Inbedrijfname
3.
Inbedrijfname
CTU
3.
•
Voorafgaande aan de metingen moeten enkele voorbereidende werkzaamheden worden uitgevoerd. Zo wordt de meetconfiguratie opgebouwd - Daarbij moeten de kabel- en slangverbindingen tussen de componenten correct aangelegd zijn, moeten de meetopnemers geijkt worden, enz.
Simulator = Aansluiting van de dataleiding op de simulator (alleen bij metingen aan de aanhangwagen vereist - kabel „Simulator-CTU“ 446 310 021 2 maakt deel uit van het aanhanger-uitbreidingspakket)
•
Het meetprogramma ondersteunt de inrichting van de meetconfiguratie. Op de betreffende plaatsen in de meetprocedure waar de van toepassing zijnde kabels/ slangen/ijkingen vereist zijn, wordt de gebruiker door aanwijzingen hier opmerkzaam op gemaakt.
DS1...DS3 = Aansluiting van de kabels voor de externe druksensoren (alleen bij metingen aan de motorwagen of aanhangwagen vereist - de kabels „CTUdruksensoradapter“ 446 310 300 2 worden meegeleverd met het basis- en motorwagen-uitbreidingspakket)
•
TP = Aansluiting van de kabel van de voetplaat (alleen bij metingen aan de motorwagen vereist - de kabel 446 310 015 2 maakt deel uit van het motorwagen-uitbreidingspakket)
De Inbedrijfname hebben betrekking op 4 gebieden: q Bekabeling/aansluiting van het basispakket q Bekabeling/aansluiting van de uitbreiding „Motorwagen“ (De speciale bekabeling/aansluiting van de uitbreiding „motorwagen“ voor tijdmeting bij „Slangbreuk“ moet hierbij afzonderlijk beschouwd worden.) q Bekabeling/aansluiting van de uitbreiding „Aanhangwagen“ q Druksensorinstelling (nulpuntafstelling van de druksensor bij atmosferische druk). De voedingsspanning krijgt uitgebreid extra aandacht, daar de mogelijkheden en eisen van de elektrische voeding zeer sterk kunnen variëren.
3.1
Aansluiting van het basispakket
Met de bekabeling van het basispakket wordt in wezen de elektrische basisinstallatie voor alle tests opgebouwd.
Bij montage van het basispakket moeten de aansluitingen ”24V“, ”RS232“ en ”ISO 7638“ van de CTU met kabels aangesloten worden. De ISO 7638-adapter wordt op de 5-, resp. 7-polige steekverbiding volgens ISO 7638 van het te controleren voertuig (motorwagen of aanhangwagen) gestoken en vergrendeld. De andere zijde van de ISO 7638-adapter blijft - indien hij niet voor de voedingsspanning benodigd is, zie het hoofdstuk „Voedingsspanning“ - vrij. Op de connectoringang aan de zijkant van de ISO 7638-adapter wordt de bajonetkoppeling van kabel „ISO 7638adapter - ECU“ 446 310 018 2 gestoken. Na het bekabelen van het basispakket kan - wanneer er niet ook nog een uitbreiding motorwagen of aanhangwagen aangesloten moet worden - de voedingsspanning van de CTU ingeschakeld worden. Aansluitend wordt de PC gestart waarop zich het geïnstalleerde meetprogramma bevindt. Nu kunnen de met deze equipment mogelijke metingen worden uitgevoerd.
Het CTU-regelapparaat moet - voor zover mogelijk - met kabels aangesloten worden op de elektrische voeding, de PC, de meetopnemers en de actuatoren. De betreffende aansluitaanduidingen staan aangegeven op het CTU-regelapparaat. De betekenissen hiervan zijn als volgt: •
24V = Aansluiting van de voedingsspanning (Zie hoofdstuk „3.5 Voedingsspanning“- mogelijk zijn: voedingsleiding van kabel „ISO 7638-Adapter - ECU“ 446 310 018 2)
•
RS232 = Aansluiting van de dataleiding op PC-interface RS232 (kabel 446 310 021 2)
•
ISO 7638 = aansluiting van de dataleiding van ISO7638-Adapter (kabel 446 310 018 2)
3.2
Aansluiting van de uitbreiding motorwagen
Voor de uitvoering van tijdmetingen aan de motorwagen (met uitzondering van breukcontrole) moeten de componenten van het uitbreidingspakket motorwagen aan de meetconfiguratie worden toegevoegd. De hier weergegeven beschrijving is van toepassing op een volledig uitgerust voertuig. In het concrete geval kan het voorkomen, dat vereiste opbouwwerkzaamheden niet uitgevoerd kunnen worden (b.v. bekabeling van aanhangermeetsplaatsen bij solovoertuigen) - deze kunnen dan als zijnde niet relevant beschouwd worden en komen te vervallen.
13
3.
