Het gebruik van ‘matjes’ bij vaginale verzakkingen A.L. (Fred) Milani, Astrid Vollebregt, Jan Paul W.R. Roovers en Mariella IJ. Withagen
+ ●
Gerelateerd artikel Ned Tijdschr Geneeskd. 2013;157:A6598
In Nederland worden jaarlijks ruim 13.000 operaties uitgevoerd voor een vaginale verzakking. Bij gebruik van eigen weefsel is de kans dat de patiënt opnieuw geopereerd moet worden 20-30%. Gerandomiseerd onderzoek toont aan dat kunststof bekkenbodemmatjes, ‘mesh’, op korte tot middellange termijn anatomisch en functioneel effectiever zijn. Het seksueel functioneren is vergelijkbaar na behandeling met een matje of eigen weefsel; er is geen verschil in pijn bij seksuele gemeenschap. Het is niet duidelijk of matjes op de lange termijn het risico op recidief verlagen, zonder de complicatiekans te vergroten. De meest gerapporteerde complicatie van mesh is ‘exposure’, waarbij de mat bloot komt te liggen (4-19%); dit is meestal goed behandelbaar. Pijn door krimp van vaginaweefsel rond de mesh is zeldzaam, maar kan ernstig zijn en is moeilijk behandelbaar. Totdat langetermijnresultaten bekend zijn, dient een operatie met een mesh alleen bij een recidiefprolaps of in onderzoeksverband overwogen te worden. De behandeling moet plaatsvinden na informed consent en alleen door een operateur met aangetoonde ervaring.
B
Reinier de Graaf Groep, afd. Obstetrie en Gynaecologie, Delft/ Voorburg. Dr. A.L. Milani, urogynaecoloog. Spaarne Ziekenhuis, afd. Obstetrie en Gynaecologie, Hoofddorp/ Heemstede. Dr. A. Vollebregt, urogynaecoloog. Bergmans Clinics Amsterdam/Bilthoven. Dr. J.P.W.R. Roovers, urogynaecoloog (tevens: AMC, Amsterdam); dr. M.IJ. Withagen, urogynaecoloog (tevens: UMC Utrecht). Contactpersoon: dr. A.L. Milani (
[email protected]).
ij 50% van de vrouwen die hebben gebaard komt enige mate van verzakking van de vagina voor: prolaps, afkomstig van het Latijnse ‘prolabi’, wat ‘vooruitglijden’ betekent. Bij prolaps van de vagina kunnen 1 of meerdere vaginale ‘compartimenten’ verzakken: het voorste compartiment met de daarachter gelegen blaas, het apicale of middelste compartiment met de uterus of vaginatop (als er geen uterus meer is) en het achterste compartiment, waar zich dan meestal een verzakking van de endeldarm of dunne darm schuilhoudt. Het symptoom dat het specifiekst is geassocieerd met verzakking is het zien of voelen van een bult, ook wel omschreven als een bal, die uit de vagina komt.1 Naast dit ‘bal’-gevoel of zware gevoel kan een prolaps een verscheidenheid aan symptomen veroorzaken op het gebied van mictie, defecatie en seksuele functie.2 Niet elke vrouw heeft echter last van haar verzakking. Vrouwen die vanwege een verzakking een arts bezoeken, maar die aangeven geen echte klachten te hebben moeten gerustgesteld worden en uitleg krijgen dat alleen in geval van hinder behandeling nodig is. Indien er klachten zijn,
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2013;157: A6324
1
KLINISCHE PR AKTIJK
Stand van zaken
KLINISCHE PR AKTIJK
kan behandeling met een pessarium effectief zijn.3 Als een patiënt geen pessarium wil of niet tevreden is over een pessarium, wordt een operatie voorgesteld. In Nederland nam het aantal ziekenhuisopnames voor vaginale prolaps in de periode 1997-2009 met circa 50% toe tot een aantal van circa 13.000 per jaar.4 Na een operatie vanwege een verzakking hebben patiënten een aanzienlijk risico op een recidief. Studies laten zien dat 20-30% van de vrouwen die geopereerd worden vanwege een verzakking opnieuw wordt geopereerd. Als een vrouw meerdere recidieven heeft wordt het tijdsinterval tussen de heroperaties steeds korter.5,6 Ontwikkeling implantaat
