Bestemmingsplan Bull – Tabaksveld, 2e fase te Puiflijk Gemeente Druten Vastgesteld
Bestemmingsplan Bull – Tabaksveld 2e fase te Puiflijk Gemeente Druten Vastgesteld
Rapportnummer:
211x05427.071937_1_5
Datum:
26 juni 2013
Opdrachtgever:
Gemeente Druten, de heer M. Jansen
Projectteam BRO:
Wim de Ruiter, Grietje Pepping
Concept:
--
Voorontwerp:
september 2012
Ontwerp:
maart 2013
Vaststelling:
juli 2013
Trefwoorden:
--
Bron foto kaft:
BRO, foto Tuincentrum Bull, gemeente Druten
Beknopte inhoud:
--
BRO Hoofdvestiging Postbus 4 5280 AA Boxtel Bosscheweg 107 5282 WV Boxtel T +31 (0)411 850 400 F +31 (0)411 850 401 i f
b
l
Toelichting
Inhoudsopgave
pagina
1. INLEIDING 1.1 Aanleiding en doelstelling 1.2 Plangebied 1.3 Geldende bestemmingsplannen 1.4 Leeswijzer
7 7 7 8 8
2. BELEIDSKADER 2.1 Inleiding 2.2 Rijksbeleid 2.3 Provinciaal beleid 2.4 Gemeentelijke beleid
9 9 9 11 12
3. PLANBESCHRIJVING 3.1 Ontstaansgeschiedenis 3.2 Ruimtelijke structuur Puiflijk 3.3 Functionele structuur Puiflijk 3.4 Ontwikkelingsmogelijkheden plangebied 3.5 Beeldkwaliteit
17 17 18 18 19 20
4. MILIEUASPECTEN EN OMGEVINGSASPECTEN 4.1 Milieu
21 21 21 23 25 25 27 29 35 37 41
4.1.1 Bodem 4.1.2 Geluid 4.1.3 Luchtkwaliteit 4.1.4 Externe veiligheid 4.1.5 Bedrijven en milieuzonering en geur 4.2 Waterhuishouding 4.3 Archeologie 4.4 Flora en fauna 4.5 Leidingen
5. JURIDISCHE ASPECTEN 5.1 Inleiding 5.2 Partiële herziening 5.3 Toelichting op de regels en verbeelding
Hoofdstuk 0
43 43 43 43
5
6. ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID 6.1 Verhaal van kosten 6.2 Financieel-economische haalbaarheid
49 49 49
7. OVERLEG EN INSPRAAK 7.1 Vooroverleg 7.2 Tervisielegging ontwerpbestemmingsplan
51 51 51
SEPARATE BIJLAGEN Bijlage 1: Beeldkwaliteitsplan Bull – Tabaksveld 2e fase Bijlage 2: Brief CRK Bijlage 3: Verkennend bodemonderzoek terrein Bull Bijlage 4: Resultaten aanvullend onderzoek terrein Bull Bijlage 5: Bodemonderzoeken deel Tabaksveld Bijlage 6: Programma van Eisen tbv een archeologische opgraving Bijlage 7: Voortgangsverslag definitief onderzoek archeologie Puiflijk Bijlage 8: Responsnota ontwerpbestemmingsplan Bull – Tabaksveld 2e fase Bijlage 9: Positieve reactie Waterschap Rivierenland op bestemmingsplan
6
Hoofdstuk 0
1.
INLEIDING
1.1 Aanleiding en doelstelling Aan de zuidwestzijde van Puiflijk is de heer Bull (initiatiefnemer) voornemens enkele woningen te realiseren. De woningen zullen gebouwd worden op het perceel aan de Meerstraat 9 te Puiflijk, waarin de huidige situatie nog een tuincentrum is gevestigd. Daarnaast wenst de gemeente het zuidelijk deel van de nieuwe woonwijk Tabaksveld verder te ontwikkelen. Deze gronden grenzen aan het perceel aan de Meerstraat 9. Conform het geldende bestemmingsplan ‘Correctieve herziening Puiflijk 2004’ ligt hier een wijzigingsbevoegdheid om de bestemming Groene Ruimte te wijzigen in de bestemming Woondoeleinden en Verblijfsdoeleinden. De gemeente heeft besloten geen gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid. Beide ontwikkelingen vormen ruimtelijk één geheel. Het ligt dan ook voor de hand om de stedenbouwkundige afronding van dit deel van Puiflijk integraal in één bestemmingsplan te regelen.
1.2 Plangebied De gemeente Druten ligt centraal in het Land van Maas en Waal, direct aan de zuidzijde van de Waal. De aangenaam landelijke sfeer die Druten uitademt, wordt benadrukt door het natuurschoon rond de dijk en de uiterwaarden van de rivier de Waal. Dit ongerepte stuk natuur trekt veel wandelaars en fietsers. De gemeente bestaat uit vijf kerkdorpen: Afferden, Deest, Druten, Horssen en Puiflijk. Het plangebied ligt in het zuidwesten van het kerkdorp Puiflijk. Voor een beschrijving van het plangebied wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van deze toelichting.
Hoofdstuk 1
7
Figuur 1: Ligging plangebied
1.3 Geldende bestemmingsplannen Momenteel gelden binnen het plangebied de volgende bestemmingsplannen: het bestemmingsplan ‘Puiflijk, herziening 2000’; het bestemmingsplan ‘Puiflijk, herziening 2000, correctieve herziening 2004’.
1.4 Leeswijzer In het volgende hoofdstuk wordt het beleidskader beschreven wat van toepassing is op onderhavige ontwikkeling. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het plan beschreven. De milieu- en omgevingsaspecten worden in hoofdstuk 4 behandeld. Hoofdstuk 5 beschrijft de financieel- economische haalbaarheid. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 de procedure van het bestemmingsplan beschreven.
8
Hoofdstuk 1
2.
BELEIDSKADER
2.1 Inleiding Dit hoofdstuk omvat een beschrijving van het vigerende beleid. Hierbij wordt gekeken naar het nationale-, provinciale-, regionale- en het gemeentelijke beleid.
2.2 Rijksbeleid Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (vastgesteld op 13 maart 2012) staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien: een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en valleys; over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed; een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.
Hoofdstuk 2
9
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028): het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland; het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Uit bovenstaande drie doelen zijn de dertien nationale belangen naar voren gekomen. Hieronder zijn deze weergegeven. een excellent ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren; ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie; ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen; efficiënt gebruik van de ondergrond; een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen; betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem; het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen; verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's; ruimte voor waterveiligheid en duurzame zoetwatervoorzieningen en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling; ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten; ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten; ruimte voor militaire terreinen en activiteiten; zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Conclusie en doorwerking plangebied Het initiatief speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen directe relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.
10
Hoofdstuk 2
2.3 Provinciaal beleid Streekplan / Structuurvisie Gelderland 2005 Op 29 juni 2005 is door Gedeputeerde Staten van Gelderland het Streekplan Gelderland 2005, Kansen voor de regio’s1 (voetnoot: Provincie Gelderland; 2005; Streekplan Gelderland 2005, kansen voor de regio’s) vastgesteld. Het streekplan is met de invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening van rechtswege, beleidsneutraal, omgezet naar een structuurvisie. Vandaar dat het streekplan nog steeds relevant is voor onderliggend bestemmingsplan. In het streekplan is het ‘bundelingsbeleid’ een centraal uitgangspunt voor de wijze waarop in het Gelders ruimtelijk beleid wordt omgegaan met verstedelijking. Bundeling in Gelderland heeft tot doel: handhaving/versterking van de economische en culturele functie van de steden; behoud/versterking van het draagvlak voor stedelijke voorzieningen; een gedifferentieerde bevolkingssamenstelling in steden bevorderen ter vermindering van probleemcumulatie; kansen te bieden voor combinatie van arbeid/scholing, ontspanning en zorgtaken; optimale benutting van infrastructuur, kansen voor openbaar vervoer en fietsgebruik. In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen ‘bestaand bebouwd gebied’ en ‘stedelijke uitbreiding’. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor zijn nodig: een verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte door fysieke aanpassingen; het oplossen en voorkomen van milieuproblemen en –knelpunten door een duurzame planontwikkeling; door kwalitatief woonbeleid bevorderen dat woonmilieus en de kwaliteit van de woningen aansluiten op de vraag van de inwoners van Gelderland; intensivering van het stedelijk grondgebruik, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldig omgaan met open ruimten daarbinnen; optimalisering van het gebruik van het bestaand bebouwd gebied: meer gebruik van de verticale dimensie (hoogte, diepte) en van de tijdsdimensie (meervoudig gebruik van dezelfde gebouwde ruimte).
1
Provincie Gelderland; 2005; Streekplan Gelderland 2005, kansen voor de regio’s
Hoofdstuk 2
11
Conclusie Het onderliggende initiatief is een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand bebouwd gebied en tevens binnen de bestaande bebouwingscontouren. Met de bestemmingswijziging wordt bestaande bebouwing gesloopt en een nieuwe functie/gebruik toegekend aan het gebied. Doordat het plan een herinvulling betekent voor een bestaand bebouwd gebied, kan gesteld worden dat er sprake is van een optimalisatie in het ruimtegebruik. Daarbij wordt qua woonmilieu gebouwd in lijn met de vraag van de inwoners. De voorgestane ontwikkeling is dan ook in lijn met het provinciale beleid uit de Structuurvisie. Provinciale Ruimtelijke Verordening Gelderland De provinciale Ruimtelijke Verordening volgt uit de Wet ruimtelijke ordening. Deze wet geeft de provincie de bevoegdheid om algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan de bestemmingsplannen van gemeenten. Gedeputeerde Staten hebben op 15 december 2010 de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' vastgesteld. De Verordening is in werking getreden op 22 januari 2011. De Ruimtelijke Verordening is gebaseerd op vastgestelde ruimtelijk beleid, zoals het ‘Streekplan Gelderland 2005’. De Verordening vormt derhalve een vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Conclusie Het plangebied is in de Verordening aangeduid als ‘bestaand stedelijk gebied’. Zie voor het overige de conclusie naar aanleiding van de toets aan de Structuurvisie Gelderland.
2.4 Gemeentelijke beleid Structuurvisie Op grond van de Wet ruimtelijke ordening is elke gemeente verplicht om voor het gehele grondgebied een structuurvisie op te stellen. De gemeente Druten heeft op 16 februari 2012 haar structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie vormt voor de gemeente Druten het kader waarbinnen de gemeente, samen met anderen, ontwikkelingen initieert en projecten (van anderen) beoordeelt. Het beleid, zoals opgenomen in de structuurvisie, wordt op termijn doorvertaald naar de verschillende bestemmingsplannen. Voor de kern Puiflijk worden twee nieuwe woningbouwlocaties voorzien, waaronder de locatie van het voormalige tuincentrum Bull.
12
Hoofdstuk 2
Ontwikkelingsvisie Wonen en Werken (2002) De ontwikkelingsvisie Wonen en Werken heeft als doel het vaststellen van een ruimtelijk kwaliteitsbeeld, gebaseerd op ruimtelijke kwaliteiten van natuur en landschap, cultuurhistorie en ecologie. Het motto van deze ontwikkelingsvisie luidt: zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De belangrijkste punten uit deze visie zijn: De bestaande landschapsstructuur en bodemgesteldheid vormen de belangrijkste basis voor de toekomstige ruimtelijke hoofdstructuur. Het uitgangspunt hierbij is het behoud en de versterking van de eigen identiteit van elk van de kernen en behoud en versterking van cultuurhistorische, visueel-ruimtelijke en ecologische waarden; Verstedelijking wordt gebundeld op de oeverwal met tussen de kernen een groene geledingszone. In het landelijk gebied, wordt prioriteit gegeven aan de landbouwfunctie en wordt er ruimte gegeven aan natuurontwikkeling en ontwikkeling van recreatieve infrastructuur; Er moet gebouwd worden op een geschikte plaats binnen het watersysteem. Doorwerking op het plangebied Onderliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van woningen mogelijk. De ontwikkeling draagt bij aan een versterking van het economische klimaat binnen de gemeente. Onderhavig bouwplan wordt gesitueerd in het bebouwd gebied van de kern Puiflijk. Dit past binnen het bundelingsprincipe: concentratie van verstedelijking. Daarnaast is de locatie een geschikte plaats binnen het watersysteem. Het bouwplan heeft namelijk geen gevolgen voor het watersysteem. Hierover meer in paragraaf 4.2. Faseren en doseren De rapportage 'Faseren en doseren' (8 maart 2011) gaat in op het woningbouwprogramma in relatie tot de gewijzigde marktomstandigheden. Gebleken is dat de voorgenomen woningbouwprogrammering in Druten in de komende jaren niet aansluit bij de vraag in de markt. Dit werd al duidelijk in het woningmarktonderzoek dat de gemeente in 2008 in samenwerking met Woningstichting Alphons Ariëns en Waterborgh Wonen liet uitvoeren. De omvang van de beoogde woningbouwproductie oversteeg ruimschoots de te verwachten woningbehoefte. De gemeente Druten is in september 2010 gestart met het traject 'Faseren en doseren'. De uitkomsten van het woningmarktonderzoek 2008 werden geactualiseerd, mede in het licht van het verslechterde economische perspectief. Tevens werden alle bouwplannen in samenwerking met de ontwikkelaars geïnventariseerd en beoordeeld, aan de hand van volkshuisvestelijke en planologische criteria. Dit leidde tot een prioritering, gebaseerd op deze criteria.