CTU
Inbedrijfname
CTU (Motorwagenkoppelingen) Druksensor (DS3) Druksensor (DS2) Voetplaat met schakelaars (T1) ISO 11992 simulator/tester
Druksensor (DS1)
Eerst worden de componenten van het basispakket bekabeld zoals beschreven. Daarna wordt de voetplaat (T1) op het rempedaal bevestigd. Bij staande pedalen moet dat met de aan de onderzijde van de voetplaat aanwezige sjorband zonder problemen mogelijk zijn. Bij hangende rempedalen kan dit door de pedaaluitvoering problemen opleveren. (Opm.: Hier kunnen afstandstukken - niet meegeleverd onder het pedaal uitkomst brengen.) Er moet echter gecontroleerd worden dat het rempedaal ver genoeg ingetrapt kan worden om volledige remdruk te realiseren. Nu wordt de voetplaat via de trekkabel (met veer) en de haakvormige bediening (met klemexcenter voor het kabeleinde ) aan het stuurwiel gefixeerd. Voor een correcte meting moet de instelling van de in de voetplaat aanwezige schakelaar uitgevoerd, resp. gecontroleerd worden. (Opm.: hoewel deze werkzaamheden pas vlak voor het begin van de meting uitgevoerd moeten worden, wordt de instelling van de schakelaar hier reeds uitgelegd. Controle van de schakelaarinstelling is in het meetprogramma mogelijk met „EXTRA'S Controle van de ijking van de CTU-hardware“.) In onbediende toestand moeten beide schakelaars open staan. Na begin van de bediening moet schakelaar 1 sluiten hier is geen instelling mogelijk, het schakelgedrag van schakelaar 1 wordt bepaald door zijn vorm. Bij volledig indrukken moet schakelaar 2 gesloten zijn - dit wordt gerealiseerd door het strakker trekken van de m.b.v. het excentriek aan de bediening geklemde trekkabel. Bij het ontspannen moet eerst schakelaar 2 en vervolgens schakelaar 1 openen. Voor de aansluiting van de druksensor-adapter worden dan de volgende pneumatische aansluitcondities ge-
creëerd:
14
Op de testaansluiting van de meest ongunstig gelegen wielremcilinder wordt de slang „Testaansluiting - druksensor-adapter“ 893 600 024 0 uit het basispakket aangesloten (Opm.: in het algemeen geldt voor de metingen dat de wielremmen van het te controleren voertuig zo strak mogelijk ingesteld moeten zijn, maar nog geen contact mogen maken, d.w.z. dat wanneer de rem niet ingedrukt wordt, de wielen nog gemakkelijk te verdraaien moeten zijn.) •
aan de koppelingskop GEEL van de motorwagen wordt de slang „Koppelingskop GEEL“ 893 600 021 0 uit de uitbreiding motorwagen aangesloten (LET OP! De rem niet bedienen, anders staat op de koppelingskop GEEL de remdruk van de aanhanger)
•
aan de koppelingskop ROOD van de motorwagen wordt de slang „Koppelingskop ROOD“ 893 600 022 0 uit het basispakket aangesloten (LET OP! Op de koppelingskop ROOD staat de voorraaddruk voor de aanhangwagen)
Het voertuig moet, wanneer een remdrukbegrenzer (b.v. mechanisch of pneumatisch via een ALB-regelaar, elektronisch via een drukmeetopnemer door de software van het remsysteem) aanwezig is, zo ingesteld worden dat de status „vol beladen“ gesimuleerd wordt. Bij aansluiten van de kabels van het uitbreidingspakket motorwagen moeten naast de aansluitingen „24V“, „RS232“ en „ISO 7638“ ook kabels aangesloten worden op de aansluitingen „DS1“, „DS2“ en „DS3“ der CTU. Hier moeten de kabels „CTU-druksensor-adapter“ uit het basispakket en de uitbreiding motorwagen aangesloten worden. Op deze kabels worden de druksensor-adapters uit het basispakket en de uitbreiding motorwagen aange-
Inbedrijfname
sloten. Nu worden de druksensor-adapters verbonden met de voorbereide adapteraansluitingen; ter vermijding van meetfouten dient dat als volgt te geschieden: •
op de testaansluiting van de meest ongunstig gelegen wielremcilinder - druksensor-adapter van CTUregelapparaataansluiting „DS1“
•
op de koppelingskop GEEL van de motorwagen druksensor-adapter van de CTU-regelapparaataansluiting „DS2“
•
op de koppelingskop ROOD van de motorwagen druksensor-adapter van de CTU-regelapparaataansluiting „DS3“
CTU
3.
wagen wordt losgemaakt. In plaats hiervan moet de pneumatische regelaansluiting (koppelingskop GEEL) van de motorwagen voor de aanhangwagen zodanig geopend worden dat bij volledig indrukken van de rem afblazen plaatsvindt - dit kan bijvoorbeeld gerealiseerd worden door de (gele rem-) koppelingskop 952 200 022 0 aan te koppelen. Hiermee is tegelijkertijd ook een voldoende grote wegstroomdiameter van het lek gegarandeerd.
Na het aansluiten van de kabels op de uitbreiding motorwagen kan de voedingsspanning van de CTU ingeschakeld worden. Aansluitend wordt de PC gestart waarop zich het geïnstalleerde meetprogramma bevindt. Nu kunnen de met deze equipment mogelijke metingen worden uitgevoerd.
3.2.1. Uitvoeren van de breukcontrole (niet vereist voor solovoertuigen) Voor de uitvoering van de breukcontrole op de motorwagen is een modificatie van het zojuist beschreven systeem noodzakelijk. In de volgende beschrijving komt zo realistisch als maar mogelijk is - het opzetten van de meetconfiguratie voor de breukcontrole uit het meetsysteem voor de motorwagentijdmeting aan de orde. De aan de gele koppelingskop aanwezige slang „Koppelingskop GEEL“ 893 600 021 0 uit de uitbreiding motor-
De afbeelding toont een voorbeeld van hoe een slangbreukadapter (wordt niet met het meetsysteem meegeleverd!) er uit kan zien. Op een koppelingskop 452 200 022 0 of 952 200 022 0 wordt een doorboorde hendel gezet, waardoor de lucht kan wegstromen. De gatdoorsnede aan de wegstroomzijde moet min. 8 mm bedragen.
3.3.
Aansluiting van de uitbreiding aanhangwagen
Voor de uitvoering van tijdmetingen aan de aanhangwagen moeten de componenten van het uitbreidingspakket aanhangwagen aan de meetconfiguratie worden toegevoegd.
CTU (aanhangeraansluitingen) Simulator (interne DS5) Simulator (interne DS4)
ISO 11992 simulator/ tester
Druksensor (DS1)
15
3.
