156
Zestiende-eeuwse schets van Perkin Warbeck in de portrettenverzameling van de ‘Recueil d’Arras’, waarschijnlijk naar een onbekend of verloren gegaan origineel. Bron: http://nl.wikipedia.org/wiki/Bestand:Perkin_Warbeck.jpg
157
De constructie van een vorstelijk imago. Perkin Warbeck in de Nederlanden en het Heilige Roomse Rijk (1492-1495) S t e ve n T h i r y
Tussen 1492 en 1495 verbleef de Engelse troonpretendent Richard van York in de Nederlanden en het Heilige Roomse Rijk. Deze jongeman, die later de geschiedenis zou ingaan als de bedrieger Perkin Warbeck, ontving er steun van edellieden en leden van de vorstelijke familie in zijn strijd tegen de eerste Tudor-monarch Hendrik VII. Dit artikel beargumenteert dat de pretendent kon terugvallen op een heel repertoire van media die hem een geloofwaardig vorstelijk imago moesten verschaffen, maar dat diezelfde media ook werden aangewend om zijn gezag te ondermijnen.1
De interesse voor politiek-evenementiële thema’s die de geschiedschrijving decennialang kenmerkte, heeft het beeld opgeroepen dat het politieke leven in middeleeuws en vroegmodern Europa werd beheerst door machtige vorstenfamilies. Een reeks monarchen volgde elkaar in een vrijwel ononderbroken lijn op en het ambt zelf evolueerde van een sterk beconcurreerde positie in een feodale maatschappij naar een haast absolute macht die haar neergang zou kennen aan het einde van de achttiende eeuw – zo houdt het dominante lineaire narratief ons voor. Deze visie schetst echter een vertekend en achterhaald beeld.2 Koningschap was niet altijd vanzelfsprekend en opvolgingen verliepen vaak veel minder vlot dan het achteraf gezien lijkt. Ook voor de vijftiende eeuw, die in dit artikel centraal staat, gaat deze stelling op. De vorst, maar ook de politieke elite en de Tij d s c hr i ft vo o r G e s c hi edeni s - 12 4 e j a a rga ng , num m er , p. 156 - 173
overige onderdanen hadden een aantal wederzijdse plichten en het was voor een laatmiddeleeuws heerser van cruciaal belang zich een bekwame vorst te tonen en zich een geschikt imago aan te meten. Dit verliep echter niet altijd succesvol. In de opbouw van het imago werd veel nadruk gelegd op het besef van continuïteit van koningschap en dynastie.3 De problemen die ontstonden als de continuïteit werd doorbroken, getuigen van het belang dat aan dit ideeëngoed werd gehecht. Na het plotsklaps wegvallen van vorsten zonder verzekerde opvolging, door een sterfgeval of nederlaag, ontstonden er soms crisissituaties waarin onderdanen weigerden de dood van hun soeverein te aanvaarden en zelfs bleven hopen op een miraculeuze terugkeer. Dit schiep een situatie waarin – al dan niet legitieme – troonpretendenten zich konden aandienen.4 Zo kampten de Bourgondische Neder landen na het overlijden van hertog Karel de Stoute in januari 1477 en dat van zijn enige dochter Maria in maart 1482 met een reeks politieke problemen die grotendeels voortvloeiden uit dynastieke onzekerheid. De echtgenoot van Maria van Bourgondië, de aartshertog – later roomskoning (1486) en keizer (1508) – Maximiliaan van Oostenrijk had het erg moeilijk om zijn macht te vestigen 1
2
3
4
Dit artikel is een uitwerking van mijn ongepubliceerde masterproef ‘Counterfaited iewels make the true mistrusted’. Perkin Warbeck en de constructie van een ‘vorstelijke identiteit’ (1492-1495). Ik dank in het bijzonder Hans Cools zonder wiens advies deze tekst nooit tot stand was gekomen. Een kritiek op dit lineaire verhaal en alternatieve visies bij J. Deploige en G. Deneckere, ‘Introduction. The monarchy: A crossroads of trajectories’ in: J. Deploige en G. Deneckere eds., Mystifying the monarch. Studies on discourse, power, and history (Amsterdam 2006) 9-21. E. Lecuppre-Desjardin, La ville des ceremonies. Essai sur la communication politique dans les anciens Pays-Bas Bourguignon (Turnhout 2007) 64. Voor het discours rond vorstelijke continuïteit zie in het bijzonder: E. H. Kantorowicz, The king’s two bodies. A study in mediaeval political theology (Princeton 1957). Y.M.-Bercé, Le roi cache. Sauveurs et imposteurs: mythes politiques populaires dans l’Europe modern (Parijs 1990) 189-308.
158
S teven Th ir y
als regent voor hun minderjarige zoon Filips de Schone, in het bijzonder in het graafschap Vlaanderen. Hij zou zich in het klimaat van een burgeroorlog tot twee maal toe gedwongen zien om een regentschapsraad voor Filips te erkennen.5 Ook in Engeland werden in de tweede helft van de vijftiende eeuw een reeks dynastieke conflicten uitgevochten die, naar de emblemen van de tegenover elkaar staande partijgangers van de huizen Lancaster en York, bekend staan als de ‘Rozenoorlogen’. Ze draaiden in essentie rond vorstelijke plichten zoals het garanderen van veiligheid, vrede en orde door rechtspraak en arbitrage. Van de vorst werd een goed en ‘plichtsbewust’ koningschap verwacht en een harmonische samenwerking met de adellijke elite. De crisissituatie kwam dan ook voort uit een problematisch koningschap dat hierin tekort schoot.6 Na een periode van partijstrijd herstelde de capabele vorst Edward IV uit het Huis York het vorstelijk gezag in 1471. Na zijn dood in 1483 werd de troon echter geüsurpeerd door diens broer Richard III. De twee minderjarige zonen van Edward IV, Edward V en Richard, werden opgesloten in de Tower-gevangenis te Londen en verdwenen niet veel later spoorloos. Het gezag van Richard III werd vervolgens uitgedaagd door de jonge Hendrik Tudor, graaf van Richmond en lid van de Lancaster-partij, die sinds 1471 in ballingschap had verbleven te Bretagne. Met steun van Engelse samenzweerders en met hulp van het continent stak hij het Kanaal over en versloeg Richard in augustus 1485.7 Hendrik werd tot nieuwe koning gekroond, maar zijn tamelijk zwakke dynastieke aanspraak op de Engelse troon – die enkel indirect gebaseerd was op de bloedlijn van zijn moeder – zorgde ervoor dat heel zijn regeerperiode lang een imago van plichtsbewuste en capabele heerser van cruciaal belang 5
J. Haemers, For the common good. State power and urban revolts in the reign of Mary of Burgundy (1477-1482) (Turnhout 2009). 6 C. Carpenter, The Wars of the Roses. Politics and the constitution in England, c. 1437-1509 (Cambridge 1999) 6-66. 7 R.A. Griffiths en R.S. Thomas, The making of the Tudor dynasty (herz. ed. 1985, Stroud 2005) passim; S.B. Chrimes, Henry VII (Londen 1977) 5-67. 8 Carpenter, Wars of the Roses, 223-236, 240-241; S. Gunn, ‘“New men” and “new monarchy” in England, 1485-1524’ in: R. Stein ed., Powerbrokers in the Late Middle Ages. The Burgundian Low Countries in a European context (Turnhout 2001) 153-163. 9 G. Lecuppre, L’imposture politique au Moyen Âge: La seconde vie des rois (Parijs 2005). 10 M. Bennett, Lambert Simnel and the battle of Stoke (Stroud 1987).
