Buitenlandse Zaken
De heer dr. A.H.G. Rinnooy Kan Voorzitter van de Sociaal Economische Raad Postbus 90405 2509 LK 's-GRAVENHAGE
Directie Duurzame Economische Ontwikkeling Bezuidenhoutseweg 67 Postbus 20061 2500 EB 's-GRAVENHAGE
Datum Oj juli 2008 Kenmerk DDE-492/08 Blad 1/2
Auteur Drs. J.H.P. Smeets Telefoon (0031) (0)70 - 3484386 Fax (0031)(0)70-3485956
[email protected] www.minbuza.nl
Bijlage(n) Betreft
C.c.
Advies over globalisering - vervolgadvies over ontwikkelingssamenwerking Drs. F. Heemskerk, Staatssecretaris van Economische Zaken
De SER heeft op 20 juni jongstleden op verzoek van het kabinet het advies "Duurzame globalisering, een wereld te winnen" uitgebracht. In dat advies wordt aangekondigd, dat de raad zich voorneemt om, mede naar aanleiding van ons consultatief overleg op 20 februari jl., een vervolgadvies over de inclusieve integratie van ontwikkelingslanden in de wereldeconomie uit te brengen. In de bijgevoegde aanvraag voor een vervolgadvies wordt ingegaan op de in "Duurzame globalisering, een wereld te winnen" nog niet meegenomen onderdelen van de beleidsuitdaging om meer landen en mensen te laten profiteren van het globaliseringsproces. Ik wil ervoor pleiten om deze punten expliciet in het advies te betrekken. Het volgende wil ik nog benadrukken: • •
Mede gelet op het werk van de APV, acht ik het weinig zinvol wanneer de SER over de effectiviteit van hulp adviseert. De WRR voert het project "De toekomst van ontwikkelingssamenwerking in tijden van globalisering" uit. Ter vermijding van duplicatie is het raadzaam dat de SER zich op de hoogte stelt van de werkwijze van de WRR, inclusief tijdsplanning.
Buitenlandse Zaken
Centraal staat de vraag hoe de rol van het bedrijfsleven, inclusief het Schoklandakkoord, kan worden versterkt bij de realisering van duurzame en volwaardige werkgelegenheid, armoedebestrijding en de overige MDG's.
BertK< enders Minisfc r voor Ontwikkelingssamenwerking
Kenmerk Blad
DDE-492/Ó8 2/2
Adviesaanvraag: "Duurzame globalisering; vervolgadvies over beleidsuitdagingen en de beleidsruimte voor groei én verdeling in ontwikkelingslanden en de rol daarbij van het
bedrijfsleven" i /
Samenhang met het SER-advies "Duurzame globalisering: een wereld te winnen".
Op 20 juni 2008 werd door de SER het advies 'Duurzame globalisering: een wereld te winnen'
vastgesteld. Het advies doet voorstellen voor beleid waarmee het globaliseringsproces in goede banen kan worden geleid. Deze voorstellen hebben betrekking op het versterken van de positie van Nederland in het globaliseringsproces en een meer duurzame en eerlijke globalisering.
Drie centrale beleidsuitdagingen Handel tussen landen leidt er volgens de SER toe dat landen zich kunnen toeleggen op datgene waar ze goed in zijn - hun coraparatieve voordeel. Van deze specialisatie, die wordt
versterkt door schaal- en leereffecten, kunnen alle landen in beginsel beter worden. De specialisatie impliceert wel dat er een herschikking van middelen en mensen in de economie plaatsvindt, waardoor er verliezers en overgangsproblemen kunnen ontstaan. Ook kan de specialisatie verdelingseffecten hebben. En hoewel er sprake is van verbreding van het globaliseringsproces, zijn nog niet alle landen geïntegreerd in de wereldeconomie. Het haftgt vooral af van de wijze waarop met de overgangsproblemen, en verdelingseffecten tussen en binnen landen wordt omgegaan hoe globalisering van invloed is op de welvaart in brede zin. Het brede welvaartsbegrip van de SER wil de basis leggen voor duurzame ontwikkeling door
evenwicht te brengen en te behouden tussen people, planet en profil Het SER-advies richtte zich tot de volgende drie centrale beleidsuitdagingen:
A. Met welke beleidsmix kan Nederland resp. de Europese Unie zich voorbereiden op de mogelijke versnelling van het internationale specialisatieproces? B. Hoe kan Nederland resp. de EU duurzame globalisering bevorderen? C. Hoe te zorgen dat door verbreding en flankerend beleid meer landen en meer mensen
profijt kunnen hebben van het globaliseringsproces? De punten A en B zijn behandeld in het op 20 juni jl. gepubliceerde advies "Duurzame globalisering, een wereld te winnen". Het advies beargumenteert dat voor Nederland en de
EU beleidsruimte bestaat om een eventuele versnelling van het globaliseringsproces in goede
banen te leiden. liet Nederlandse (en Europese) beleid dient proaktief op de globalisering te reageren via de ruimte voor sociaal-economisch beleid. Doel van dit beleid moet zijn om de kansen voor productiegroei en werkgelegenheid via de internationale handel maximaal te
benutten en de negatieve effecten van de open economie zo goed mogelijk te herstellen. -'"' Vrijmaking van de internationale handel komt de maatschappelijke weivaart ten goede indien de handel plaatsvindt binnen een kader van flankerend beleid dat is gericht op het bevorderen van duurzame ontwikkeling in drie dimensies: economisch, sociaal en ecologisch. Bij het
flankerend beleid op sociaal terrein gaat het om de vraag hoe Nederland kan bijdragen aan de bevordering van decent work.