CTU
Inbedrijfname
Eerst worden de componenten van het basispakket bekabeld zoals beschreven. In verband met de pneumatische voeding van de aanhangwagen worden daarna de volgende aansluitcondities gecreëerd: •
•
•
op de aanluiting ”air supply connection/persluchtvoorziening“ op de aaansluitplaat van de simulator wordt een slang (b.v. slang „Koppelingskop GEEL“ 893 600 021 0 uit het motorwagenpakket) aangesloten, waarmee de simulator van perslucht voorzien kan worden. (Opm.: Eigen persluchtinstallatie, motorwagen - koppelingskop ROOD, o.i.d.) op de koppelingskop GEEL van de aanhangwagen wordt de slang ”Simulator - koppelingskop GEEL“ 893 600 023 0 uit de uitbreiding aanhangwagen aangesloten en met aansluiting ”coupling head, control line trailer/koppelkop, remleiding“ op de aansluitplaat van de simulator verbonden op de koppelingskop ROOD van de aanhangwagen wordt de slang ”koppelingskop ROOD“ 893 600 022 0 uit het basispakket aangesloten en met aansluiting ”coupling head, supply line trailer/koppelkop, voorraadleiding“ op de aansluitplaat van de simulator verbonden.
Nu wordt voor de aansluiting van de druksensoradapter op de testaansluiting van de meest ongunstig gelegen wielremcilinder de slang „Testaansluiting - druksensoradapter“ 893 600 024 0 uit het basispakket aangesloten (Opm.: in het algemeen geldt voor de metingen dat de wielremmen van het te controleren voertuig zo strak mogelijk ingesteld moeten zijn, maar nog geen contact mogen maken, d.w.z. dat wanneer de rem niet ingedrukt wordt, de wielen nog gemakkelijk te verdraaien moeten zijn.). Het voertuig moet, wanneer een remdrukbegrenzer (b.v. mechanisch of pneumatisch via een ALR-regelaar, elektronisch via een drukmeetopnemer door de software van het remsysteem) aanwezig is, zo ingesteld worden dat de status „vol beladen“ gesimuleerd wordt. Vervolgens vindt de kabelaansluiting plaats van de simulator met het CTU-regelapparaat. Hier moeten de kabel 446 310 300 2 uit het basispakket op CTU-aansluiting „DS1“ en de kabel 446 310 024 2 op de CTU-aansluiting „Simulator“ worden aangesloten. Op de kabel „CTUdruksensor-adapter“ wordt nu de druksensor-adapter 894 600 001 0 uit het basispakket aangesloten en met de voorbereide adapteraansluiting op de wielremcilinder verbonden. De kabel „Simulator-CTU“ wordt in de op de aansluitplaat van de simulator aanwezige elektrische aansluiting gestoken. Na het aansluiten van de kabels van de uitbreiding Aanhangwagen kan de voedingsspanning van de CTU inge-
16
schakeld worden. Aansluitend wordt de PC gestart waarop zich het geïnstalleerde meetprogramma bevindt. Nu kunnen de met deze equipment mogelijke metingen worden uitgevoerd.
3.4
Druksensorafstelling
Op verschillende plaatsen in het meetprogramma heeft de gebruiker de mogelijkheid, de druksensoren te ijken op sommige plaatsen is de druksensor-ijking verplicht om verder te kunnen gaan met het programma. De ijking van de druksensoren begint telkens direct. In de betreffende passages van de programmabeschrijving wordt naar de informatie hierover verwezen. De druksensorafstelling is eigenlijk alleen het afstemmen van de druksensoren op de atmosferische druk. Het programma gaat er van uit dat verhoging van de druksensorkarakteristiek boven het te meten drukbereik 0...12 bar in het algemeen continu lineair verloopt. Het meetprogramma onderscheidt 5 druksensoren, aan welke vaste meetwaarden zijn toegewezen: •
Druksensor DS1: externe sensor die aan uitgang „DS1“ van het CTU-regelapparaat toegewezen wordt en altijd (d.w.z. zowel bij motorwagen- als aanhangermeting) de wielremcilinderdruk meet
•
Druksensor DS2: externe sensor die aan uitgang „DS2“ van het CTU-regelapparaat toegewezen wordt en de druk op koppelingskop GEEL van de motorwagen bij motorwagenmetingen meet
•
Druksensor DS3: externe sensor die aan uitgang „DS3“ van het CTU-regelapparaat toegewezen wordt en de druk op koppelingskop ROOD van de motorwagen bij motorwagenmetingen meet
•
Druksensor DS4: interne sensor, die op de regeldrukuitgang van de simulator achter opening Ø 4,0.. ..4,3 mm aangebracht is en de remdruk naar de aanhangerkoppelingskop GEEL bij aanhangwagenmetingen meet
•
Druksensor DS5: interne sensor die op het 30 l-reservoir in de simulator aangebracht is en de aanhangervoorraaddruk in het reservoir van de simulator bij aanhangwagenmetingen meet.
Externe druksensoren zijn Sensoren die op het CTU-regelapparaat aangesloten werden. Omdat hier na elke meetingopbouw en -wijziging verwisselingsgevaar aanwezig is, is telkens na het opstarten van het meetprogramma ijking van de externe druksensoren vereist. Interne druksensoren zijn sensoren die vast in de simulator aangebracht zijn. Omdat hier geen verwisselingsgevaar bestaat, is ijking van de interne druksensoren
Inbedrijfname
3.
CTU
slechts een maal per dag waarop de metingen uitgevoerd worden vereist.