was om zijn legitimiteit te behouden.8 De Franse historicus Gilles Lecuppre heeft aangetoond dat tijdens zulke opvolgingsproblemen niet alleen legitieme pretendenten het koningschap ambieerden, maar ook bedrog en identiteitsfraude een vaak voorkomend fenomeen was. Bedriegers maakten gebruik van het machtsvacuüm of het politieke ongenoegen om vorstelijke afstammelingen te personifiëren en zo de troon op te eisen. Ze wierpen zich hierbij op als de door God gesteunde vertegenwoordigers van een ander en ‘goed’ bestuur. Twijfel rond de legitieme macht, fiscale druk, hongersnood, epidemieën of een oorlogsklimaat gaf hen de nodige speelruimte. Lecuppre concludeerde dat de samenzweringen die ontstonden rond zulke valse troonpretendenten meestal goed uitgekiende politieke ondernemingen waren. Ook bemerkte hij een evolutie in het voorkomen en de strategie van de bedriegers. In de twaalfde en dertiende eeuw belichaamden de oplichters vooral oudere heersers die verdwenen waren op kruistocht of oorlogspad en na vele jaren terugkeerden. Ze maakten gebruik van het ideaal van de ‘vita aspera’ – de boetedoenende heremiet – om zichzelf een aura van populaire heiligheid aan te meten. Vanaf de veertiende eeuw raakte dit model van bedrog steeds meer op de achtergrond om in de vijftiende eeuw plaats te maken voor jeugdige pretendenten die de macht wilden grijpen.9 Tijdens de regeerperiode van Hendrik VII dienden zich twee valse troonpretendenten aan. In 1486-1487 werd een tienjarige jongen door enkele misnoegde edellieden naar voor geschoven als Edward, graaf van Warwick en neef van Edward IV, in wiens naam een aanzienlijke legermacht op de been werd gebracht. Hendrik wist deze opstandelingen echter te verslaan. Het was voldoende om de echte Warwick, die opgesloten zat in de Tower, publiekelijk tentoon te stellen en zo het bewijs van bedrog te leveren. Het kind, dat men identificeerde als een zekere Lambert Simnel, werd gespaard en volgens de overlevering tewerkgesteld als keukenhulpje om later op te klimmen tot valkenier.10 Een viertal jaar later kwam een andere pretendent ten tonele, die bekend geworden is onder de naam Perkin Warbeck en zich voordeed als de dood gewaande Richard van York, de jongste zoon van Edward IV. Rond deze persoon zou een aanzienlijke sa-
159
De constructie van een vorstelijk imago menzwering tegen het prille Tudor-regime ontstaan die algauw internationale dimensies kreeg. Tussen 1491 en 1497 speelde Warbeck een hoofdrol in de diplomatieke en politieke geschiedenis van Engeland, Ierland, Schotland, Frankrijk en de BourgondischHabsburgse Nederlanden. Hij fungeerde als pion in handen van verscheidene Europese heersers, zoals de Franse Karel VIII, Maximiliaan van Oostenrijk en de Schotse Jacob IV. De Engelse koning en zijn medestanders zaaiden daarentegen voortdurend twijfel over de identiteit van de jongeman en trachtten hem zo steun te ontnemen, aanvankelijk met weinig succes. Na enkele mislukte invasiepogingen op Engels grondgebied werd hij in oktober 1497 gevangen genomen door Hendrik VII, vernederd en gedwongen tot een publieke bekentenis. Hierin gaf hij toe niet Richard, hertog van York te zijn, maar ‘Perkin Warbeck’, een knaap uit Doornik van eenvoudige komaf. Drie jaar later, op 23 november 1499, liet de Engelse koning hem op het galgenveld te Tyburn ophangen.11 Een hernieuwde interesse in het laatste kwart van de negentiende eeuw leidde tot ontdekkingen die een nieuw licht wierpen op Warbecks bekentenis van 1497. Documenten uit het Doornikse stadsarchief bevestigden het bestaan van een Pierre (Pierrechon) Werbecque, de tussen 1472 en 1474 geboren zoon van Jehan de Werbecque en Nicaise Farou. Of de in 1499 terechtgestelde jongeman ook daadwerkelijk deze Pierre was, wordt nog steeds bediscussieerd. Ook rond zijn wedervaren vóór 1491 zijn allerhande hypotheses geformuleerd.12 In dit artikel wordt de meest gangbare (en contemporaine) Engelse verbastering ‘Perkin Warbeck’ gebruikt als benaming voor de pretendent, zonder een harde stelling in te nemen in het debat rond zijn ware identiteit. Deze opmerkelijke samenzwering en de continentale steun die eraan werd gegeven lijken een veel grotere omvang te hebben gehad dan de oudere historiografie altijd voorhield. Ook in de Nederlandse en Belgische geschiedschrijving besteedde men weinig aandacht aan de episode, ondanks het feit dat Warbeck een aanzienlijk deel van zijn korte bestaan als ‘troonpretendent’ in de Nederlanden had doorgebracht. Hij werd wel kort genoemd in algemene handboeken, vaak in de context van de handelsrelaties met
Engeland, en was ook onderwerp van vele anekdotische voetnoten. Als hij al uitvoeriger werd behandeld, dan gebeurde dit vaak onnauwkeurig en onkritisch.13 Warbecks verhaal is niet alleen dat van een schaamteloze en stoutmoedige jongeling die het aandurfde zich voor te doen als iemand anders, maar ook dat van de opbouw van een overtuigend vorstelijk imago, ongeacht de vraag wie hij nu echt was. Dit artikel is niet een zoveelste uitwijding over de historische waarheid achter de façade – namelijk Warbecks ‘echte’ identiteit – maar stelt juist die façade zelf centraal. Hoe trachtte Perkin Warbeck zijn claim op het koningschap te rechtvaardigen en welke rol speelde zijn verblijf in de BourgondischHabsburgse Nederlanden en het Heilige Roomse Rijk van 1492 tot 1495 in de opbouw van die geloofwaardigheid? Waarom faalde hij uiteindelijk in zijn opzet? Daarnaast wil ik hiermee deze verwaarloosde gebeurtenissen ook opnieuw onder de aandacht brengen. Ze zijn immers essentieel voor een goed begrip van de relaties tussen de Lage Landen en Engeland aan het einde van de vijftiende eeuw. De verloren koningszoon
In september 1491 meerde het schip van de Portugese handelaar Pregent Meno aan in de Ierse havenstad Cork. Toen één van diens knechten in schitterende zijden kledij – mogelijk de handelswaren van zijn meester – door de straten van het stadje paradeerde, werd de bewondering van de plaatselijke inwoners gewekt. In hun ogen moest die opmerkelijke jongeman wel van vorstelijke bloede zijn. Sommigen suggereerden zelfs dat hij niemand minder was dan Edward, graaf van Warwick, zoon van de broer van de Engelse koning Edward IV, die echter al sinds 1485 opgesloten zat in de Tower. Anderen zagen hem aan voor een bastaardzoon van Richard 11
I. Arthurson, The Perkin Warbeck conspiracy, 1491-1499 (Stroud 1997); A. Wroe, Perkin. A story of deception (Londen 2003). 12 C. de la Howarderie, ‘Notes sur la famille de l’aventurier Perkin Warbeck’, Bulletins de la société historique et littéraire de Tournai 25 (1894) 410-414. Een vulgariserende studie die tracht te bewijzen dat de pretendent wel degelijk Richard was, is: D. Kleyn, Richard of England (Oxford 1990). 13 Zie bijvoorbeeld W. Bilderdijk, Geschiedenis des vaderlands IV (Amsterdam 1833) 309-310; J. Wagenaar, Vaderlandsche historie…IV (Amsterdam 1750) 298-301; K. de Lettenhove, Histoire de Flandre IV (Brugge 1874) 259-263. Uitzonderingen zijn: F. Desmons, ‘Un tournaisien prétendant au trône d’Angleterre’, Revue Tournaisienne 4-5 (1901) 53-63; en J.D. Chastelain, L’imposture de Perkin Warbeck (Brussel 1952).
160
S teven Th ir y
III. De jongeman ontkende dit beide. Toen men hem in derde instantie identificeerde als Richard, hertog van York en jongste zoon van Edward IV, en ook een aantal invloedrijke Ierse heren bereid waren deze claim te ondersteunen, gaf hij toe. Hij werd naar voren geschoven als uitdager van Hendrik VII.14 Na het ontstaan van de samenzwering in Ierland, werd de pretendent overgebracht naar Frankrijk. Karel VIII ondersteunde Warbeck en de groep rebellen van de Yorkpartij die zich rond hem hadden verzameld om druk uit te oefenen op Engeland. De Anglo-Franse betrekkingen waren aan het begin van de jaren negentig van de vijftiende eeuw immers erg verslechterd vanwege de Franse aanspraken op Bretagne. Bovendien had dit vraagstuk ook invloed op de verhoudingen met Bourgondië. De traditionele Engelse claims op de Franse kroon en de voortdurende Franse dreiging aan de grenzen van het Bourgondische Rijk maakten Hendrik VII en Maximiliaan van Oostenrijk, die optrad als regent voor de minderjarige Filips de Schone, tot natuurlijke bondgenoten.15 De Engelse vorst sloeg zelfs beleg voor Boulogne in oktober 1492.16 Hij hoopte dat dit zou leiden tot een gezamenlijke campagne tegen Frankrijk. Versterking van de kant van de roomskoning bleef echter uit, waarop Hendrik VII het over een andere boeg gooide. In november 1492 sloot hij vrede met Karel VIII in het verdrag van Etaples. Hendrik drong er op aan in de overeenkomst een clausule op te nemen die impliciet betrekking had op Warbeck: beide monarchen waren gehouden geen steun te 14 Zie hiervoor Warbecks eigen bekentenis (1497), uitgegeven in Arthurson, Perkin Warbeck, xi-xii. 15 H. Wiesflecker, Kaiser Maximilian I. Das Reich, Österreich und Europa an der Wende zur Neuzeit I (München 1971) 318-344; Chrimes, Henry VII, 280282; M. Boone, ‘d’un particularisme à l’autre: la Flandre et la Bretagne face à l’Etat centralisateur (XIVe-XVe siècle) in: J. Kerhervé en T. Daniel eds., 1491. La Bretagne, terre d’Europe (Brest 1992) 193-204. 16 Jean Molinet, Chroniques de Jean Molinet (1474-1537), G. Doutrepont en O. Jodogne eds. II (Brussel 1935-1937) 331-334; J. Currin, ‘“To traffic with war”? Henry VII and the French campaign of 1492’ in: D. Grummitt ed., The English experience in France c. 1450-1558 : war, diplomacy, and cultural exchange (Ashgate 2002) 106-131. 17 A.F. Pollard ed., The reign of Henry VII from contemporary sources III (Londen 1913) 6-25; J. Gairdner ed., Letters and Papers illustrative of the reigns of Richard III.and Henry VII II (Londen 1861-1863) 290-292. 18 Archives départementales du Nord: série B (hierna afgekort als ADN B), n° 18824, f. 82v.-86r. en f. 87r.-90r. 19 Edward Hall, The vnion of the two noble and illustre families of Lancastre [and] Yorke (Londen 1550) f. xxxi r.; Arthurson, Perkin Warbeck, 55. 20 A. Morel-Fatio, ‘Marguerite d’York et Perkin Warbeck’ in: Mélanges d’histoire offerts à Charles Bémont (Parijs 1913) 411-416.