Hoofdstuk 2
13
In december 2010 heeft de gemeente besloten om alle plannen, in aanvulling op de volkshuisvestelijke en planologische beoordeling, ook op juridische en financiële aspecten te beoordelen. Het doel hiervan was om de gemeentelijke positie op juridische en financiële aspecten duidelijk te krijgen. Uiteindelijk hebben alle aspecten geleidt tot een prioritering van de verschillende initiatieven. Binnen de rapportage 'Faseren en doseren' is een hoge prioriteit gegeven aan de locatie van het voormalige tuincentrum Bull. Deze locatie mag dan ook gelijk ontwikkeld worden (periode 2013-2019). Hier zijn maximaal 26 woningen toegestaan. Uit het vastgestelde document ‘Gemeente Druten, Faseren & Doseren: naar een kwalitatief woonprogramma’ blijkt, dat besloten is in de tijd iets te schuiven met enkele gemeentelijke woningbouwprojecten. Dit betekent onder andere dat het project Tabaksveld, 2e fase naar voren is gehaald. Het gaat hier om de bouw van maximaal 6 woningen. Doorwerking op het plangebied Conform de rapportages ‘Faseren en doseren’ en ‘Faseren & Doseren: naar een kwalitatief woonprogramma’ mogen er maximaal 32 woningen binnen het plangebied worden gebouwd. Nota parkeernormen De 'Nota parkeernormen' (10 februari 2011) is de leidraad voor de verkeerskundige toetsing van nieuwe plannen en heeft als doel het totale gemeentelijke parkeerareaal in evenwicht te houden en de bereikbaarheid en leefbaarheid binnen de gemeente te waarborgen. Voor de verschillende functies wordt de parkeereis gegeven. Uitgangspunt is dat benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. De afgelopen jaren is gebleken dat bouwplannen niet altijd kunnen voorzien in parkeerruimte op eigen terrein conform de gemeentelijke parkeereis. Vaak voorzien de aangrenzende terreinen of de bestaande openbare ruimte niet in mogelijkheden om deze extra parkeerdruk op te vangen. Dit betekent concreet dat een omgevingsvergunning niet kan worden verleend en dat de realisatie van de gewenste ontwikkeling niet mogelijk is. Het parkeerfonds kan hier uitkomst bieden. Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van de norm waarbij per ontbrekende parkeerplaats een bijdrage in het parkeerfonds is verschuldigd. In de (bijlage van de) regels van dit bestemmingsplan is de 'Nota parkeernormen' opgenomen. De parkeernormen uit deze nota moeten in acht moet worden genomen.
14
Hoofdstuk 2
Doorwerking op het plangebied In het plangebied is voldoende ruimte om te kunnen voldoen aan de parkeernormen, zoals vastgesteld in de ‘Nota parkeernormen’. In artikel 11 van de regels is een en ander geregeld. Welstandsbeleid (2004) Het welstandsbeleid is vastgelegd in de welstandsnota, die is vastgesteld door de gemeenteraad in 2004. Het doel van het welstandsbeleid is: 'Een effectief, controleerbaar en klantvriendelijk welstandstoezicht in te richten en opdrachtgevers en ontwerpers in een vroeg stadium te informeren over de criteria die bij de welstandsbeoordeling een rol spelen'. De welstandsnota bevat geen welstandscriteria voor grotere (her)ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. Dergelijke welstandscriteria kunnen namelijk niet worden opgesteld zonder dat er een concreet stedenbouwkundig plan aan ten grondslag ligt. Het opstellen van welstandscriteria voor (her)ontwikkelingsprojecten wordt voortaan een vast onderdeel van de stedenbouwkundige planvoorbereiding. De criteria worden opgesteld door de stedenbouwkundige of de supervisor, in overleg met de welstandscommissie. De gemeenteraad stelt de welstandscriteria vervolgens vast ter aanvulling op de welstandsnota. Voor dergelijke aanvullingen op de welstandsnota geldt dat de inspraak wordt gekoppeld aan de reguliere inspraakregeling bij de stedenbouwkundige planvoorbereiding. De welstandscriteria moeten zijn vastgesteld voordat de planvorming van de concrete bouwplannen start en zij worden bekend gemaakt aan alle potentiële opdrachtgevers in het gebied. Doorwerking op het plangebied Bij de ontwikkeling van onderhavig bouwplan zal worden aangesloten op het beeldkwaliteitsplan ‘Bull en Tabaksveld, tweede fase”. Dit plan is inhoudelijk identiek aan het beeldkwaliteitsplan, dat is gemaakt voor de aangrenzende nieuwbouwlocatie Tabaksveld.
Hoofdstuk 2
15
16
Hoofdstuk 2
3.
PLANBESCHRIJVING
3.1 Ontstaansgeschiedenis Druten maakt deel uit van het Gelders Rivierengebied. De karakteristieke landschappelijke opbouw van het rivierengebied wordt gevormd door de driedeling uiterwaard-oeverwal-kom. De resterende reliëfvormen in het rivierenlandschap hebben zich pas in de afgelopen 10.000 jaar gevormd. Voordat de bedijking van het rivierenlandschap een aanvang nam had de rivier nog min of meer vrij spel in het gebied. Door sedimentatie van zandig materiaal bij de stroomdraad hebben de rivieren hoger gelegen oeverwallen gevormd. Daarachter werd bij overstromingen in de kommen klei afgezet. Vanouds is de bebouwing geconcentreerd op de oeverwallen. Ook Puiflijk is op deze wijze ontstaan. De afwisseling in grondgebruik is op de oeverwallen het grootst. Sinds de late Middeleeuwen zorgt een gesloten systeem van bandijken voor een beveiliging tegen overstroming bij hoge waterstanden. Het binnendijks gebied is door deze bedijking in de loop der tijd steeds verder in cultuur toegenomen. Op een aantal plaatsen in het gebied is dat duidelijk zichtbaar omdat de mens daar het natuurlijk reliëf heeft aangetast: enkele gebieden zijn opgehoogd voor de aanleg van bebouwing (zoals Druten Zuid) en infrastructurele werken (provinciale weg en viaducten). Het contrast tussen de ruimtelijk verdichte oeverwal (het dorp) en de openheid van het komgebied (de weilanden) is onderhevig aan een veranderingsproces waarbij de contrasten verflauwen. Verdichting door realisatie van bebouwing, beplanting en de aanleg van de grote infrastructurele werken tasten de openheid van het komgebied verder aan. Door de schaalvergroting verloor het kleinschalige landschap van de oeverwal het specifieke karakter. Ook het dorpsgebied van Puiflijk ondervindt hiervan de gevolgen. Het dorpsgebied van Puiflijk bestaat in feite uit twee delen. De oude kern bij de Oude Toren en de later ontstane bebouwing aan de Kerkstraat. Aan de Kerkstraat ligt de oude dorpsdonk waar de kerk de beeldbepalende plaats innam. Deze dorpsdonk vertoonde oorspronkelijk het beeld van langs de randen gegroepeerde boerderijen met in het midden het kerkhof en een plein. De bebouwing langs de Kerkstraat, Koningsweg en Houtsestraat is gelegen op een na het jaar 1000 opgeslibde oeverwal. Hier treft men lintbebouwing aan en voor de jongere occupatie van de oeverwallen zo karakteristieke strokenverkaveling met woningen op de kop van de kavels. In het huidige Puiflijk bevindt zich hier dan ook cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Deze bebouwing is beschermd in het kader van het gemeentelijk- en rijksmonumentenbeleid.
Hoofdstuk 3
17
Tot 1970 concentreerden uitbreidingen van Puiflijk zich in betrekkelijk kleine aantallen rond de oude dorpskern en langs de belangrijkste invalswegen Koningsweg, Kerkstraat, Houtsestraat en Meerstraat. Daarnaast werden op beperkte schaal woningen gebouwd in het bebouwingslint langs andere bestaande wegen. De aanleg van de Hosterd ten oosten van de Koningsweg betekende een wat omvangrijkere uitbreiding. Na 1970 werd de groei opgevangen in het gebied ten noorden van de Koningsweg/Kerkstraat. Hiervoor werd de Rogberg aangelegd. Naast een deel vrijstaande woningen, bestaat deze uitbreiding verder uit meer eenvormige rijtjeswoningen. De ontsluiting vindt plaats via de Slootsestraat en Koningsweg. Ondanks de nieuwbouw is er, door de aanwezigheid van de monumentale gebouwen tezamen met de bewaard gebleven historische wegenstructuur, sprake van karakteristiek waardevol dorpsgezicht dat het waard is behouden te blijven.
3.2 Ruimtelijke structuur Puiflijk Het dorp Puiflijk ligt in het rivierengebied, betrekkelijk ver van de Waal af. De relatie van het dorp met de rivier is daardoor minimaal. Wel is de invloed van de rivier beleefbaar door de vele (laagstam) boomgaarden die rondom Puiflijk liggen. De bebouwing van Puiflijk is gesitueerd op de hogere delen, de donken of rivierduinen. In Puiflijk zijn middels hoogteverschillen in het dorp deze donken goed beleefbaar. Rond 1900 lag het dorp Puiflijk nog helemaal los van Druten en waren het duidelijk twee dorpen. In de huidige situatie is de bebouwing van Druten opgerukt tot aan Puiflijk, de planmatige jaren `80 bebouwing van Druten Zuid vormt een groot contrast met het in de tijd gegroeide dorp. Het dorp Puiflijk is nog goed herkenbaar door de historische lintbebouwing. Deze historische linten die een informeel en divers karakter hebben, zijn van waarde voor de ruimtelijke kwaliteit van deze kern. De bebouwing langs de historische wegen wordt gekenmerkt door vrijstaande bebouwing uit verschillende bouwperiodes. Van waarde is onder andere de karakteristieke dorpse bebouwing, voornamelijk bestaand uit (woon) boerderijen en Tboerderijen.
3.3 Functionele structuur Puiflijk De kern Puiflijk bevat voornamelijk woningen. Daarnaast bevinden zich verspreid over het kerkdorp een aantal winkels, bedrijven en maatschappelijke- en recreatieve voorzieningen. Verder zijn er verschillende agrarische bedrijven in het kerkdorp gelegen.
18
Hoofdstuk 3
Het plangebied bevat in de huidige situatie een tuincentrum. Aan de Oude Koningsweg 2a is een glastuinbouwbedrijf aanwezig. Daarnaast bevinden zich in de omgeving van het plangebied woningen.
3.4 Ontwikkelingsmogelijkheden plangebied Stedenbouwkundige opzet Binnen het nieuwe plangebied zijn maximaal 34 nieuwe woningen mogelijk. Conform Faseren en Doseren (§ 2.4) zijn dat maximaal 32 woningen op de locatie Bull en de 2e fase van het Tabaksveld samen en 2 woningen die op grond van het geldende bestemmingsplan voor de 1e fase van het Tabaksveld reeds mogelijk waren. Voor deze laatste 2 woningen wordt het bouwvlak vergroot om meer flexibiliteit in het plan aan te brengen. Daarnaast is binnen het plangebied al de bestaande woning aan Meerstraat 9 gelegen. Er mogen vrijstaande-, twee onder één kap woningen en aaneengebouwde woningen worden gebouwd. Met dit onderscheid wordt ingespeeld op de behoefte in Puiflijk voor een gedifferentieerd woningaanbod. Op onderstaande afbeelding staat een mogelijke invulling van het plangebied weergegeven.
Hoofdstuk 3
19
In het middengebied zijn plannen om goedkope, vrijstaande starterswoningen en levensloop bestendige senioren woningen tot 220 m² te realiseren. Echter hier zijn ook twee onder één kap woningen en aaneengesloten woningen mogelijk. Aan de buitenranden van het plangebied is gekozen voor vrijstaande woningen of twee onder één kappers om een vloeiende overgang naar het buitengebied veilig te stellen. Ook aan de Meerstraat zijn deze woningen geprojecteerd. Dit sluit aan op de reeds bestaande type woningen aan deze weg. De initiatiefnemer voor het deel, waar een tuincentrum was gevestigd, wenst zelf een nieuwe woning te bouwen op een perceel in de zuidwestelijke hoek van het plangebied. Hij is voornemens om hier ook een groot bijgebouw bij te bouwen waar in de toekomst eventueel workshops (bijvoorbeeld bloemschikken) gegeven kunnen worden. Het gaat hierbij om een zogenaamd beroepsmatige activiteit. Binnen de woonbestemming is het met een afwijkingsbevoegdheid toegestaan om een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit uit te oefenen. De workshops zullen enkele malen per maand worden gegeven. De verkeersaantrekkende werking voor het plangebied is hiermee verwaarloosbaar. Verkeer en parkeren Het plangebied wordt ontsloten op de Meerstraat en via het reeds gerealiseerde deel van het `Tabaksveld` op de Houtsestraat. Binnen het plangebied is voldoende ruimte voor parkeren. Bij de bouw van woningen moet voldaan worden aan de parkeernormen, zoals die zijn opgenomen in de Nota Parkeernormen. Deze nota maakt onderdeel uit van de regels van het bestemmingsplan.
3.5 Beeldkwaliteit Bij deze toelichting is een beeldkwaliteitsplan gevoegd (bijlage 1), die ingaat op de beeldkwaliteitseisen voor de bebouwing en de inrichting van het plangebied. Het beeldkwaliteitsplan sluit aan op het beeldkwaliteitsplan voor de 1e fase van het Tabaksveld. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) heeft aangegeven dat de intentie om aan te sluiten op de dorpse sfeer en op de 1e fase van het Tabaksveld in voldoende mate in het beeldkwaliteitsplan is verankerd. Ook de introductie van de vrijstaande starterswoningen en verkaveling wordt goed mogelijk geacht. De brief van de CRK is als bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd. Het beeldkwaliteitsplan zal onderdeel uitgaan maken van de gemeentelijke welstandsnota. Dit betekent dat toekomstige bouwplannen aan dit plan zullen worden getoetst.
20
Hoofdstuk 3
4.