3.5.2 Voedingsspanning via een aansluiting volgens ISO 7638 door motorwagen of accuwagen
3.5
Bij motorwagen, die een aansluiting volgens ISO 7638 hebben, kan - net als bij aanhangers die een aansluiting volgens ISO 7638 hebben en via de motorwagen of accuwagen van elektrische spanning voorzien worden - de voedingsspanning voor de CTU-regelelektronica afgenomen worden. Hiermee kan een breed spectrum aan conventioneel geremde voertuigen, evenals EBS-geremde motorwagens compleet gecontroleerd worden. Beperkingen zijn er bij de controle van EBS-geremde aanhangwagens, omdat hier de onderspanningstest volgens ECE R-13 Appendix 17 Punt 4.2.2.2.1.2. en de controle van de waarschuwingslampen-inschakelfrequentie niet zonder meer mogelijk zijn.
De PC moet afzonderlijk elektrische voeding krijgen of werkt op een accu (laptop).
CTU (Voedingsspanning II)
3.5.1 Voedingsspanning door een 24 V-netvoeding met constante voedingsspanning
CTU (Voedingsspanning I) 24V- voeding POWER
GND
Kl30 Kl15 CANL
gnd15
CANH
gnd30
WaLa
Connector volgens ISO7638
24V
En 24V-netvoeding met constante voedingsspanning is vereist wanneer solomotorwagens (b.v. betonmixervoertuig, brandweerwagen, voertuig met laadbordwand**,enz.) gecontroleerd moeten worden, omdat hierbij niet mogelijk is de voedingsspanning via de 7-polige aanhangerconnector volgens ISO 7638 te bekomen. Uiteraard kunnen met een dergelijke netvoeding ook motorwagens voor opleggers of aanhangwagens gecontroleerd worden. Voor het conventionele voertuigbereik is deze variant volstrekt voldoende, bij voertuigen met CAN-bus kunnen daartegen bij toepassing van een dergelijke netvoeding niet alle vereiste controles (onderspanningstest) uitgevoerd worden.
Aansluitadapter volgens ISO7638 1 1 2 2 3 3 4 4 5 5 6 6 7 7 Voeding Dataleiding RS232
De kern van de CTU - het CTU-regelapparaat 446 310 000 0 - moet tijdens de meting voorzien worden van voedingsspanning. De vereiste voedingsspanning is afhankelijk van de gewenste toepassing van de CTU en van het te controleren voertuig af. De voedingsspanning kan door de motorwagen, door een accuwagen of via een netvoeding met een constante of regelbare spanning verzorgd worden.
Kl15 Kl30 gnd15
CANL
gnd30
CANH
WaLa
Stekker volgens ISO7638
ISO7638
Voedingsspanning
wabco CTU
446 310 000 0 SIMULATOR
DS3
DS2
DS1 TP
CTU-Regelapparaat
Een groot voordeel van dit type elektrische voeding is dat de aansluitadapter (ook: ISO 7638-adapter) 446 310 017 2 en de voedingskabel (ook kabel adapter-ECU) 446 310 018 4 meegeleverd worden met het basispakket.
+ 24V
Voeding
ISO7638
RS232
24V
wabco CTU
446 310 000 0 SIMULATOR
DS3
DS2
DS1 TP
CTU Regelapparaat
Er moet op gewezen worden dat in het speciale geval van „Elektrische voeding van de aanhangwagen via de 7-polige connector volgens ISO 7638 door motorwagens, die aan deze 7-polige connector CAN-data zenden“ zich problemen op de dataleidingen kunnen voordoen (pen 6 en 7 van de 7-polige connector). In geval van twijfel moet er voor gezorgd worden dat van de motorwagen geen data aan de aanhangwagen gezonden kunnen worden.
3.5.3 Voedingsspanning via een aansluiting volgens ISO 7638 regelbare netvoeding of accuwagen De netvoeding en de voedingskabel worden niet met de CTU meegeleverd. De voedingskabel moet door de gebruiker zelf worden vervaardigd. De aansluiting op het CTU-regelapparaat is gestandaardiseerd (pluspool-ringpen/minpool-contactpen).
Voor de complete controle van een aanhanger met CANdatabus volgens ISO 7638 is voedingsspanning via een regelbare voedingsapparaat vereist (b.v. netvoeding ES030-10 van Fa. Delta Elektronika BV - zie hiertoe ook http://www.delta-elektronika.nl). Hiermee kan ook de on-
17
3.
CTU
Inbedrijfname
ingang wordt niet met de CTU meegeleverd, maar kan bij WABCO afzonderlijk besteld worden of met een beetje handigheid zelf gemaakt worden van de voedingskabel voor VCS - Hierover later meer. Er dient op gelet te worden dat de voedingskabel voor disselaanhangers en opleggers verschillend moeten zijn, omdat er bij disselaanhangers een ISO 7638-steker en bij opleggers een ISO 7638-connector gebruikt wordt.
derspanningstest volgens ECE R-13 Appendix 17 Punt 4.2.2.2.1.2. en die controle van de waarschuwingslampen-inschakelfrequentie uitgevoerd worden. Uiteraard kunnen met deze elektrische voeding ook alle andere gevallen compleet gecontroleerd worden. Indien een regelbare netvoeding gebruikt wordt, dan wordt de spanningsuitgang verbonden met de aansluitadapter (ook: ISO 7638-adapter) 446 310 017 2. De overige elektrische voeding geschiedt dan zoals reeds beschreven in het bovenstaande hoofdstuk „Voedingsspanning via een aansluiting volgens ISO 7638 door motorwagen of accuwagen“.
Hierboven is de vereiste voedingsspanning voor een disselaanhanger weergegeven. De voedingskabel tussen de netvoeding en de 7-polige aanhangerconnector worden niet meegeleverd met de CTU maar kunnen bij WABCO besteld worden. Appendix 1 bevat een handleiding voor het vervaardigen van een dergelijke kabel.