verlenen aan de rebellen van de ander.17 Dit vredesverdrag wekte grote verontwaardiging bij Maximiliaan. Hij vond dat Hendrik door de toenadering tot Frankrijk eerdere overeenkomsten had verbroken.18 De verzoening tussen Engeland en Frankrijk zorgde ervoor dat Karel VIII weinig interesse meer had in Warbeck. De pretendent vond echter een nieuw toevluchtsoord in de Nederlanden waar men ontgoocheld reageerde op de diplomatieke ontwikkelingen. Samen met de rebellengroep ontvluchtte hij begin december 1492 Parijs en kwam diezelfde maand aan in Mechelen.19 Margareta van York, weduwe van hertog Karel de Stoute en zus van Edward IV, verschafte haar vermeende neef asiel en toonde zich overtuigd van zijn identiteit. In een brief aan de Spaanse koningin Isabella van Castilië, gedateerd op 25 augustus 1493, vertelde ze in erg emotionele bewoordingen hoe zij ‘Richard’ in de Nederlanden had ontvangen en hem onmiddellijk herkende: Uiteindelijk is de hertog van York vanuit Frankrijk naar mij gekomen om mijn hulp te vragen. Ik herkende hem zo gemakkelijk – aangezien ik hem ooit in Engeland had gezien – dat ik hem als het ware gisteren of ten laatste de dag ervoor gezien scheen te hebben. […] Ik ben oprecht diep ontroerd, nadat ik bij zoveel ongeluk en gevaar deze enige overgeblevene van onze familie heb gezien en ik heb hem met die liefde, waartoe de noodzaak en de rechten van het bloed me overhaalden, als mijn enige neef en enige zoon omhelsd.20 Over de groep partijgangers die de pretendent volgden, weten we weinig behalve de namen van de personen die schijnbaar de kopstukken waren van de samenzwering. De Engelsen John Taylor, Rowland Robinson, Sir George Neville en Anthony de la Forssa speelden een sleutelrol en vergezelden de pseudo-Richard vermoedelijk ook in de Nederlanden. Vanaf juni 1493 staken ook Sir Robert Clifford, William Barley en William Lounde het Kanaal over en voegden zich bij de groep. In de Nederlanden werd Warbeck eveneens bijgestaan door de Brugse handelaar Daniel Beauvivre en de johannieter Willem van Noyon. De betrokkenheid van deze laatste, die van juni 1491 tot juni 1496 een pachter van de magistrale kamer
161
De constructie van een vorstelijk imago
Graftombe van Sir Robert de Clifford, de partijganger van Warbeck die hem vanaf de zomer van 1493 in de Nederlanden volgde, maar eind 1494 overliep naar Hendrik VII. Bron: foto auteur
van de Franse priorij was en later werd aangesteld als gouverneur van de commanderij Vlaanderen, suggereert een belangrijke connectie tussen de samenzwering en de johannieterorde waarover nog steeds betrekkelijk weinig bekend is.21 Deze rebellen vormden een soort van ‘hofhouding’ rond de pretendent. De aanduiding van bepaalde functies, zoals ‘kanselier’ William Lounde, wijst op een zekere hiërarchie en taakverdeling binnen deze entourage. Bovendien werden er ook banden gesmeed met het Bourgondische hof. Margareta verschafte Warbeck een garde bestaande uit dertig lijfwachten, uitgedost in de rood-blauwe kleuren van het Huis York. Zij zorgden ervoor dat niet iedereen toegang had tot de pretendent en creëerden zo een afstand die zijn status versterkte. Ongetwijfeld moest de garde er ook voor zorgen dat de waardevolle pion in veilige bewaring bleef. De vliesridder Hugo van Melun, gouverneur van Dendermonde, duikt in de bronnen op als belangrijke handlanger van Warbeck,
hoewel zijn functie niet verder wordt gespecificeerd.22 Ook de familie Guevara, die van Spaanse afkomst was en waarvan enkele leden belangrijke functies vervulden in Bourgondische dienst, hadden contacten met de pretendent.23 Warbecks entourage kan dus best getypeerd worden als een brede 21 Hall, The vnion, f. xxxi r.-xxxii r; F. Madden, ‘Documents relating to Perkin Warbeck with Remarks on his history’, Archaeologia 27 (1838) 171-175, 183, 205-208; Gairdner, Letters and Papers II, 323-326; G. O’Malley, The Knights Hospitaller of the English ‘Langue’, 1460-1565 (Oxford 2005) 146-149; M. Vander Stichele, De hospitaalbroeders van St. Jan van Jeruzalem in de balije en commanderij Vlaanderen tot 1550: een prosopografische benadering (ongepubliceerde licentiaatsverhandeling geschiedenis, Katholieke Universiteit Leuven 1982) 161-164. Een uitgebreide reconstructie van het samenzweringsnetwerk bij Arthurson, Perkin Warbeck, 82-96. 22 The Great Chronicle of London, A.H. Thomas en L.D. Thornley eds. (Londen 1938) 282-283; Hall, The vnion, f. xxxi r; J.S. Brewer ed., Letters and Papers, Foreign and Domestic, of the reign of Henry VIII I (Londen 1862) 540, n° 3916; Lecuppre, L’imposture politique, 177-178. Een korte biografie van Hugo van Melun bij: H. Cools, Mannen met macht. Edellieden en de moderne staat in de Bourgondisch-Habsburgse landen (1475-1530) (Zutphen 2001) 264-265. 23 J.F. Böhmer ed., Regesta Imperii XIV: Ausgewählte Regesten des Kaiserreiches unter Maximilian I. 1493-1519, Bd. I: 1493-1495 (Keulen 19901993) 441-442 n° 3493 (hierna afgekort als RI XIV 1); Arthurson, Perkin Warbeck, 108-109, 118, 175. Biografische schetsen bij Cools, Mannen met macht, 225-226.
162
S teven Th ir y
groep van sympathisanten en een kleine kern van leden van de York-partij, waarvan sommigen zich overigens aanvankelijk loyaal hadden getoond aan Hendrik VII. De nietEngelse connecties (zoals Melun) zorgden ervoor dat de ‘hofhouding’, die nogal flexibel en beweeglijk van karakter was, gebonden bleef aan het meer stabiele Bourgondische hof en aan Margareta’s eigen entourage. De pretendent stond hiermee in een hele traditie van rebellen in ‘ballingschap’ tijdens de Rozenoorlogen. Ook de Nederlanden hadden zich enkele malen aangediend als toevluchtsoord. Zo resideerde Margareta van Anjou, voorvechtster van de Lancastriaanse zaak, met haar hele hofhouding in Bourgondisch gebied tussen 1463 en 1468. Dit precedent belette twee jaar later het korte verblijf van tegenhanger Edward IV niet, hoewel hij er geconfronteerd werd met vooraanstaande partijgangers van het andere kamp. Er waren dus voortdurend een aantal politieke vluchtelingen van verschillende strekkingen aanwezig in de Lage Landen, die soms een aanzienlijke connectie wisten op te bouwen met de Bourgondische overheid.24 Het vorstelijk imago van Warbeck werd gemodelleerd in de omgeving van ballingen uit de partij van York en personen die ervaring hadden met het vormen van jonge vorsten. Alvorens dieper in te gaan op dit proces is het nuttig even te verduidelijken wat kan verstaan worden onder een ‘vorstelijk imago’. Het bovenstaande maakt duidelijk dat een vorst zijn imago niet alleen vormde. Hij had een entourage die meehielp aan de opbouw van zijn status, of deze constructie zelfs volledig bepaalde. Het hof was de meest aangewezen plaats waar politieke le24 M. Ballard, ‘“Du sang de Lancastre je suis extrait”. Did Charles the Bold remain a Loyal Lancastrian?’, Publications du centre européen d’études bourguignonnes 35 (1995) 85-90. 25 W. Paravicini, ‘The court of the dukes of Burgundy. A model for Europe?’ in: R.G. Asch en A.M. Birke eds., Princes, patronage and the nobility. The court at the beginning of the modern age, c. 1450-1650 (Oxford 1991) 7186. Zie ook de bijdragen in: S. Gunn en A. Janse eds., The court as a stage. England and the Low Countries in the later Middle Ages (Woodbridge 2006). 26 W. Blockmans, ‘The Feeling of Being Oneself’ in: W. Blockmans en A. Janse eds., Showing Status. Representation of social positions in the Late Middle Ages (Turnhout 1999) 1-2, 9-15; R. van Uytven, ‘Showing off one’s rank in the Middle Ages’ in: ibidem, 19-34. 27 E. Lecuppre-Desjardin, ‘“Et le prince respondit de par sa bouche.” Monarchal Speech Habits in Late Medieval Europe’ in: Deploige en Deneckere, Mystifying the monarch, 55-64. 28 Lecuppre, L’imposture politique, 144. 29 Ibidem, 137-154.
