam. Dat is de boodschap van het startgesprek dat iedere aankomende student voert voordat hij met de opleiding begint. Het gesprek is bedoeld om de binding met de opleiding te vergroten. Daarnaast biedt het gesprek de mogelijkheid de kennis van taal en rekenen, competenties, motivatie en thuissituatie in te schatten.
Summerschool Tijdens een summerschool maken studenten voorafgaand aan de start van de studie kennis met de hogeschool. Ieder instituut richt een programma in voor een week. In de week is aandacht voor het opfrissen van kennis, het aanleren van studievaardigheden en kennismaken met medestudenten en docenten. Het doel is meer studenten gemotiveerd en beter toegerust aan de start te krijgen en de binding met de opleiding te vergroten.
20
Startfase 1e jaar
2e jaar
kennisgestuurd
kennisgestuurd
Praktijkgestuurd
Praktijkgestuurd
studentgestuurd
studentgestuurd
studieloopbaancoaching
studieloopbaancoaching
¬ Kennisgestuurd ¬ Praktijkgestuurd ¬ Studentgestuurd ¬ Studieloopbaancoaching
27-33 EC 18-24 EC 6 EC 3 EC
Contacttijd: minimaal 580 klokuren per jaar
21
3
Een inleiding op de startfase jaar 1 en 2
In ieder opleidingscurriculum komen studieloopbaancoaching (SLC) en de drie leerlijnen terug. Met een SLC-coach bespreekt de student zijn studievoortgang en bespreekt hij keuzes betreffende zijn studie. Kennisgestuurd onderwijs vormt een belangrijke basis voor de praktijkgestuurde lijn. In de studentgestuurde lijn kan de student ondersteunend onderwijs en hogeschoolbrede keuzevakken volgen of aan organisatorische activiteiten deelnemen. OIIO In de startfase van de studie oriënteert de student zich op de praktijk van het gekozen beroep. De nadruk ligt in deze fase op ‘outside in’: de praktijk komt de school binnen door middel van bijvoorbeeld projecten. In het tweede studiejaar treedt er een verschuiving op van ‘praktijk de school binnenhalen’ naar de ‘school naar de praktijk brengen’. Er komen meer externe projecten met opdrachtgevers die ook participeren in de beoordeling van de bereikte resultaten.
De studenten leren samen te werken doordat projecten dat noodzakelijk maken en de opgaven steeds complexer worden. Aansturing op samenwerking vindt plaats vanuit de opgave én vanuit de begeleider. Mate van sturing De begeleiding is in de propedeuse redelijk intensief: afspraken over studieactiviteiten en de voortgang zijn kort-cyclisch en de opleiding besteedt expliciet aandacht aan vaardigheden. Studenten krijgen gestructureerde opdrachten die altijd gerelateerd zijn aan het beroep, maar geen versimpelde vraagstukken. Wel zijn in deze fase de eisen aan de uitwerking beperkt. In de loop van het tweede studiejaar zijn er hogere eisen aan de uitwerkingen. De student krijgt dan een langcyclischer begeleiding, waardoor hij zelfstandig zijn studieactiviteiten leert plannen. In dit boekje richten we ons niet specifiek op de duale en deeltijdopleidingen, hoewel ze wel steeds zijdelings aan bod komen. De uitgangspunten van het ROM zijn hetzelfde voor deze opleidingen, maar de vertaling naar de onderwijspraktijk verschilt.
22
3.1
Studieloopbaancoaching
Studieloopbaancoaching (SLC) is het leerproces waarin de student met begeleiding van een studieloopbaancoach zijn individuele competentieontwikkeling leert sturen richting de vereiste beroeps- en opleidingscompetenties. SLC begint met het startgesprek dat iedere student voor aanvang van de studie krijgt aangeboden. Vinger aan de pols In het eerste kwartaal, uiterlijk in week zes van de studie, heeft iedere student een gesprek met een SLC-coach. In dit gesprek worden de capaciteiten van de student besproken. De student stelt in samenspraak met zijn coach vast of en waarin hij ondersteuning nodig heeft. Samen stellen ze, indien nodig, een bijspijkerplan op. Vervolgens werkt de student – met bijvoorbeeld een crashcourse, een zelfstudieprogramma of met hulp van een peercoach - aan het ontwikkelen van de benodigde competenties en vaardigheden. De coach houdt de ‘vinger aan de pols’ en controleert of de student de afspraken nakomt. 23
Minimaal 3 gesprekken per jaar Per jaar voert een student, afhankelijk van de behoefte en noodzaak, drie tot tien keer een uitgebreid individueel gesprek met zijn coach. De student bespreekt dan zijn studieresultaten. De coach pakt bij haperingen in de studievoortgang de signalen op, organiseert ondersteuning of neemt studiebelemmeringen weg. Reflectie In een (digitaal) portfolio doet de student verslag van zijn planning en leerdoelen, gemaakte keuzen, ondernomen activiteiten, evaluaties en studieresultaten. De student krijgt zicht op zijn eigen sterke en zwakke kanten door schriftelijke en mondelinge reflectie en ontdekt hoe hij zich als professional wil onderscheiden.
lale Met mentoraten en steunpunten verhoogt Hogeschool Rotterdam het thuisgevoel van studenten. Thuisgevoel en ‘binding’ zijn voorwaardelijk voor studiesucces. De mentoraten en steunpunten hebben alle een studentenstaf die activiteiten en peercoaching organiseert. Student aan Zet is de thuisbasis. Er zijn mentoraten voor Antilliaanse en Arubaanse studenten, Surinaamse, Marokkaanse en Turkse studenten. Daarnaast is er het Powerplatform voor studenten met een functiebeperking en het Steunpunt Studerende Moeders. Naar verwachting worden in de nabije toekomst een mentoraat voor Chinese studenten en Support 21+ opgericht.