De voedingskabel tussen de netvoeding en de adapter-
CTU (Voedingsspanning III) Aansluitadapter volgens ISO7638 1 1 2 2 Kl15 Kl30 Kl30 Kl15 3 3 gnd15 CANL CANL gnd15 4 4 gnd30 CANH 5 5 CANH gnd30 WaLa 6 6 WaLa 7 7 Voeding Dataleiding Stekker volgens Connector volgens ISO7638 ISO7638 Voedingskabel DA RS232
24V
GND
ISO7638
12 0
wabco
POWER
24.0 V
CTU
446 310 000 0
+
24
SIMULATOR
DS3
DS2
DS1 TP
Regelbare Netvoeding (10A)
CTU Regelapparaat
CTU (Voedingsspanning IIIa)
gnd30 CANH WaLa
Stekker volgens ISO7638 Voedingskabel SA
24V
24.0 V 12 0
POWER
GND 24
+
RS232
CANL
18
gnd15
CANH gnd30 WaLa
Connector volgens ISO7638
wabco CTU
446 310 000 0 SIMULATOR
regelbare netvoeding (10A)
Kl30 Kl15 CANL
ISO7638
Kl15 Kl30 gnd15
Aansluitadapter volgens ISO7638 1 1 2 2 3 3 4 4 5 5 6 6 7 7 Voeding Dataleiding
DS3
DS2
DS1 TP
CTU-regelapparaat
Hierboven is de vereiste voedingsspanning voor een oplegger weergegeven. Het verschil met de voedingsspanning voor de disselaanhanger is het gevolg van de anders uitgevoerde aansluiting volgens ISO 7638 (oplegger ⇒ steker / disselaanhanger ⇒ Connector). De voedingskabel tussen de netvoeding en de 7-polige aanhangerconnector worden niet meegeleverd met de CTU maar kunnen - net als de voedingskabel voor de disselaanhanger - bij WABCO besteld worden. Appendix 1 bevat een handleiding voor het vervaardigen van een dergelijke kabel.
Meetprogramma
4. 4.1
Het meetprogramma
CTU
4.
te controle door het aanklikken van de betreffende knop uit het openingsscherm van het programma geselecteerd wordt.
Controles
Het meetprogramma heeft een menu waarin de gewens-
Rechtsonder in het welkomstvenster bevindt zich een veld, waaruit permanent de toestand van pin 5 van de interface volgens ISO 7638 gechakelde gele waarschuwingslamp is af te lezen - op grond hiervan is het aan te bevelen het welkomstscherm op het gehele beeldscherm af te beelden.
Ook is het mogelijk de voor de gewenste keuring vereiste programmamodule vanuit de werkbalk te selecteren. De menu-items in de werkbalk zijn in vergelijking met de door de schakelaar aanklikbare mogelijkheden iets om-
vangrijker. De hier weergegeven nummering van de controlepunten vormt ook de basis voor de nu volgende uiteenzetting. De programmastructuur ziet er als volgt uit:
De uitvoering van de controles vindt plaats met behulp van de PC. Nadat de in het begin van het hoofdstuk ”Inbedrijfname“ genoemde voorbereidingen zijn voltooid, kan het meetprogramma gestart worden.
CTU (programmastructuur)
10
9 MOTORWAGEN
AANHANGWAGEN 4
Controle van de aanspreek- en drempeltijd motorwagen zonder aanhangerregeling (ECE R13 Apendix6 Punt 2)
5
Controle van de aanspreek- en drempeltijd motorwagen met pn. aanhangerregeling (ECE R13 Apendix6 Punt 2)
6
Controle van de aanspreek- en motorwagen met pn. en el. aanhangerreg. (ECE R13 Apendix6 Punt 2)
Controle van het gedrag bij slangbreuk (ECE-R13 Appendix6 Punt2.7)
Controle van de compatibiliteit van een motorwagen met el. aanhangerregeling (ECE R13 Apendix17 Punt3)
7 8
ISO 11992 1
EXTRA‘S
Meldingen weergeven
Controle van de CTU hardware
2
Data-inhoud weergeven
Ijken van de druksensoren van de simulator
Controle van de compatibiliteit van Een motorwagen met el. AanhangerRegeling (ECE R13 Apendix17 Punt4)
3
Tijdgedrag van de meldingen
Pneumatische controle van de simulator
11 Controle volgens ISO 11992
Busbelasting
Instellingen
Controle van de aanspreektijd aanhanger met pn. remleiding (ECE R13 Apendix6 Punt3)
Controle van de aanspreek- en drempeltijd aanhanger met pn. en el. Remleiding (ECE R13 Apendix6 Punt3)
Motorwagensimulatie
Controle volgens12 ISO 11992 Aanhagersimulatie
19
4.
CTU
Meetprogramma
De uit te voeren activiteiten worden door het programma ondersteund, waarbij de controleur door de controle wordt geleid. In een dialoogvenster worden de uit te voeren activiteiten aangegeven waarvan de voltooiing bevestigd moet worden.
4.2
Controles aan de aanhangwagen
In het volgende gedeelte worden de mogelijke controles aan de aanhangwagen beschreven. Er wordt bij een te controleren voertuig van maximale functieomvang uitgegaan. (Zie ook „Algemeen - Omvang“). Er worden beschrijvingen gegeven voor de volgende procedures: •
Controle van het drukverhogingsgedrag in de meest ongunstig gelegen wielremcilinder en in de gele koppelingskop, evenals van het signaalgedrag aan de 7polige connector volgens ISO 7638 voor voertuigen met pneumatische en elektronische aanhangeraansturing (ECE R-13 Appendix 6 Punt 3) - in het kort: Tijdmeting
•
Controle van de datatransmisie van de elektronische aanhanger-interface volgens ISO 7638 (ECE R-13) Appendix 16) - in het kort: Aansluitingcontrole
•
Elektrische simulatie van de motorwagen - Controle van de door CAN-meldingen gegenereerde reacties aan de elektronische motorwagen-interface volgens ISO 7638 (ECE-R-13 Appendix 17 Punt 4) - in het kort: Motorwagensimulatie
Voor de aansluitingcontrole is het basispakket voldoende, terwijl voor de tijdmeting en de motorwagensimulatie het basispakket en de Uitbreiding aanhangwagen vereist zijn. In het lopende meetprogramma worden telkens weer aanwijzingen m.b.t. de hardware-configuratie gegeven.