gitimiteit werd gevormd en gereproduceerd in de organisatie van het dagelijkse leven. De enscenering van de vorstelijke omgeving zorgde ervoor dat de toegang tot de vorst werd beperkt, een mechanisme dat in grote mate bijdroeg tot een sacralisering van zijn persoon.25 Heersers hadden bovendien een aantal middelen ter beschikking, zoals kledij, consumptie, spraakgewoonten, kunst en bewegingen waarmee hun status en plaats aan de top van de maatschappelijke rangorde tot uiting kon worden gebracht.26 ‘Waardigheid’, dynastieke continuïteit en vorstelijke plichten werden op die manier zichtbaar gemaakt. De ideale heerser werd geacht in het bezit te zijn van een ideaal lichaam. Zijn charisma en welsprekendheid werden opgevat als tekenen van deugdzaamheid.27 Tal van communicatiekanalen zoals hoffestiviteiten, publieke intredes, ceremonies, drukwerk en beeldende kunsten konden dit alles tentoon spreiden. Ook politieke bedriegers maakten gebruik van deze codes en media om hun legitimiteit te creëren. Gilles Lecuppre heeft aangetoond dat het succes of het falen van politieke bedriegers in de late middeleeuwen dan ook vooral lag in hun vermogen gestalte te geven aan ‘la notion abstraite de l’Empereur, du Prince, ou du Roi’.28 De pretendenten Simnel en Warbeck wendden volgens hem alle registers van de ‘majesteitelijkheid’ en de ‘welsprekendheid’ aan om ‘een’ vorst te belichamen.29 Warbeck trof in de Nederlanden een samenleving aan die zich na een woelige periode opnieuw stabiliseerde en waar de Bourgondische hertogen zich een verfijnd vorstelijk imago hadden aangemeten. De opbouw van zijn claim en koningschap in deze omgeving was echter geen rechtlijnig of eenduidig proces. De constructie van een claim op de troon
Over de indruk die de pretendent en zijn entourage maakten in de eerste maanden van 1493 blijven we in het ongewisse. Vermoedelijk bracht hij een groot deel van zijn tijd door in Mechelen, waar Margareta haar voornaamste residentie had. De redenen waarom Warbeck tijdens zijn eerste maanden in de Nederlanden op de achtergrond bleef, liggen tamelijk voor de hand. Intern waren de gevolgen van de Vlaamse opstanden nog steeds voelbaar. Pas na de vrede van
163
De constructie van een vorstelijk imago Sluis op 12 oktober 1492 was de regio volledig gepacificeerd. De onlusten, die in 1477 waren begonnen, hadden een negatief effect op de economie van de Lage Landen die daarna geleidelijk kon herstellen.30 Op het vlak van de binnenlandse politiek veranderde er veel tussen 1492 en 1494. De jonge Filips de Schone stapte steeds meer naar voren als autonoom heerser en nam in de zomer van 1494 als meerderjarige het bestuur in handen.31 Op buitenlands gebied was de relatie met Frankrijk aanvankelijk problematisch. Maximiliaan richtte zich na de ontgoocheling van Etaples volledig op het veilig stellen van grensgebieden, voornamelijk het vrijgraafschap Bourgondië. Maar algauw toonde Karel VIII – met in het achterhoofd zijn ambitie om de Napolitaanse kroon te veroveren – zich na de Engelse vrede ook bereid tot een verzoening met Maximiliaan, wat resulteerde in het verdrag van Senlis (23 mei 1493).32 In deze context van sociaal-economisch en politiek herstel was er diplomatiek contact met Engeland over de pretendent. De hoofdrolspelers waren Albrecht, hertog van Saksen, Maximiliaans neef en stadhoudergeneraal van de Nederlanden, Margareta van York en enkele leden van de aartshertogelijke raad.33 Pas in de zomer van 1493, toen de Franse dreiging was weggevallen, was de situatie gunstig voor concrete en openlijke anti-Engelse manoeuvres. Op dat ogenblik trad Warbeck uit de schaduw naar voren om omgevormd te worden tot een overtuigende kroonprins uit het Huis York. Op 25 augustus werden vanuit Dendermonde in naam van Margareta en Warbeck twee brieven gestuurd aan Isabella van Castilië die bedoeld waren om een breed internationaal draagvlak te creëren voor de claims van de pretendent. Het betrof het eerder genoemde verslag van de hertogin over de herkenning van ‘haar neef ’ en een ‘persoonlijke’ oproep van ‘Richard van York’ om hem bij te staan in zijn aanspraken.34 Deze laatste brief is één van de meest opmerkelijke documenten van de Warbecksamenzwering. Hieruit vernemen we immers voor de eerste maal het relaas over zijn veronderstelde zwerftocht tussen 1483 – de verdwijning van de prinsen in de Tower – en 1492. De brief bevat eveneens de verwoording van zijn aanspraken en de argumenten die ze moesten ondersteunen. De pseudo-Richard
begon zijn ‘tragische’ verhaal bij de moord op zijn oudere broer Edward. Ook hijzelf zou dit lot hebben ondergaan, ware het niet dat de man belast met de taak de prinsen uit de weg te ruimen hem spaarde. Over de identiteit van deze man bleef de pretendent vaag, en schreef dat het vooral aan de goddelijke clementie te danken was dat hij aan de dood had weten te ontsnappen. De jongen moest op het heilige sacrament zweren zijn naam en afkomst voor een aantal jaren geheim te houden en werd vervolgens overgebracht naar het buitenland. Twee personen, die wederom niet verder werden geïdentificeerd, kregen de opdracht in te staan voor zijn welzijn op het continent. De pretendent beweerde acht jaar lang op verschillende plaatsen een miserabel leven te hebben geleid. Eén van de twee mannen overleed al snel en de andere liet hem in de steek om terug te keren naar Engeland. Vervolgens verbleef de pretendent een tijdje in Portugal om uiteindelijk naar Ierland te varen en zijn identiteit te onthullen. Het relaas vervolgde met de claim dat een heleboel edellieden en monarchen hun steun hadden toegezegd. De pretendent stelde ten slotte dat de Engelse adel, die de ‘tirannie’ van Richmond verafschuwde, zich aan zijn zijde schaarde.35 Warbeck heeft dit verhaal waarschijnlijk samengesteld met behulp van zijn entourage, en het gelijktijdige relaas van Margareta verleende de nodige geloofwaardigheid. De twee brieven vullen elkaar dan ook aan. Het verhaal van de pretendent vertoont sterke gelijkenis met de wijdverbreide literaire themata van kinderen die de dood wisten te ontvluchtten dankzij het medelijden van hun beulen of koningszonen die een incognito leven leidden en uiteindelijk herkend werden aan bijzondere monarchale kentekens.36 Ondanks deze ge30 J. Haemers, ‘Philippe de Clèves et la Flandre. La position d’un aristocrate au coeur d’une revolte urbaine (1477-1492)’ in: J. Haemers, C. Van Hoorebeeck en H. Wijsman eds., Entre la ville, la noblesse et l’état. Philippe de Clèves (1456-1528), homme politique et bibliophile (Turnhout 2007) 74-79, 83-90; R. Van Uytven, ‘Politiek en economie: de crisis der late XVe eeuw in de Nederlanden’, Revue belge de Philologie et d’Histoire 53 (1975) 1097-1149. 31 J.-M. Cauchies, Philippe le Beau. Le dernier duc de Bourgogne (Turnhout 2003) 30. 32 Y. Labande-Mailfert, Charles VIII et son Milieu (1470-1498). La jeunesse au pouvoir (Parijs 1975) 122-134. 33 ADN B 2146 f. 121r.-122v., f. 97r.-98r., 101r.; Arthurson, Perkin Warbeck, 63. 34 Deze belangrijke brieven zijn uitgegeven bij Morel-Fatio, ‘Marguerite d’York’, 414-416. en F. Madden, ‘Documents’, 156-158, 199-200. 35 Madden, ‘Documents’, 156-157. 36 A.J. Pollard, Richard III and the princes in the Tower (Gloucester 1991) 1720; Lecuppre, L’imposture politique, 232-237.
164
S teven Th ir y
lijkenissen, die aantonen dat er bij het opstellen van een troonclaim beroep werd gedaan op topoi uit de gedeelde literaire cultuur, is het moeilijk vast te stellen of bepaalde verhalen een concrete invloed hadden. De claim bleef bovendien op technisch vlak opvallend vaag. Er werd vooral ingespeeld op geruchten rond het lot van de zonen van Edward IV. Ingewikkelde genealogische overzichten ontbraken en de aanspraak van Warbeck op de Engelse troon berustte volledig op de claim dat hij de enige overlevende zoon van Edward IV zou zijn geweest. Het betrekkelijk bescheiden geformuleerde ‘recht op de troon’ werd echter aangevuld met passages die van Hendrik VII een antivorst maakten. Het document duidde hem aan als ‘Hendrik van Richmond’, zonder vorstelijke titel, en omschreef hem als een tirannieke usurpator. Hieruit moest blijken dat de Engelse troon eigenlijk vacant was en dat de pretendent zijn rechtmatig gezag in het koninkrijk zou herstellen met behulp van de goddelijke gratie.37 In de volgende jaren ontwikkelde de entourage van Warbeck zijn claim op de troon steeds verder. Op 8 mei 1495 richtte Margareta een schrijven aan paus Alexander VI met als doel pauselijke maatregelen tegen de rebellen van de York-partij, die op dat ogenblik een invasie voorbereidden, te voorkomen. Ze deed hiervoor beroep op de deskundigheid van enkele theologen van de Leuvense universiteit, zoals Nicholas Hellis en Adriaan Florenszoon (de latere paus Adrianus VI). Ditmaal werd op een veel technischere manier het ‘bloedrecht’ van ‘Richard’ op de troon uiteengezet. Hij werd onder meer vergeleken met de Bijbelse koning Joas van Juda. Die was als kind opzij geschoven na een bloedige staatsgreep door zijn grootmoeder, maar wist uiteindelijk zijn rechtmatige erfenis af te dwingen nadat hij zes jaar ondergedoken had gezeten.38 37 Madden, ‘Documents’, 157, 199-200. Het idee van de creatie van een ‘negatieve blauwdruk van een vorstenspiegel’ bij valse pretendenten wordt uitgewerkt bij G. Lecuppre, ‘Ideal kingship against oppressive monarchy. Discourses and practices of royal imposture at the close of the Middle Ages’ in: Deploige en Deneckere, Mystifying the monarch, 72-75. 38 De brief is uitgegeven als bijlage bij Bernardo Andrea Tholosate, Historia Regis Henrici Septimi, J. Gairdner ed. (Londen 1858) 393-399. Vgl. met Arthurson, Perkin Warbeck, 107; en Lecuppre, L’imposture politique, 236, 241. Voor Margareta’s banden met de Leuvense theologen, zie: L. Hommel, Marguerite d’York ou la duchesse junon (Parijs 1959) 316-317, 331. 39 Pollard, The Reign I, 150-155. 40 Ibidem. Vgl. met Lecuppre, L’imposture politique, 241-243; Haemers, ‘Philippe de Clèves’, 52-54, 79-82; en Cauchies, Philippe le Beau, 10-11, 26.