“Als je als eerstejaars student hier komt studeren, kan het lastig voor je zijn je plek binnen Hogeschool Rotterdam te vinden”, zegt student Halil Karaaslan. “Door al die verschillende gebouwen, afdelingen, klaslokalen en al die mensen kun je je al snel verloren voelen.” Halil is initiator van Lale, een mentoraat voor Turkse studenten. Met dit mentoraat wil hij de uitval van Turkse studenten verminderen en de participatie binnen de hogeschool bevorderen. Lale biedt studenten begeleiding door een peercoach, organiseert workshops en bevordert ook ouderparticipatie. Halil gelooft dat een positieve sfeer bijdraagt aan goede studieresultaten.
halil karaaslan IVl
kennismaken met het vak "Wat kunnen wij als leerkracht doen om de ontwikkeling van kinderen te stimuleren?" Die vraag staat centraal in het vak Onderwijskunde voor het oudere kind. Eerstejaars studenten op de Pabo volgen dit oriënterende basisvak in het eerste semester van hun studie. Tegelijkertijd vergelijken zij de opgedane kennis met hun praktijkervaringen in groep vijf en zes van de basisschool, waar ze een dag per week rondkijken. “Het is niet zo dat studenten bij dit vak alleen maar luisteren tijdens colleges over onderwijskunde”, vertelt Simone Costongs, docente aan de Pabo, “integendeel. Eigenlijk proberen ze alle theorie gelijk in de praktijk uit. Dat is wat studenten ook erg waarderen. Ze kunnen gelijk aan de slag met de opgedane kennis.”
Zo ontwerpen studenten bijvoorbeeld een ‘Superles’ waarbij ze met elkaar bespreken wat ze willen overbrengen en op welke manier. Ook analyseren ze met behulp van de theorie allerlei video’s waarop leerkrachten te zien zijn. “Het is voor de voltijdstudenten een actieve kennismaking met het vak.”
simone costongs PAbO
3.2
De kennisgestuurde leerlijn
Kennisgestuurd onderwijs vormt een belangrijke basis van de beroepsopleiding. Het geeft kaders en handvatten die nodig zijn om praktijksituaties goed te kunnen aanpakken. Centraal staat de Body of Knowledge and Skills (BOKS) van het beroep: theorieën, methodieken, werkmodellen en vaardigheden die relevant zijn voor de beroepspraktijk waarin de student zich in de (nabije) toekomst zal bewegen. Studenten leren redeneren als professionals. Verschillende werkvormen Een vakdocent geeft inzicht in de actuele theoretische achtergronden en methodieken van het beroep en de daarvoor relevante vaardigheden. Hij speelt in op de individuele ontwikkeling van de student door verschillende werkvormen in te zetten als (werk)colleges, practica, trainingen, probleemgestuurd onderwijs, zelfstudieopdrachten, cases, simulaties, games en skillslabs.
Mate van sturing Het onderwijs in de kennisgestuurde lijn ondersteunt de projecten en het werk in de praktijk. Het biedt structuur in het begin van de studie. Door een belangrijk deel in de vorm van cursussen en trainingen aan te bieden, waarbij gewerkt wordt met opdrachten en cases, leert de student wat er van hem verwacht wordt. Deze gestructureerde werkvormen zijn een eerste stap in het proces van geleid via begeleid naar zelfstandig leren. Toetsing en beoordeling Afhankelijk van de leerdoelen worden toetsvormen vastgesteld. Het gaat bij de beoordeling om het vaststellen in welke mate de studenten zich de betreffende concepten, methodieken en vaardigheden hebben eigen gemaakt. Ook wordt getoetst of ze deze kennis in verband kunnen brengen met de beroepspraktijk. Zij maken daarvoor een vertaalslag naar nieuwe situaties. Ook brengen zij kennis uit verschillende bronnen en gebieden met elkaar in verband bij het aanpakken van een concreet vraagstuk.
3.3
De praktijkgestuurde leerlijn
In praktijkgestuurd onderwijs is de praktijk zélf het uitgangspunt voor het leerproces. Studenten maken kennis met de beroepspraktijk en leren reële beroepsvraagstukken aan te pakken, waar mogelijk voor een opdrachtgever die uit de buitenschoolse beroepspraktijk afkomstig is. Verschillende werkvormen Het praktijkvraagstuk is het vertrekpunt voor het leren. De student oriënteert zich op het probleem, onderzoekt het en draagt een oplossing aan. Zo leert hij professionele beslissingen te nemen en te verantwoorden. Door veel integrale opdrachten te programmeren wordt de beroepssituatie zoveel mogelijk benaderd. De vraagstukken zijn open en complex. Studenten kunnen verschillende strategieën hanteren om tot een goed resultaat te komen. De student voert veel opdrachten uit in de vorm van projecten. Binnen de praktijkgestuurde leerlijn passen ook simulaties en snuffelstages. In de duale opleidingen is er natuurlijk de werk-component.
Mate van sturing In de eerste studiefase is het projectwerk gestructureerd en kent het een relatief intensieve begeleiding. Afspraken over de projectvoortgang zijn kort-cyclisch en er is expliciet aandacht voor projectvaardigheden. In de loop van het tweede studiejaar zijn de eisen aan de te leveren oplossing hoger en is de begeleiding minder direct en lang-cyclischer. Studenten werken ook samen met studenten van andere opleidingen, zodat ze over de grenzen van hun eigen beroep heen kijken. Toetsing en beoordeling De kwaliteit van het beroepsproduct is erg belangrijk. Voor de beoordeling ervan bestaan vooraf vastgestelde criteria en maatstaven. Daarnaast wordt het werkproces van de groep én van de individuele student getoetst. Productpresentaties, procesverslagen, self- en peerassessment spelen een rol in de beoordeling.
“Vrijwilligerswerk is heel divers en het is goed dat jongeren daar kennis van nemen.” Aan het woord is Esther van der Vrande van Centrum voor Dienstverlening (CVD STAP). Van der Vrande begeleidt samen met collega Erdal Bozdag van CVD STAP en Stichting Vrijwilligerswerk Rotterdam (SVR), tweedejaars studenten bij PMG-projecten: projecten waarin ‘Projectmatig en Multidisciplinair werken aan Grootstedelijke vraagstukken’ centraal staat.