Om het risico op een heroperatie vanwege recidief prolaps te reduceren ontwikkelde een Franse groep in 2002 een operatie met een vaginaal implantaat: ‘mesh’, of in de volksmond ‘matje’. Deze groep werd onder meer geïnspireerd door goede resultaten van implantaten bij liesbreukchirurgie. Het vaginaal implanteren van een mesh brengt een afweerreactie teweeg die erin resulteert dat het lichaam nieuw bindweefsel maakt. Om de behandeling te standaardiseren werd de mesh commercieel geproduceerd in de vorm van een kit. Deze kit bestond uit een standaard synthetische polypropyleenmesh, die met hulptrocarts via het foramen obturatum van het benige bekken werd aangebracht tussen blaas en vagina, of via de ischiorectale ruimte tussen rectum en vagina, of op beide locaties. De eerste vroege resultaten van deze behandeling leken veelbelovend. Prolapsbehandeling met een dergelijke meshkit is vervolgens wereldwijd euforisch omarmd en snel en breed geïmplementeerd, nog voor de resultaten goed klinisch waren geëvalueerd. De zeldzamere, vaak ernstiger complicaties zijn door het wijdverbreide gebruik bij patiënten buiten studieverband vermoedelijk pas later aan het licht gekomen. De Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) heeft in 2008 het publiek geïnformeerd over gerapporteerde complicaties en de noodzaak tot adequate klinische evaluatie; in 2011 is dit aangescherpt. In landen waar een mesh gebruikt wordt resulteerde dat in negatieve media-aandacht, zo ook in Nederland, waar onder andere de televisieprogramma’s Zembla en Radar aandacht besteedden aan de risico’s van vaginale-meshchirurgie. De evaluatie van vaginale-meshchirurgie, die in Nederland via gerandomiseerd onderzoek al plaatsvond sinds 2005, werd in deze berichtgeving echter niet betrokken.7,8 In dit artikel geven wij een overzicht van de stand van zaken met betrekking tot effectiviteit en veiligheid van vaginale-meshoperaties op basis van gerandomiseerde gecontroleerde studies die hierover in Pubmed verschenen. De toegepaste zoekstrategie is weergegeven in de 2
figuur. Wij voerden de meta-analyse uit met software van The Cochrane Collaboration (http://ims.cochrane. org/revman). Anatomische effectiviteit
De vaginavoorwand wordt beschouwd als de achilleshiel in de prolapschirurgie: de meeste recidieven worden in dit compartiment waargenomen. Het inbrengen van een spanningsvrij vaginaal implantaat tussen blaas en vaginawand leidt in vergelijking met het gebruik van eigen weefsel op de korte tot middellange termijn (12-36 maanden) tot een beter anatomisch resultaat (tabel 1).7-13 2 gerandomiseerde studies vergelijken een vaginale mesh voor apicale prolaps met ofwel vaginale sacrospinale fixatie (SSF), ofwel met laparoscopische sacrocolpopexie. De eerste studie rapporteerde 83% (66/79) anatomisch succes voor vaginale-meshbehandeling versus 61% (44/72) voor SSF (p < 0,01). De andere daarentegen rapporteerde 77% (41/53) anatomisch succes voor laparoscopische sacrocolpopexie versus slechts 43% (23/55) voor transvaginale-meshbehandeling (p < 0,01).14,15 Slechts 1 (Nederlandse) gerandomiseerde studie laat zien dat het anatomische effect na aanbrengen van een
PubMed MeSH-termen ‘surgical mesh’ ‘pelvic organ prolaps’ ‘clinical trial’ 120 artikelen geselecteerd en 1 toegevoegd van een van de auteurs van dit artikel dat nog niet in PubMed is geïndexeerd
10 studies geschikt voor analyse
inclusiecriteria gerandomiseerde studies design en power voldoende om verschil in uitkomstmaat aan te tonen exclusiecriteria cohortstudies case-control studies ‘non-anchored’ mesh follow-up < 12 maanden bij rapportage van zowel 12 als 36 maanden, exclusie van 12 maanden niet-Engelse taal
FIGUUR Zoekstrategie voor de meta-analyse over het gebruik van matjes bij vaginale prolaps. In geval van meerdere publicaties per gerandomiseerde studie is de publicatie met de langste follow-up in deze analyse geïncludeerd.
