Biobrandstof, hoe nu verder? Verslag bijeenkomst biobrandstoffen
Dinsdag 16 mei 2006 Museon Den Haag Bijdragen: Pieter Van Geel (Staatssecretaris Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu) Paul Hofmeijer (Ministerie VROM) Ron Wit (Stichting Natuur en Milieu) Bettina Kampman (onderzoeks- en adviesorganisatie CE) Dominic Boot (VNPI) Richard van den Broek (Adviesbureau Ecofys) Ton Hoff (Energieonderzoek Centrum Nederland)
Inleiding De introductie van biobrandstoffen voor het wegverkeer is een feit. Maar echte milieuwinst is alleen te verwachten van de tweede generatie biobrandstoffen: de nieuwe biobrandstoffen. Daarover zijn de meeste experts het eens. Over de voorwaarden die zouden moeten leiden tot een snelle introductie van nieuwe biobrandstoffen zijn de meningen verschillend. Hoe nu verder? Daarover spraken verschillende partijen op een symposium, georganiseerd door de Vereniging Nederlandse Petroleum Industrie (VNPI), op 16 mei. Staatssecretaris Van Geel van VROM, ook aanwezig op het symposium, was zeer tevreden met de eenstemmigheid van het advies van de betrokken organisaties. Tijdens het symposium, waaraan onder meer overheid, onderzoeksinstituten, milieuorganisaties en petroleumindustrie deelnamen, werd gediscussieerd over de kansen en knelpunten van de invoering van nieuwe biobrandstoffen. Nut & noodzaak Over het nut van de nieuwe generatie biobrandstoffen was iedereen het eens. In Nederland geldt CO2-reductie als belangrijk doel, maar er gelden meer voordelen. Zo levert biomassa een alternatief voor fossiele brandstoffen – om te stoken of te tanken. Sommige landen gebruiken het als impuls voor de landbouwsector. Prima, vonden de aanwezigen, maar dan moet men wel inzetten op de nieuwe generatie brandstoffen. De keuze viel op deze nieuwe generatie, omdat de netto CO2-uitstoot sterker afneemt. Bij de nieuwe biobrandstoffen maakt men gebruik van biomassa zoals houtafval, in plaats van gewasteelt. De grondstoffen zijn goedkoper. Kortom: er zijn minder landbouwbewerkingen nodig. Zo zijn ze in potentie concurerrender dan de huidige biobrandstoffen. Andere voordelen van de nieuwe generatie: ze vereisen minder grootschalige en minder intensieve teeltmethoden dan de eerste generatie; ze leiden níet tot competitie met de voedselproductie (in tegenstelling tot de eerste generatie). De eerste generatie brengt bij grootschalige inzet risico’s zoals verlies van biodiversiteit met zich mee. De nieuwe generatie verkleint dat gevaar. Volgens Ron Wit van Natuur en Milieu, moet die CO2-recutie aanzienlijk zijn. ‘80 procent reductie moet de norm worden ten opzichte van fossiele brandstoffen. Een eerste ondergrens zou 50 procent kunnen zijn. Als men daar onder gaat zitten, is de netto reductie onzeker. Wanneer bijvoorbeeld een ontwikkelingsland zich bezighoudt met de productie en uitvoer van biobrandstof naar Europa, dan wordt daar misschien meer brandstof met een hogere uitstoot verbruikt. Om dat op te vangen, is dat hoge plafond nodig. Anders zou de uitstoot nog wel eens hoger kunnen zijn, gestimuleerd door de Nederlandse schatkist.’ Met andere woorden: wanneer te laag wordt ingezet voor wat betreft CO2-reductie, zal onderaan de streep de CO2 nog wel eens groter kunnen zijn. En daar biedt de nieuwe generatie biobrandstoffen kansen. Certificering Om overzicht te krijgen op de CO2-winst, kan de hele keten in kaart worden gebracht én gecertificeerd. Richard van den Broek (adviesbureau Ecofys): ‘Het is onmogelijk om zo’n certificaat voor 100 procent in detail ingevuld te krijgen. We kunnen beginnen met een grof raamwerk, om de introductie niet te vertragen. Daarna is dit verder te verfijnen.’ Certificering zou andere restproducten die voortvloeien uit die keten ook kunnen meenemen. Certificering van de productieketen als hoogste goed? Nee, zegt Bettina Kampman van de onafhankelijke onderzoeks- en adviesorganisatie CE: ‘Je kunt een palmolieplantage certificeren voor energieteelt, maar dan kan de productie voor de oorspronkelijke toepassing verhuizen. Wat schiet je dan op? Als je certificeert, moet je wel weten wat voor gevolgen dat heeft voor de rest van de omgeving.’ Paul Hofmeijer (Ministerie VROM) wil in ieder geval geen eenzijdige certificeringsverantwoordelijkheid bij de overheid. ‘Hier ligt ook een verantwoordelijkheid bij de industrie. Het probleem omvat immers de hele keten, dan kun je de verantwoordelijkheid niet bij één overheid neerleggen.’