Studenten maken kennis met vrijwillige inzet in bijvoorbeeld de zorg. Zo deed een groep studenten onderzoek naar de verhoudingen en rolverdeling tussen betaalde en vrijwillige medewerkers in de zorg. Met dit onderzoek leerden studenten de sector kennen en leerden ze onderzoeksmethodieken toe te passen en projectmatig te werken. Ook zetten zij zich als vrijwilliger in. Over de inzet van studenten zijn de betrokken organisaties enthousiast: “Studenten zijn vernieuwend, houden je scherp en – wat ook prettig is ze zijn erg handig met nieuwe media. Zo heeft vorig jaar een groep studenten een sportmiddag in een verzorgingstehuis georganiseerd, waarbij bewoners met de Wii aan de slag gingen.”
Vrijwilligerswerk is meer dan rolstoelduwen Esther van der Vrande & Erdal Bozdag CVD STAP
Evolutieleer Op 24 november 2009 was het exact 150 jaar geleden dat ‘The origins of species’ van Charles Darwin werd uitgegeven. Op die dag verzorgde Servaas van der Horst, net als de afgelopen vijftien jaar, college over de evolutieleer. Er genoten zo’n tachtig studenten van zijn populaire, maatschappelijk relevante en nog altijd actuele keuzevak. “Het was, net als altijd, een feestje”, aldus Van der Horst.
“De grote filosofische thema’s uit de evolutieleer zijn voor iedere student van wezenlijk belang. We bespreken of het leven vooruitgang heeft, of de evolutie een doel kent, maar ook praten we over de vermeende superioriteit van de mens. In de collegebanken zitten studenten van de WdkA, studenten Fysiotherapie en Culturele en Maatschappelijke Vorming naast elkaar. Ze zijn in het begin wat lacherig en ongelovig bij mijn voorbeelden, maar naarmate de weken vorderen, worden ze leergierig, nieuwsgierig en zie je de kwartjes vallen. Studenten leren op een andere manier kijken, gaan anders denken. Ik heb wel eens gehoord dat een groepje studenten na mijn college wekelijks de kroeg in dook om tot minstens vier uur 's nachts te discussiëren over de lesstof.”
Servaas van der Horst IVL
3.4
De studentgestuurde leerlijn
Het onderwijsprogramma in de studentgestuurde lijn biedt in de eerste twee jaar ruimte voor de volgende drie invullingen. Bij voorrang wordt eerst ingezet op het ondersteunend onderwijs. Ondersteunend onderwijs De student stelt in samenspraak met zijn studieloopbaancoach vast of en waarin hij ondersteuning nodig heeft. Dit gebeurt reeds in het intakegesprek voorafgaand aan de start van de studie. Indien nodig maakt hij een bijspijkerplan. Door het – in de vrije keuzeruimte - volgen van een bijspijkercursus, het werken met een zelfstudieprogramma, eventueel met begeleiding van een peercoach, wordt aan de vaardigheden gewerkt. Hogeschool Rotterdam biedt cursussen op het gebied van Nederlands, Nederlands als 2e taal (NT2), wiskunde, Engels en computervaardigheden, maar ook op vakspecifieke terreinen. Hogeschoolbrede keuzevakken Als aan de bijspijkerverplichting is voldaan, kan de student zich met hogeschoolbrede keuzevakken verbreden op terreinen die aansluiten bij zijn
opleiding. De student heeft voor het volgen van een keuzevak geen opleidingsspecifieke voorkennis nodig. De keuzemodulen zijn bij voorkeur maatschappelijk relevant en spelen zo mogelijk in op de actualiteit. Organisatorische activiteiten Een student kan ook binnen de keuzeruimte studiepunten krijgen voor organisatorische activiteiten. Deze activiteiten betreffen bijvoorbeeld deelname aan medezeggenschapsraden, interne commissies, besturen van studie- en studentenverenigingen, open dagen of maatschappelijk relevant vrijwilligerswerk, enzovoorts. Naast de genoemde keuzemogelijkheden kunnen de instituten voor een bepaald programmaonderdeel zelf ook keuzemogelijkheden scheppen binnen de kennis- en praktijkgestuurde leerlijnen. Dit is een aanvullende keuzemogelijkheid die naast, maar niet in plaats van de drie genoemde mogelijkheden komt.
30
4
Een inleiding op de eindfase jaar 3 en 4
In de eindfase veranderen de verhoudingen tussen kennis-, praktijk- en studentgestuurde leerlijnen. De minor, de stage en het afstuderen vormen in deze fase belangrijke onderdelen van het studieprogramma. De student vult de eindfase van de studie grotendeels zelf in en de sturing door docenten neemt verder af. Op basis van de vereiste competenties van de beginnend beroepsbeoefenaar en de door hemzelf gewenste profilering stelt de student - in overleg met zijn studieloopbaancoach - het studieprogramma vast. De minor Met een minor onderscheidt een student zich later in de beroepspraktijk. In de minor past de student zijn verworven beroepscompetenties toe in actuele uitdagende vraagstukken. Door bijvoorbeeld in een Innovation Lab te werken, verkent een student naast de grenzen van het beroep zijn eigen grenzen en verwerft hij innovatieve competenties.
31
De stage In de stage leert de student de beroepspraktijk kennen in een bedrijf of instelling en leert daarin op hbo-niveau te functioneren. In de terugkomtijd reflecteert hij op de stage. Het afstuderen Het afstuderen vindt ook in de beroepspraktijk plaats. Hiermee laat de student zien dat hij op hboniveau zelfstandig een relevant beroepsprobleem kan aanpakken en afronden. Met het afstuderen bewijst de student startbekwaam te zijn voor de beroepsuitoefening. Honourstraject Studenten die in de eerste studiejaren opvallen door hun ambitie, inzet en talent kunnen in jaar 3 en 4 deelnemen aan een honourstraject. Met dit excellentieprogramma krijgen de meest ambitieuze en talentvolle studenten de kans zich te ontwikkelen tot excellente professionals.
model jaar 3 en 4 In het ROM is de verdeling van studiepunten (EC) in het 3e en 4e studiejaar samen: Praktijkgestuurd Kennisgestuurd Studentgestuurd – minor SlC
56 - 60 EC 24 - 28 EC 30 EC 6 EC
In jaar 3 hebben studenten 320 contacturen. In jaar 4 280 contacturen. In het 3e jaar van de studie ligt de nadruk op het leren werken in de beroepspraktijk van een arbeidsorganisatie: de stage. In het 4e jaar staan beroepsontwikkeling, verdieping en innovatie als uitdagingen centraal.