MILIEUASPECTEN EN OMGEVINGSASPECTEN
4.1 Milieu 4.1.1 Bodem Algemeen De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van functiewijziging en herinrichting vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. Deellocatie Bull In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een bodemonderzoek2 uitgevoerd. Hieronder wordt enkel de conclusie van dit onderzoek weergegeven. De volledige rapportage is als bijlage 3 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Conclusie verkennend bodemonderzoek Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van de aanvraag van een bestemmingsplanwijziging op het perceel Meerstraat 9 te Puiflijk (gemeente Druten) blijkt dat zowel de toplaag (MM1 t/m MM3) als de ondergrond van de vaste bodem (MM4 & MM5) en het grondwater (Pb1 & Pb2) niet geheel vrij zijn van verontreinigingen. De aanwezigheid van de licht verhoogde gehaltes aan verontreinigingen ter plaatse kunnen waarschijnlijk gerelateerd worden aan het gebruik van het terrein door de jaren heen. De gehaltes zijn echter dermate laag dat geen sprake is van een noemenswaardige verontreiniging. De uitvoering van nader onderzoek is derhalve, ons inziens, niet zinvol. Tegen eventuele bebouwing bestaan, ons inziens, geen zwaarwegende milieuhygiënische bezwaren. Bij de afvoer van de vrijkomende grond dient rekening te worden gehouden met de regels van het Besluit Bodemkwaliteit. Vrijkomende grond dient te zijn gekeurd conform dit besluit of dient te worden afgevoerd en toegepast op basis van een geldige bodemkwaliteitskaart. De gestelde hypothese wordt op basis van de resultaten verworpen en vervangen door de hypothese dat de onderzoekslokatie verdacht is met betrekking tot de aanwezigheid van licht verhoogde gehaltes aan zware metalen, PAK en minerale olie in
2
Verkennend bodemonderzoek Meerstraat 9 te Puiflijk (Druten), Van de Giessen Milieupartners, januari 2010
Hoofdstuk 4
21
de vaste bodem en tot de aanwezigheid van licht verhoogde gehaltes aan zware metalen in het grondwater. Door de gemeente Druten is het bovenstaande bodemonderzoek beoordeeld. De gemeente heeft aangegeven dat aanvullend bodemonderzoek onder de aanwezige asfaltverharding noodzakelijk is. Conclusie aanvullend bodemonderzoek3 Derhalve zijn op 2 juli 2010 aanvullend vier boringen verricht ter plaatse van de aanwezige asfaltverharding (B101 t/m B104). De boringen zijn uitgevoerd tot een diepte van circa 1,0 à 1,5 meter –mv. De bodem ter plaatse is opgebouwd uit (zandige, siltige) bruin, grijze klei zonder bijmengingen. Van de zandige kleilaag onder de asfaltverharding is één mengmonster samengesteld (MM1) dat is geanalyseerd op de parameters van het standaard grondpakket inclusief lutum en organisch stof. Uit de resultaten blijkt dat de toplaag ter plaatse licht verontreinigd is met barium en kwik. De aanwezigheid van de licht verhoogde gehaltes aan verontreinigingen ter plaatse kan gerelateerd worden aan het gebruik van het terrein door de jaren heen. De gehaltes zijn echter dermate laag dat geen sprake is van een noemenswaardige verontreiniging. De uitvoering van nader onderzoek is derhalve, volgens het onderzoekbureau, niet zinvol. Dit aanvullend bodemonderzoek is als bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. Deellocatie Tabaksveld tweede fase Voor deze gronden zijn in het verleden verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Ook is bodemsanering uitgevoerd. In onderstaande tabel is een overzicht van deze onderzoeken opgenomen. Verkennend en nader bodemonderzoek Meerstraat 3 en 5
NIPA, kenmerk 00.3138,
en Houtstraat 2 te Puiflijk
21 november 2000
Betreft verkennend onderzoek voor de gehele locatie en nader onderzoek bij een voormalige ondergrondse tank en bij een puinverharding Nader bodemonderzoek 2e fase Houtsestraat 2 te Puiflijk
NIPA, kenmerk 00.4095,
Betreft nader onderzoek bij de vml. laadkuil, vermoedelijk
21 december 2000
dumpplaats, vml. compressorruimte, overige deel bedrijfshal Actualiserend bodemonderzoek Houtsestraat 2 te Puiflijk
NIPA, kenmerk 07.9021,
(herziende rapportage)
5 maart 2007
Betreft locatie verontreiniging met minerale olie Asbestonderzoek
NIPA,
kenmerk
9021-JvdS-
20009850, 19 maart 2007
3
Resultaten aanvullend onderzoek, Van de Giessen milieupartners, juli 2010
22
Hoofdstuk 4
Verkennend en nader bodemonderzoek
BOOT, kenmerk M07153,
Betreft onderzoek naar puin onder inrit
18 september 2007
BUS-evaluatie immobiel
Ecopart, 31 maart 2008
Betreft sanering asbest Besluit instemming BUS-melding immobiel
Provincie Gelderland, 18 juni 2008 Nr.2007-014540
BUS-evaluatie mobiel
Ecopart, 31 maart 2008
Betreft sanering minerale olie Besluit instemming BUS-melding mobiel
Provincie Gelderland, 18 juni 2008
De conclusie is dat er wat betreft het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor de geplande ontwikkelingen. Deze onderzoeken zijn als bijlage 5 opgenomen bij de toelichting. 4.1.2 Geluid Algemeen In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van: wegen die in een als ‘woonerf’ aangeduid gebied liggen; wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Deellocatie Bull Binnen het plangebied is een weg gelegen die start als 60 km/uur weg (met een zone van 200 meter) en overgaat in een weg waar een snelheidsregime geldt van 30 km/uur (geen zone). Indien zich langs een weg een zone bevindt die bestaat uit delen met een onderling verschillende breedte, geldt voor de aansluiting van de verschillende zonedelen dat het breedste zonedeel over een afstand gelijk is aan een derde van de breedte van dat zonedeel, gemeten vanaf het punt van de versmalling van de zonebreedte, nog langs de wegas doorloopt en met een loodlijn aansluit op de smalste zone. Het deel van de weg waar een snelheid geldt van 60 km/uur heeft een bepaalde zone (200 meter) en sluit aan bij een ander deel van de weg (met maximumsnelheid van 30 km/uur waarvan de breedte van de zone 0 meter is. Ervan uitgaande dat de breedte van de zone maximaal 200 meter is dan is dit de breedte van de zone langs de eerste 66,7 meter van de 30 km/uur weg.
Hoofdstuk 4
23
Figuur 4 Uitsnede kaart www.maximumsnelheden.nl
Grens plangebied 66,7 meter
Figuur 5 Zone van 60 km/uur weg
24
Hoofdstuk 4
Conclusie Uit figuur 4 en 5 blijkt dat de zonering van het deel van de Meerstraat waar een snelheidsregime van 60 km/uur geldt, geen gevolgen heeft voor het plangebied. Het plangebied ligt immers niet binnen de eerste 66,7 meter van de 30 km/uur weg. Onderhavige ontwikkeling ondervindt dan ook geen belemmering op het gebied van geluid. Deellocatie Tabaksveld tweede fase In de buurt van deze locatie zijn alleen wegen met een 30 km/uur regime. Akoestisch onderzoek is verder niet nodig. 4.1.3 Luchtkwaliteit Totaal plangebied De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen worden beschreven in de Wet milieubeheer. In het op deze wat gebaseerde Besluit NIBM is vastgelegd, dat wanneer een project ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof een nader onderzoek naar luchtkwaliteit niet behoeft plaats te vinden. In de Regeling NIBM is opgenomen dat een plan van 3000 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In onderhavig plan wordt het realiseren van maximaal 34 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een luchtkwaliteitonderzoek is dan ook niet noodzakelijk. 4.1.4 Externe veiligheid Totaal plangebied Er zijn uiteenlopende risico’s waaraan men in de dagelijkse leefomgeving bloot kan staan. Het betreft hierbij onder meer risico’s van gevaarlijke stoffen in bedrijven en bij transport van deze stoffen. Deze risico’s zijn verbonden aan een bepaalde plaats. Voor het transport zijn dat de wegen, het spoor, de waterwegen en de buisleidingen. Vooral bij nieuwe woningbouwontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico’s die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden.
Hoofdstuk 4
25
Figuur 6 Uitsnede Risicokaart
Inrichtingen niet-categoriaal In het plangebied en directe omgeving komen geen Bevi-inrichtingen voor. Transport Er vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats op de nabij gelegen wegen. Wel is er nabij het plangebied een gastransportleiding (Nederlandse Gasunie) gelegen. De leiding heeft een diameter van circa 13 inch en een bedrijfsdruk van 40 bar. Het plaatsgebonden PR10-6 risicocontour van de gastransportleiding bedraagt 0 meter en vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling welke op circa 350 meter afstand ligt. Vaarwegen Het invloedsgebied vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over vaarwegen is in onderhavig geval niet van toepassing. Spoorwegen Er vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats op een nabij gelegen spoorlijn.
26
Hoofdstuk 4
Conclusie Uit de inventarisatie blijkt dat er in en nabij het plangebied geen belemmeringen aanwezig zijn in het kader van externe veiligheid ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling van de bedrijfsbebouwing. Aan de zuidwestkant van het plangebied is een gastransportleiding (Nederlandse Gasunie) gelegen. De leiding heeft een diameter van circa 13 inch en een bedrijfsdruk van 40 bar. Gezien de afstand van de ontwikkeling tot de gasleiding (circa 350 meter) vormt deze gasleiding geen belemmering. 4.1.5 Bedrijven en milieuzonering en geur Algemeen Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten4. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen worden. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een zonering (afstand) tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden. Omdat er met het initiatief wordt voorzien in de realisatie van woningbouw hebben eventuele hinderzones invloed op deze woonbebouwing. Andersom mag een woning een bedrijf niet beperken in het uitvoeren van de werkzaamheden. Daarnaast is er de ‘Wet geurhinder en veehouderij’. Een woning is geurhindergevoelig object in de zin van deze wet. Indien een nieuwe ruimtelijke activiteit ontplooid wordt dient getoetst te worden of: 1. het woon- en leefklimaat op de te ontwikkelen locatie gehandhaafd kan blijven; 2. niemand onevenredig in zijn belangen geschaad wordt. Totaal plangebied Op een deel van de agrarische gronden direct grenzend aan het plangebied is momenteel tuinbouw toegestaan volgens het geldende bestemmingsplan Kom Puiflijk. Tuinbouw kent een spuitzone van 50 meter, waarbinnen geen woningen zijn toegestaan. Enkele nieuw te bouwen woningen liggen binnen deze zone. Om ook voor deze nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat te garanderen is besloten de 4
‘Bedrijven en Milieuzonering’, Uitgave VNG, Den Haag, 2009
Hoofdstuk 4
27
aangrenzende agrarische gronden, waar nu nog tuinbouw is toegestaan in dit bestemmingsplan mee te nemen. Deze gronden hebben weer de bestemming Agrarisch gekregen. Alleen nu is vastgelegd dat hier geen tuinbouw mag plaatsvinden. Wat betreft de geurhinder is het bedrijf aan de Oude Koningstraat 6-8 relevant. Figuur 7. Geurcontouren
V-stacks 4 ou/m3 (april 2009) V-stacks 6 ou/m3 (april 2009) Uit figuur 7 blijkt, dat een groot deel van het plangebied een achtergrondbelasting heeft van minder dan 4 ou/m3 vanwege dit bedrijf. Voor slechts een klein deel geldt een achtergrondbelasting van circa 5 ou/m3. De gemeente vindt deze belasting acceptabel, omdat er andere milieuaspecten zijn, waarmee het geuraspect gecompenseerd kan worden (de zogenaamde Stad- en Milieubenadering). Door vertrek van het tuincentrum neemt het gebruik van bestrijdingsmiddelen substantieel af. Dit geldt ook voor de milieubelasting vanwege het verkeer (minder verkeersbewegingen). Verder blijkt uit bijlage 6 en 7 van de ‘‘Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij (mei 2007) dat bij een achtergrondbelasting van circa 5 ou/m3 het percentage van geurgehinderden 5% bedraagt (zie tabel A, bijlage 6). Uit bijlage 7 van dezelfde handreiking blijkt dat bij een percentage van geurgehinderden van 5% gesproken kan worden van een goede milieukwaliteit. De handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij is te vinden op de website www.infomil.nl.
28
Hoofdstuk 4
Voor het overige zijn er geen andere bedrijven in de buurt van het plangebied, die een belemmering vormen voor de geplande woningbouw.
4.2 Waterhuishouding Beleidskader Het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer staat landelijk in de belangstelling. Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterplan van de provincie Gelderland, het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rivierenland, het Nationaal Waterplan WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijkeordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende driestapsstrategieën zijn leidend: vasthouden – bergen - afvoeren (waterkwantiteit); voorkomen – scheiden - zuiveren (waterkwaliteit). Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering relevant. Hierin staat hoe het beste omgegaan kan worden met het (afkoppelen van) hemelwater. Ook hier geldende driestapsstrategieën. Het waterschap Rivierenland heeft, naast het Integraal Waterbeheersplan 20102015, de nota’s ‘Beleid Riolering en Waterkwaliteit 2005’ en ‘Waterbeheer in stedelijk gebied’ vastgesteld. Hierin staan normen en ambities opgenomen voor de waterkwantiteit-en kwaliteit. Een aantal belangrijke uitgangspunten is de volgende: De gemeente en het waterschap maken onderscheid naar het schaalniveau van de plannen. In de brochure Partners in Water staat het proces van de watertoets beschreven, zoals waterschap Rivierenland daarmee omgaat. De watertoets en de uitgangspunten daarvoor zijn gebaseerd op landelijk gemaakte afspraken en landelijke documenten, zoals de Nota Anders Omgaan met Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Landelijke Handreiking Watertoets. De watertoets is ook verankerd in de Strategienota ‘Water op Orde’ van waterschap Rivierenland. Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel dat voor plannen in stedelijke gebied met een toename van verhard oppervlak kleiner dan 500 m² geen compenserende maatregelen als gevolg van een toename van het verhard oppervlak getroffen hoeven te worden voor het versneld afvoeren van hemelwater. Voor het landelijkgebied is geen compensatie nodig voor plannen met een toename van verhard oppervlak kleiner dan 1500 m².
Hoofdstuk 4
29
Onderhavig plangebied dient te worden gezien als stedelijk gebied, dus bij een toename van verhard oppervlak van 500 m² of meer is compenserende waterberging nodig. De eerste 500 m² nieuwe verharding binnen stedelijk gebied is vrijgesteld overeenkomstig het beleid van het waterschap. Hiervan is sprake. Samenwerking met de waterbeheerder In het kader van de watertoets heeft de initiatiefnemer samen met de gemeente uitgebreid overleg gevoerd met het Waterschap Rivierenland. Daarbij zijn het volledige Tabaksveld (1e en 2e fase) en het terrein van Bull betrokken. Door de waterbeheerder is aangegeven dat de huidige verhardingen op het terrein van Bull deels niet-legaal zijn gesitueerd in het plangebied. Onduidelijk is daarbij hoe in de huidige situatie de hemelwaterafvoer is geregeld. Door het waterschap is daarom aangegeven dat voor het bepalen van de wateropgave dient te worden uitgegaan van het deel van de verhardingen waarvoor vergunning is verleend. Slechts het deel wat formeel is aangesloten op de riolering en/of oppervlakte water zal als bestaande verharding worden meegenomen in de berekening van de uiteindelijke wateropgave. Voor het Tabaksveld (1e en 2e fase) geldt dat er in die berekening van moet worden uitgegaan dat er geen bestaand verhard oppervlak aanwezig is. De compensatie dient bij voorkeur in de vorm van open water te geschieden. Compenserende waterberging die vervolgens nodig is als gevolg van een toename van het verharde oppervlak dient binnen de grenzen van het plangebied te worden gevonden. Indien dit niet mogelijk blijkt, dient naar een oplossing buiten het plangebied te worden gezocht. Voorwaarde hierbij is wel dat deze berging binnen hetzelfde peilgebied wordt gevonden. Kenmerken watersysteem totale plangebied (huidige situatie) Algemeen Het plangebied is gelegen op de grens van het landelijk gebied en het stedelijk gebied van de kern Druten. In de huidige situatie bestaat de deellocatie Bull uit verharde oppervlakken, bestaande uit woning, bedrijfsopstallen, kantoorruimte, verkoopruimte, kweektunnels en boogtunnels. Op het grondgebied van de gemeente (Tabaksveld, 2e fase) is slechts een bouwweg aangelegd dat de ontsluiting verzorgt voor de kavels die in de 1e fase mogelijk zijn gemaakt. In de 1e fase zijn op dit moment 11 woningen opgericht en kunnen er nog 5 worden gerealiseerd. Gezien de huidige en beoogde inrichting van het plangebied valt het plangebied onder stedelijk gebied.