De nieuwe generatie biedt overigens nog wel een voordeel ten opzichte van voorgaande generaties, omdat het niet concurreert met de voedselketen – een van de redenen om tot certificering over te gaan. ‘Zorg in ieder geval dat er geen subsidies gaan naar biomassastromen die een negatieve invloed hebben op de CO2-balans’, aldus Wit. Hofmeijer: ‘Maar als honger een logistiek probleem is – en die geluiden horen we natuurlijk wel eens – dan kan de teelt ook een kans bieden. De te ontwikkelen infrastructuur zou dan gebruikt kunnen worden voor de aanpak van honger. Tja, waar ligt dan de waarheid?’ Wet & accijns Binnen de Europese Unie is het beleid nog erg versnipperd. Wij zijn in Nederland de grote importeur en exporteur van brandstoffen en hebben daarom groot belang bij uniformiteit van regels over biobrandstoffen en biobrandstofmengsels. Nederland zou het voortouw moeten nemen bij de ontwikkeling en introductie van nieuwe biobrandstoffen. Hiermee kan Nederland als kenniseconomie een grote stimulans krijgen. Nederland is als land echter niet groot genoeg om alleen te starten met de ontwikkeling en introductie van deze brandstoffen. Om tot een haalbare invoering van deze brandstoffen te komen moet deze EU-breed worden ingevoerd. Hiertoe moet de Nederlandse overheid in Brussel een prominente plek innemen om andere landen achter de nieuwe biobrandstoffen te krijgen. Op dit moment ontbreekt het aan duidelijke richtlijnen over de criteria waaraan nieuwe biobrandstoffen dienen te voldoen. Dominic Boot, directeur van de VNPI: ‘Het is belangrijk dat er duidelijke richtlijnen komen en dat de overheid een consistent beleid voert op het vlak van nieuwe biobrandstoffen. Het is voor de industrie ondoenlijk als een nieuw kabinet weer met een nieuw beleid komt. Het gaat per slot van rekening om gigantische investeringen. Tevens dient de stimuleringspremie van de overheid actief aangewend te worden om nieuwe biobrandstoffen versneld van het laboratorium op de markt te brengen.’ Binnen Europa is er ook nog steeds onduidelijkheid over wat biobrandstof nou eigenlijk is, omdat ieder land daar een andere definitie aan geeft. Kampman ziet dan ook meer in één Europese markt voor biomassa: ‘Als de Europese Unie als één man achter de nieuwe generatie biobrandstoffen zou staan, vind ik dat goed. De investering is groot. Dus zodra Europa dat met wetgeving ondersteunt, is er een duurzame markt gecreëerd. Dat kan de ontwikkeling ervan versnellen.’ Ondertussen zit Europa met een overschot aan benzine en een tekort aan diesel. Dieselmotoren functioneren het meest effectief. De kans schuilt erin om biodiesel te maken uit biomassa. Daarmee slaan we twee vliegen in één klap: we worden minder afhankelijk van import en we verminderen de CO2 van de sector verkeer. ‘5,75 procent biobrandstof in 2010 is haalbaar, maar we willen wel de vrijheid over hoe we dat gaan invullen. Dus: in diesel of in benzine? Of in allebei? Laat de maatschappijen zelf economische keuzen maken’, zegt Boot. Regelingen omtrent accijns wijzen Van Geel en Hofmeijer van de hand, ondanks het succes dat destijds is geboekt bij de introductie van loodvrije benzine – aanvankelijk ook met accijns. De twee verwijzen naar de 60 miljoen innovatiesubsidie die is vrijgekomen. Kampman zet daar er vraagtekens bij. ‘Als we zien wat de investeringskosten zijn, vraagt dat niet om een innovatiesubsidie, maar om marktbeleid.’ Hofmeijer: ‘Een biobrandstoffabriek in Quatar kost een miljard euro en we hebben er 25 nodig om enige volume te creëren. We praten dus over enorme investeringen. Dat zijn zulke enorme bedragen, dáár hoeven we geen subsidie uit dit potje voor te verwachten.’ Van Geel wijst op de bestaande regelingen. ‘Op een aantal terreinen is het een leuk instrument. In het fiscale stelsel hebben we een voorziening voor hybride auto’s. Voor kleine auto’s die minder energie verbruiken, hoeven automobilisten minder BPM te betalen.’ Boot: ‘Wij zien biobrandstoffen echt als kans. Alleen de enorme hoeveelheid onzin die de media bereikt, stoort me. Groen is goed, is de leus. Onze taak is om te informeren wat wel en niet goed is. En dat moet eerlijk gebeuren, niet met wereldbolletjes van was die als een kaars opgaan. Als we dat goed aanpakken, is het echt een kans.’