In de onderstaande modellen worden twee mogelijkheden geboden om de studiepunten over de laatste twee studiejaren te verdelen. Model A gaat uit van vier dagen stage in het 5e semester. In model b hebben studenten in zowel het 5e als 6e semester drie dagen stage per week. In model A is ruimte om praktijkopdrachten in complexe projecten en/of leerwerkbedrijf in te plannen. In model b krijgen deze activiteiten in de stage-opdrachten vorm.
Model A, EC per semester
Stage 24 EC
Praktijkgestuurd 12 EC
Model B, EC per semester
Stage 12 EC
Minor 30 EC
Afstudeeronderzoek 20-24 EC Praktijkgestuurd 6 EC
Praktijkgestuurd 6 EC
Kennisgestuurd 3-7 EC
Kennisgestuurd 11 EC
Kennisgestuurd 10 EC
Kennisgestuurd 16 EC Kennisgestuurd 5 EC
Stage 12 EC
Minor 30 EC
Afstudeeronderzoek 20-24 EC
Kennisgestuurd 3-7 EC
SLC 1
SLC 2
SLC 2
SLC 1
SLC 1
SLC 2
SLC 2
SLC 1
5
6
7
8
5
6
7
8
32
een DiPloma alleen is niet interessant genoeg “Werkgevers kijken naar meer dan alleen een diploma”, vertelt Cheryl Gerretsen, SLC-coördinator bij de opleiding Trade Management gericht op Azië, “daarom leren wij studenten goed naar zichzelf te kijken om te zien waarin zij zichzelf onderscheiden en hoe ze zich goed kunnen profileren. Na een stage van een jaar in Azië ontdekken ze of ze zelfstandig en initiatiefrijk zijn, of ze zich prettig voelen op de voorgrond als manager, of toch liever een rol op de achtergrond vervullen. Deze zelfanalyse vormt het eerste deel van de loopbaanplanning die ze in jaar 4 schrijven.”
Op basis van de zelfanalyse en de feedback van medestudenten, stagebegeleider en SLC-coach bepalen studenten of ze startbekwaam zijn. “Zo vlak voor het betreden van de arbeidsmarkt beseffen studenten pas echt wat ze nodig hebben. Velen kiezen er dan toch voor om na de opleiding door te studeren aan een masteropleiding of om nog een Nima-A diploma te halen. Studenten gaan bij ons in het vierde jaar ook allemaal ‘verplicht’ naar de Masterbeurs en de Carrièrebeurs om zich goed te oriënteren op de toekomst. Op deze wijze helpen we hen carrièredoelen op de korte en langere termijn te stellen.”
cherYl gerretsen RbS
4.1
Studieloopbaancoaching eindfase
De student geeft in de eindfase een ‘eigen kleur’ aan zijn studieprogramma. Hij maakt keuzen voor stage, minor en afstudeerwerk. De studieloopbaancoach helpt de student bij het opstellen van een samenhangend programma. De begeleiding verandert van studiebegeleiding naar loopbaanbegeleiding. De student maakt zijn keuzen nu steeds nadrukkelijker als startend professioneel beroepsbeoefenaar. Hij reflecteert op zijn eigen handelen in complexe beroepssituaties. Van studiebegeleiding naar loopbaanbegeleiding De keuzevrijheid is niet onbeperkt, maar gekaderd door het curriculum van de opleiding, de beoogde competenties en de mate van competentiebeheersing. In een (digitaal) portfolio houdt de student zijn competentieontwikkeling bij en stuurt zo gericht zijn studieactiviteiten. De coach is daarbij de gesprekspartner en monitor.
Het eindgesprek Met het eindgesprek sluit de student het vierjarig traject van studieloopbaancoaching af. Hij kijkt met de coach terug op de studie en de behaalde resultaten en vooruit om het beroepsperspectief te bespreken. In het eindgesprek geeft de coach uitvoerig feedback. Op basis van het portfolio analyseren coach en student het gevolgde studietraject en kijken naar de persoonlijke ontwikkeling van startend student tot startend beroepsbeoefenaar. De coach geeft de student een ontwikkeladvies voor de toekomst, waarbij hij ook zijn visie geeft op de beroepscontext waarin de student mogelijk het best tot zijn recht zal komen.
34
Londen New York
Tokio
Sydney
De vrijetijdsmanager als wereldburger “Met dit vak leren derdejaars studenten Vrijetijdsmanagement (VTM) om te gaan met culturele diversiteit. Ik verzorg drie inleidende hoorcolleges waarin ik de gangbare theorieën van Pinto en Hofstede presenteer. Vervolgens gaan de studenten in werkcolleges aan de slag met een onderzoek naar de interculturele communicatie binnen een organisatie uit de beroepspraktijk. Op basis van de analyse van de communicatie en onderzoek naar de achterliggende culturele waarden van verschillende betrokken partijen, formuleren studenten een verbetervoorstel dat ze voorleggen aan de bewuste organisatie. Zowel het onderzoek als het verbeterplan en de feedback van de onderzochte organisatie maken deel uit van de eindbeoordeling.”
Michel Schelvis heeft het vak nu verder uitgebreid met een extra hoorcollege waarin hij dieper ingaat op de relatie tussen cultuur en religie. “Volgens het beroepsprofiel van VTM is de Rotterdamse vrijetijdsmanager een wereldburger, met respect voor mens en omgeving. Ook is hij een bruggenbouwer met passie om verschillende doelgroepen te bereiken met oog voor andere culturen. Dan is een brede visie noodzakelijk. In eerdere vakken leerden studenten bijvoorbeeld over de economische, sociale, en creatieve dimensies van het werk. Nu staat het interculturele aspect centraal.”