Beleidsuitdaging C, meer landen en mensen laten profiteren van het globaliseringsproces, omvat volgens de SER de volgende drie stappen: 1. Toegang van producten uit ontwikkelingslanden tot de markten van de ontwikkelde
landen en (geleidelijke) openstelling van de markten van de ontwikkelingslanden voor investeringen uit de ontwikkelde landen.
2. De ontwikkeling van de private sector en goed bestuur zodat de opening van de markten ook wordt benut en de economische groei tot stand komt1. 3. Het scheppen van voorwaarden die ervoor zorgen dat de economische groei ook de armen
ten goede komt. Het SER-advies 'Duurzame globalisering: een wereld te winnen' heeft zich vooral gericht zich op de
eerste stap, de markttoegang voor ontwikkelingslanden. De beleidsruimte hiertoe voor
Nederland wordt benut via de Nederlandse inzet in het EU handels- en landbouwbeleid en via de inzet op het bilaterale beleid voor handelsbevordering. De laatste twee stappen dienen in een vervolgadvies over Ontwikkelingssamenwerking aan de
orde te komen.
Het vervolgadvies:
Inleiding: ?j Eén vah de vier prioriteiten uit de beleidsbrief "Een Zaak van Iedereen" is Groei én Verdeling. De wereldwijd sterke economische groei heeft in de afgelopen jaren weliswaar voor velen de armoede doen verminderen, maar daarbij niet geleid tot kleinere verschillen in welvaart. Sterker nog, de wereld is ongelijker geworden - zowel tussen landen als binnen
landen. Er zijn veel winnaars, maar tegelijk ook veel verliezers: voor de achterblijvers-de allerarmsten- blijft het moeilijk om aansluiting te vinden. Vermogens- en inkomensverschillen nemen toe. Om de steeds wijdere kloof tussen arm en rijk te helpen overbruggen is grotere nadruk nodig op zowel economische groei als op de verdeling van deze groei. Waar het SER-
advies over globalisering vooral kijkt naar aspekten van duurzame globalisering voor Nederland en de markrtoegangsontwikkeling op wereldniveau, richt deze vervolgadviesaanvraag zich op de beleidsuitdaging om meer landen en mensen te laten profiteren van het globaliseringsproces. Voortgebouwd wordt ook op het SER-advies nr. 97/12, getiteld "De particuliere sector in internationale samenwerking". Hierbij zou onderscheid dienen te worden gemaakt tussen de voorhanden beleidsruimte voor
enerzijds Nederland en de EU en anderzijds de beleidsruimte waarover de bij globalisering
betrokken ontwikkelingslanden kunnen beschikken. In 2006 heeft de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) reeds een advies uitgebracht over private sectorontwikkeling en armoedebestrijding. De AI V concludeerde onder andere dat het bestaande Nederlandse instfumentarium voor private sectorontwikkeling relatief weinig aandacht leek te schenken aan de verbetering van de nationale beleidsomgeving in ontwikkelingslanden. Er vond daarnaast binnen Nederland onvoldoende beleidsmatige aansturing plaats, volgens de AIV. In een brief aan de Tweede Kamer van 29 juni 2007 zijn
een aantal beleidsvoornemens aangekondigd, mede in reactie op het AlV-advies. Ook in de reeds genoemde beleidsbrief "Een Zaak van Iedereen" wordt hier nader invulling aan
gegeven. Het is dus niet de bedoeling om het AlV-advies over te doen.
Zie ook SER-advies (1997) De particuliere sector in internationale samenwerking.