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2013;157: A6324
TABEL 1 Onderzoeken naar de anatomische effectiviteit van chirurgie met eigen weefsel en mesh bij vaginale prolaps anatomisch succes voorste compar timent (POP-Q stadium < II)*; n/n
follow-up in jaren
OR (95%-BI)
KLINISCHE PR AKTIJK
eerste auteur, jaartal
eigen weefsel ‘voor’ vaginale mesh ‘voor’ Altman, 2011 Menefee, 2011 Nguyen, 2008 Nieminen, 2010 Sivaslioglu, 2008 Vollebregt, 2011 Withagen, 2011 totaal; n (%)
87/183 10/24 21/38 55/96 30/42 23/56 22/49 248/488 (51%)
153/186 23/28 33/37 91/104 39/43 53/58 47/51 439/507 (86%)
1 2 1 3 1 1 1 6,31 (4,62-8.63) 0.02
0.1 1 eigen weefsel mesh
10
50
0.01
0.1 1 eigen weefsel mesh
10
100
0.02
0.1 1 eigen weefsel mesh
10
50
anatomisch succes alle compartimenten (overall POP-Q stadium < II)*; n/n eigen weefsel ‘voor vaginale mesh en/of achter’ ‘voor en/of achter’ Carey, 2009 Halaska, 2012 Sokol, 2011 Withagen, 2011 totaal; n (%)
40/61 44/72 10/33 28/84 122/250 (49%)
51/63 66/79 12/32 42/83 171/257 (67%)
1 1 1 1 2,23 (1,52-3,27)
anatomisch resultaat achterste compartiment (POP-Q stadium < II)*; n/n
Withagen, 2011 totaal
eigen weefsel ‘achter’
vaginale mesh ‘achter’
43/57 43/57
47/49 47/49
1 7,65 (1,64-35,63)
POP-Q = ‘pelvic organ prolapse quantification’ * POP-Q stadium < II: diepste punt van prolaps niet voorbij 2 cm proximaal van de hymenaalresten.
mesh bij patiënten met een recidief prolaps aan de achterwand significant beter is dan na behandeling met eigen weefsel (zie tabel 1).7
Het bleek dat bij patiënten die in 1 vaginaal compartiment met een mesh werden behandeld, in vergelijking met patiënten die met eigen weefsel werden behandeld,
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2013;157: A6324
3
KLINISCHE PR AKTIJK
vaker een de-novo-prolaps van het onbehandelde compartiment optrad (OR 9,5; 95%-BI: 2,5-43,5).16 Het is dus van belang om het effect op alle compartimenten in de beschouwing mee te nemen, ook al is maar 1 compartiment behandeld (zie tabel 1). Enkele prospectieve cohortstudies rapporteren resultaten over de effectiviteit van transvaginale-meshbehandeling na 3-5 jaar, maar er is slechts 1 gerandomiseerde studie die de effectiviteit na 3 jaar follow-up onderzocht.13 Functionele effectiviteit
De meeste RCT’s laten bij follow-up na 1 jaar geen verschil in functioneel resultaat zien tussen operatie met eigen weefsel en een spanningsvrije mesh. In de meeste studies wordt de functie gekwantificeerd met een gemiddelde score op de urogenitale klachtenlijst, waarin onder meer navraag wordt gedaan naar klachten als het voelen of zien van een uitstulping uit de vagina. Slechts 1 RCT toonde bij evaluatie na een jaar, naast anatomische superioriteit van een transvaginale mesh, ook functioneel verschil. Deze studie nam als uitkomstmaat de aan- of afwezigheid van het balgevoel mee. Dit samengestelde succescriterium bedroeg 61% voor een mesh versus 34% voor eigen weefsel.10 2 kleinere RCT’s rapporteren functionele resultaten op vergelijkbare wijze, die ieder afzonderlijk geen verschil in de aan- of afwezigheid van een balgevoel tonen tussen behandeling met mesh of met eigen weefsel.. Analyse van de 3 RCT’s tezamen toont een functioneel verschil ten gunste van een vaginale mesh (tabel 2).10,17,18 Seksueel functioneren