Michel Schelvis WdKA/VTM
4.2
De kennisgestuurde leerlijn
In de eindfase heeft het kennisgestuurd onderwijs een zogenaamd ‘flankerende’ functie voor het praktijkgestuurde onderwijs. De student krijgt de concepten, methodieken en vaardigheden aangereikt die hij in de stage en bij zijn afstudeerwerk nodig heeft. Zo kan hij zijn eigen concrete ervaringen verbinden met de theorie en methodieken van het toekomstig beroep. Flexibel De student maakt een keuze voor de richting die hij binnen het gekozen beroep wil inslaan. Dan wordt echt duidelijk aan welke punten hij nog kan werken om de vereiste beroepscompetenties te bereiken. De invulling van het kennisgestuurde onderwijs moet een zekere flexibiliteit hebben en moet keuzemogelijkheden bieden, zodat er samenhang kan ontstaan in het programma van de individuele student. Dit kan bijvoorbeeld met opdrachten waarin studenten zelfstandig literatuur verwerken.
Terugkomdag Op de wekelijkse ‘terugkomdag’ in de stageperiode in model A in het 5e semester (zie model op pagina 32) verbindt de student zijn ervaringen in de praktijk met de eerder in de studie verworven kennis en vaardigheden. Ook werkt hij aan de leervragen en opdrachten die hij nog heeft. Hierbij staat reflectie op zijn praktijkervaring centraal. Met andere studenten bespreekt hij bijvoorbeeld in een intervisiebijeenkomst zijn stage-ervaringen en zoeken ze samen naar oplossingen voor voorkomende problemen. Werkvormen Naast de zelfstudie en literatuuronderzoek behoren workshops, korte cursussen, lezingen, themacolleges en refereersessies tot de mogelijke werkvormen. Deze kunnen gecombineerd worden met spreekuren en presentatielessen.
36
4.3
De praktijkgestuurde leerlijn
De student besteedt minstens de helft van de tijd in de laatste twee studiejaren aan werk in de praktijk (zie ook model op pagina 32). Stage en afstudeeronderzoek bieden aan studenten de mogelijkheid te kiezen om de beoogde beroepskwalificatie binnen een specifieke setting en aan de hand van een bepaald type vraagstuk te verwerven. Dat komt tegemoet aan de behoefte die studenten veelal in deze studiefase hebben om zich te verdiepen in een specifiek deel van de beroepspraktijk (specialisatie).
37
hbo-niveau te functioneren. Afhankelijk van de afspraken tussen opleiding en werkveld is de stage geconcentreerd in het 5e semester of gespreid over het hele 3e jaar.
Ook projectonderwijs, het werk in mini- of leerbedrijven, simulaties en action-learning in praktijksituaties zijn belangrijke onderdelen van de praktijkgestuurde leerlijn in de eindfase. In duale opleidingen vervult de werkplek de onmisbare werk-component van de opleiding.
Een echte ‘leerplek’ Ruim voor het semester waarin de stage van start gaat, maakt de student in overleg met de studieloopbaancoach/de stagebegeleider de keuze voor een stagebiedende instelling. Belangrijk is dat de stageplek aansluit op het competentieprofiel van de student. Het moet natuurlijk een echte ‘leerplek’ zijn. De student start met het maken van een stagewerkplan aan de hand van een analyse van de stageplaats. De begeleider ondersteunt het proces van zoeken, analyseren en formuleren van het stagewerkplan, waarbij nadrukkelijk ook het bedrijf wordt betrokken.
De stage In de stage leert de student de beroepspraktijk waarvoor hij wordt opgeleid in zijn volle omvang kennen binnen het organisatorisch kader van een bedrijf of instelling en hij leert daarin op
Uit de stage kan een student een vervolgopdracht meenemen ter invulling van de praktijkgestuurde lijn in semester 6. Ook kan hij in die fase van zijn studie een opdracht uit de omgeving aanpakken in het leerbedrijf van zijn instituut.
Bedrijven nemen studenten serieus Sinds 2006 is Comm2work het leerwerkbedrijf waar derdejaars communicatie studenten in teams werken aan opdrachten uit de praktijk. Jaarlijks verdiepen zij zich in circa 120 ‘echte’ opdrachten van stichtingen, gemeenten, verenigingen en bedrijven.
“Vorig jaar kregen we bijvoorbeeld van Stichting Islam en dialoog het verzoek ‘iets met hun website te doen’”, vertelt Monica Heikoop, coördinator van Comm2work. “Studenten pakten deze opdracht met verve op: ze richtten de site opnieuw in, schreven nieuwe teksten, herschreven bestaande teksten en adviseerden over nieuwe tools. Er was veel waardering voor het werk en dat leverde ons weer ‘nieuwe klanten’ op.”
“Een ander leuk voorbeeld is het onderzoek naar de waardering voor diverse communicatiemiddelen op een school. Dit onderzoek voerden studenten uit onder ouders van het Johan de Wit gymnasium. De adviezen zijn door het bestuur integraal overgenomen. Op de volgende ouderavond zijn de studenten uitgenodigd hun onderzoek te presenteren”, aldus een trotse Monica Heikoop.
Monica Heikoop CoM
haventalent “De haven is superdynamisch, internationaal en veelzijdig. Het is een rijke praktijkomgeving voor veel opleidingen”, aldus Sjoerd de Jager, junior onderzoeker bij het lectoraat De ideale haven en projectleider van Haventalent.
Haventalent is in 2009 bedacht en ontwikkeld door studenten. Bij het jaarlijkse netwerkdiner Deltalinqs met organisaties uit de haven, constateerde student Gerard de Koning dat studenten tijdens hun studie nog nauwelijks met de haven in aanraking kwamen. “Een gemiste kans.” De student maakte een plan en het lectoraat De ideale haven adopteerde het project. Het doel is meer studenten te betrekken bij de haven. Dit gebeurt door hen als ambassadeur van de ‘Ideale Haven’ in te zetten. Zij verkennen binnen hun studieprogramma’s de mogelijkheden van het inpassen van de thematiek en gaan hierover in gesprek met opleidingsmanagers en docenten. Ook benaderen ze externe partijen om projecten mee op te zetten. Het inzetten van studenten werkt. Ze worden goed ontvangen, omdat ze pro-actief en enthousiast zijn. De opzet werpt zijn vruchten af: de eerste nieuwe modules zijn in ontwikkeling.