Warbecks claim op de troon bereikte uiteindelijk zijn hoogtepunt in een proclamatie die in Schotland werd gepubliceerd in juli 1496. Hierin werd het Tudor-koningschap volledig met de grond gelijk gemaakt. Er werd gesteld dat Hendrik van bescheiden afkomst was, onrechtmatig de troon had veroverd, Warbeck valselijk had beschuldigd van bedrog en een ondraaglijke belastingspolitiek voerde. Bovendien waren verschillende edellieden door zijn toedoen ‘vermoord’, was Edward van Warwick gevangen gezet en had Hendrik een aantal adellijke vrouwen van koninklijke bloede uitgehuwd aan vertrouwelingen van eenvoudige afkomst. Ten slotte waren al zijn raadslieden ‘caitiffs and villains of simple birth’ aan wie de ondeugden en wantoestanden, die in Engeland heersten, konden worden toegeschreven.39 De rebellen hanteerden hier een aantal traditionele elementen uit het politieke discours die bijvoorbeeld ook tijdens de Vlaamse opstanden waren geformuleerd tegen Maximiliaan. Zoals de Vlaamse regentschapsraden Filips de Schone uitspeelden tegen zijn vader als de ‘natuerlijke’ vorst, werd Warbeck naar voren geschoven als de ‘natural liege lord’. Met goddelijke steun en hulp van onderdanen en edellieden zou de pretendent een einde maken aan het ‘wanbeheer’ van Hendrik. Trouwe onderdanen zouden rechtvaardig worden beloond, Hendriks bondgenoten later worden bestraft als verraders en rebellen. Naast een aanklacht tegen Hendrik VII schetste de pretendent een heus ‘politiek programma’ in deze proclamatie.40 Zoals eerder aangegeven was Margareta van York betrokken bij het opstellen van deze claim op de Engelse troon, maar het is de vraag hoeveel invloed zij daadwerkelijk heeft gehad. Over haar rol is al heel wat inkt gevloeid. Vanwege de steun die ze ook had verleend aan het bedrog van Lambert Simnel in 1487 – ze gaf hem zelf militaire steun – heeft de Tudor-historiografie haar steeds afgeschilderd als een ‘duivelse hertogin’. Ze zou een persoonlijke vete hebben uitgevochten tegen de Tudors en alles in het werk hebben gesteld om haar eigen familie opnieuw een dominante plaats in Engeland te bezorgen. Volgens zestiende-eeuwse kroniekschrijvers als Polydore Vergil, Bernard André en Edward Hall plukte ze als een toornige Juno zelf een jongeman van de straat en gebruikte
165
De constructie van een vorstelijk imago hem in haar strijd tegen de Tudor-dynastie.41 De opvatting van Margareta als het grote brein achter de hele operatie, die in veel studies is overgenomen, moet niettemin sterk worden genuanceerd. De hertogin verbleef ten tijde van de kwestie-Warbeck al vijfentwintig jaar in de Nederlanden en kon hem dus niet zo heel veel informatie hebben bijgebracht. Haar familie had bovendien nog niet alle invloed in Engeland verloren.42 De eerder ‘voorzichtige’ betrokkenheid bij de samenzwering leek vooral gemotiveerd te zijn geweest door de kans het ontbrekende bedrag van haar nooit volledige uitbetaalde bruidschat te verkrijgen en haar weduwegoed, dat tijdens de opstandige periode onder vuur had gelegen, veilig te stellen. Het herstel van handelsprivileges en extra Engelse inkomsten die Warbeck haar, in ruil voor financiële steun, in december 1494 beloofde, vormden eerder een surplus.43 Margareta’s biografe Christine Weight man beklemtoonde dat ook Maximiliaan een aantal redenen had om een Engelse troonpretendent te steunen. Allereerst was er het ongenoegen over het verdrag van Etaples en het gevoel in de steek gelaten te zijn door Hendrik VII in de strijd tegen Frankrijk. Daarnaast zag hij, vooral na de Zuid-Italiaanse invasie van Karel VIII in 1495, de kans een Habsburgse pion op de Engelse troon te krijgen die gewillig deel uit zou gaan maken van de ‘Heilige Liga’, een bondgenootschap gevormd om de Franse plannen een halt toe te roepen. Ten slotte wees Weightman er ook op dat Maximiliaan en Filips zelf aanspraak wilden maken op het Engelse koningshuis. De steun van de Habsburgers voor Warbeck in 1493-1497 kan gezien worden als een aanzet tot het uitspelen van zulke pretenties. Van belang was met name het ‘testament’ van Warbeck, ondertekend op 24 januari 1495 te Mechelen. Hierin verbond de ‘nieuwe Engelse koning’ zich ertoe al zijn rechten op Engeland en op Frankrijk over te dragen aan Maximiliaan, Filips en hun legitieme mannelijke nakomelingen, mocht hijzelf zonder mannelijk nageslacht overlijden.44 Dat Maximiliaan zich actief bezig heeft gehouden met deze kwestie, blijkt duidelijk uit zijn (semi-)autobiografie Weisskunig. Dit werk bevat een passage over de teleurstelling van zijn alter ego, de ‘ jonge witte koning’, na de mislukte invasiepoging van Warbeck en de over-
weging dan maar eigenhandig het Engelse koninkrijk te veroveren. Pas toen de ‘nieuwe rood-witte koning’ (Hendrik VII) hem als een onderdanige vriend benaderde zag de ‘witte koning’ af van zijn plan.45 De sleutelrol van Maximiliaan wordt nog sterker onderschreven als we kijken naar de personen die in de Nederlanden met Warbeck geaffilieerd waren of tenminste in zijn nabijheid werden opgemerkt. Margareta van York had een sterke band met haar (stief-) schoonzoon Maximiliaan en was één van zijn toeverlaten geweest tijdens de Vlaamse Opstanden. Maximiliaans neef Albrecht van Saksen was in 1493 betrokken bij diplomatieke gesprekken met Engeland en de bronnen vermelden enkele keren dat hij zich in Warbecks omgeving ophield.46 Hugo van Melun had een belangrijke militaire rol vervuld in de strijd tegen de Vlaamse rebellen, evenals Engelbrecht II van Nassau, een Bourgondische edelman met Duitse achtergrond die in maart 1495 10.000 gouden schilden leende aan Warbeck. Ook de Guevara’s maakten deel uit van Maximiliaans omgeving.47 Veel van deze lieden maakten bovendien deel uit van Filips hofhouding, die sterk door Maximiliaan werd beïnvloed. De traditionele visie dat Filips en het aartshertogelijke gezag negatief stonden tegenover de pretendent is dus incorrect.48
41 Polydore Vergil, The anglica historia of Polydore Vergil A.D. 1485-1537, D. Hay ed. en vert. (Londen 1950) 56-57, 62-65; Hall, The vnion, f. xxx r.-v.; Tholosate, Historia Regis, 65-66, 68-69. 42 C. Weightman, Margaret of York, duchess of Burgundy. 1446-1503 (Stroud 1989) 148-151. 43 De wankele positie van Margareta’s weduwegoed bij S. Dauchy, ‘Le douaire de Marguerite d’York, la minorité de Philippe le Beau et le Parlement de Paris, 1477-1494’, Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis (hierna afgekort als HKCG) 155 (1989) 55-62, 64-127. De beloftes uit 1494 zijn uitgegeven bij M. Genard ed., ‘Marguerite d’Yorck, duchesse de Bourgogne, et la Rose blanche (1495)’, HKCG, 4de reeks, 2 (1875) 11-22. 44 Weightman, Margaret of York, 152-153; Wiesflecker, Kaiser Maximilian I I, 361, 393; ibidem II, 59. Voor de betrokkenheid van Maximiliaan, zie ook: L. P. Gachard ed., ‘Lettres inédites de Maximilien, duc d’Autriche, roi des Romains et empereur, sur les affaires des Pays-Bas, de 1478 à 1508 (deuxième partie)’, HKCG, 3de reeks, 2 (1851) 286. Het testament is uitgegeven in: V.F. de Gudenus ed., Codex diplomaticus exhibens anectoda… IV (Frankfurt enz. 1758) 502-506. 45 [Maximiliaan I], Kaiser Maximilians I. Weisskunig, I, H.T. Musper ed. (Stuttgart 1956) 277-278, 366. 46 ADN B 2146 f. 97r.-98r., 101r., 121r.-122v; Molinet, Chroniques II, 376-379; RI XIV 1, 59 n° 478, 159 n° 1482. 47 Biografische schetsen bij Cools, Mannen met macht, 253, 265, 269271, 225-226; Warbecks schuldbekentenis aan Engelbrecht: Koninklijk Huisarchief Den Haag: Oude Dillenburgse linie, n° A2 468. 48 Vgl. met Arthurson, Perkin Warbeck, 68; Cauchies, Philippe le Beau, 107; en Wiesflecker, Kaiser Maximilian I I, 385.
166
S teven Th ir y De kunst van het verschijnen
Naast de dynastieke diplomatie probeerden Warbeck en zijn entourage de claim op de Engelse troon kracht bij te zetten door de pretendent te presenteren als een vorstelijk persoon. Het is echter de vraag in hoeverre ze daarin slaagden. De bronnen bevatten weinig verhelderende informatie over het uiterlijk van de pretendent. De meest betrouwbare afbeelding die we van hem hebben is bewaard in de ‘Recueil d’Arras’, een portrettenverzameling opgesteld tussen 1566 en 1574. Aangezien veel van deze schetsen teruggaan op eerdere portretten, is de tekening van Warbeck vermoedelijk een kopie van een verloren gegaan origineel dat tot stand moet zijn gekomen tussen 1493 en 1495. De aanduidingen op de tekening van de kleuren van dit origineel – ‘Blon’ voor de haren, ‘drap d’arge[n]t’ en ‘drap d’or’ voor de kledij – wijzen op een getrouwe kopie. Bovendien bevestigt een opmerking van de heraut Richmond, Hendriks wapenkoning die Warbeck beschreef tijdens zijn arrestatie, dat de pretendent een troebel linkeroog had.49 Het portret toont een prins uit het Huis York die vorstelijk is uitgedost en een hoofddeksel draagt, versierd met een witte roos. Zulke portretten werden gebruikt om een bepaalde beeldvorming rond een vorst te creëren. Ze vertaalden het vorstelijke charisma naar doek om politieke ideeën tot uitdrukking te brengen en het vorstelijk gezag te ondersteunen. Maar zulke iconografie kon ook bijdragen tot de ondermijning van dat gezag (bijvoorbeeld spotvoorstellingen). Een mooi voorbeeld dat aantoont hoe dit soort constructie en deconstructie vaak hand in hand gingen, is het frontispies bij een in 1496 aan Hendrik VII gepresenteerde lofrede. Het beeldt de Engelse vorst af als een klassieke, keizerlijke ‘triumphator’ op een strijdwagen met rijksappel en scepter in de hand, een gesloten kroon op het hoofd. Krijgsbuit is alomtegenwoordig en onderstreept Hendriks 49 A. Châtelet, Visages d’Antan. Le Recueil d’Arras (XIVe-XVIe s.) (Lathuile 2007) 16-23. Châtelet meent op basis van stilistische kenmerken dat het kan gaan om een kopie naar een onbekend jeugdwerk van Quinten Metsys. Recent ontdekte kunsthistorica Diana Withee een tot nu toe onopgemerkte, contemporaine afbeelding van Warbeck. Haar bemerkingen zullen in een nog te verschijnen publicatie bekend gemaakt worden. De beschrijving van Richmond Herald in: A.B. Hinds ed., Calendar of State Papers Milan I (Londen 1912) 330 n°548 (hierna afgekort als CSP Milan). 50 P. Gwynne, ‘The Frontispiece to an illuminated panegyric of Henry VII: A note on the sources’, Journal of the Warburg and Courtauld Institutes 55 (1992) 56-71.