Operatieve correctie van vaginale prolaps resulteert in het algemeen in een verbetering van het seksueel functioneren, zowel bij de vrouw als bij de man.19 Prospectief onderzoek waarbij seksueel functioneren na een vaginale-meshoperatie is gemeten met gevalideerde vragen-
lijsten laat wisselende uitkomsten zien. De verschillen worden vooral veroorzaakt door verschil in populatie (verschillende leeftijd, type operatie, voorgeschiedenis). Gebruik van een gedeeltelijk oplosbare synthetische mesh toonde een gunstig effect op het seksuele functioneren.20 De meeste RCT’s waarin seksuele functie met gevalideerde vragenlijsten werd gemeten, laten vergelijkbare uitkomsten zien na behandeling met een mesh en na behandeling met eigen weefsel.10,11,21,22 In 2 Nederlandse trials werd na behandeling met eigen weefsel een verbetering van seksueel functioneren gezien maar niet na operatie met een mesh.21, 22 Een kanttekening hierbij is dat de meeste studies onvoldoende power hadden om verschillen in seksuele functie aan te tonen, aangezien het veelal secundaire uitkomstmaten betrof. Pijn bij het vrijen (dyspareunie) wordt in diverse studies eveneens wisselend gerapporteerd. In een systematische review van 54 studies over 4566 patiënten, werd na behandeling met een vaginale mesh een gemiddeld percentage dyspareunie beschreven van 8,9% (spreiding: 0-67%; 95%-BI: 8,0-10,0).23 Gerandomiseerde studies die een vaginale mesh vergelijken met behandeling met eigen weefsel tonen echter géén verschil in de-novo-dyspareunie, noch verschil in postoperatieve dyspareunie (tabel 3).7,10-12,17,18,22 Een belangrijke risicofactor voor postoperatieve dyspareunie is het hebben van dyspareunie vóór de operatie.24 Complicaties
Exposure Als de mesh niet meer bedekt wordt door de wand van de vagina maar blootligt in de vagina spreekt men van ‘exposure’. Exposure is met een prevalentie van 4-19% de meest gerapporteerde complicatie bij het gebruik van een vaginale mesh. 6 weken na de operatie kan exposure reeds zichtbaar zijn, en hoewel de meeste gevallen zich in het eerste postoperatieve jaar voordoen,
TABEL 2 Onderzoeken naar de functionele effectiviteit van chirurgie met eigen weefsel en mesh bij vaginale prolaps eerste auteur, jaartal
Altman, 2011 Carey, 2009 Sokol, 2011 totaal; n/n (%)
functioneel succes (geen ‘balgevoel’); n/n eigen weefsel
vaginale mesh
108/174 58/61 30/33 196/268 (73%)
135/179 55/62 25/26 215/267 (81%)
follow-up in jaren
1 1 1 1,61 (1,06-2,45) 0.02
4
OR (95%-BI)
0.1 1 eigen weefsel mesh
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2013;157: A6324
10
50
gebruikt (OR: 3,0; 95%-BI: 1,2-7,0), of als er gelijktijdig met de mesh-implantatie een hysterectomie wordt verricht (OR: 5,1).24 Het gebruik van een totale mesh en het gelijktijdig uitvoeren van een hysterectomie vindt tegenwoordig overigens niet meer plaats. Pijn Een overmatige afweerreactie tegen de mesh kan ook resulteren in contractie van de vagina. Er wordt wel gesproken over krimp van de mesh, maar feitelijk contraheert niet de mesh, maar het vaginaweefsel dat er tegen aan ligt. De contractie kan pijn veroorzaken. Pijn is een complicatie die na elke verzakkingsoperatie kan optreden en die op verschillende manieren kan worden uitgelokt: door vaginaal onderzoek, door vrijen of door fysieke activiteit. Ook kan de pijn spontaan