4.2.1 Programmamodule 1: Tijdmeting voor aanhangervoertuigen met pneumatische remleiding Deze controle meet en beoordeelt het tijdgedrag van een aanhanger met pneumatische reminrichting en pneumatische aansturing. Deze controle wordt niet afzonderlijk beschreven omdat hij deel uitmaakt van de tijdmeting voor aanhangervoertuigen met pneumatische en elektrische remleiding en bij het volgende punt beschreven wordt. Hier vervalt alleen de elektrische aansturing. Voorafgaande aan de meting moeten de voorbereidende werkzaamheden uitgevoerd zijn.
20
Hier wordt de beeldschermweergave van de beoordeling getoond. De diagrammen voor de elektronische regelingen blijven in dit geval leeg.
4.2.2 Programmamodule 2: Tijdmeting voor aanhangervoertuigen met pneumatische en elektrische remleiding Deze controle meet en beoordeelt het tijdgedrag van een aanhanger met pneumatische reminrichting en elektrische en pneumatische aansturing. Dit betreft de controle van een aanhanger met pneumatische reminrichting en pneumatische aansturing. Voorafgaande aan de meting moeten de voorbereidende werkzaamheden uitgevoerd zijn. Hiervoor vinden aan het begin van de controle programma-opvragingen plaats die bevestigd moeten worden. LET OP! Er dient voor gezorgd te worden dat zich in het aanhangerreservoir maximaal 6,5 bar bevindt. Hogere drukken kan het meetsysteem niet herkennen. Deze kunnen echter tot een sneller tijdgedrag en daarmee tot resultaten leiden die niet overeenstemming met de wettelijke bepalingen zijn. Nadat de uitvoering van de voorbereidende werkzaamheden bevestigd is, wordt een verzoek tot ijking gegeven:
bij de ijking wordt de gebruiker door het programma ondersteund:
Meetprogramma
CTU
4.
4.2.3 Programmamodule 3: Controle van de compatibiliteit van een aanhanger met elektrische remleiding Deze controle van de CAN-bus is alleen voor aanhangwagens vereist die CAN-data volgens ISO 11992 aan de aansluiting volgens ISO 7638 (7-polige aanhangerconnector) doorgeven. Dit betreft de controle van de meldingen in overeenstemming met de eisen uit ECE-R13 Appendix 17. Het gaat daarbij voornamelijk om een puur elektronische controle, die reeds met het basispakket kan worden uitgevoerd. Voor het uitsturen van de wielrem-cilinderdrukken moet de aanhangwagen echter van perslucht worden voorzien.
Hier kunnen door te klikken op de betreffende knoppen de druksensoren geijkt worden. Nu is het systeem klaar om te meten en kan de controle worden uitgevoerd. De controle vindt na het indrukken van de laatste WEITER-knop volledig automatisch plaats. Er wordt slechts eenmaal gemeten, omdat de druk- en stromingscondities in ECE R-13 exact gedefinieerd zijn. Interpolatie is niet vereist.
Na afloop van de controle wordt in de diagrammen op de monitor het drukverloop aan de druksensoren en voor de elektronische bediening het verloop van het regelsignaal weergegeven. Na beëindiging van de meting worden de resultaten direct weergegeven. In aansluiting op de meting kan een meetprotocol worden afgedrukt. Bovendien is het mogelijk de data op te slaan en het protocol later af te drukken.
Deze keuring is alleen vereist wanneer de leverancier van remsystemen geen daarvoor aangewezen goedkeuring kan overleggen (EBS-goedkeuring). Voor de uitvoering van deze keuring is een nauwkeurige kennis van de wettelijke bepalingen een voorwaarde. Voorafgaande aan de meting moeten de voorbereidende werkzaamheden voor een aanhangwagen met elektrische remleiding uitgevoerd zijn. Hiervoor vinden aan het begin van de controle programma-opvragingen plaats die door indrukken van de WEITER-toets bevestigd moeten worden. Op deze plaats kan ook een ijking vereist zijn; de uitvoering hiervan is hierboven reeds beschreven.
In het programma worden de volgende voor de inspectie relevante basisgegevens ingevoerd: •
Voorraadruk in overeenstemming met de aangegeven remberekening
•
minimaal toelaatbare voorraadruk; wanneer de druk nog verder zakt, wordt de bestuurder gewaarschuwd.
•
Veroorzaken van een remkrachtbeïnvloedende fout mogelijk (een „remkrachtbeïnvloedende fout“ is bij-
21
4.
CTU
Meetprogramma
voorbeeld een remming waarbij eerst de aanhangervoorraaddruk zover afgeblazen is, dat de vereiste remdruk niet meer uitgestuurd kan worden.) •
Controle met of zonder GFM/RGE-data (GFM- en RGE-data zijn identieke meldingen waarvan de omschrijving door de verschillende versies van ISO 11992 varieert - waarbij de in de tegenwoordig geldige ECE R-13 niet de meest actuele versie aangehaald wordt.)