30
Hoofdstuk 4
Bodem en Grondwater De bodem van het plangebied bestaat uit rivierkleigronden van het type ooivaaggronden. Dergelijk bodemtypen kennen over het algemeen een vrij diepe ontwatering. Het plangebied heeft grondwatertrap VI, dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) circa 60 centimeter onder maaiveld is gelegen. De gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) ligt circa 155 centimeter onder maaiveld is gelegen. Wat betreft het bergen van water zijn er mogelijkheden. Het infiltreren van water zal moeilijker zijn, gezien de samenstelling van de bodem (klei). In deze waterparagraaf kan er voor wat betreft de wateropgave gemakshalve vanuit worden gegaan dat infiltratie van hemelwater niet mogelijk is. Oppervlaktewater Het plangebied bevindt zich op ruim 2 kilometer ten zuiden van de Waal. Het oppervlaktewatersysteem rondom het plangebied is in figuur 8 weergegeven.
Figuur 8 Oppervlaktewatersysteem rondom plangebied
Uit figuur 8 blijkt dat er ten zuiden van het plangebied, aan weerszijden van de Meerstraat een C-watergang gelegen is. Ten zuiden van het plangebied is, aan de overzijde van de Meerstraat een A-watergang gelegen (212227A). Volgens de peilenkaart van het Waterschap Rivierenland geldt in het plangebied een zomerpeil van 5,10 m + NAP. Hiermee ligt het zomerpeil circa 1,40 m onder maaiveld (maaiveld: 6,5 m +NAP).
Hoofdstuk 4
31
Grondwaterbeschermingsgebied Het plangebied is niet gelegen in het grondwaterbeschermingsgebied ‘Druten’. Binnen dergelijke gebieden dienen initiatieven te worden getoetst op basis van hun (mogelijke)invloed op, of risico’s voor de grondwaterkwaliteit. Een dergelijke toetsing is hier niet aan de orde. Riolering In de huidige situatie is het voor een belangrijk deel bebouwd. De bestaande woning/kantoorruimten zijn voor wat betreft de afvoer van afvalwater aangesloten op de bestaande riolering aan de Meerstraat. Afvloeiend hemelwater wordt in de huidige situatie niet afgevoerd via de riolering. In de huidige situatie is dit echter niet eenduidig geregeld. Water in relatie tot de gewenste ontwikkelingen Toename verhard oppervlak De projectlocatie is gelegen in stedelijk gebied. Het gebied is op dit moment deels bebouwd terrein en dient te worden gezien als stedelijk gebied. Voor initiatieven met een toename van meer dan 500 m² verhard oppervlak geldt dat er compenserende waterberging dient te worden gerealiseerd, aangezien er meer hemelwater versneld tot afvoer komt. Bij voorkeur wordt deze compensatie gevonden binnen de plangrenzen. Hierbij mag de landelijke afvoernorm (1,5 l/s/h) niet worden overschreden. Het deelgebied Bull kent in de huidige situatie in totaliteit circa 6.200 m² aan verhard oppervlak. In overleg met het waterschap is bepaald dat het deel van dit verharde oppervlak dat vergund is uitgangspunt is voor de wateropgave. Voor de wateropgave zijn alleen de dakoppervlakken van belang waarvoor vergunning is verleend. Dit betreft het woonhuis (141 m²), kweektunnel (450 m²), verkoopkas (409 m²), kantoor/verkoopruimte (480 m²), schuur/ berging (250 m²). Het totaal van deze oppervlakken bedraagt 1361 m². Voor het Tabaksveld wordt uitgegaan van 0 m² bestaand verhard oppervlak. In de beoogde situatie worden in het plangebied maximaal 34 woningen gerealiseerd. Dit resulteert in een mogelijk dakoppervlak van circa 3.963 m² voor Tabaksveld en Bull samen. In het plangebied (Bull en Tabaksveld 2e fase) 2.972 m² en voor Tabaksveld 1e fase 991 m². Daarnaast wordt nog verhard oppervlak gerealiseerd op openbaar terrein (wegen, trottoir en parkeervoorzieningen).Het oppervlak hiervan bedraagt voor de deellocatie Bull en het Tabaksveld samen circa 4.013 m², waarvan 216 m² aan halfverharding in de vorm van grasbetonblokken wordt gerealiseerd. Op gemeentegrond (Tabaksveld) betreft dat 2.296 m² voor zowel reeds aangelegde verharding in de 1e fase als nog aan te leggen verharding in de 2e fase. Voor het terrein van Bull gaat het om 1.717 m². Eveneens mag worden aangenomen dat het
32
Hoofdstuk 4
uitgeefbaar terrein door de toekomstige bewoners deels wordt verhard. In deze fase wordt voor het totale plan van het Tabaksveld en het terrein van Bull uitgegaan van circa 1.982 m² op uitgeefbaar terrein (1/2 deel van het totale dakoppervlak van 3.963 m²). In totaliteit resulteert dit in een verhard oppervlak van 9.958 m² (= 3.963 + 4.013 + 1.982). Ten behoeve van de wateropgave resulteert dit in een oppervlakte van 8097 m², waarvoor watercompensatie dient te worden gevonden. Dit oppervlak resteert nadat het totaal aan verhard oppervlak na planrealisatie van 9.958 m² wordt verminderd met het bestaande verhard oppervlak (1.361 m²) en de vrijstelling van 500 m² voor stedelijk gebied. Uitgangspunten realisatie compenserende berging Het waterschap heeft aangegeven dat, indien berging plaatsvindt in oppervlaktewater dient te worden uitgegaan van de norm T=10 + 10%. In dit geval wordt de vuistregel gehanteerd dat 436 m³ berging dient plaats te vinden per hectare toenameverhard oppervlak. Bij berging in een (semi-) droogvallende retentie (wadi) dient te worden uitgegaan van de norm T=100 + 10%. In dit geval wordt de vuistregel gehanteerd dat 664 m³ berging dient plaats te vinden per hectare toename verhardoppervlak. Door toevoeging van de extra 10% wordt rekening gehouden met klimaatsveranderingen. Voor de afvoer van de neerslag uit het plangebied wordt 1,5l/sec/ha gebruikt. Berekening compenserende berging De benodigde compenserende berging als gevolg van de toename van het verhardoppervlak bedraagt 353,03m³ (0,8097 ha * 436 m³/ha). Voor dit initiatief wordt gekozen voor berging in het oppervlaktewater. Hiervoor is in overleg met het waterschap naar een externe bergingslocatie gezocht en gevonden binnen hetzelfde peilgebied als het plangebied. Niet is gekozen voor berging in het plangebied, aangezien de benodigde hoeveelheid berging in het plangebied afbreuk zou doen aan het stedenbouwkundige concept voor de locatie, terwijl er in het peilvak ruimte is om deze berging te realiseren. De waterberging is gelegen ten zuiden van de percelen aan De Slink. Gebleken is dat de bewoners aan De Slink wateroverlast ervaren in de huidige situatie. Deze waterproblematiek wordt niet veroorzaakt of verergerd door dit plan. Wel wordt er in overleg met de betrokken bewoners en het Waterschap Rivierenland bezien of de bestaande C-watergang ten zuiden van hun percelen kan worden verruimd en aangesloten op de te graven waterberging. Hierdoor kan mogelijk de bestaande waterproblematiek worden verminderd. In figuur 9 is de locatie en dimensionering van de berging weergegeven.
Hoofdstuk 4
33
Door de aanleg van de externe bergingslocatie wordt ruim voorzien in de wateropgave van dit plangebied.
Figuur 9. Locatie en dimensionering wateropgave
Met het graven van de waterberging ontstaat ruimte in het watersysteem ten zuiden van de Meerstraat. Het hemelwater wordt ten zuiden van de Meerstraat tegenover nummer 9 in het watersysteem gebracht. Op basis van een hydraulische doorrekening heeft het waterschap gecontroleerd welke gevolgen de directie lozing heeft op de het peil in het oppervlaktewater. Op basis hiervan is bepaald dat bij een maatgevende bui (t=10+10%) er ten gevolge van het plan en gedurende de bui, een beperkte peilstijging ontstaat. Deze peilstijging is circa 2 cm en valt ruim binnen de hiervoor geldende marges. Deze peilstijging vlakt in het systeem af en veroorzaakt verder geen overschrijding van de geldende marges. Waterkwaliteit De dakafvoeren van de beoogde bebouwing zal worden aangesloten op deze bergingsvoorziening via een RWA stelsel. De af te koppelen dakoppervlakken zullen niet worden vervaardigd van uitlogende, niet duurzame bouwmaterialen. Op deze wijze wordt de kwaliteit van het afvloeiende hemelwater gegarandeerd. Hemelwater van verharde oppervlakken wordt eveneens afgevoerd naar de bergingsvoorzie-
34
Hoofdstuk 4
ningen. De uitwerking hiervan zal worden meegenomen in het nog op te stellen rioleringsplan. Uitgangspunt hierbij is wel dat eventuele verontreinigingen (olie e.d.) worden afgevangen. Vuilwaterafvoer Het afvalwater zal via de riolering worden afgevoerd naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Voor het initiatief dient aanvullend aan het bestemmingsplan een rioleringsplan te worden opgesteld. Vergunningen Voor de aanleg van bergingsvoorzieningen en een noodoverloop die aansluit op de bestaande A-watergang is aanvullend een ontheffing van de Keur van het waterschap Rivierenland noodzakelijk. In het kader van deze ontheffing kan het waterschap nadere (inrichtings)eisen stellen aan de aan te leggen bergingsvoorzieningen. Water op de verbeelding en in de planregels De waterbergingsvoorziening ligt buiten het plangebied. Deze kan conform het daar geldende bestemmingsplan aangelegd worden. Verdere regels in onderhavig bestemmingsplan zijn niet nodig. Conclusie Het plan kan met inbegrip van de aanleg van de beoogde watergang onbelemmerd doorgang vinden. Het initiatief biedt daarmee voldoende compenserende waterberging voor de toename van verharde oppervlakken. Tevens worden er binnen het plangebied geen werken gerealiseerd binnen keurzones van aanwezige A- of Bwatergangen. Voor het uitbreiden van het verhard oppervlak en de lozing/aansluiting op het oppervlaktewaterstelsel is conform de keur en bijbehorende beleidsregels van het waterschap een watervergunning vereist. Het waterschap heeft bij brief van 20 juni 2013 ingestemd met de wijze waarop het aspect water uiteindelijk is geregeld in dit bestemmingsplan. Het plan is conform de eisen en wensen van het Waterschap Rivierenland. De brief is als bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd.
4.3 Archeologie In het kader van het bestemmingsplan dient ook ingegaan te worden op de wijze waarop de gemeente is omgegaan met archeologische en cultuurhistorische waarden binnen het plangebied.
Hoofdstuk 4
35
Het plangebied is uitgebreid onderzocht. Uit deze onderzoeken is gebleken, dat er binnen het plangebied archeologische resten aanwezig zijn. Er is een Programma van Eisen ten behoeve van archeologische opgraving door de gemeente vastgesteld, waarin is aangegeven dat een representatief deel van het te verstoren oppervlak van de vindplaats(en) opgegraven moet worden. Zo kunnen de in het plangebied aanwezige behoudenswaardige archeologische resten onderzocht worden om de wetenschappelijke informatiewaarde van de vindplaats(en) zo goed mogelijk veilig te stellen. Het Programma van Eisen is als bijlage 6 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Het definitieve onderzoek heeft inmiddels plaatsgevonden en is als bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd. Uit dit onderzoek is gebleken dat het plangebied (voor zover betrekking hebbend op de nieuwe woonwijk) kan worden vrijgegeven onder de voorwaarde dat de archeologische waarden in situ worden bewaard. Om dit veilig te stellen zijn de regels van het ontwerpbestemmingsplan gewijzigd en aangevuld. Het gaat om de volgende wijzigingen en aanvullingen: 1. De dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie 1’ en ‘Waarde – Archeologie 2‘ gelden alleen nog op de gronden met de bestemming ‘Agrarisch’. 2. Binnen de bestemming Wonen en Tuin zijn ondergrondse bouwwerken niet toegestaan, tenzij via een afwijkingsprocedure wordt aangetoond dat archeologische waarden niet worden aangetast. 3. Een deel van de gronden met de bestemmingen Wonen en Tuin (gelegen in het noordwestelijk deel van het plangebied) moet eerst opgehoogd worden voor dat er gebouwd mag worden. Op deze gronden is een aanduiding ‘maximum diepte’ opgenomen. Bij het bouwen van bouwwerken of bij werken en werkzaamheden dienen de gronden eerst te worden opgehoogd met een aantal centimeters zoals aangegeven op de verbeelding. Zodoende wordt veiliggesteld dat de gronden niet te diep worden geroerd. Dit is door middel van een voorwaardelijke verplichting vastgelegd in de regels. Via een afwijkingsprocedure kan hiervan worden afgeweken nadat is aangetoond dat archeologische waarden niet worden aangetast. 4. Voor de wegen en het groen geldt dat hier bij het uitvoeren van werken en werkzaamheden (waaronder het uitgraven van het wegcunet) archeologische begeleiding verplicht is. Hier geldt de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3).
36
Hoofdstuk 4
4.4 Flora en fauna Natuurwetgeving & Planologie De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in beleid vastgelegd. De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er n.a.v. Projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd Natuurmonument) zijn vergunningsplichtig. De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Dat betekent dat o.a. opzettelijke verstoring niet is toegestaan. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2', de bijlage 1 soorten van het besluit vrijstelling beschermde dieren plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (tezamen tabel 3) en met vogels. Van deze laatste groep is een lijst opgesteld met vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn en een lijst met vogels waarbij inventarisatie gewenst is. Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op dan dient er gekeken te worden of er passende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantingsen/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen. Met passende maatregelen kan de aanvraagprocedure voor een ontheffing voorkomen worden. Voor soorten van 'tabel 2' geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode. Als passende maatregelen niet mogelijk zijn dan dient er een ontheffing aangevraagd te worden op grond van een belang behorende bij het beschermingsregime waaronder de soort beschermd wordt.