aanwezig zijn. Pijn in de onderbuik of schaamstreek een jaar na vaginale-prolapsoperatie met een mesh, wordt beschreven bij 3-10% van de patiënten.6,13,23 Gerandomiseerd onderzoek kon echter géén verschil aantonen tussen een operatie met eigen weefsel of een operatie met een mesh op het ontstaan van deze pijn.7,14 De belangrijkste risicofactor voor het hebben van pijn een jaar na operatie met een mesh was de aanwezigheid van pijn vóór deze operatie.24 Exposure, pijn en dyspareunie vragen een specifieke aanpak,
TABEL 3 Onderzoeken naar dyspareunie na chirurgie met eigen weefsel en mesh bij vaginale prolaps eerste auteur, jaartal
Carey, 2009 Nguyen, 2008 Sivaslioglu, 2008 Sokol, 2011 Vollebregt, 2011 Withagen, 2011 totaal; n/n (%)
de-novo-dyspareunie; n/n eigen weefsel
vaginale mesh
5/12 4/26 0/42 3/14 2/21 3/29 17/144 (11,8%)
5/18 2/22 2/43 1/11 3/20 3/37 16/151 (10,6%)
OR (95%-BI)
0,83 (0,39-1,74) 0.02
0.1 1 eigen weefsel mesh
10
50
0.02
0.1 1 eigen weefsel mesh
10
50
‘postoperatieve’ dyspareunie; n/n
Altman, 2011 Carey, 2009 Nguyen, 2008 Withagen, 2011 totaal
eigen weefsel
vaginale mesh
2/101 13/33 3/23 12/51 30/208 (14,4%)
8/110 12/30 3/23 9/53 32/216 (14,8%)
1,11(0,62-1,97)
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2013;157: A6324
5
KLINISCHE PR AKTIJK
kan deze complicatie ook nog na jaren ontstaan. Exposure is een complicatie die uitsluitend voorkomt bij gebruik van lichaamsvreemd materiaal (in de vagina, maar ook intra-abdominaal). Bij het ontstaan van deze complicatie speelt de afweerreactie die het implantaat induceert een rol. Deze afweerreactie varieert sterk per individu. Er zijn aanwijzingen dat afname van het gewicht èn de hoeveelheid van de mesh, resulteert in minder exposures, alhoewel dit effect ook kan worden toegeschreven aan het feit dat deze vorm van chirurgie steeds beter wordt uitgevoerd.24 Een patiënte met exposure kan klachten hebben van afscheiding of bloedverlies. Soms heeft ze pijn of dyspareunie, of voelt de partner de mesh bij coïtus. Een deel van de patiënten met exposure heeft echter helemaal geen klachten en behandeling is dan ook niet nodig. Als de exposure klein is kan worden behandeld met vaginale oestrogenen, waarbij het epitheel weer over de mesh heen groeit. In andere gevallen kan chirurgische excisie noodzakelijk zijn, wat poliklinisch of in dagbehandeling plaatsvindt. De kans op exposure neemt toe bij roken (OR: 3,1; 95%BI: 1,1-8,7), als de ervaring van de operateur geringer is (OR: 2,0; 95%-BI: 1,2-3,4), als een totale mesh wordt
▼ Leerpunten ▼ KLINISCHE PR AKTIJK
• Na een operatie vanwege vaginale verzakking waarbij eigen weefsel wordt gebruikt, is het percentage recidieven hoog. • Het vaginaal implanteren van een kunststof matje, ‘mesh’, lijkt effectief, maar gaat mogelijk gepaard met complicaties. • Resultaten op de lange termijn over het gebruik van een mesh ontbreken. • Op de korte tot middellange termijn (12-36 maanden) is het gebruik van een matje anatomisch en functioneel effectiever dan eigen weefsel. • Er is geen verschil in seksueel functioneren, postoperatieve dyspareunie of de-novo-dyspareunie. • Vanwege de mogelijke complicaties is het gebruik van een mesh alleen geschikt bij vrouwen met een recidiefprolaps. • Als een ervaren chirurg de ingreep uitvoert, zijn complicaties beperkt.