Pas na de invoer wordt de WEITER-toets vrijgegeven. Nu is het systeem klaar om te meten en kan de controle worden uitgevoerd. De controle vindt plaats nadat, overeenkomstig de aanwijzingen van het meetprogramma, voor de laatste maal de WEITER-toets ingedrukt is in het dialoogvenster: De vraag of de aanhangwagen „alleen elektrisch“ of „pneumatisch en elektrisch“ aangestuurd wordt, dient om te bepalen of er een dan wel twee controles uitgevoerd moeten worden. De controle bij systemen met „pneumatische en elektrische“ aansturing omvat tevens de controles voor systemen met „alleen elektrische“ aansturing - daarom moet hier de controleprocedure voor de systeemconfiguratie met „pneumatische en elektrische“ aansturing beschreven worden. •
Indrukken van de WEITER-toets in het programma
Op deze plaats in het programma moet de uitvoering van de verschillende voorbereidende werkzaamheden bevestigd worden. •
•
automatische indicatie van de huidige gegeveninhoud van de meldingen EBS21/EBS 110022 en EBS 110023, die van de aanhangwagen naar aansluiting volgens ISO 7638 gestuurd moeten worden - door indrukken van de WEITER- en ZURÜCK-knop kan tussen beide indicaties gewisseld worden
•
Indrukken van de WEITER-toets in het programma
22
Indrukken van de WEITER-toets in het programma
Eerst vindt een automatische controle en beoordeling van de druk in de wielremcilinder bij pneumatische remdrukaansturing plaats. De aanhangerrem wordt door de simulator bij een remwaardevraag door de motorwagen (EBS11, Byte3-4) pneumatisch aangestuurd. De motorwagenmelding wordt eenmaal voor de staat „niet ingedrukt“ en vervol-
Meetprogramma
gens voor de staat „volledig ingedrukt“ verzonden en door de simulator wordt de bijbehorende remdruk uitgestuurd. De op grond van deze melding gemeten druk in de wielremcilinder wordt gemeten en vergeleken met de normwaarde. •
Indrukken van de WEITER-toets in het programma
CTU
4.
Eerst vindt een programma-interne controle plaats van de staat van de gele aanhangerlamp (mag niet branden wanneer het systeem intact is) De procedure voor de controle van waarschuwingslampen wordt in onderstaand overzicht samengevat.
CTU (Waarschuwingslampcontrole)
Überprüfung der Warnlampenfunktion (Teil 1)... permanente fout in de regelleiding veroorzaken,
EBS22;Byte2 Bit3-4=01b en aansturing v/d gele WaLa via pen5 v/d steekverbinding.
b.v. leiding onderbreken onderspanning op pen 1 en 2 v/d steekverbinding (ISO
EBS22;Byte2 Bit3-4=01b en aansturing v/d gele WaLa via pen5 v/d steekverbinding.
7638) veroorzaken Verlagen van Pvoorraad onder de waarde van de fabrieksspec.
EBS22;Byte2 Bit3-4=01b en EBS23;Byte 1 Bit7-8=00b en EBS23;Byte1 Bit7-8=00b en aansturing v/d gele WaLa via pen23 v/d steekverbinding.
Inschakelen van het elek.
EBS22;Byte2 Bit3-4=01b en bij succesvolle
deel van de reminrichting
controle van de reminrichting (geen fout activeert de rode WaLa) EBS22;Byte2 Bit34=00b
Nu vindt een automatische controle en beoordeling van de druk in de wielremcilinder bij elektrische remdrukaansturing plaats. Dit gebeurt door de simulatie van een motorwagen-remwaardevraag (EBS11, Byte3-4) door de CTU. De melding wordt eenmaal voor de staat „niet ingedrukt“ en vervolgens voor de staat „volledig ingedrukt“ verzonden. De op grond van deze melding gemeten druk in de wielremcilinder wordt gemeten en vergeleken met de normwaarde. •
Remkrachtbeïnvloedende fout: De eerste controle wordt nu opgevraagd wanneer de controleur de mogelijkheid van het genereren van een fout bevestigd (b.v. en verlagen van de aanhangervoorraaddruk in de aanhanger of drosselen van de remleiding naar de wielremcilinder).
Indrukken van de WEITER-toets in het programma
De controle van de gele aanhanger-waarschuwingslamp en de rode waarschuwingslamp vindt in dialoogvorm plaats - hier vinden geen automatische procedures plaats, de controleur moet de vereiste simulaties zelf opstarten.
rode motorwagen-/aanhangerwaarschuwingslamp gele motorwagenwaarschuwingslamp gele aanhangerwaarschuwingslamp
P
EBS ABS
E ABS S
ASR
P
ECO EDC
EBS
ECO EDC
De weergave van de meetresultaten en de beoordeling van de controle vinden automatisch plaats. (In het weergegeven voorbeeld is de aanhangervoorraaddruk verlaagd tot 3,6 bar.) •
Indrukken van de WEITER-toets in het programma
23
4.
CTU
Meetprogramma
Onderspanningstest: Voor de opwekking van de onderspanning moet een regelbare netvoeding gebruikt worden - zie hoofdstuk „3.5.3. Voedingsspanning via een aansluiting ISO7638 door een regelbare netvoeding (Voedingsspanning III en IIIa)“. De weergave van de meetresultaten en de beoordeling van de controle vinden automatisch plaats.
•
24
Indrukken van de WEITER-toets in het programma
Controle van het gedrag bij daling van de voorraaddruk automatische verlaging van de aanhangervoorraaddruk onder de toegestane voorraadruk-grenswaarde. De weergave van de meetresultaten en de beoordeling van de controle vinden automatisch plaats. •
Indrukken van de WEITER-toets in het programma
Controle van de rode waarschuwingslamp - Aanwijzing in het meetprogramma dat binnen de volgende 30 sec. de schakeling UIT- en IN-geschakeld moet worden, omdat het programma zich in de status „klaar om te meten“ bevindt, die 30 sec. lang aanhoudt. Deze aanwijzing moet door indrukken van de WEITER-toets in het programma bevestigd worden. Vervolgens wordt de ontsteking UIT- en 5 sec. later weer IN-geschakeld.