militaire successen. Voor de wagen zit een geboeide figuur met een open kroon die symbool staat voor Hendriks vijanden. Deze figuur kon in het bijzonder geïdentificeerd worden als Warbeck, aangezien de lofrede herhaaldelijk alludeert op de pretendent.50 Toch moest een vorst het gezag dat werd verbeeld op papier, perkament of doek ook waarmaken in het leven van alledag. Deze fase in het politieke bedrog van Warbeck brak aan toen hij in september 1493, vlak na zijn ‘politieke geboorte’ die zomer, samen met een Bourgondische delegatie onder leiding van Albrecht van Saksen naar Wenen afzakte om de begrafenis bij te wonen van de in augustus overleden keizer Frederik III. Het was een eerste grote test voor de ‘koninklijke Richard’ en bleek later een belangrijke pedagogische ervaring te zijn. De delegatie arriveerde op 3 november. Drie dagen later vond in Graz een eerste, informele kennismaking plaats tussen de pretendent en Maximiliaan. Op 25 november ten slotte, richtte Warbeck zich officieel tot de keizerszoon via Maximiliaans secretaris. Te Wenen kreeg Warbeck bovendien voor het eerst de kans zijn oproep in levende lijve te richtten aan verscheidene Rijksgroten, buitenlandse vorsten en ambassadeurs die voor de uitvaartplechtigheid waren verzameld. Deze publieke performance was de eerste in een reeks van vele. Vanaf november verbleef Warbeck voortdurend in de entourage van Maximiliaan en kreeg de kans om zich in deze omgeving verder te ontplooien en bestuurservaring op te doen. Tijdens een reeks vorstelijke ceremonies kon de pretendent zijn verworven ‘vorstelijke identiteit’ in scène zetten en verder ontwikkelen. Allereerst was hij aanwezig op de begrafenis van Frederik III die plaatsvond op 5 en 6 december in de Stephansdom te Wenen. ‘Richard van York’ bevond zich in de kathedraal, die voor de gelegenheid met zwarte doek was behangen, in het gezelschap van vele vooraanstaande aanwezigen en trok daardoor veel aandacht. Verslagen melden dat hij zich de eerste dag bevond aan de linker zijde van de indrukwekkend ingerichte kapel die het opgebaarde lichaam en de keizerlijke regalia bevatte. Maximiliaan, Albrecht van Saksen en Bourgondische edellieden als Hugo van Melun hadden aan de andere zijde plaatsgenomen. Warbeck bevond zich niet in de hoogste positie, maar was duidelijk wel één
167
De constructie van een vorstelijk imago
Hendrik VII op triomfwagen en gebonden gevangene (Perkin Warbeck). Frontispies bij een lofrede op de vorst van Johannes Michael Nagonius uit 1496. Bron: York, Minster Library, Ms XVI. N. 2, f. 5v.-6r.
van de eregasten. De dag erop werd dit nogmaals bevestigd. Hij vergezelde toen de vertegenwoordigers van Filips de Schone, onder andere Jan van Bergen, tijdens de offerande.51 Daarna deed hij ook bestuurservaring op door als getuige te fungeren op officiële aangelegenheden zoals de beloning van bisschop Matthias von Seckau voor zijn inzet in de strijd tegen de Hongaren of de belening van de markgraaf van Montferrato.52 In januari 1494 werd hij zelfs naar Bianca Maria Sforza gestuurd – de Milanese hertogsdochter die op 30 november 1493 per procuratio was getrouwd met Maximiliaan – om een brief van de keizerszoon te overhandigen. Op 16 maart was hij aanwezig bij de plechtigheden die in Tirol werden voltrokken om het huwelijk tussen Bianca Maria en de ditmaal
aanwezige Maximiliaan definitief te bekrachtigen.53 Terwijl hij tijdens Frederik III’s uitvaart nog aan de minder prominente zijde van de tombe had gestaan, bevond hij zich nu in de hoogste hiërarchische rang. Na de huwelijksplechtigheden besloot Maximiliaan, samen met Bianca Maria en hun hofhouding, terug te keren naar de Nederlanden. In juli bereikte het gevolg Maastricht.54 Op 24 augustus dook Warbeck opnieuw op te Mechelen.55 In de maanden die hierop volgden bereikte de image-buil51 Molinet, Chroniques II, 376-379. 52 RI XIV 1, 23 n° 185, 60 n° 485. 53 Wiesflecker, Kaiser Maximilian I I, 363-368.; RI XIV 1, 365, n° 2911 en 2912.; 59 n° 478. 54 Wiesflecker, Kaiser Maximilian I I, 372-379. 55 Georg Spalatin, Historischer Nachlaß und Briefe I, C.G. Neudecker en L. Preller eds. (Jéna 1851) 228.
168
S teven Th ir y
ding rondom zijn persoon een hoogtepunt. Tijdens de Duitse reis had hij geleerd te verschijnen voor een select hofgezelschap bestaande uit de internationale adellijke en vorstelijke elite. De ceremoniële ruimtes van Nederlandse steden boden een veel ruimer publiek. Warbeck woonde met zekerheid twee vorstelijke intredes bij in Brabant, waarbij het bestuur officieel werd overgedragen op de meerderjarig geworden Filips. Zo kreeg hij te zien hoe de dialoog tussen vorst en onderdanen concreet werkte.56 Een eerste inauguratie vond plaats op 9 september te Leuven. Na een viering in de Sint-Pieterskerk, waarin Filips zwoer de rechten en vrijheden van de Kerk te zullen naleven, nam de aartshertog de publieke eed af op een podium tegenover het stadhuis. Warbeck was hierbij aanwezig samen met belangrijke edellieden en Rijksgroten. Aangezien de hoedanigheid van personen die een vorst vergezelden bij intredes in sterke mate mee het vorstelijke beeld bepaalden, bevestigde de pseudo-Richard zo dus niet alleen zijn eigen status, maar benadrukte hij ook Filips gezag.57 Een tweede intrede werd uitgevoerd te Antwerpen op 5 en 6 oktober 1494. Dankzij een beschrijving van deze feestelijkheden door de hofkroniekschrijver Jean Molinet komen we wat te weten over de functie van de entourage in de verschijning van de pretendent en de manier waarop hij gebruik maakte van traditionele symbolische communicatiemiddelen. Deze bron laat zien hoe Warbeck naast de papieren constructies van zijn claim, die vooral voor de elite bedoeld waren, zijn aanspraken ook via meer populaire kanalen verspreidde. Tijdens de ceremonie van 6 oktober verscheen hij met zijn ‘hofhouding’. De hem toegewezen garde droeg de witte roos, het symbool van het Huis York. Vervolgens 56 Lecuppre, L’imposture politique, 178-185. Lecuppre benadrukt het belang van zulke ceremonieën voor politieke bedriegers. Voor de betekenis en het belang van Blijde Intredes, zie o.a.: J.-M. Cauchies, ‘La signification politique des entrées princières dans les Pays-Bas: Maximilien d’Autriche et Philippe le Beau’ in: J.-M. Cauchies ed., A la cour de Bourgogne. Le duc, son entourage, son train (Brepols 1998) 140-141; Lecuppre-Desjardin, Ville des cérémonies, passim. 57 Molinet, Chroniques II, 396-397; Cauchies, ‘La signification politique’, 145. 58 Molinet, Chroniques II, 398-399. Voor Warbecks heraldiek, zie: Gairdner, Richard III, 290. 59 Lecuppre, L’imposture politique, 173-174. 60 C. Cocheteux, ‘Une monnaie attribuée à Perkin Warbeck’, Bulletins de la société historique et littéraire de Tournai 4 (1856) 63-68; A. de Longpérier, ‘Perkin Werbecque’, Revue Numismatique 5 (1860) 392; Wroe, Perkin, 140141, 494 (voetnoot).