Sjoerd de jager lectoraat de ideale haven
Het afstuderen In het 8e semester rondt de student zijn studie af in een setting van de beroepspraktijk. Hij laat zien dat hij op hbo-niveau zelfstandig de aanpak van een relevant beroepsprobleem tot een goed einde kan brengen. Een praktijkprobleem van een (leer)bedrijf of organisatie vormt hierbij het uitgangspunt. Het realiseren van de opdracht door het maken van een ‘beroepsproduct’ vormt het afstudeerwerk. De student laat zien het beroep (op startersniveau) te beheersen. Hij toont dit door de relevante conceptuele kaders (theorie) op een adequate manier te gebruiken, door de methodiek die kenmerkend is voor het beroep op een juiste manier toepassen. Zo levert de student een bijdrage aan de verdere ontwikkeling van de beroepspraktijk. De context De student kiest zelf de context van zijn afstuderen. Dit wordt vaak ook gestuurd door opdrachten die het leerbedrijf of het Bureau Externe Betrekkingen van het instituut
beschikbaar hebben. Een keuze voor een bepaalde context is relevant voor de profilering die de student als beroepsbeoefenaar wil. De minor en stage kunnen hierin mede richtinggevend zijn. Het afstudeerproduct Het beroepsproduct dat de student aflevert heeft een innovatief karakter. Van een afgestudeerd hbo'er mag immers verwacht worden dat hij nieuwe en vernieuwende oplossingen kan vinden voor concrete praktijkvraagstukken. In het verslag, waarin de student ook het werkproces beschrijft, legt hij verbanden met de in de opleiding geleerde concepten en vaardigheden. De beoordeling De opdrachtgever is tevens begeleider. Deze begeleider heeft bij de beoordeling een belangrijke adviserende stem. Vanuit de opleiding kan de studieloopbaancoach de interne begeleiding voor zijn rekening nemen. De interne begeleider is tevens beoordelaar. De opleiding wijst een tweede interne beoordelaar aan.
40
4.4
De studentgestuurde leerlijn
In het 4e jaar staan beroepsontwikkeling, verdieping en innovatie als uitdagingen centraal. De studentgestuurde lijn wordt in deze fase gevuld met de minor en eventueel een Innovation Lab. De minor In het zevende semester van het 4e jaar volgt een student een minor. Daarmee krijgt zijn opleiding de gewenste profilering en kan hij zich op de arbeidsmarkt onderscheiden met een extra competentie. De minor is een zelfstandig onderdeel van de studie, waarin praktijk- en kennisgestuurde elementen in gelijke mate aanwezig zijn. Concrete relevante vraagstukken uit de beroepspraktijk hebben een centrale plek in het programma en de student verdiept zich aan de hand van deze vraagstukken in nieuwe conceptuele kaders.
41
Minors zijn actueel, explorerend en vernieuwend en leveren nieuwe inzichten op. Hiervan leert niet alleen de student, maar ook zijn docent, medestudenten, het werkveld en het lectoraat. Met de minors speelt de hogeschool in op relevante ontwikkelingen in de omgeving die (nog) geen plaats hebben gevonden in het kerncurriculum. De doorstroomminor De doorstroomminor geeft de student een zo veel mogelijk drempelloze doorstroom naar een universitaire masteropleiding. De studenten zullen zich vooral richten op methodieken van wetenschappelijk onderzoek en het systematisch overzicht van wetenschappelijke disciplines. Er blijft nadrukkelijk een verbinding met de bacheloropleiding door bijvoorbeeld de verworven kennis toe te passen in een voor het beroep relevant (afstudeer-)onderzoek.
arbeiD en gezonDheiD: een breeD Werkterrein “In het theoretische deel van de minor Arbeid & Gezondheid maken studenten van diverse opleidingen, zoals Fysio- en Ergotherapie, Personeel en Arbeid en Maatschappelijk Werk en Dienstverlening, kennis met dit werkterrein”, vertelt lector Harald Miedema. “Er is aandacht voor zowel negatieve als positieve gevolgen van werk. Uitgebreid kijken we naar re-integratie in werk vanuit een verzuim- of uitkeringssituatie. In een praktijkproject werken studenten aan een vraagstelling van een externe opdrachtgever. Voorbeelden zijn hoe de fysieke belasting in een overslagbedrijf in de haven verminderd kan worden, of hoe de communicatie tussen re-integratie- en gezondheidszorg-professionals te verbeteren. Na onderzoek onder begeleiding van kenniskring-medewerkers, formuleren de studenten een advies aan de opdrachtgever.”
Miedema vertelt verder: “Het interessante is dat de minor een breed werkterrein heeft dat voor veel opleidingen heel relevant is. Studenten kunnen na deze minor aan de slag als bijvoorbeeld verzuimadviseur, arbeidsfysiotherapeut of bedrijfsmaatschappelijk werker. Ook kunnen zij sneller doorstuderen voor arboverpleegkundige of bedrijfsfysiotherapeut.” Na succesvol afronden van alle onderdelen van de minor, inclusief een scriptie over het praktijkproject, ontvangen studenten een certificaat dat vergelijkbaar is met het niveau van een jaar post-hbo opleiding bij de Transfergroep Rotterdam.
haralD mieDema lECtORAAt PARtICIPAtIE, ARbEID En gEZOnDHEID
Future Mobility Binnen het I-Lab programma Future Mobility stellen studenten zich de vraag ‘hoe verplaatsen we ons in de stad van de toekomst?’. De eerste opgave is de invoering van emissieloos vervoer in de binnenstad van Rotterdam, een project dat de gemeente met diverse partijen wil realiseren. Onderdeel van deze opgave is het ontwikkelen van een prototype elektrisch voertuig. Studenten Autotechniek, Elektrotechniek, Werktuigbouwkunde en Industrieel Product Ontwerpen buigen zich over deze opdracht.