die specifieke expertise vereist. Vaak kan worden gestart met medicamenteuze behandeling met lokale oestrogenen (voor exposure) of bekkenfysiotherapie (bij pijn). Als dit onvoldoende werkt, kan de mesh gedeeltelijk worden verwijderd en het vaginadefect worden gesloten. Bij een klein aantal patiënten blijft er chronische pijn of ernstige dyspareunie bestaan en is het noodzakelijk om de mesh-armpjes te klieven, de ankertjes te verwijderen of de gehele mesh te verwijderen. Op basis van gegevens uit het recent verschenen rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg zou dit aantal rond de 2% kunnen liggen (www.igz.nl). Deze ingrepen zijn complex en risicovol wegens het aanmerkelijke gevaar van blaas-, darm-, urethra- of ureterletsel en bloedingen. Een meerderheid van de patiënten ervaart na een dergelijk ingreep verbetering (90%), maar niet iedereen is hierna volledig vrij van klachten.25 Andere complicaties die kunnen voorkomen na het plaatsen van een matje zijn bloedingen, blaas- en darmletsel en urineretentie. Deze complicaties kunnen ook optreden bij verzakkingsoperaties zonder mesh. Ze dienen ieder op geëigende wijze opgelost te worden. Maatregelen
In 2010 heeft de International Urogynecological Association (IUGA) afspraken gemaakt over indicaties en gebruik van een vaginale mesh en over de wijze waarop een nieuwe mesh op de markt geïntroduceerd dient te worden.26 De Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) heeft naar aanleiding hiervan een Kwaliteitsdocument geformuleerd met eisen en aanbeve6
lingen voor het gebruik van kunststofimplantaten (http:// nvog-documenten.nl/index.php?pagina=/richtlijn/item/ pagina.php&richtlijn_id=924). Een belangrijke maatregel is verplichte registratie in een nationaal register van zowel implantaat als de eventuele per- en postoperatieve complicaties gedurende het eerste jaar na de ingreep. Zo kan een werkelijk beeld van de omvang van complicaties bij vaginale-meshchirurgie worden verkregen. Tevens is afgesproken dat een operateur minstens 20 procedures per jaar moet doen om meshchirurgie te mogen verrichten. De implementatie van deze afspraken zal naar verwachting de behandelresultaten van vaginale-meshchirurgie ten goede komen.
Conclusie Alhoewel op de korte termijn operaties met een vaginale mesh resulteren in een betere anatomische en functionele uitkomst, is het risico op complicaties reden om operaties met een mesh nog voor te behouden aan vrouwen met een recidiefprolaps, of met een bewezen hoog risico op recidief. Langere follow-up van reeds gestarte studies zal moeten aantonen dat het aantal heroperaties inderdaad afneemt, voordat vaginale mesh breder toegepast kunnen worden. TABEL 4 Conclusies en aanbevelingen over meshchirurgie bij vaginale prolaps conclusies over resultaten op korte termijn (12-36 maanden)* anatomisch effectiever dan ‘eigen’ weefsel functioneel waarschijnlijk beter dan ‘eigen’ weefsel geen verschil in seksueel functioneren geen verschil in postoperatieve dyspareunie geen verschil in de-novo-dyspareunie verhoogde kans de-novo-prolaps onbehandelde compartiment prevalentie mesh-‘exposure’: 4-19% roken verhoogt risico op mesh-‘exposure’ ervaring operateur verlaagt risico op complicatie mesh verwijdering niet eenvoudig en risicovol aanbevelingen niet bij primaire prolapschirurgie tenzij in onderzoeksverband overwegen bij recidief van zelfde vaginale compartiment informed consent behandeling door ervaren operateur verplichte registratie implantaat en complicatie * Conclusie over resultaten op de lange termijn(> 5 jaar) zijn nog niet bekend.