Hoofdstuk 4
37
De EHS en de provinciale groenstructuur zijn ruimtelijk in beleid vastgelegd. De EHS is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot de EHS. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vind plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Deellocatie Bull Op 30 maart 2010 is het plangebied bezocht. Het doel van dit verkennende terreinbezoek was een beeld te krijgen van de gebiedskenmerken, het grondgebruik en de mogelijke natuurwaarden binnen het plangebied. Daarnaast zijn mogelijke sporen van dieren, de aanwezige vegetatie en de ecologische samenhang met de omgeving onderzocht. Het verkennende terreinbezoek had tevens tot doel na te gaan of aanvullend veldonderzoek noodzakelijk is in de daarvoor geldende inventarisatieperioden.
Gebiedskenmerken, grondgebruik en verwachtte natuurwaarden in het plangebied De deellocatie bestaat uit een voormalig tuincentrum en een kwekerij. Er zijn in de omgeving veel broedgevallen van Steenuilen bekend, maar de planlocatie biedt op geen enkele wijze hier aanknopingspunten voor. Natuurlijke vegetatie ontbreekt en
38
Hoofdstuk 4
de gebouwen geven ook geen aanknopingspunten voor de aanwezigheid van vleermuizen. Resultaten
Gebiedsbescherming
Van toepassing
Niet van toepassing
Het gebied ligt in de invloedsfeer van een Natura-2000 gebied
X
Het gebied ligt in de invloedssfeer van de EHS
X
Er wordt bos gekapt en de boswet treed in werking
X
Algemene soorten & soorten van tabel 1
X
Soorten van tabel 2
Soort bescherming
X Soorten van de bijlage 1; het besluit vrijstelling beschermde dieren plantensoorten Soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn
X X
Vogels waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn
X
Vogels waarvoor inventarisatie gewenst is
X
Toelichting resultaten Algemene soorten& soorten van tabel 1 Het grootste deel van het plangebied is vrij van soorten en het aantal soorten dat in de periferie van het perceel voorkomt is grotendeels zeer algemeen. Ook de Gehak-
Hoofdstuk 4
39
kelde aurelia die waargenomen is tussen de beplanting van de kwekerij valt onder de algemene soorten. Voor algemene soorten geldt dat ze slechts algemeen beschermd zijn en dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffing van de Floraen Faunawet hoeft te worden aangevraagd. Vogels Er zijn geen jaarrond beschermde vogelsoorten of soorten waarvoor een onderzoeksplicht geldt aangetroffen. Voor alle broedvogels geldt dat voor werkzaamheden die broedende vogels kunnen verstoren geen ontheffing wordt verleend. Dergelijke werkzaamheden dienen namelijk te worden uitgevoerd wanneer er geen vogels in of nabij het plangebied broeden. Daarom moet voor aanvang van werkzaamheden in het plangebied gecontroleerd worden of er nesten aanwezig zijn. Deze controle dient als maatregel om de functionaliteit van de voortplantingsplaats te garanderen. De kans op broedende vogels is het kleinst buiten de periode maart - augustus. Conclusie Wat wetgeving en beleid op het gebied van natuur betreft kan het ruimtelijk plan in de huidige vorm doorgang vinden binnen de deellocatie Bull.
40
Hoofdstuk 4
Deellocatie Tabaksveld tweede fase In het kader van de ontwikkeling van de eerste fase het Tabaksveld zijn alle gronden geroerd. Momenteel zijn de gronden in gebruik als weg en als wadi. Dit gebruik is zodanig dat ervan uitgegaan kan worden dat voldaan wordt aan de relevante weten regelgeving. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
4.5 Leidingen Ter plaatse van het plangebied zijn geen kabels en/of leidingen aanwezig die een zodanige omvang hebben, dat ze planologische bescherming nodig hebben in dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4
41
42
Hoofdstuk 4
5.
JURIDISCHE ASPECTEN
5.1 Inleiding Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven. De verbeelding vormt, samen met de regels, het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
5.2 Partiële herziening Bij het opstellen van onderhavige partiële herziening voor de realisatie van woningbouw is zoveel mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan ‘Puiflijk’. Daarnaast is rekening gehouden met landelijke standaarden.
5.3 Toelichting op de regels en verbeelding Bestemmingen Op de verbeelding zijn de bestemmingen onderscheiden. De bestemmingen zijn afgeleid uit het gebruik (de aanwezige en toekomstige functies). De bestemmingen vormen het zogenaamde casco van het plan, waarvan in beginsel niet mag worden afgeweken. De systematiek van de regels De systematiek van de regels kan worden samengevat aan de hand van de hoofdstukindeling. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken: Hoofdstuk 1 'Inleidende Regels' gaat in op de begripsomschrijvingen en de wijze van meten c.q. berekenen.
Hoofdstuk 5
43
In hoofdstuk 2 van de regels - 'Bestemmingsregels’- wordt een regeling gegeven voor de bestaande functies in het plangebied die positief zijn bestemd. Bepaald is welke vormen van gebruik en bouwwerken rechtstreeks (dus zonder voorafgaande wijziging of afwijking) zijn toegestaan. Indien een bepaalde vorm van bebouwing past binnen de doeleinden van de bestemming en voldaan is aan de bouwregels, dan kan hiervoor in de regel zonder meer een omgevingsvergunning voor het bouwen worden verleend. In hoofdstuk 3 zijn de algemene regels weergegeven (anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels etc.). In hoofdstuk 4 zijn de overgangs- en slotbepalingen opgenomen.
Artikelsgewijze toelichting Hoofdstuk 1 Inleidende regels Begripsomschrijvingen In dit artikel is omschreven wat in onderhavig plan onder een aantal van de in de regels gebruikte begrippen wordt verstaan. Wijze van meten In dit artikel is vastgelegd hoe bij de toepassing van de bouwregels van onderhavig plan moet worden gemeten. Hoofdstuk 2 Bestemmingen Agrarisch Deze bestemming is inhoudelijk gelijk aan de bestemming ‘Agrarisch’ uit het geldende bestemmingsplan ‘Kom Puiflijk’ met dien verstande, dat tuinbouw niet meer is toegestaan. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 4.1.5. Groen Binnen deze bestemming zijn groen- en speelvoorzieningen, bermen en beplantingen, jongerenontmoetingsplaatsen, watergangen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen voor langzaam verkeer, recreatie, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen toegestaan. Op deze gronden zijn uitsluitend gebouwen toegestaan ten behoeve van jongerenontmoetingsplaatsen. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. In de regels zijn hieraan maatvoeringseisen gekoppeld.
44
Hoofdstuk 5
Tuin De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, parkeervoorzieningen, watergangen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Op deze gronden zijn uitsluitend gebouwen in de vorm van erkers toegestaan. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. In de regels zijn hieraan maatvoeringseisen gekoppeld. Gelet op de uitkomsten van het archeologisch onderzoek zijn ondergrondse bouwwerken alleen na een afwijkingsprocedure toegestaan. Verder zijn er beperkingen wat betreft de diepte van bouwwerken, werken en werkzaamheden binnen de aanduiding ‘maximum diepte’ (zie ook paragraaf 4.3 van de toelichting). Verkeer Binnen deze bestemming zijn voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, abri's, afvalcontainers, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, watergangen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Op deze gronden zijn uitsluitend gebouwen toegestaan ten behoeve van jongerenontmoetingsplaatsen. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. In de regels zijn hieraan maatvoeringseisen gekoppeld. Wonen Binnen deze bestemming is wonen toegestaan en tevens, vrije beroepen, tuinen, erven en verhardingen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Er zijn maximaal 34 nieuwe woningen toegestaan gelet op gemeentelijk beleid zoals verwoord in de rapportage ‘Doseren en faseren’ en op grond van het geldende bestemmingsplan ‘ Puiflijk, herziening 2000, correctieve herziening 2004’ (gronden Tabaksveld 2e fase). Daarnaast is de bestaande woning aan de Meerstraat 9 positief bestemd. Voor de randen van het plangebied is gekozen om alleen vrijstaande en halfvrijstaande woningen toe te staan, gelet op het feit, dat ze (bijna allen) aan de rand van het dorp liggen. Zo wordt een soepele overgang naar het buitengebied veiliggesteld. Voor de woningen aan de Meerstraat is ook gekozen voor deze type bebouwing, om zo aan te sluiten op de reeds bestaande bebouwing aan deze weg. Op het binnenterrein zijn ook aaneengebouwde woningen mogelijk; indien de markt daar bijvoorbeeld om vraagt. Wel blijft de voorwaarde gelden, dat het aantal woningen niet het maximum van 35 mag overschrijden.
Hoofdstuk 5
45
De type woningen en goot- en bouwhoogtes zijn op de verbeelding aangeduid. In de regels zijn voorts maatvoeringseisen opgenomen voor hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De bouwvlakken hebben conform het ontwerpbestemmingsplan Puiflijk een diepte van 15 meter bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen. Bij aaneengesloten woningen geldt over het algemeen een diepte van 12 meter. Op deze ontwikkelingslocatie zijn er wel twee uitzonderingen gemaakt: aan de randen dienen de achtertuinen een minimale diepte te hebben van 8 meter; in het binnengebied, is de diepte van het bouwvlak op 9 meter gezet, zodat ook hier voldoende ruimte is voor een achtertuin. De geplande vrijstaande starterswoning heeft een bouwdiepte van maximaal 9 meter. Gelet op de uitkomsten van het archeologisch onderzoek zijn ondergrondse bouwwerken alleen na een afwijkingsprocedure toegestaan. Verder zijn er beperkingen wat betreft de diepte van bouwwerken, werken en werkzaamheden binnen de aanduiding ‘maximum diepte’ (zie ook paragraaf 4.3 van de toelichting). Dubbelbestemmingen In het plan zijn drie dubbelbestemmingen opgenomen ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden in het plangebied. Voor een toelichting wordt verwezen naar paragraaf 4.3. Hoofdstuk 3 Algemene bepalingen Anti-dubbeltelregel Deze bepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Algemene bouwregels Deze bepaling bevat algemene regels met betrekking tot ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, kozijnen, schoorstenen etc. Daarnaast zijn er bepalingen voor de dakhelling, bestaande bouwwerken en ondergronds bouwen opgenomen. Algemene gebruiksregels In deze bepaling wordt geregeld welke gebruiken in elk geval verboden zijn. Verder zijn er regels voor parkeren en evenementen opgenomen.
46
Hoofdstuk 5
Algemene afwijkingsregels In deze bepaling wordt het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsbepalingen die gelden voor meerdere dan wel alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, worden aangegeven. Overige regels Hierin is een bepaling opgenomen over de uitsluiting van de aanvullende werking van de bouwverordening met betrekking tot een aantal onderwerpen. Hoofdstuk 4: Overgangs- slotbepalingen Overgangsbepalingen In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Deze regeling is op grond van de Wro verplicht. Slotbepaling Als laatste wordt de slotbepaling opgenomen. Deze bepaling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.
Hoofdstuk 5
47
48
Hoofdstuk 5
6.
ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID
6.1 Verhaal van kosten De uitvoering van de in dit bestemmingsplan rechtstreeks mogelijk gemaakte ontwikkeling is in handen van twee ontwikkelende partijen: de heer Bull en de gemeente Met de heer Bull heeft de gemeente een anterieure overeenkomst gesloten. Daarmee is verzekerd dat alle projectgebonden kosten worden verhaald op de initiatiefnemer voor zover betrekking hebbend op het deel van het plangebied, dat door de heer Bull ontwikkeld wordt. De gronden van de locatie Tabaksveld 2e fase zijn in bezit van de gemeente. Gelet op het bovenstaande is geen exploitatieplan vastgesteld en zijn de kosten anderszins verzekerd.
6.2 Financieel-economische haalbaarheid In het kader van het opstellen van een anterieure overeenkomst met de heer Bull heeft de gemeente inzicht gehad in de exploitatie van zijn deel van het plangebied. Daaruit is gebleken dat de ontwikkeling van de geplande woningbouw financieel haalbaar is. Ook is met de heer Bull een planschadeverhaalovereenkomst gesloten. De exploitatie van de deellocatie ‘Tabaksveld 2e fase’ laat zien, dat ook voor dit deel van het plangebied de nieuwbouwplannen financieel haalbaar zijn.
Hoofdstuk 6
49
50
Hoofdstuk 6
7.
OVERLEG EN INSPRAAK
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
7.1 Vooroverleg Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd. De reacties van deze instanties zijn in dit plan verwerkt.
7.2 Tervisielegging ontwerpbestemmingsplan Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 14 maart 2013 zes weken ter visie gelegen. Er is een aantal zienswijzen binnengekomen. Deze zijn door de gemeente in de ‘Responsnota Ontwerp-bestemmingsplan Bull – Tabaksveld 2e fase’ behandeld. Deze responsnota is als bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd.
Hoofdstuk 7
51
52
Hoofdstuk 7
SEPARATE BIJLAGEN
Bijlage 1: Beeldkwaliteitsplan Bull – Tabaksveld 2e fase Bijlage 2: Brief CRK Bijlage 3: Verkennend bodemonderzoek terrein Bull Bijlage 4: Resultaten aanvullend onderzoek terrein Bull Bijlage 5: Bodemonderzoeken deel Tabaksveld Bijlage 6: Programma van Eisen tbv een archeologische opgraving Bijlage 7: Voortgangsverslag definitief onderzoek archeologie Puiflijk Bijlage 8: Responsnota ontwerpbestemmingsplan Bull – Tabaksveld 2e fase Bijlage 9: Positieve reactie Waterschap Rivierenland op bestemmingsplan
Regels
Inhoudsopgave
Regels Hoofdstuk 1 Artikel 1 Artikel 2
Inleidende regels Begrippen Wijze van meten
3 3 8
Hoofdstuk 2 Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5 Artikel 6 Artikel 7 Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10
Bestemmingsregels Agrarisch Groen Tuin Verkeer Wonen Waarde - archeologie 1 Waarde - archeologie 2 Waarde - archeologie 3
9 9 11 12 15 16 20 22 24
Hoofdstuk 3 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 Artikel 14 Artikel 15
Algemene regels Anti-dubbeltelbepaling Algemene bouwregels Algemene gebruiksregels Algemene afwijkingsregels Overige regels
25 25 26 27 28 31
Hoofdstuk 4 Artikel 16 Artikel 17
Overgangs- en slotregels Overgangsrecht Slotregel
33 33 34
Bijlage bij regels Bijlage 1 Nota parkeernormen
1
2
Hoofdstuk 1 Artikel 1
Inleidende regels
Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan Het bestemmingsplan 'Bull - Tabaksveld 2e fase' van de gemeente 'Druten'.