Meetprogramma
CTU
4.
•
Controle van de datatransmisie van de elektronische aanhanger-interface volgens ISO 7638 (ECE R-13) Appendix 16) - in het kort: Aansluitingcontrole
•
elektrische simulatie van de aanhanger - Controle van de door CAN-meldingen gegenereerde reacties aan de elektronische aanhanger-interface volgens ISO 7638 (ECE R-13 Appendix 17 Punt 3) - in het kort: Aanhangersimulatie
4.3.1 Programmamodule 4: Tijdmeting voor motorwagen zonder aanhangeraansturing
Als resultaat van de controle wordt het sequentieverloop van de rode waarschuwingslamp weergegeven. q Door het indrukken van de WEITER-toets in het programma wordt dit gedeelte van de controle beëindigd. Door het indrukken van de ENDE-toets wordt teruggekeerd naar het openingsscherm van het programma.
4.3
Controles aan de motorwagen
In het volgende gedeelte worden de mogelijke controles aan de Motorwagen beschreven. Er wordt bij een te controleren voertuig van maximale functieomvang uitgegaan. (Zie ook „Algemeen - Omvang“). Het is mogelijk dat in de volgende tekst eisten gesteld worden die niet altijd uitgevoerd kunnen worden (het aansluiten van de gele koppelingskop aan een voertuig zonder aanhangervoorziening is bijvoorbeeld niet mogelijk). Wat dit betreft gaan wij er van uit dat de controleur zo veel kennis van zaken heeft dat hij zelf kan bepalen wat wel en niet uitgevoerd kan worden. Er worden beschrijvingen gegeven voor de volgende procedures: •
•
Controle van het drukverhogingsgedrag in de meest ongunstig gelegen wielremcilinder en in de gele koppelingskop, evenals van het signaalgedrag aan de 7polige connector volgens ISO 7638 voor voertuigen met pneumatische en elektronische aanhangeraansturing (ECE R-13 Appendix 6 Punt 2) - in het kort: Tijdmeting Controle van het drukvalgedrag in de rode koppelingskop bij uitval van het pneumatische stuursignaal (breukgedrag) voor voertuigen met pneumatische aanhangeraansturing (ECE R-13 Appendix 6 Punt 2.7) - in het kort: Breukcontrole
Deze controle meet en beoordeelt het tijdgedrag van een motorwagen zonder aanhangeraansturing. Deze controle wordt niet afzonderlijk beschreven omdat hij deel uitmaakt van de tijdmeting voor motorwagens met pneumatische en elektrische aanhangeraansturing en bij een volgend punt beschreven wordt. Hier vervalt de complete controle van de aanhanger-aansluiting. Voorafgaande aan de meting moeten de voorbereidende werkzaamheden uitgevoerd zijn, zoals deze in het hoofdstuk „Inbedrijfname“ reeds beschreven zijn. Bij de weergave van de resultaten blijven de diagrammen en tabellen voor de controle van de pneumatische en elektrische aanhangeraansluiting leeg.
4.3.2 Programmamodule 5: Tijdmeting voor motorwagens met pneumatische aanhangeraansturing Deze controle meet en beoordeelt het tijdgedrag van een motorwagen met pneumatische aanhangeraansturing. Deze controle wordt niet afzonderlijk beschreven omdat hij deel uitmaakt van de tijdmeting voor motorwagens met pneumatische en elektrische aanhangeraansturing en bij het volgende punt beschreven wordt. Hier vervalt de complete controle van de elektrische aanhanger-aansluiting. Voorafgaande aan de meting moeten de voorbereidende werkzaamheden uitgevoerd zijn, zoals deze in het hoofdstuk „Inbedrijfname“ reeds beschreven zijn. Bij de weergave van de resultaten blijven de diagrammen en tabellen voor de controle van de elektrische aanhangeraansluiting leeg.
4.3.3 Programmamodule 6: Tijdmeting voor motorwagens met pneumatische en elektrische aanhangeraansturing Deze controle meet en beoordeelt het tijdgedrag van een motorwagen met pneumatische en elektrische aanhan-
25
4.
CTU
Meetprogramma
geraansturing. Deze controle is de meest uitgebreide tijdmeting en omvat de beide eerder beschreven controles. Voor de uitvoering van de meting aan de motorwagen kan het nuttig zijn een 2e persoon in te schakelen, omdat er bij de meting ondersteunende activiteiten vereist zijn, zoals het indrukken van het rempedaal en het aanvullen van bedrijfsremkringdrukken tot de inschakeldruk van de drukregelaar.
Programmaopvraging van de druksensorstatus van de aangesloten druksensoren DS1 en DS2, die bij niet ingedrukte rem 0 bar (pneumatisch nulniveau) moet bedragen - IJking van de druksensoren op het nulniveau is vereist! Enkele opmerkingen over het ijken van de druksensoren: De plaatsing van de druksensoren DS1, DS2 en DS3 kan bij elke meting anders zijn en zij moeten om verwisseling te voorkomen voorafgaande aan de meting altijd geijkt worden. Om invloed van restdruk bij de ijking (= druksensor afstellen op de atmosferische druk) uit te sluiten. •
Indrukken van de WEITER-toets in het programma
Na beëindiging van de voorbereidende werkzaamheden is de meetconfiguratie klaar om te meten. De controle wordt door het programma ondersteund, d.w.z. dat de controleur aanwijzingen van het programma krijgt.
Voorafgaande aan de meting moeten de voorbereidende werkzaamheden uitgevoerd zijn, zoals deze in het hoofdstuk „Inbedrijfname“ reeds beschreven zijn. Aan het begin van de controle worden door het meetprogramma verschillende opvragingen gedaan m.b.t. de voorbereidende werkzaamheden; deze moeten uitgevoerd en door het indrukken van WEITER-toets bevestigd worden.
26