De I-Lab studenten in het multidisciplinaire managementteam vertalen de complexe context achter de ontwerpopgave naar concrete opdrachten voor de overige teams. Het managementteam analyseert de commerciële haalbaarheid, houdt rekening met wettelijke kaders, veiligheidsnormen, visie en missie van de gemeente en met de wensen van de gebruiker. Vanuit deze analyse stelt het I-Lab team een pakket van eisen op dat de onderlegger is voor de technische uitwerking en de vormgeving. Hiermee kunnen de ontwerpteams vervolgens aan de slag. “Zo’n managementteam vraagt om studenten met de I-Lab factor”, aldus projectleider Roeland Hogt. “We hebben hiervoor communicatief sterke en ondernemende studenten nodig met visie. Niet alleen technische studenten, maar vooral ook studenten uit economische en commerciële disciplines.”
Roeland Hogt EAS
Het Innovation Lab Een Innovation Lab (kort: I-Lab) is een multidisciplinair project rond complexe vraagstukken die zijn verbonden met de maatschappelijke kernopgaven van de regio. In de I-labs werken studenten, docenten en lectoren met verschillende achtergronden ieder vanuit hun eigen vak aan een gezamenlijke opdracht die niet gekoppeld is aan een specifieke discipline. De opdracht komt van bedrijven en instellingen uit Rotterdam. Studenten volgen de helft van de tijd cursussen binnen een relevante minor en werken daarnaast in een I-Lab samen met studenten uit andere minoren en vakgebieden aan een projectopdracht. Zij verbreden en verdiepen zo hun eigen competenties.
De studenten die aan I-labs deelnemen zijn betrokken en gemotiveerd om een extra uitdaging aan te gaan. Studenten die in hun eerdere studiejaren ambitie en motivatie getoond hebben, worden gestimuleerd om binnen hun minor voor een I-lab te kiezen. Ze nemen daarmee ook deel aan het praktijkgericht onderzoek van de kenniscentra van Hogeschool Rotterdam. De deelnemers krijgen na afronding een certificaat waarmee ze kunnen aantonen dat ze in staat zijn om samen met mensen uit andere disciplines tot creatieve en innovatieve oplossingen voor weerbarstige vraagstukken te komen. Deelname aan een I-lab is ook voorwaarde om verder deel te nemen aan het honourstraject voor excellente studenten.
44
5
45
Het honoursprogramma
Het honoursprogramma is een op excellentie gericht programma voor ambitieuze studenten en geeft hen een ‘honoursdiploma’. Studenten onderscheiden zich met een ‘hbo-plus niveau’: een extra set competenties die hen net even ‘meer’ maken. Studenten zijn in staat (ontwerp)opgaven op een hoger abstractieniveau aan te pakken, het geheel te overzien, ondernemerschap te tonen en vakoverschrijdend samen te werken. Het honourstraject bestaat uit de deelname aan een Innovation Lab (I-lab) als onderdeel van de minor, uit een innovatief afstudeeronderzoek en uit deelname aan de leer- en werkgemeenschap van een lectoraat.
Na het werken in een I-lab kan de student zijn excellentietraject verder vervolgen. Hij kan zich zowel verdiepend als verbredend ontwikkelen in een leer- en werkgemeenschap die gevormd wordt door een lectoraat. Hij participeert gedurende die periode in het onderzoeksprogramma van het lectoraat, volgt extra onderwijs op maat en studeert af onder begeleiding van de lector. Dit afstuderen leidt ook tot een publicatie waarmee de opgedane inzichten van de student beschikbaar komen voor de relevante beroepspraktijk. Wanneer een student dit geheel met succes afrondt, heeft hij recht op een honoursdegree.
Binnen de I-Labs worden projecten uitgevoerd die zich onderscheiden van de andere minorprojecten doordat de opgaven vanuit een hogere complexiteit en abstractie worden benaderd. Studenten ontwikkelen zich daarin tot zogenaamde ‘I-professionals’ en ontvangen hiervoor een certificaat.
Met het honoursprogramma krijgen enerzijds talentvolle studenten de kans zich verder te ontwikkelen tot innovatieve professionals en ontvangt anderzijds de Rotterdamse beroepspraktijk innovatieve en relevante producten.
HET Honoursprogramma Studenten verkennen de grenzen van het vakgebied, maar ook de grenzen van hun eigen kunnen. Vertrouwen geven aan studenten, leidt tot innovatie. Toen Peter van Waart, coördinator van het honoursprogram bij CMI, enkele jaren geleden ontdekte dat talentvolle studenten de studie de rug toekeerden, bedacht hij dat er iets moest veranderen in de aanpak. “Ik merkte dat wij er naar neigden veel aandacht te besteden aan de gemiddelde student en aan de studenten die wat achter bleven, maar dat we er niet in slaagden onze topstudenten te motiveren.”
Inmiddels heeft het instituut alweer een aantal jaren een succesvol honoursprogramma voor excellente studenten. Studententeams zoeken zelf hun opdrachtgever, formuleren een projectvoorstel en werken het zelfstandig uit. Ze vergaren hierbij niet alleen kennis, maar delen deze kennis met anderen door het schrijven van artikelen en het verzorgen van presentaties. De begeleiding hierbij is puur inhoudelijk. Er wordt aangestuurd op eigen verantwoordelijkheid. “En dat werkt”, zegt Van Waart, “vaak als ik ’s avonds naar huis ga, zitten de studenten hier nog hard te werken aan hun project. De sleutel van ons succes is dat we studenten vertrouwen geven. Dat leidt tot innovatie.”