1.2 Aanduiding Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.3 Aanduidingsgrens De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.4 Aaneengebouwd Bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd.
1.5 Afhankelijke woonruimte Een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.6 Archeologisch onderzoek Diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
1.7 Archeologisch rapport In rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden.
1.8 Archeologische verwachting De aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische resten.
1.9 Archeologische waarde De waarde die een gebied bezit op grond van de aldaar aanwezige archeologische resten.
3
1.10 Bebouwing Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.11 Bebouwingsgrens De grens van een bestemmingsvlak.
1.12 Bedrijfsmatige activiteiten Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.
1.13 Beroepsmatige activiteiten Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten (niet zijnde vrije beroepen), waarvan de omvang van de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.
1.14 Bestaande situatie a. T.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning; b. T.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen.
1.15 Bestemmingsplan De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0225.BPpuiBullTabak-1303 met de bijbehorende regels.
1.16 Bestemmingsgrens De grens van een bestemmingsvlak.
1.17 Bestemmingsvlak Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 Bijbehorend bouwwerk Een functioneel met een hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw of ander bouwwerk met een dak.
1.19 Bouwen Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
4
1.20 Bouwgrens De grens van een bouwvlak.
1.21 Bouwlaag Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door, op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd met inbegrip van de begane grond en met uitzondering van een onderbouw of kap.
1.22 Bouwperceel Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.23 Bouwperceelsgrens De grens van een bouwperceel.
1.24 Bouwvlak Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.25 Bouwwerk Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.26 Dakkapel Een uitspringend gedeelte op een hellend dak waarin een raamkozijn is opgenomen en die voorzien is van zijwanden.
1.27 Deskundige Een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een bepaalde vakdiscipline.
1.28 Detailhandel Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die die goederen kopen voor gebruik en/of verbruik of aanwending anders dan in uitoefening van bedrijfs- of beroepsactiviteiten.
1.29 Eerste bouwlaag De onderste bouwlaag, waarvan de vloer boven maaiveld is gelegen.
5
1.30 Erf Dat deel van een bouwperceel, zowel binnen als buiten het bouwvlak, waarop ingevolge de regels bijgebouwen mogen worden opgericht. 1.31 Erker Een uitbouw van de woning bestemd als verblijfseenheid.
1.32 Escortbedrijf Een natuurlijk persoon, groep van personen of rechtspersonen, die bedrijfsmatig of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, aanbiedt om prostitutie te verrichten, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte worden uitgeoefend, onder andere escortservice en bemiddelingsbureaus.
1.33 Evenementen Periodieke en/of incidentele manifestaties zoals kermissen, sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, (straat)voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten).
1.34 Gebouw Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. 1.35 Hoofdgebouw Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.36 Kunstwerk Civieltechnisch bouwwerk.
1.37 Mantelzorg Langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
1.38 Ondergronds bouwwerk Een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.
1.39 Peil a. Voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang; b. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld.
6
1.40 Prostitutiebedrijf Een persoon, een groep van personen of een rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, zich via openlijke of besloten prostitutie beschikbaar stelt of aanbiedt om tegen een vergoeding seksuele of erotische handelingen te verrichten.
1.41 Stedenbouwkundige kwaliteit De aan een gebied toe te kennen waarde in verband met stedenbouwkundige elementen, zoals de aanwezige en/of geprojecteerde infrastructuur, waaronder groenelementen, ligging, maatvoering, functie en karakter van bouwwerken in dat gebied. 1.42 Theetuin Een aan de hoofdfunctie ondergeschikt horecabedrijf dat slechts beperkt is tot het verstrekken van alcoholvrije dranken en het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide klein en koude etenswaren. Een theeschenkerij (inpandig) wordt gelijk geschaard aan een theetuin 1.43 Twee-aaneen Bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd, waarbij onderscheid kan worden gemaakt in geschakelde hoofdgebouwen en twee aaneengebouwde hoofdgebouwen. 1.44 Verbouw ten behoeve van mantelzorg Het zodanig aanpassen van een aanbouw, uitbouw, of bijgebouw, dat aan de eisen die gesteld worden aan mantelzorg kan worden voldaan. 1.45 Voorgevellijn De lijn waarin de voorgevel van het gebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.
1.46 Voorgevelrooilijn De naar de weg toegekeerde grens van het bouwvlak.
1.47 Vrij beroep Het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten waaronder wordt begrepen tand- en dierenarts, fysiotherapeut, advocaat, accountant, notaris en makelaar door de gebruiker van de woning. Het exploiteren van een prostitutiebedrijf wordt niet onder een vrij beroep begrepen.
1.48 Vrijstaand Bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet in de perceelsgrens zijn gebouwd.
1.49 Waterhuishoudkundige voorzieningen Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.
1.50 Woning Een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden.
7
Artikel 2
Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De afstand tot de zijdelingse perceelgrens Tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.2 De breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk Tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.3 De dakhelling Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 De goothoogte van een bouwwerk Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 De inhoud van een bouwwerk Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 De bouwhoogte van een bouwwerk Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.7 De oppervlakte van een bouwwerk Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 De vloeroppervlakte van een gebouw De som van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau tussen de begrensde opgaande scheidingsconstructie van de afzonderlijke daartoe behorende ruimte(n), inclusief onderbouw en zolderruimte. De oppervlakte van een trapgat, een liftschacht en een toegankelijke leidingschacht moet op elke bouwlaag tot de vloeroppervlakte van een gebouw worden gerekend.
2.9 Verticale diepte van bebouwing De diepte van bebouwing gemeten vanaf peil tot aan het diepste punt van het bouwwerk.
8
Hoofdstuk 2 Artikel 3
Bestemmingsregels
Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving De voor ‘Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. grondgebonden agrarische bedrijven; b. tuinbouw is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'tuinbouw uitgesloten'; c. voorzieningen voor langzaam verkeer; d. tuinen, erven en verhardingen; e. groenvoorzieningen; f. watergangen; g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2
Bouwregels
3.2.1 Algemeen Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende bepaling: a. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
3.2.2 Gebouwen Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen: a. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. b. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’ is aangegeven.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m. b. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 12 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.2.2 sub a ten behoeve van de bouw van schuilgelegenheden buiten het bouwvlak, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: a. de inhoud mag maximaal 150 m3 bedragen; b. de goothoogte mag maximaal 3 meter bedragen; c. de afstand tot de bestemming Verkeer dient minimaal 25 meter te bedragen.
9
3.4
Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Afwijken bedrijfsmatige en beroepsmatige activiteiten Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 3.1 ten behoeve van bedrijfsmatige en beroepsmatige activiteiten, waarbij de volgende voorwaarden gelden: a. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 80% van het begane grondoppervlak van het hoofdgebouw en daarmee verbonden bijgebouwen, met een oppervlakte van niet meer dan 50 m². Indien de woning slechts één bouwlaag heeft geldt een percentage van niet meer dan 40% met een oppervlakte van niet meer dan 25 m². b. De gebruiker van de woning deze activiteit uitoefent. c. Een bedrijf dat vergunningplichtig is in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is niet toegestaan. d. Er dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of in de directe omgeving.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten einde de bestemming Agrarisch te wijzigingen in de bestemming Wonen, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: a. De agrarische bedrijfsvoering volledig is gestopt. b. Aan de aanwezige bebouwing geen wijzigingen in de verschijningsvorm worden doorgevoerd. c. Het aantal woningen niet toeneemt.
10
Artikel 4
Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. groenvoorzieningen; b. bermen en beplantingen; c. speelvoorzieningen; d. jongerenontmoetingsplaatsen; e. watergangen; f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen; g. voorzieningen voor langzaam verkeer; h. recreatie; i. parkeervoorzieningen; j. nutsvoorzieningen.
4.2
Bouwregels
4.2.1 Gebouwen Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van jongeren-ontmoetingsplaatsen worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden: a. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m². b. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: a. De bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 6 m. b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 8 m.
11
Artikel 5
Tuin
5.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. tuinen, erven en verhardingen; b. parkeervoorzieningen; c. watergangen; d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2
Bouwregels
5.2.1 Gebouwen Op deze gronden mogen uitsluitend erkers ten behoeve van aangrenzende hoofdgebouwen worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden: a. Voor het bouwen van erkers aan de voorgevel gelden de volgende bepalingen: 1. De breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw. 2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw plus 0,25 m. 3. De diepte van de uitbreiding mag niet meer bedragen dan 25% van de diepte van de voortuin tot een maximum van 1,25 m.
5.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m. b. De bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 4 m.
5.2.3 Ondergrondse bouwwerken Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - ondergrondse bouwwerken uitgesloten' geldt in aanvulling op het bepaalde in artikel 5.2.1 en 5.2.2 de bepaling, dat ondergrondse bouwwerken niet zijn toegestaan
5.2.4 Voorwaardelijke verplichting Ter plaatse van de aanduiding 'maximum diepte' moet in aanvulling op het bepaalde in artikel 5.2.1, 5.2.2 en 5.2.3 bij het bouwen voldaan worden aan de volgende voorwaardelijke verplichting: a. bij de start van de werkzaamheden dienen de gronden minimaal te worden opgehoogd ten opzichte van de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld - zoals aanwezig op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan - met het aantal centimeters zoals aangegeven op de verbeelding.
12
5.3 Afwijken van de bouwregels Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.3 en 5.2.4 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken dan wel voor het minder ophogen van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'maximum diepte' dan is aangegeven op de verbeelding, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: a. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen dient een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld; b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties. c. indien het ondergrondse bouwwerken betreft dient naast een toets aan het bepaalde in artikel 5.3 sub a en b ook voldaan te worden aan de volgende aanvullende voorwaarden: 1. ondergronds bouwen mag alleen op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd; direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd; 2. van het bepaalde in artikel 5.3, sub c onder 1 kan afgeweken worden voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw, uitsluitend daar waar bovengronds gebouwd mag worden, mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast; 3. de verticale diepte mag bij ondergrondse bouwwerken niet meer bedragen dan 3,5 m.
5.4 Specifieke gebruiksregels Parkeren is toegestaan onder de volgende voorwaarde: a. Er mag uitsluitend voor een bijbehorend bouwwerk of voor een in het hoofdgebouw opgenomen garage geparkeerd worden, mits de afstand van het bijbehorend bouwwerk tot de voorste perceelsgrens niet minder bedraagt dan 5 m.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Werken en werkzaamheden Ter plaatse van de aanduiding 'maximum diepte' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum diepte' te meten vanaf peil, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakte- verhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen; b. het aanleggen van leidingen dieper dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum diepte' te meten vanaf peil.
13
5.5.2 Uitzonderingen Het in 5.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn; b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. 5.5.3 Toelaatbaarheid a. De in 5.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
14
Artikel 6
Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. voorzieningen voor verkeer en verblijf; b. parkeervoorzieningen; c. jongerenontmoetingsplaatsen; d. abri's; e. afvalcontainers; f. groenvoorzieningen; g. speelvoorzieningen; h. nutsvoorzieningen; i. watergangen; j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2
Bouwregels
6.2.1 Gebouwen Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van jongeren-ontmoetingsplaatsen worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden: a. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m². b. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m. b. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 12 m.
15
Artikel 7
Wonen
7.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. wonen; b. vrije beroepen; c. tuinen, erven en verhardingen; d. parkeervoorzieningen; e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.2
Bouwregels
7.2.1 Hoofdgebouwen Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen: a. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd; b. Het totaal aantal woningen binnen het plangebied mag niet meer bedragen dan 35. c. Ter plaatse van de aanduiding ‘aaneengebouwd’ mogen aaneengebouwde woningen worden gebouwd. d. Ter plaatse van de aanduiding ’twee-aaneen’ mogen uitsluitend twee-aaneen en vrijstaande woningen worden gebouwd. e. Ter plaatse van de aanduiding ’vrijstaand’ mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd. f. De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn. g. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale gooten bouwhoogte’ is aangegeven. h. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven. i. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen voor: 1. vrijstaande woningen mag aan beide zijden niet minder bedragen dan 2,5 m; 2. twee-aaneen gebouwde woningen aan één zijde mag niet minder bedragen dan 2,5 m; 3. aaneengebouwde woningen alleen bij de eindwoningen aan één zijde mag niet minder bedragen dan 2,5 m. j. Dakterrassen zijn toegestaan, met dien verstande dat de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven hoogtes niet mogen worden overschreden, waarbij een dakterras als volledige bouwlaag wordt beschouwd.
7.2.2 Bijbehorende bouwwerken Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen: a. Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. b. Bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 1,5 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd. c. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 1 m, tenzij het bijbehorende bouwwerk in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd. d. De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, en binnen het bouwvlak op gronden waar ingevolge deze regels geen hoofdgebouw mag worden opgericht, mag niet meer bedragen dan 70 m². e. In afwijking van het bepaalde in artikel 7.2.2 sub d mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, en binnen het bouwvlak op gronden waar ingevolge deze regels geen hoofdgebouw mag worden opgericht, indien de oppervlakte van het bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m² niet meer bedragen dan 100 m². f. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken op het bouwperceel maximaal 150 m² bedragen.
16
g. Buiten het bouwvlak dient ten minste 30 m² onbebouwd te blijven. Indien de oppervlakte van het bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m² dient ten minste 50 m² onbebouwd te blijven. h. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,2 m. i. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
7.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen: a. De bouwhoogte van pergola's mag niet meer bedragen dan 2,5 m. b. De bouwhoogte van kinderspeelwerktuigen mag niet meer bedragen dan 3 m. c. De bouwhoogte van vlaggenstokken, lampen en masten mag niet meer bedragen dan 5 m. d. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.
7.2.4 Ondergrondse bouwwerken Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - ondergrondse bouwwerken uitgesloten' geldt in aanvulling op het bepaalde in artikel 7.2.1, 7.2.2 en 7.2.3 de bepaling, dat ondergrondse bouwwerken niet zijn toegestaan.
7.2.5 Voorwaardelijke verplichting Ter plaatse van de aanduiding 'maximum diepte' moet in aanvulling op het bepaalde in artikel 7.2.1, 7.2.2, 7.2.3 en 7.2.4 bij het bouwen voldaan worden aan de volgende voorwaardelijke verplichting: a. bij de start van de werkzaamheden dienen de gronden minimaal te worden opgehoogd ten opzichte van de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld - zoals aanwezig op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan - met het aantal centimeters zoals aangegeven op de verbeelding.