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2013;157: A6324
Financiële ondersteuning: dr. J.P.W.R. Roovers ontving een onvoorwaardelijk beurs van American Medical Systems. Belangenconflict en: formulieren met belangenverklaring zijn beschikbaar bij dit artikel op www.ntvg.nl (zoeken op
KLINISCHE PR AKTIJK
Nieuwe technieken en materialen dienen in klinisch evaluatie-onderzoek te worden getoetst alvorens commercieel verkrijgbaar te zijn. Patiënten moeten zowel mondeling als schriftelijk goed worden voorgelicht over bestaande conservatieve en chirurgische behandelmogelijkheden voor ze samen met de gynaecoloog tot een behandelkeuze komen (tabel 4). De verbeterde organisatie van zorg rondom vaginale-meshchirurgie en de toegenomen kennis zullen de behandelresultaten verder verbeteren.
A6324; klik op ‘Belangenverstrengeling’). Citeer als: Ned Tijdschr Geneeskd. 2013;157:A6324
> Kijk ook op www.ntvg.nl/klinischepraktijk ●
Literatuur 1
Jelovsek JE, Maher C, Barber MD. Pelvic organ prolapse. Lancet.
2
3
Maher CM, Feiner B, Baessler K, Glazener CM. Surgical management of
prolapse: a randomized trial. Am J Obstet Gynecol. 2011;204:360.e1-7.
pelvic organ prolapse in women: the updated summary version Cochrane
16 Withagen MI, Milani AL, de Leeuw JW, Vierhout ME. Development of de
review. Int Urogynecol J. 2011;22:1445-57.
novo prolapse in untreated vaginal compartments after prolapse repair
Lamers BH, Broekman BM, Milani AL. Pessary treatment for pelvic
with and without mesh: a secondary analysis of a randomised controlled
organ prolapse and health-related quality of life: a review. Int Urogynecol Detollenaere RJ, den Boon J, Kluivers KB, Vierhout ME, van Eijndhoven HW. Surgical management of pelvic organ prolapse and uterine descent Olsen AL, Smith VJ, Bergstrom JO, Colling JC, Clark AL. Epidemiology of surgically managed pelvic organ prolapse and urinary incontinence. Denman MA, Gregory WT, Boyles SH, Smith V, Edwards SR, Clark AL. Reoperation 10 years after surgically managed pelvic organ prolapse and urinary incontinence. Am J Obstet Gynecol. 2008;198:555.e1-5. 7
Withagen MI, Milani AL, den Boon J, Vervest HA, Vierhout ME. Trocarguided mesh compared with conventional vaginal repair in recurrent
8
2009;116:1380-6. female sexual function after surgical repair of female organ prolapse. J Sex Med. 2009;6:1324-34. 20 Milani AL, Hinoul P, Gauld JM, Sikirica V, van Drie D, Cosson M. Trocarguided mesh repair of vaginal prolapse using partially absorbable mesh: 1 year outcomes. Am J Obstet Gynecol. 2011;204:74.e1-8. 21 Milani AL, Withagen MI, The HS, Nedelcu-van der Wijk I, Vierhout ME.