bracht ‘Richard’ zijn heraldische tekens aan op het huis van de Merchant Adventurers in de Bullinckstraat tegenover de Beurs. Het ging om het Engelse koninklijke wapenschild, met de drie leeuwen en de drie lelies. Hieronder liet hij een titel aanbrengen die kort zijn aanspraak samenvatte: ‘Arma Richardy, principis Walie et ducis Elborati, filii et heredis Eduardi quarty, nuper Dei gratie regis Anglie et Francie, domini Ybernie’. Uit deze tekst valt op te maken dat hij zich dus nog steeds niet als koning beschouwde, maar als troonopvolger. Deze symbolisch geladen activiteiten vonden volgens Molinet plaats in het bijzijn van een uitgelezen gezelschap: ‘illustres princes’, ‘grans personnages’ en kooplui van verschillende nationaliteiten. Het ging dus om een openlijk propagandistisch initiatief en enkele Tudor-aanhangers ervoeren dit dan ook als een provocatie. Twee Engelse partijgangers van Hendrik VII trokken gewapend naar het gebouw en besmeurden de wapens met modder en drek. Vervolgens vluchtten ze de stad uit. Een omstaander werd in de schermutselingen gedood.58 Op dit punt van Warbecks samenzwering werd ook gebruik gemaakt van een medium dat vermoedelijk bedoeld was om de brede lagen van de bevolking aan te spreken, namelijk munten. Net als echte vorsten gebruikten pretendenten geldstukken (en ook penningen) als teken van hun gewenste dominantie over een regio, als propagandamiddel of louter als valuta om onkosten te dekken.59 Voor Warbeck is een munt geslagen die aan een zijde de koninklijke wapens van Engeland bevat. Dit wapenschild wordt geflankeerd door een lelie en een roos die eveneens gekroond zijn. Vijf halve cirkels (de vorm van een roos) omvatten het geheel. Aan de keerzijde staan kroon, lelie, roos en leeuw. De munt bevat het jaartal 1494 en twee opschriften: ‘domine salvum fac regem’ (God beware de koning) en ‘Mani, Teckel, Phares’. Dit laatste is een motto uit het bijbelboek Daniël (5, 1-30) waarin verhaald wordt hoe God de Babylonische koning Belsassar na heiligschennis het koningschap ontnam en hem door de Meden liet doden. Het was een scherpe waarschuwing aan het adres van Hendrik VII. Vermoedelijk werden deze munten geslagen in de Nederlanden, maar over hun verspreiding tasten we vooralsnog in het duister.60
169
De constructie van een vorstelijk imago
Zilveren gros toegeschreven aan Perkin Warbeck. DOMINE : SALVUM : REGEM, op de keerzijde: MANI : TECKEL . PHARES 1494.
Bron: C. Cocheteux, ‘Une monnaie attribuée à Perkin Warbeck’, Bulletins de la Société Historique et Littéraire de Tournai 4 (1856) 65
Bij een bespreking van deze vormen van communicatie moet ook steeds gekeken worden naar de publieke perceptie. In het geval van Perkin Warbeck brengt het bronnenmateriaal hierover weinig duidelijkheid. Toch kan juist deze opvallende lacune veelzeggend zijn. Naar mijn mening wist hij slechts enkele leden van een elitaire bovenlaag te overtuigen. De stedelijke bevolking van de Nederlanden, getroffen door de maatregelen die Hendrik VII nam om de hulp aan Warbeck te breken, toonde zich niet bereid om militaire acties tegen de Engelse kroon (financieel) te ondersteunen. De opbouw van het vorstelijke imago van de pretendent was immers niet onproblematisch. Warbeck moest zijn positie voortdurend herbevestigen en kreeg bovendien te maken met een grootschalige tegencampagne van Hendrik die in 1493 op stoom kwam. Hendriks maatregelen waren drieledig. Hij trachtte in eerste instantie via diplomatieke missies de Bourgondisch-Habsburgse overheid te overtuigen de pretendent niet langer asiel te verlenen. Hiervoor deed hij beroep op ervaren gezanten die in het verleden gestationeerd waren geweest in de Nederlanden. Zo zond hij in de zomer van 1493 Sir Edward Poynings en William Warham naar Mechelen om de aartshertogelijke raad op de hoogte te brengen van het bedrog. Vooral Poynings was een zeer geschikt persoon om zulke delicate gesprekken te voeren. Hij had onder andere aan de
zijde van Albrecht van Saksen gevochten tijdens de belegering van het opstandige Sluis en genoot een stevige reputatie bij een aantal Nederlandse edellieden. Desondanks boekte hij weinig succes.61 Er volgden hierna nog twee diplomatieke missies, één in de zomer van 1494 en één begin 1495, beiden met een negatieve uitkomst voor Hendrik. Deze missies waren echter tegelijkertijd ook bedoeld om informatie te verzamelen over de pretendent en de draagwijdte van de steun aan hem in te schatten. Hendrik VII kon bovendien terugvallen op een efficiënt spionagenetwerk dat hem al in 1493 een ruwe versie van de informatie verschafte die vier jaar later in de bekentenis naar voor kwam. Het is mogelijk dat Robert Clifford, die in december 1494 werd overgehaald naar Engeland terug te keren en Warbeck verraadde, vanaf het begin Hendriks dubbelspion was.62 Naast deze eerder vreedzame toenaderingspogingen trachtte Hendrik de overheid van de Bourgondisch-Habsburgse landen en de belangrijke handelssteden, die economisch afhankelijk waren van Engeland, on61 H.J. Smit ed., Bronnen tot de geschiedenis van den handel met Engeland, Schotland en Ierland II (’s-Gravenhage 1942) 48 (voetnoot 1); Vergil, Anglica Historia, 71; Hall, The vnion, f. xxxiii r.-v; S. Gunn, ‘Sir Edward Poynings: An Anglo-Burgundian hero’, Publications du centre européen d’études bourguignonnes 41(2001), 158-159, 167-169. 62 Molinet, Chroniques II, 419-421; CSP Milan, 292 n° 471; Vergil, Anglica Historia, 70-75; en Hall, The vnion, f. xxxii v.-xxxiii v. Deze auteurs vinden de dubbelagent-hypothese vrij onwaarschijnlijk. Ook Arthurson meent dat Clifford aanvankelijk overtuigd was van Warbecks vorstelijke identiteit. Arthurson, Perkin Warbeck, 83-84.
170
S teven Th ir y
Portret van Hendrik VII door Michel
Sittow, 1505 (National Portret Gallery, Londen).
Bron: http://en.wikipedia.org/wiki/File:Henry_Tudor_of_England_cropped.jpg
der druk te zetten.63 Op 18 september 1493, op het moment dat Warbeck zich richting Wenen begaf, kondigde hij een handelsembargo af.64 De Engelse kooplui die zich in de Nederlanden bevonden, werden teruggeroepen en de Nederlandse kooplui in Engeland werden gedwongen het land te verlaten. Er kwam ook een verbod op de handel met de Bourgondische landen en de onderdanen van de aartshertog, uitgezonderd de wolverkoop te Calais. Degenen die toch Nederlandse goederen invoerden, werden bestraft met confiscatie. Deze maatregelen zorgden voor 63 Voor de economische afhankelijkheidsrelatie van de (voornamelijk) Vlaamse steden en de daarmee samenhangende ‘anglofiele’ traditie, zie: M. Haegeman, De anglofilie in het graafschap Vlaanderen tussen 1379 en 1435. Politieke en economische aspecten (Kortrijk-Heule 1988). 64 Gairdner, Letters and Papers II, 374. 65 D.R. Bisson, The Merchant Adventurers and the Tudor commonwealth: the formulation of a trade policy, 1485-1565 (ongepubliceerd doctoraatsproefschrift, Ohio State University, 1987) 148-151; L. Gilliodts-Van Severen ed., Inventaire des archives de Bruges. Inventaire des chartes IV (Brugge 1876) 368-370; C.L. Kingsford ed., Chronicles of London (Oxford 1905) 197. 66 Bisson, Merchant Adventurers, 152-153.