7.3 Afwijken van de bouwregels Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken: a. van het bepaalde in artikel 7.2.1 sub f voor het situeren van de voorgevel van het hoofdgebouw op een afstand van niet meer dan 3 m achter de voorgevelrooilijn, mits het stedenbouwkundig beeld hierdoor niet onevenredig wordt aangetast; b. van het bepaalde artikel 7.2.2 sub b ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken tot in de voorgevelrooilijn, mits het stedenbouwkundig beeld hierdoor niet onevenredig wordt aangetast; c. van het bepaalde in artikel 7.2.2 sub d, e en f ten behoeve van het bouwen van een grotere gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen, waarbij de volgende voorwaarden gelden: 1. De oppervlakte van het bouwperceel mag niet minder bedragen dan 2.500 m². 2. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 200 m². 3. De grotere gezamenlijke oppervlakte dient ruimtelijk inpasbaar te zijn. d. van het bepaalde in artikel 7.2.4 en 7.2.5 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken dan wel voor het minder ophogen van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'maximum diepte' dan is aangegeven op de verbeelding, waarbij de volgende voorwaarden gelden: 1. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen dient een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
17
2. Indien uit het in artikel 7.3 onder d sub 1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning: de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; de verplichting tot het doen van opgravingen; de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties. 3. indien het ondergrondse bouwwerken betreft dient naast een toets aan het bepaalde in 7.3, onder d sub 1 en 2 ook voldaan te worden aan de volgende aanvullende voorwaarden: ondergronds bouwen mag alleen op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd; direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd; van het bepaalde in artikel 7.3, onder d, sub 3, het eerste opsommingspunt kan afgeweken worden voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw, uitsluitend daar waar bovengronds gebouwd mag worden, mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast; de verticale diepte mag bij ondergrondse bouwwerken niet meer bedragen dan 3,5 m. 7.4 Specifieke gebruiksregels Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van een vrij beroep toegestaan tot een oppervlakte van niet meer dan 50 m² van het hoofdgebouw en daarmee verbonden bijbehorende bouwwerken. 7.5
Afwijken van de gebruiksregels
7.5.1 Afwijken bedrijfsmatige en beroepsmatige activiteiten Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 7.1 ten behoeve van bedrijfsmatige en beroepsmatige activiteiten, waarbij de volgende voorwaarden gelden: a. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 80% van het begane grondoppervlak van het hoofdgebouw en daarmee verbonden bijgebouwen, met een oppervlakte van niet meer dan 50 m². Indien de woning slechts één bouwlaag heeft geldt een percentage van niet meer dan 40% met een oppervlakte van niet meer dan 25 m². b. De gebruiker van de woning deze activiteit uitoefent. c. Een bedrijf dat vergunningplichtig is in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is niet toegestaan. d. Er dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of in de directe omgeving.
7.5.2 Afwijken detailhandel Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 7.1 ten behoeve van detailhandel, waarbij de volgende voorwaarden gelden: a. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 50 m². b. Detailhandel mag uitsluitend op de begane grond plaats vinden. c. Er dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of in de directe omgeving.
18
7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 7.6.1 Werken en werkzaamheden Ter plaatse van de aanduiding 'maximum diepte' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum diepte' te meten vanaf peil, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakte- verhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen; b. het aanleggen van leidingen dieper dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum diepte' te meten vanaf peil
7.6.2 Uitzonderingen Het in 7.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn; b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
7.6.3 Toelaatbaarheid a. De in 7.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
19
Artikel 8
Waarde - archeologie 1
8.1 Bestemmingsomschrijving De voor ‘Waarde – Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
8.2 Bouwregels a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m², een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
8.3 Afwijken van de bouwregels Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 8.2 sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
8.4 Omgevingsvergunning van werkzaamheden
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
8.4.1 Werken en werkzaamheden Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden meer dan 100 m² bedraagt: a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakte- verhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen; b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels; c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld.
20
8.4.2 Uitzonderingen Het in 8.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn; b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
8.4.3 Toelaatbaarheid a. De in 8.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
21
Artikel 9
Waarde - archeologie 2
9.1 Bestemmingsomschrijving De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
9.2 Bouwregels a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m², een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. b. Indien uit het bepaalde in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties. 9.3 Afwijken van de bouwregels Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde artikel 9.2 sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 9.4.1 Werken en werkzaamheden Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden meer dan 500 m² bedraagt: a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakte- verhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen; b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels; c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld.
9.4.2 Uitzonderingen Het in artikel 9.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn; b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
22
9.4.3 Toelaatbaarheid a. De in artikel 9.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
23
Artikel 10
Waarde - archeologie 3
10.1 Bestemmingsomschrijving De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
10.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.2.1 Werken en werkzaamheden Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: a. het uitvoeren van grondbewerkingen zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakte- verhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen; b. het aanleggen van leidingen.
10.2.2 Uitzonderingen Het in 10.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn; b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
10.2.3 Toelaatbaarheid De in 10.2.1 genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend onder de voorwaarde dat de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, begeleid worden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
24
Hoofdstuk 3
Artikel 11
Algemene regels
Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
25
Artikel 12
Algemene bouwregels
12.1 Overschrijding ondergeschikte bouwdelen Bebouwingsgrenzen en maximale bouwhoogtes mogen worden overschreden door goten, overstekende daken, ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, standleidingen, funderingen, etalagekasten, erkers en koekoeken, voor het feitelijke gevelvlak tot maximaal 1 m alsmede door liftkokers, trappenhuizen en galerijen.
12.2 Dakhelling a. Gebouwen worden afgedekt met hellende dakvlakken waarvan de helling niet meer mag bedragen dan 55º. Binnen de toegestane dakvlakken mag een gebouw ook met een plat dak worden afgedekt en mogen dakvlakken met een helling van meer dan 55º en rechtopgaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels worden gerealiseerd. Voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis mag de maximale hellingshoek worden overschreden. b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a mits het stedenbouwkundig beeld niet wordt aangetast.
12.3 Bestaande afwijkende maatvoering hoofdgebouwen Indien de op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan bestaande maten van een hoofdgebouw niet voldoen aan de bouwregels ten aanzien van de maximale afstand tot de voorgevelrooilijn, de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen, en/of de maximale goot- en bouwhoogte en/of de maximale inhoud, dan gelden deze bestaande afwijkende maten als maximaal danwel minimaal toelaatbaar.
12.4 Bestaande afwijkende bijgebouwen voor voorgevellijn Bestaande bijgebouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan gesitueerd voor de voorgevellijn danwel op een afstand van minder dan 1,5 m achter de voorgevellijn zijn toegestaan, met dien verstande dat deze bestaande afwijking als maximaal toelaatbaar geldt.
12.5
Ondergronds bouwen
a. Tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald mag op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd. b. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m. c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw, uitsluitend daar waar bovengronds gebouwd mag worden, mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.
26
Artikel 13
Algemene gebruiksregels
13.1 Strijdig gebruik Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan: a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, en prostitutie; b. het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte. c. het gebruik van onbebouwde grond als stort- en overslagplaats van aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud.
13.2 Algemene parkeerregel a. Het is verboden te bouwen dan wel het feitelijk gebruik van gronden en/of bestaande bouwwerken te wijzigen indien er niet wordt voldaan aan de gestelde eisen ten aanzien van parkeren. Indien een bouwplan daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op de bij het bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden. De parkeernormen conform de 'Nota parkeernormen' zijn van toepassing. Deze Nota is als bijlage 1 bij deze regels gevoegd. b. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de parkeernormen, indien voldaan wordt aan de voorwaarden zoals opgenomen in de bijlage Nota Parkeernormen. c. Ruimte(n) voor het parkeren van auto’s, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens de Nota Parkeernormen is geëist, dient te allen tijde voor dit doel beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik.
13.3 Evenementen Alle gronden zijn tevens bestemd voor evenementen.
27
Artikel 14
Algemene afwijkingsregels
14.1 Algemene afwijkingen Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken: a. van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of – intensiteit daartoe aanleiding geeft; b. van deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft; c. van deze regels ten behoeve van de overschrijding van de voorgevelrooilijn voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, met dien verstande dat: 1. de overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 2 m; 2. de bouwhoogte van de luifel niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw; 3. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid; d. van deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat: 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 mag bedragen; 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen; e. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot: 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m; 2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 m; 3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m; f. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat: 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak; 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
14.2
Afwijkingsregeling mantelzorg
14.2.1 Afwijken mantelzorg Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van artikel 13.1 sub b en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw of een tijdelijke woonunit bij een (bedrijfs-/dienst)woning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: a. Er bestaat aantoonbare behoefte aan mantelzorg, dan wel de mantelzorgbehoevende(n) is (zijn) ouder dan 70 jaar. De behoefte aan mantelzorg kan worden aangetoond door middel van een verklaring van een onafhankelijke deskundige. b. Voorzieningen die het bijgebouw geschikt maken voor bewoning mogen slechts aanwezig zijn gedurende de periode dat mantelzorg wordt verleend en maximaal drie maanden nadat bewoning van het bijgebouw is beëindigd. c. De tijdelijke woonunit mag slechts aanwezig zijn gedurende de periode dat mantelzorg wordt verleend en maximaal drie maanden nadat bewoning van de woonunit is beëindigd d. De bouwhoogte van de tijdelijke woonunit mag niet meer bedragen dan 3 m.
28
e. Bewoning van het bijgebouw of de woonunit wordt direct beëindigd nadat de mantelzorgbehoefte is komen te vervallen, tenzij niet direct een geschikte vervangende zelfstandige woonruimte beschikbaar is. In dat geval mag bewoning van het bijgebouw of de woonunit maximaal 12 maanden worden voortgezet nadat de mantelzorgbehoefte is komen te vervallen. f. Het bijgebouw is gelegen binnen het bouwvlak dan wel de afstand tot het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 20 m. g. De oppervlakte ten behoeve van mantelzorg in een bijgebouw bedraagt niet meer dan 70 m², met dien verstande dat de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen niet wordt overschreden. h. De bewoning in het kader van mantelzorg vindt niet plaats op de verdiepingen van een bijgebouw. i. Het gebruik van een bijgebouw of woonunit voor bewoning leidt niet tot een onevenredige aantasting van de omgeving en belangen van derden. j. Er bestaan geen milieuhygiënische belemmeringen tegen het gebruik van het bijgebouw of woonunit voor bewoning, waarbij rekening moet worden gehouden met aspecten zoals veiligheid, geluid en milieu. k. Het karakter van de omgeving moet voor wat betreft de aanwezige landschapswaarden, gehandhaafd blijven. Indien noodzakelijk moet hiervoor de woonunit landschappelijk worden ingepast.
14.3 Afwijken kleinschalige logiesaccommodaties Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van kleinschalige logiesaccommodaties bij een (bedrijfs-/dienst)woning, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: a. De accommodatie beschikt over maximaal 4 kamers met gedeelde voorzieningen of maximaal 2 logieseenheden met eigen voorzieningen en biedt ruimte aan maximaal 8 personen tegelijkertijd per nacht. b. De aanvrager is verplicht een nachtregister bij te houden. c. Permanent verblijf is niet toegestaan. d. Het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft betreft de woning zelf of staat vast aan de woning. e. In afwijking van het bepaalde in sub d kan ook een omgevingsvergunning worden verleend voor het gebruik van bijgebouwen als kleinschalige logiesaccommodaties, indien het gaat om gemeentelijke of rijksmonumenten. f. De woonfunctie in de woning blijft in overwegende mate behouden. g. Aangetoond dient te worden dat de activiteit geen extra parkeerruimte vereist binnen het openbaar gebied. h. De landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het gebouw of complex dienen behouden te blijven. Indien aanpassingen aan een gebouw of complex worden gedaan wordt de Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit hierover om advies gevraagd. i. De omgevingsvergunning mag geen onevenredig nadelige gevolgen hebben voor het woon- of leefklimaat en doet geen afbreuk aan het woonkarakter van de wijk of buurt. j. De omgevingsvergunning heeft geen nadelige gevolgen voor de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven of voor woningen. k. Er bestaan geen milieuhygiënische belemmeringen tegen het gebruik van de woning voor kleinschalige logiesaccommodaties, waarbij rekening moet worden gehouden met de specifieke omstandigheden, die samenhangen met de betreffende locatie.
29
14.4 Afwijken theetuinen en kleinschalige dagrecreatie Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van de exploitatie van een theetuin en kleinschalige dagrecreatie bij een (bedrijfs/dienst)woning, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: a. De omvang van het terras, veranda e.d. ten behoeve van het gebruik van consumpties door bezoekers mag niet meer bedragen dan 100 m². b. Er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd in ondergeschikte vorm een beperkte verkoop in verband met de bedrijfsmatige activiteit. c. De oppervlakte aan uitstalruimte voor verkoop ten behoeve van de theetuin bedraagt niet meer dan 4 m². d. Ten behoeve van slechtweervoorzieningen en/of sanitaire voorzieningen mag maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen worden gebruikt voor de bedrijfsmatige activiteiten, tot een maximum oppervlakte van 45 m². e. De functie waarvoor de gronden zijn bestemd blijft in overwegende mate behouden. f. Degene die de bedrijfsactiviteit in hoofdzaak uitvoert is tevens bewoner van de woning. g. De betreffende activiteiten hebben niet een zodanige verkeersaantrekkende werking dat deze leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer. h. Aangetoond dient te worden dat de activiteit geen extra parkeerruimte vereist binnen het openbaar gebied. i. De omgevingsvergunning levert geen onevenredig nadelige gevolgen op voor het woon- of leefklimaat en doet geen afbreuk aan het woonkarakter van de wijk of buurt. j. De omgevingsvergunning heeft geen nadelige gevolgen voor de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven of voor woningen. k. Er bestaan geen milieuhygiënische belemmeringen tegen het gebruik van de gronden bij de woning voor een theetuin en kleinschalige dagrecreatie, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden, die samenhangen met de betreffende locatie.
14.5 Afwijken carports Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van de bouw van een carport bij een woning, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. De carport wordt gebouwd binnen de bestemming Wonen en/of de bestemming Tuin. b. De carport mag niet worden gebouwd vóór de voorgevel. c. De bouwhoogte van de carport mag niet meer bedragen dan 3,2 m. d. De oppervlakte van de carport mag niet meer bedragen dan 20 m². e. De carport mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersveiligheid en dient te passen binnen de stedenbouwkundige structuur van de omgeving.
30
Artikel 15
Overige regels
15.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen: a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen; b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer; c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten; d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen; e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en f. de ruimte tussen bouwwerken.
15.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
31
32
Hoofdstuk 4
Artikel 16
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
33
Artikel 17
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Bull - Tabaksveld 2e fase', NL.IMRO.0225.BPpuiBullTabak-1303 Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van
………………………
De voorzitter,
De griffier,
……….