Nieuwe generatie biobrandstof - Kansen: Nederland als kenniscentrum Nederland kan als groot importeur en exporteur van brandstoffen gebruik maken van haar kennis. Een voorhoedepositie in het biobrandstofvraagstuk, draagt bij aan de kenniseconomie van Nederland. Moet CO2-reductie opleveren i.p.v. klimaatneutraal zijn Is klimaatneutrale biobrandstof werkelijk klimaatneutraal? Wat te denken van de CO2 die vrijkomt tijdens bijvoorbeeld transport? Een forse inzet voor wat betreft CO2-reductie heft die bijkomende CO2-uitstoot op. In potentie concurrerend De nieuwe generatie biobrandstoffen maakt gebruik van bijvoorbeeld houtafval, in plaats van gewasteelt. Er zijn daardoor minder landbouwbewerkingen nodig en zijn zo in potentie concurrerend. Minder afhankelijk van import Biobrandstofontwikkeling in eigen land zorgt voor minder afhankelijkheid van politiek minder stabiele landen. Investeringszekerheid op de lange termijn als Europese wetgeving daarop inspeelt De ontwikkeling van biobrandstoffen vereisen grote investeringen. Als Europa eisen stelt voor wat betreft biobrandstofgebruik, is er een markt gegarandeerd. Zo is een wet een nieuwe investeringsimpuls. Verplichting trekt andere markten mee De verplichte certificering van biobrandstof, trekt andere markten (bijvoorbeeld transport, maar ook restproducten van de biomassa) mee in het certificeringstraject. Spelen met accijns De succesvolle introductie van loodvrije benzine illustreert de kansen die accijns biedt. Spelen met accijns kan de consument over de streep trekken. Landbouw en oliemaatschappijen leren van elkaar Beide branches hebben een lange historie in Nederland, maar werken vanuit verschillende invalshoeken. Gedeelde kennis kan leiden tot innovatie. Nieuwe generatie biobrandstof - Knelpunten: Opschalingsproblemen Zoals bij iedere innovatie op dit vlak, kent de nieuwe generatie nog knelpunten voor wat betreft opschaling. Volume Wanneer grote stromen biomassa naar Europa komen vanwege wettelijke verplichting, is het niet altijd te achterhalen hoe dit is geproduceerd. Nog geen eenduidige invulling in Europa Europa moet een eenduidige invulling geven aan de definitie van biobrandstof en de invoering ervan. Nederland is een te kleine markt voor grote investeringen.
Grote onduidelijkheid op de korte termijn Het is belangrijk dat overheden een consistent beleid voeren op het vlak van nieuwe biobrandstoffen. Investeringen moeten niet alleen voor wat betreft geografische afbakening, maar ook met betrekking tot tijd worden gegarandeerd. Gebrek aan certificering CO2-reductie op één vlak kan weer ongedaan worden gemaakt op andere terreinen binnen de supply chain. Certificering van de hele keten kan tot een werkelijke netto CO2reductie leiden. Maak wetgeving in het begin niet té verfijnd Om de introductie van de nieuwe generatie niet onnodig te vertragen, is het van belang om eerst een grof juridisch raamwerk te ontwikkelen. Daarna valt dit verder te verfijnen. Geef eerlijke info i.v.m. publieke opinie De consument moet eerlijke informatie krijgen over de kansen en knelpunten van biobrandstof. Anders zou het publiek zich tegen biobrandstoffen kunnen keren en zo de kansen laten liggen. Over VNPI De Vereniging Nederlandse Petroleum Industrie (VNPI) vertegenwoordigt de gemeenschappelijke belangen van zeven petroleumindustriemaatschappijen in Nederland. Deze maatschappijen raffineren aardolie, brengen petroleumproducten op de markt en verkopen deze bij tankstations. De leden van de VNPI spelen een belangrijke rol in de nationale economie. De sector omvat de opslag van ruwe aardolie, de raffinage in de vijf raffinaderijen van de leden, de opslag en het transport van aardolieproducten en de verkoop van motorbrandstoffen in tankstations. De leden van de VNPI zijn samen verantwoordelijk voor 99% van de productie en 80% van de verkoop van aardolieproducten in Nederland. Leden van de VNPI zijn: BP Nederland B.V.; Esso Nederland B.V.; Kuwait Petroleum (Nederland) B.V.; Petroplus International B.V.; Shell Nederland B.V.; Texaco Nederland B.V.; TOTAL Nederland N.V. Van der Sluijs Groep en Gulf Nederland B.V. zijn aangesloten leden bij de VNPI. De VNPI is aangesloten bij het VNO-NCW en COGG (Centraal Overleg Gevaarlijke Goederen).