Waar we! behoefte aan is, is om antwoord te krijgen op een aantal specifieke vragen len
aanzien van hel thema Groei én Verdeling. De afgelopen tijd is er zeer weinig aandacht
geweest voor de mogelijkheden van vooral de armere landen om te groeien in de wereldeconomie. Hun duurzame groei-agenda moet veel meer aandacht krijgen. De rol van ij
met name een aantal Afrikaanse landen in de internationale arbeidsverdeling is aanmerkelijk verzwakt. De vraag is welke comparatieve voordelen deze landen hebben om een start te kunnen maken met echt duurzame groei. Het werk van de economen Collier en Rodrik kan hierbij expliciet aan de orde komen, evenals het begrip beleidsruimte ('policy space')
De verdelingsagenda is een ander kernpunt. De ongelijkheid in inkomen en vermogen wereldwijd begint dramatische vormen aan te nemen, en onderzocht moet worden hoe het mogelijk is daarin verandering aan te brengen. Wellicht door economische groei, maar ook
door pro poor growth, gelet op het aspekt van werkgelegenheid. Grote groepen mensen doen nu niet actief mee met het globaliseringsproces, en de kernvraag is hoe die erbij getrokken kunnen worden. Nu hebben zij te weinig toegang tot productiemiddelen (land, krediet, kennis,
venture capital). Hoe kan ervoor gezorgd worden dat vooral armere ontwikkelingslanden meer mogelijkheden in de keten krijgen, wetende dat hun comparatieve voordelen niet altijd
duidelijk zijn en dat zij geconfronteerd worden met zeer ingewikkelde standaarden. Regionale integratie via de EP A's verdient ondersteuning, en wel asymmetrisch. De betrokken landen moeten hun markten tijdelijk beschermen, maar er moet wel een dynamiek blijven via regionale samenwerking. Hoe kan hun participatie in het wereldhandelsstelsel worden
gestimuleerd en gefaciliteerd? Welke beleidsruimte hebben donoren en ontvangende landen hierbij?
Het Nederlandse en Europese beleid inzake Hulp voor Handel (Aidfor Trade). Nederland
voert een actief Hulp voor Handel-beleid. Het geeft jaarlijks EUR 550 min aan ontwikkelingshulp voor handelsgerelateerde assistentie (w.o. handelsfacilitatie), economische infrastructuur en opbouw van productieve capaciteit (inclusief private sector ontwikkeling).
Dit niveau zal de komende jaren op zijn minst gehandhaafd blijven, temeer omdat Hulp voor Handel goed past binnen de thema's groei en verdeling en duurzame energie, twee kernthema's van het OS-beleid in de komende jaren. In Europees verband zijn afspraken gemaakt over een gezamenlijke Europese Hulp voor Handel Strategie. Het streven is enerzijds om in 2010 een financiële toezegging van EUR 2 miljard voor handelsgerelateerde assistentie
te behalen, en anderzijds de steun voor de bredere Hulp voor Handel-agenda te continueren en versterken. De EU blijft hiermee de grootste donor van de mondiale Hulp voor Handel.
e
Hoe geschikt is een internationale organisatie als de EU met zijn bureaucratie voor het daadwerkelijk concretiseren en operationaliseren van een gezamenlijke EU Hulp voor Handel-strategie en het efficiënt, gecoördineerd en geharmoniseerd inzetten van
middelen zodat maximaal resultaat wordt geboekt op het vlak van creatie van productieve werkgelegenheid en armoedebestrijding?
•
Welke rol kan publiek-private samenwerking hierbij spelen? Kan de Europese Gedragscode over Complementariteit en Arbeidsverdeling in Ontwikkelingsbeleid worden toegepast bij de uitvoering van de EU Hulp voor Handel-strategie zonder dat
een oplossing wordt gevonden voor sector-overstijgende aspecten en gebonden hulpverschijnselen? •
Hoe kan Nederland bevorderen dat ook het duurzaam maken van internationale handelsketens, maatschappelijk verantwoord ondernemen in ontwikkelingslanden
(w.o. de ILO decent work agenda), gender-aspekten en het bevorderen van regionale integratie en regionale handel de nodige aandacht krijgen binnen de internationale Hulp voor Handel-agenda?
«
Wat zou de Nederlandse invalshoek moeten zijn binnen de brede Hulp voor Handelagenda en dient hierbij onderscheid te worden gemaakt tussen fragiele staten, brede relatie-landen en MDG-landen?
•
Welke beleidsruimte hebben de diverse ontvangende landen op het gebied van Hulp
voor Handel?
Institutionele ontwikkeling t.b.v. de sociaal economische dialoog. Nederland ondersteunt
werknemersorganisaties, werkgeversorganisaties en producentenorganisaties in ontwikkelingslanden. Daarnaast wil Nederland meer inzetten op de steun aan tripartiete, SERachtige structuren in ontwikkelingslanden. Deze structuren zijn voor sociale partners een
belangrijk instrument om een rol te spelen in de economische en sociale ontwikkeling van hun
land. Initiatieven van de Nederlandse SER, vakbonden en werkgevers om in
ontwikkelingslanden thema's als verdeling, arbeidsrechten en werkgelegenheid te helpen agenderen en te ondersteunen zullen daarom worden bevorderd.