Peter van Waart CMI
6
De professionele docent
Om de theorie van het Rotterdams Onderwijs Model uit te voeren in een praktijk die werkt, zijn professionele docenten van diverse niveaus nodig. Hogeschool Rotterdam onderscheidt vier docentprofielen: De docent (schaal 10) draagt als vakdocent bestaande kennis over, ontwikkelt materiaal en begeleidt studenten als SLC-coach of bij stages. De kerndocent (schaal 11) is een allround docent. Hij legt naast kennisoverdracht vakoverschrijdende verbanden in ontwikkeling en uitvoering, trekt projecten met externe opdrachtgevers, begeleidt afstudeeronderzoek, zorgt voor relevante resultaten voor de buitenwereld, neemt deel aan netwerken en begeleidt collega’s. De hogeschooldocent (schaal 12) functioneert als innovatieve c.q. expertdocent. Hij voert onderwijs uit op expertniveau en introduceert vernieuwende kennis op basis van ontwikkelingen in de wetenschap en/of toegepast onderzoek. Hij is verantwoordelijk voor samenhangende projecten en toegepast onderzoek en vormt netwerken met de omgeving. Hij heeft een leidende rol bij de aanpak van coaching in het instituut.
De hoofddocent (schaal 13) is een sleutelfiguur in onderzoek en innovatie. Hij heeft een leidende rol in onderzoek en onderwijsontwikkeling bij masteropleidingen en/of minoren rond strategische thema’s. Hij is, naast de lector, de sleutelfiguur in het samen met de beroepspraktijk onderzoeken en ontwikkelen van innovatieve beroepsproducten. Ook zorgt hij voor de inbedding van dat onderzoek in het onderwijs in minoren, afstudeeronderzoek en masteropleidingen. Ook begeleidt de hoofddocent studenten die participeren in onderzoek van het lectoraat. Alle docenten werken actief aan hun professionele ontwikkeling. Hieraan besteden zij 10 procent van hun aanstelling met Crash Courses verzorgd door de dienst P&O, door het volgen van een mastertraject of door te promoveren met behulp van een promotievoucher.
masteroPleiDing leren & innoveren In het onderwijs werken veel leraren met passie voor hun werk. Zij willen een voortrekkersrol vervullen in de verbetering en vernieuwing van het onderwijs. Daarbij zijn zij een inspiratiebron voor collega’s en aanspreekpunt voor het management. Voor deze veelbelovende en talentvolle docenten biedt de hogeschool de mogelijkheid zich verder te professionaliseren met de masteropleiding Leren & Innoveren. Deze opleiding is bedoeld voor leraren in het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs, volwasseneneducatie en hoger beroepsonderwijs. Na een tweejarig traject ontvangen de deelnemers een masterdegree. Ook voor docenten aan Hogeschool Rotterdam biedt deze opleiding de mogelijkheid te werken aan hun onderwijskundige professionalisering. Ze leren hun onderwijs te ontwerpen, uit te dagen tot leren en innoveren en verliezen de maatschappelijke context van het onderwijs daarbij geen minuut uit het oog. Tegelijkertijd draagt de master bij aan het verhogen van het kwaliteitsniveau van het onderwijs. “Deelnemers van het mastertraject zijn als geen ander in staat om te beargumenteren waarom ze doen wat ze doen”, aldus Jan Streumer, lector van de Kenniskring Versterking Beroepsonderwijs en drijvende kracht achter de master.
jan streumer lECtORAAt VERStERKIng bEROEPSOnDERWIJS
Curriculummodel
90%
Model jaar 1 en 2
50 % ¬ gestructureerd aanbod rond concenpten en vaardigheden ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬
1e jaar
2e jaar
kennisgestuurd
kennisgestuurd
Praktijkgestuurd
Praktijkgestuurd
studentgestuurd
studentgestuurd
studieloopbaancoaching
studieloopbaancoaching
15 %
80% 70% 60% 50% 35 % ¬ Projecten ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ stage/werk ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ afstuderen
50 %
40% 30% 20% 10%
10 % ¬ bijspijkeren ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ keuzeonderwijs ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ minor
30 %
5 % ¬ studieloopbaancoaching ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬ ¬
5%
1e jaar
2e jaar
3e jaar
4e jaar
Model A, EC per semester
Model B, EC per semester
Model jaar 3 en 4 Stage 24 EC
Praktijkgestuurd 12 EC
Stage 12 EC
Minor 30 EC
Praktijkgestuurd 6 EC
Praktijkgestuurd 6 EC
Kennisgestuurd 3-7 EC
Kennisgestuurd 11 EC
Kennisgestuurd 10 EC
Kennisgestuurd 16 EC Kennisgestuurd 5 EC
49
Stage 12 EC
Afstudeeronderzoek 20-24 EC
Minor 30 EC
Afstudeeronderzoek 20-24 EC
Kennisgestuurd 3-7 EC
SLC 1
SLC 2
SLC 2
SLC 1
SLC 1
SLC 2
SLC 2
SLC 1
5
6
7
8
5
6
7
8
Bronnen In dit boekje is de hoofdlijn van het Rotterdams Onderwijs Model besproken in het licht van de visie die Hogeschool Rotterdam heeft op haar opdracht voor de regio. Er is nog meer over te lezen; op HINT is het belangrijkste te vinden. Het strategische beleid van Hogeschool Rotterdam staat kernachtig beschreven in het Positionpaper. Daarnaast zijn er notities en besluiten over allerlei verschillende onderdelen van het ROM, zoals over Studiesucces, over studieloopbaancoaching en peercoaching, over de praktijkgestuurde leerlijn, over minoren en over de profielen van docentfuncties. Het programma voor excellente studenten staat beschreven in de notitie ‘Excellente studenten overtreffen zichzelf’ (2009). Meer informatie is ook te krijgen bij de dienst Concernstrategie of via de adviseurs van de dienst Onderwijs en Kwaliteit.
Mannelijke vorm = vrouwelijke vorm Omwille van de leesbaarheid is de mannelijke vorm gehanteerd.
Dank Dankzij de geïnterviewden van binnen en buiten Hogeschool Rotterdam is de informatie over de good practices verkregen. Colofon Tekst: BOS, Bureau voor Onderwijs & Samenleving Vormgeving: Nijgh Fotografie: Roy Borghouts en Jan Nass (foto Creative Factory) Drukwerk: Scheffer drukkerij Uitgave: Dienst Concernstrategie, Hogeschool Rotterdam juni 2010 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever (dienst Concernstrategie, Hogeschool Rotterdam).
50