Vollebregt A, Fischer K, Gietelink D, van der Vaart CH. Primary surgical
Sexual function following trocar-guided mesh or vaginal native tissue
repair of anterior vaginal prolapse: a randomised trial comparing
repair in recurrent prolapse: a randomized controlled trial. J Sex Med.
trocar-guided transobturator anterior mesh. BJOG. 2011;118:1518-27. Menefee SA, Dyer KY, Lukacz ES, Simsiman AJ, Luber KM, Nguyen JN. Colporrhaphy compared with mesh or graft-reinforced vaginal paravaginal repair for anterior vaginal wall prolapse: a randomized
2011;8:2944-53. 22 Vollebregt A, Fischer K, Gietelink D, van der Vaart CH. Effects of vaginal prolapse surgery on sexuality in women and men; results from a RCT on repair with and without mesh. J Sex Med. 2012;9:1200-11. 23 Abed H, Rahn DD, Lowenstein L, Balk EM, Clemons JL, Rogers RG. Incidence and management of graft erosion, wound granulation, and
controlled trial. Obstet Gynecol. 2011;118:1337-44. 10 Altman D, Vayrynen T, Engh ME, Axelsen S, Falconer C. Anterior colporrhaphy versus transvaginal mesh for pelvic-organ prolapse. N Engl
dyspareunia following vaginal prolapse repair with graft materials: a systematic review. Int Urogynecol J. 2011;22:789-98. 24 Withagen MI, Vierhout ME, Hendriks JC, Kluivers KB, Milani AL. Risk
J Med. 2011;364:1826-36. 11
colporrhaphy for prolapse: a randomised controlled trial. BJOG.
prolapse: a randomized controlled trial. Obstet Gynecol. 2011;117:242-50.
anatomical and functional outcome between anterior colporrhaphy and 9
J Obstet Gynecol. 2012;206:86.e1-9.
19 Kuhn A, Brunnmayr G, Stadlmayr W, Kuhn P, Mueller MD. Male and
Obstet Gynecol. 1997;89:501-6. 6
outcomes of a randomized clinical trial of vaginal mesh for prolapse. Am 18 Carey M, Higgs P, Goh J, et al. Vaginal repair with mesh versus
in the Netherlands. Int Urogynecol J. 2013;24:781-8. 5
trial. BJOG. 2012;119:354-60. 17 Sokol AI, Iglesia CB, Kudish BI, et al. One-year objective and functional
J. 2011;22:637-44. 4
15 Maher CF, Feiner B, DeCuyper EM, Nichlos CJ, Hickey KV, O'Rourke P. Laparoscopic sacral colpopexy versus total vaginal mesh for vaginal vault
2007;369:1027-38.
Nguyen JN, Burchette RJ. Outcome after anterior vaginal prolapse repair: a randomized controlled trial. Obstet Gynecol. 2008;111:891-8.
12 Sivaslioglu AA, Unlubilgin E, Dolen I. A randomized comparison of polypropylene mesh surgery with site-specific surgery in the treatment of cystocoele. Int Urogynecol J Pelvic Floor Dysfunct. 2008;19:467-71. 13 Nieminen K, Hiltunen R, Takala T, et al. Outcomes after anterior vaginal
factors for exposure, pain, and dyspareunia after tension-free vaginal mesh procedure. Obstet Gynecol. 2011;118:629-36. 25 Tijdink MM, Vierhout ME, Heesakkers JP, Withagen MI. Surgical management of mesh-related complications after prior pelvic floor reconstructive surgery with mesh. Int Urogynecol J. 2011;22:1395-404. 26 Davila GW, Baessler K, Cosson M, Cardozo L. Selection of patients in
wall repair with mesh: a randomized, controlled trial with a 3 year
whom vaginal graft use may be appropriate. Consensus of the 2nd IUGA
follow-up. Am J Obstet Gynecol. 2010;203:235.e1-8.
Grafts Roundtable: optimizing safety and appropriateness of graft use in
14 Halaska M, Maxova K, Sottner O, et al. A multicenter, randomized, prospective, controlled study comparing sacrospinous fixation and
transvaginal pelvic reconstructive surgery. Int Urogynecol J. 2012;23 Suppl 1:S7-14.
transvaginal mesh in the treatment of posthysterectomy vaginal vault prolapse. Am J Obstet Gynecol. 2012;207:301.e1-7.
NED TIJDSCHR GENEESKD. 2013;157: A6324
7