heel wat onrust, zowel in de Nederlanden als in Engeland. De handelsstad Brugge zag zich bijvoorbeeld genoodzaakt het dragen van wapens en partijtekens zoals witte of rode rozen te verbieden. In Londen braken rellen uit en bestormden Merchant adventurers het hoofdkwartier van de Hanzekooplieden, die via hun steden wel goederen in Bourgondisch gebied konden in- en uitvoeren.65 Net als de diplomatie brachten dus ook de economische maatregelen weinig soelaas voor Hendrik. Maximiliaan en Filips lanceerden in april 1494 een tegenembargo, maar uiteindelijk bonden beide partijen in en sloten ze op 24 februari 1496 een economisch verdrag, de zogenaamde ‘Magnus Intercursus’.66 Ten slotte waren er nog een derde soort maatregelen die op een erg directe manier Warbecks ‘vorstelijk imago’ moesten kraken. In oktober-november 1494 werd met grootse feestelijkheden Hendriks jongste zoon Hendrik ingehuldigd als hertog van York. Hiermee maakte de Tudor duidelijk dat
171
De constructie van een vorstelijk imago de claim van de pretendent op geen enkele rechtsgrond rustte. Bovendien was dit ook een ideale manier om de aandacht af te leiden van de talrijke arrestaties en executies van samenzweerders die rond die tijd plaatsvonden.67 Dezelfde media, symboliek, pracht en praal die Warbeck aanwendde, werden door Hendrik gebruikt om de troonsclaim van de pretendent onderuit te halen. De hierboven beschreven lofrede met frontispies maakte deel uit van deze propagandacampagne. Na zijn arrestatie in 1497 werd Warbeck bovendien op ceremoniële wijze publiekelijk belachelijk gemaakt. Afschriften van Hendriks triomfantelijke briefwisseling circuleerden op het continent, en er is zelfs een koperen penning uit Doornik bekend met de opschriften “Vive Perkin Ietois de Tournai” en “O Mater Dei Memento Mei”.68 Hendrik wilde een spottende herinnering aan Warbeck levendig houden. Wellicht was dat nog de maatregel die het grootste succes had. Perkin op oorlogspad
Over de lotgevallen van de pretendent na de intredes van Filips zijn we slecht ingelicht. Hij vertoefde waarschijnlijk nog een tijdje te Antwerpen in de omgeving van Maximiliaan. In februari 1495 verbleef het gezelschap in ’s-Hertogenbosch en van hieruit trok Maximiliaan opnieuw naar het Heilige Roomse Rijk om een Rijksdag bij te wonen in Worms. Warbeck en de rebellen bleven achter in de Nederlanden, klaarblijkelijk om voorbereidingen te treffen voor een invasievloot in Zeeland en Holland.69 Al tijdens de reis van de pretendent in de Duitse gebieden had hij geprobeerd om financiële ondersteuning los te krijgen voor dit doel. Deze pogingen werden in de Nederlanden vanaf de winter van 1494 opgevoerd. Warbeck leende onder meer geld bij Margareta van York en Engelbert van Nassau en hij probeerde ook fondsen te verwerven via Maximiliaans financiële raadgever, de Augsburgse koopman Georg Gossembrot. Daarnaast gaven particuliere kooplieden, zoals de Amsterdamse Paulus Zachtlevant, financiële en materiële hulp aan de Warbeck-onderneming.70 De Bourgondische overheid leverde professionele militaire bijstand in de persoon van Roderick van Lalaing, een bastaard uit het invloedrijke Henegouwse geslacht.71 Deze ac-
tiviteiten ontketenden in 1495 internationale discussie die niet los gezien kan worden van het diplomatieke spel rond de Heilige Liga tegen Karel VIII. 72 Dankzij de vroeg zestiende-eeuwse divisiekroniek van de humanist Cornelius Aurelius weten we meer over de concrete gang van zaken aan de vooravond van de invasiepoging. Op 27 april reed Warbeck de stad Haarlem binnen. Daar verbleef hij vermoedelijk meer dan een maand. Hij logeerde er in de commanderij van Sint-Jan – opnieuw duikt de connectie met de johannieterorde op – terwijl hij materiaal en troepen ronselde. Op de ochtend van 8 juni trok de pseudo-prins met een deel van zijn entourage naar Egmond en verbleef er in de SintAdelbertabdij. Daarna ging hij verder naar het eiland Texel, aldus Aurelius. Het grootste deel van de bijeengebrachte vloot van zestien schepen was al via de zee naar het eiland gevaren en lag daar een tijdje voor anker. De vloot voer ten slotte uit op 1 juli 1495.73 De schepen bleven een tijdje op zee rondzwerven in afwachting van een gunstige wind en bevonden zich twee dagen later voor de kust van Kent, tussen Dover en Sandwich. Een klein contingent ging aan land bij het stadje Deal om de opinie van de plaatselijke bewoners te peilen. Warbecks mannen vielen echter in een hinderlaag. In een schermutseling werden 150 van hen gedood en 80 tot 160 – de bronnen spreken elkaar op dit punt tegen – gevangen genomen.74 De rest van de vloot, onder leiding van Warbeck en Lalaing, vluchtte naar Ierland en vervolgens naar 67 D. Starkey, Henry. Virtuous Prince (Londen 2009) 81-91; Arthurson, Perkin Warbeck, 81-82. 68 Afschriften van briefwisseling zijn bewaard in een handschrift van de Openbare Bibliotheek Kortrijk: Codex 111, pp. 363-367. Ook in het tijdens WOII verwoeste Doornikse archief bevonden zich zulke afschriften: Gairdner, Richard III, 329. Voor de Perkin-jeton, zie: de Longpérier, ‘Perkin Werbecque’, 385-386; en Wroe, Perkin, 373. 69 RI XIV 1, 102, 145, n° 1360, 1362. 70 Génard, ‘Marguerite d’Yorck’, 21-22; KHA ODL A2 468; RI XIV 1, 159 n° 1482.; Gairdner, Letters and Papers I, 260-265.; Wroe, Perkin, 206-208. 71 Molinet, Chroniques II, 421. 72 Deze discussies zijn grotendeels te volgen in: G.A. Bergenroth ed., Calendar of letters, despatches, and state papers relating to the negotiations between England and Spain, Vol. I: Henry VII.1485-1509 (Londen 1862) en in RI XIV 1. 73 Cornelius Aurelius, De Divisiekroniek van 1517. Uitgave van het Bourgondisch-Habsburgse deel (divisie 29-32), K. Tilmans ed. (Amsterdam 2003) 466. http://cf.hum.uva.nl/geschiedenis/medewerkers/tilmans/dk. pdf. 74 Molinet, Chroniques II, 421-422; Kingsford, Chronicles, 205-206; Great Chronicle, 258-259; Vergil, Anglica Historia, 80-83; Hall, The vnion, f. xxxvii r.-v.
172
S teven Th ir y
Schotland waar ze op 20 november 1495 arriveerde. Na dit debacle moest de vorstelijke status van de pretendent opnieuw opgekrikt worden. De samenzwering zou echter nog een kleine twee jaar lang standhouden en Warbeck bleef indirect BourgondischHabsburgse steun genieten. Hij speelde in 1496 een sleutelrol in de militaire campagnes van Jacob IV tegen Engeland. Op 7 september 1497 landde hij met een legermacht in Cornwall. Hier liet hij zich officieel uitroepen tot ‘Richard IV’ en hoopte te profiteren van de opstandige atmosfeer die in het zuidwesten van Engeland heerste uit ongenoegen over Hendriks belastingspolitiek. Ook dit leidde niet tot het gehoopte succes. De pretendent zag uiteindelijk geen andere uitweg dan te vluchten. Warbeck dook onder in de abdij van Beaulieu waar hij in oktober werd gearresteerd. Hendriks pogingen om zijn vorstelijke status te ondermijnen slaagden uiteindelijk. De Tudor-dynastie zou nog tot 1603 aan de macht blijven en de geschiedenis ingaan als een hoogtepunt van de Engelse monarchie. Conclusie
De carrière van de Engelse troonpretendent Perkin Warbeck toont hoe een laatmiddeleeuwse vorst zichzelf een geloofwaardige politieke legitimiteit poogde aan te meten. Dit proces omvatte zowel de constructie van een beargumenteerde claim op de troon als een overtuigende vorstelijke performance en er werd hiertoe gebruik gemaakt van verscheidene media. Bovendien stond Warbeck hierin niet alleen. Zo kon hij tijdens zijn verblijf in de Nederlanden terugvallen op een brede entourage die instond voor zijn vorstelijke training. Engelse rebellen, leden van de vorstelijke familie en invloedrijke edellieden in de Bourgondisch-Habsburgse Nederlanden waren meer bij de zaak betrokken dan tot nu toe werd verondersteld. Warbeck deed bij hen ervaring op en zocht steun alvorens een poging te wagen om Engeland te veroveren. In de eerste fase van zijn verblijf, van eind 1492 tot augustus 1493, bleef Warbeck op de achtergrond en werden enkele mogelijkheden voorzichtig afgetast. De ‘politieke geboorte’ van de pretendent vanaf de zomer van 1493 ging gepaard met een zoektocht naar internationale erkenning en ondersteuning. Via
oproepen, zoals die aan Isabella van Castilië (augustus 1493), zette hij zijn claim op de troon uiteen en verzocht hij om bijstand. Hoewel dynastieke continuïteit en afkomst een cruciale rol speelden in de opbouw van een vorstelijk imago, waren Warbecks aanspraken betrekkelijk eenvoudig. Hij baseerde zijn troonsrecht vooral op het feit dat hij de overlevende zoon van Edward IV zou zijn. Dit werd onderstreept door in te spelen op het ‘tragische’ verhaal van de Princes in the Tower. Toen de samenzwering vorderde, werd deze papieren of perkamenten legitimiteit steeds technischer, waarbij men ook beroep ging doen op ‘experts’. Ze hing samen met de subtiele overgang van Warbeck als de rechtmatige erfgenaam van de Engelse troon (14921493/1494) naar Warbeck als koning van Engeland en Frankrijk (1495). Uiteindelijk zou dit culmineren in de ‘Schotse proclamatie’ van 1496 waarin een heel politiek programma werd uiteengezet. Een tweede fase begon met een reis naar het Heilige Roomse Rijk waarbij de pretendent de claims ook met verschijning kracht probeerde bij te zetten. Warbeck nam deel aan vorstelijke ceremonies en politieke transacties waarbij hij zijn nieuw verworven plaats in de maatschappelijke orde tot uiting bracht en leerde hoe de dialoog tussen vorst en onderdanen concreet werkte. Hij wendde hiervoor de traditionele media van de symbolische communicatie aan, zoals het gebruik van heraldiek, muntstukken, pracht en praal, en de taal van nabijheid en afstand. Toch lijkt deze propaganda weinig effect te hebben gehad. De pretendent wist vooral een beperkte elite te overtuigen. De invasiepoging van juli 1495, die Warbecks tweede verblijf in de Nederlanden afsloot, werd een groot fiasco. De opbouw van zijn koningschap was dus geen eenduidig of rechtlijnig, maar eerder dynamisch proces. De claim moest steeds opnieuw uiteengezet worden en was altijd in opbouw. Het meest in het oog springende aspect van de zaak-Warbeck is het belang van campagnes gericht tegen de claims van rivalen. Warbeck en Hendrik VII maakten ‘antivorsten’ van elkaar. De pretendent trachtte via dezelfde media die zijn eigen vorstelijk beeld ondersteunden, zoals munten, de Tudor-vorst af te schilderen als een misdadige usurpator die niet in staat was de plichten
De constructie van een vorstelijk imago te vervullen die het vorstelijke ambt met zich meebracht. Aan de andere kant ‘creëerde’ Hendrik voor Warbeck de identiteit van een eenvoudige bedrieger door middel van allerlei propagandamiddelen. Zowel de constructie van een zelfbeeld als het afzetten tegen de ‘ander’ vormden een integraal onderdeel van een ‘vorstelijk imago’. Iets wat ook ‘echte’ vorsten als Maximiliaan, Filips of Hendrik aan den lijve ondervonden. Steven Thiry studeerde geschiedenis en medieval and renaissance studies aan de Katholieke Universiteit Leuven. Hij is momenteel werkzaam als doctoraatsstudent aan de Universiteit Antwerpen waar hij onderzoek verricht naar de rol van heraldiek in de politieke cultuur van de vroegmoderne monarchie.
173