«
Hoe kan Nederland de sociaaleconomische dialoog in ontwikkelingslanden versterken?
•
Wat betekent dit voor de samenwerking met en tussen de Nederlandse partners?
»;
Welke aanknopingspunten zijn er in de diverse landen om initiatieven van de
Nederlandse SER en sociale partners te intensiveren? •
Hoe kan de sociaaleconomische dialoog worden bevorderd in landen waar overheden
geen klimaat waarborgen waarin werknemers en werkgevers veilig kunnen onderhandelen?
•
Zou de steun van Nederland zich daar moeten richten op de (instelling van) bipartiete structuren? Hetzelfde geldt voor het stimuleren van juridische zekerheden voor
ondernemers (zie Doing Business rapporten Wereldbank) en werknemers (decent work).
•
Over hoeveel beleidsruimte beschikken diverse groepen van ontwikkelingslanden om
te kunnen voldoen aan de decent work agenda? De rol van vakbonden en werkgevers is essentieel bij dit soort activiteiten. Nederland is momenteel vooral actief met het steunen van kadasters en het versterken van landrechten. Op het terrein van de decent work agenda investeert Nederland met name in de landenprogramma's van de ILO.
•
Welke prioriteiten zou Nederland moeten stellen?
Rol Nederlandse bedrijfsleven in het behalen van de MDG 's. Er wordt nog nooit zoveel uitgegeven aan onze bedrijfsleveninstrumenten als op dit moment. Het gaat daarbij om. instrumenten als ORET (straks ORIO), PSOM, FMO, CBI, PUM, POP en DECP en PPP's. Dit zijn instrumenten waarbij het Nederlandse bedrijfsleven actief bijdraagt aan het
verminderen van armoede in ontwikkelingslanden door middel van het versterken van de private sector zelf of de benodigde publieke infrastructuur. Een belangrijk accent ligt hierbij op landbouwontwikkeling. Naast het geld van Ontwikkelingssamenwerking wordt ook geld vanuit het bedrijfsleven geïnvesteerd. De inzet van Nederlandse kennis en kunde speelt een belangrijke rol bij het behalen van de verschillende MDG-doelen en is daarnaast van belang voor het draagvlak in Nederland van ontwikkelingssamenwerking. Het enthousiasme voor partnerschappen is groot. Tijdens de zomer 2007 zijn er 36 Schoklandakkoorden gesloten,
waarvan de helft met bedrijfsleven. In het kader van Project 2015 komen hier nog
voortdurend initiatieven bij. Partnerschappen hebben vooral kans van slagen als er een probleem opgelost wordt, dat belanghebbenden afzonderlijk niet kunnen oplossen, maar twee partijen samen wel. Bijvoorbeeld als het gaat over het voorkomen van overbevissing. Er wordt ook wel kritiek geuit op deze instrumenten. Bijvoorbeeld over het gebonden karakter ', i van sommige van deze programma's, de beperkte vraaggestuurdheid, de mogelijkheid van marktverstoringen en gebrek aan onderlinge samenhang. Zie hiervoor het AlV-advies en de OESO/D AC peer review. •
Hoe kan de rol van het bedrijfsleven bij het creëren van duurzame en volwaardige werkgelegenheid, armoedebestrijding en de overige MDG's worden versterkt?
e
Hoe wordt daarbij ingegaan op aspecten als additionaliteit, risicoprofiel en hefboomwerking van private fondsen middels 'public regulatory frameworks' (bijvoorbeeld ten aanzien van armoedebestrijding en adaptatie klimaatverandering)
•
Bestaat behoefte aan nieuwe instrumenten in deze veranderende wereld?
«
Dient meer differentiatie in het instrumentarium te worden aangebracht gelet op de categorisering in fragiele staten, MDG-landen en brede relatie-landen?
•
Hoe kan de samenhang tussen bedrijfsleveninstrumenten verbeterd te worden?
•
Welke beleidsruimte is voorhanden voor de ontwikkeling van nieuwe bedrijfsleveninstrumenten (onder andere gezien EU- en OESO/DAC-regelgeving)
•
Hoe kunnen de MVO-elementen worden gewaarborgd?
«
Hoe de samenwerking in de vorm van PPP's nog concreter te maken?
«
Wat zijn de succesfactoren van PPP's en hoe kunnen valkuilen worden vermeden
zoals de hiervoor genoemde? •
Hoe wordt de beleidsruimte van ontwikkelingslanden beïnvloed door de bedrijfsleveninstrumenten van donoren en internationale organisaties?
•
Welke beleidsruimte hebben ontwikkelingslanden voor het opzetten van eigen bedrij fsleveninstrumenten?