………
34
Bijlage bij regels
Bijlage 1: Nota parkeernormen
Nota Parkeernormen Gemeente Druten
Pagina 1 van 14
Nota Parkeernormen Gemeente Druten
Nota Parkeernormen Gemeente Druten
Colofon Titel: Vastgesteld door: Vastgesteld op:
Pagina 2 van 14
Nota parkeernormen Gemeente Druten Gemeenteraad
Nota Parkeernormen Gemeente Druten
1. Inleiding In juli 2006 heeft het college van B&W beleidsregels voor de bouwverordening vastgesteld. Deze beleidsregels bepalen de gemeentelijke parkeernormen bij bouwplannen. Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening (Wro1) kunnen parkeernormen niet langer in de bouwverordening worden opgenomen. De parkeernormen moeten in het bestemmingsplan staan. Met deze nota kan worden volstaan met een verwijzing in de planregels van het bestemmingsplan. Op deze manier zijn alle parkeernormen gebundeld in één document dat van toepassing is voor de gehele gemeente. Deze nota bevat de parkeernormen van de Gemeente Druten en wordt door de gemeenteraad vastgesteld. De nota parkeernormen dient als leidraad voor de verkeerskundige toetsing van nieuwe bouwplannen en heeft als doel het totale gemeentelijke parkeerareaal in evenwicht te houden en de bereikbaarheid en leefbaarheid binnen de gemeente te waarborgen. De afgelopen jaren is in voldoende mate gebleken dat bouwplannen niet altijd kunnen voorzien in parkeerruimte op eigen terrein conform de gemeentelijke parkeereis. Vaak voorzien de aangrenzende terreinen of de bestaande openbare ruimte geen mogelijkheden om deze extra parkeerdruk op te vangen. Dit betekent concreet dat een omgevingsvergunning niet kan worden verleend en dat de realisatie van de gewenste ontwikkeling niet mogelijk is. Het parkeerfonds kan hier uitkomst bieden. Dit fonds is in 2006 door de gemeenteraad ingesteld. In bepaalde omstandigheden kan het college van B&W ontheffing van de parkeereis verlenen, onder voorwaarde dat de aanvrager van de omgevingsvergunning een financiële bijdrage stort in het parkeerfonds. De middelen in dit fonds worden door de gemeente gebruikt voor de aanleg, uitbreiding en/of instandhouding van parkeerplaatsen in de betreffende bebouwde kom waar de storting vandaan komt. In deze nota wordt eerst het juridisch kader van het parkeerfonds behandeld. Vervolgens wordt aangegeven hoe de gemeentelijke parkeereis wordt vastgesteld en onder welke voorwaarden ontheffing van deze gemeentelijke parkeereis wordt verleend. Tot slot komen de hoogte van de parkeerbijdrage en de aanwending van middelen uit het parkeerfonds aan de orde.
1
Wro is de Wet ruimtelijke ordening die vanaf 1 juli 2008 in werking is getreden
Pagina 3 van 14
Nota Parkeernormen Gemeente Druten
2. Juridisch kader Het vragen van een parkeerbijdrage vindt zijn juridische grondslag in de bouwverordening, het zogenaamde ‘parkeerartikel’ 2.5.30. Hierin staat dat het college financiële voorwaarden kan verbinden aan het verlenen van ontheffing op de parkeereis. Indien financiële voorwaarden worden gesteld, neemt de gemeente de verplichting van de aanleg van parkeerplaatsen over. Als de aanvrager van een bouwplan zelf niet in staat is om volledig in het aantal parkeerplaatsen te voorzien, kan op grond van artikel 2.5.30 lid 4 van de bouwverordening ontheffing worden verleend onder voorwaarde van een financiële compensatie die in het parkeerfonds wordt gestort. De ontheffing van de parkeereis met financiële consequentie wordt verleend volgens een publiekrechtelijke regeling. De parkeerbijdrage moet op dezelfde wijze als de bouwleges door de aanvrager worden betaald. De aanvrager krijgt na het betalen van de parkeerbijdrage ontheffing op het voldoen aan het parkeerartikel. Er is geen sprake van een contract tussen partijen. In de Wro neemt het bestemmingsplan een centrale rol in, waardoor de aanvullende rol van stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening verdwijnen. Derhalve ligt de juridische basis voor de parkeernormen in de nieuw te maken bestemmingsplannen. Voor de bestemmingsplannen die nog niet zijn herzien op basis van de Wro blijft de bouwverordening van kracht totdat de termijn voor het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan is verstreken, oftewel: -
tot 1 juli 2018 (voor de gebieden waar een bestemmingsplan geldt dat is vastgesteld op of na 1 juli 2003) en; tot 1 juli 2013 (voor de gebieden waar een bestemmingsplan geldt dat is vastgesteld voor 1 juli 2003).
De aanvullende betekenis voor de stedenbouwkundige paragraaf van de bouwverordening vervalt in ieder geval zodra na 1 juli 2008 een onder de Wro tot stand gekomen nieuw bestemmingsplan is vastgesteld. In de overgangsperiode blijven de stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening van toepassing in de delen van de gemeente waarvoor nog geen nieuw bestemmingsplan is vastgesteld. Er is voor gekozen om de parkeernormen in deze beleidsnota op te nemen. Op deze manier zijn alle parkeernormen gebundeld in één document dat van toepassing is voor de gehele gemeente en eenvoudig geactualiseerd kan worden. Daarnaast vormt de nota een basis in de standaardregels voor bestemmingsplannen.
Pagina 4 van 14
Nota Parkeernormen Gemeente Druten
3. Vaststellen gemeentelijke parkeereis Een ontwikkeling, een bouwactiviteit en/of een wijziging van gebruik, kan tot gevolg hebben dat er (meer) ruimte nodig is voor het parkeren van auto’s. De aanvrager moet ervoor zorgen dat er in voldoende mate voorzien wordt in ruimte voor het parkeren van auto’s. Op basis van de parkeernormen (vastgelegd in bijlage 1 van deze nota) wordt bepaald hoeveel parkeerplaatsen benodigd zijn voor een bepaalde bouwactiviteit, de parkeereis. Daarbij is rekening gehouden met de verstedelijkingsgraad van de gemeente Druten (niet stedelijk) en het gemiddeld autobezit in de gemeente. Met uitzondering van de functie wonen toetst de gemeente Druten op het gemiddelde van de bandbreedte per functie. Bij de toepassing van de parkeernormen geldt dat de berekende parkeereis op één cijfer achter de komma naar boven worden afgerond. Bijvoorbeeld: een parkeereis van 4,1 wordt naar boven afgerond naar 5 parkeerplaatsen. De parkeernormen zijn gebaseerd op de landelijk gehanteerde richtlijn van de CROW publicatie 182, “De parkeerkencijfers- Basis voor parkeernormering”. De naam CROW is oorspronkelijk een afkorting van Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek. Sinds 2004 is CROW niet langer een afkorting, maar een eigen naam. Het CROW biedt professionals technische en specialistische kennis over infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. Parkeerplaatsen worden in principe altijd op eigen terrein aangelegd. Naast het aantal parkeerplaatsen wordt de inrichting van parkeervoorzieningen door een verkeerskundige beoordeeld op bruikbaarheid en veiligheid. De benodigde ruimte voor het parkeren van auto’s dient afgestemd te zijn op gangbare personenauto’s. In bijlage 2 zijn hiervoor de minimale eisen opgenomen. Bestaande parkeerplaatsen die door de ontwikkeling verloren gaan, bijvoorbeeld door de aanleg van een nieuwe inrit, dienen gecompenseerd te worden. Parkeren op eigen terrein bij woningen Vaak blijkt in de praktijk dat bij woningen bijvoorbeeld een garage niet wordt gebruikt voor het stallen van de auto, maar als bergruimte in gebruik is. Indien daar bij het vaststellen van de parkeereis geen rekening mee wordt gehouden, kan parkeeroverlast ontstaan. Naast de instandhouding van de parkeerplaatsen is ook het gebruik van parkeerplaatsen op eigen terrein lager. Immers, als de eigenaar van een woning niet thuis is, kan een ander deze parkeerplaats niet gebruiken. De bezetting van parkeerplaatsen op eigen terrein is hierdoor lager dan de bezetting van openbare parkeerplaatsen. Om dit te compenseren worden parkeerplaatsen op eigen terrein van woningen niet volledig meegerekend. Voor bezoekers dient per woning minimaal 0,3 parkeerplaats in de openbare ruimte aanwezig te zijn. De berekenwijze van parkeerplaatsen op eigen terrein bij woningen zijn opgenomen in tabel 1. Parkeren op eigen terrein Enkele oprit zonder garage
Theoretischaantal Berekeningsaantal 1 0,8
Opmerking oprit min. 5,0 m diep en 2,5 m breed
Lange oprit zonder garage of carport
2
1,0
oprit min. 10,0 m diep en 2,5 m breed
dubbele oprit zonder garage
2
2,0
oprit min. 5,0 m diep en 4,5 m breed
Garage zonder oprit (bij woning)
1
0,4
garage min. 5,0 m diep en 2,8 m breed
Garagebox (niet bij woning)
1
0,5
garage min. 5,0 m diep en 2,8 m breed
Garage met enkele oprit
2
1,0
oprit min 5,0 m diep en 2,5 m breed
Garage met lange oprit
3
1,3
oprit min. 10,0 m diep en 2,5 m breed
Garage met dubbele oprit
3
2,0
oprit min 5,0 m diep en 4,5 m breed
Tabel 1: berekenwijze parkeren op eigen terrein bij woningen
Pagina 5 van 14
Nota Parkeernormen Gemeente Druten Uitzondering beroep of praktijk aan huis Voor een beroep of praktijk aan huis (zoals tekstschrijver, schoonheidspecialist, hondentrimmer etc.) is het veelal niet mogelijk om de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren, waardoor een ontheffing aangevraagd kan worden. Voor deze ontheffing kan een uitzondering gemaakt worden zonder dat hier, behoudens de verschuldigde leges voor het in behandeling nemen van de ontheffingaanvraag, financiële consequenties aan verbonden zijn. Voorwaarde hierbij is dat er sprake is van een kleinschalige ontwikkeling, waarbij de parkeerbehoefte op basis van de parkeereis niet meer dan drie extra parkeerplaatsen bedraagt. Ook moet aangetoond worden dat de parkeereis redelijkerwijs (geheel of gedeeltelijk) niet op eigen terrein gerealiseerd kan worden en dat het gaat om een beroep of praktijk waar de hoofdbewoner een eenpersoonszaak runt als zelfstandige zonder personeel(zzp). Deze uitzondering wordt gemaakt omdat de gemeente Druten het klimaat voor het beginnen van een kleinschalig bedrijf aan huis niet wil ontmoedigen. Er mag daarbij geen sprake zijn van intensieve bezoekersfuncties zoals detailhandel, onderwijs of groepsopvang. Berekenwijze bij wijziging van gebruik en sloop Ook bij een wijziging van gebruik wordt op basis van de parkeernormen een parkeereis berekend. Hierbij geldt dat de berekende parkeereis op basis van de nieuwe functie, wordt verminderd met de parkeereis (conform parkeernormen bijlage 1) van de functie die in de laatst verleende bouwvergunning is vastgelegd. De huidige situatie is de nulsituatie. Ook bij de sloop van bestaande panden wordt de parkeereis voor deze panden berekend en verrekend met de nieuwe parkeereis. Het gevolg van deze werkwijze is dat historisch gegroeide en bestaande parkeerproblemen niet worden aangepakt. Hiermee wordt wel voorkomen dat de parkeerdruk door de nieuwe ontwikkeling groter worden. Dubbelgebruik van parkeerplaatsen Indien in een bouwplan verschillende functies worden ondergebracht, dient voor het bepalen van de gemeentelijke parkeereis een parkeerbalans worden opgesteld conform de voorgeschreven methode van het CROW. De aanwezigheidspercentages die gebruikt worden voor het opstellen van de parkeerbalans zijn opgenomen in tabel 2 en kunnen alleen worden toegepast wanneer verschillende functies binnen het bouwplan gebruik maken van dezelfde parkeergelegenheid op eigen terrein. werkdag overdag
werkdag middag
werkdag avond
Woningen
50
60
100
90
60
60
70
Detailhandel
30
70
20
100
100
0
0
Kantoor
100
100
5
10
5
0
0
Bedrijven
100
100
5
10
5
0
0
Sociaal cultureel
10
40
100
100
60
90
25
Sociaal medisch
100
100
30
15
15
5
5
85
100
40
50
25
40
40
100
100
0
0
0
0
0
functie
Ziekenhuis Dagonderwijs Avondonderwijs
koop‐ zaterdag‐ zaterdag‐ avond middag avond
zondag‐ middag
0
0
100
100
0
0
0
Bibliotheek
30
70
100
70
75
0
0
Museum
20
45
0
0
100
0
90
Restaurant
30
40
90
95
70
100
40
Café
30
40
90
85
75
100
45
Bioscoop, theather
15
30
90
90
60
100
60
Sport
30
50
100
90
100
90
85
Tabel 2: Aanwezigheidspercentage bij dubbelgebruik van parkeerplaatsen
Pagina 6 van 14
Nota Parkeernormen Gemeente Druten
4. Beoordeling en mogelijke ontheffing van de parkeereis In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke stappen worden doorlopen in de beoordeling en mogelijke ontheffing van de parkeereis. Dit stappenplan is tevens opgenomen in een beslisboom (zie schema beoordeling gemeentelijke parkeereis). Beoordeling en mogelijke ontheffing van de gemeentelijke parkeereis 1. Hoofddoel is dat de aanvrager van een omgevingsvergunning er alles aan doet om te voldoen aan de gemeentelijke parkeereis. Uitgangspunt daarbij is dat de parkeereis op eigen terrein wordt gerealiseerd. 2.
Indien realisatie van de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein niet mogelijk is, wordt beoordeeld of een aanpassing van het bouwplan kan leiden tot het wel voldoen aan de gemeentelijke parkeereis.
3.
Als 1 en 2 niet mogelijk zijn kan de aanvrager van een omgevingsvergunning een schriftelijk verzoek indienen bij het college van B&W voor een ontheffing van de gemeentelijke parkeereis. Het verzoek van de aanvrager moet gegronde redenen bevatten die aantonen dat de realisatie van de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein niet mogelijk is en dat de parkeerbehoefte middels een privaatrechtelijke overeenkomst niet in de nabije omgeving van de ontwikkeling kan worden gecompenseerd.
4.
De ontheffing kan worden verleend wanneer het college van B&W de realisatie van het initiatief belangrijker acht dan de (tijdelijke) nadelige gevolgen op het gebied van bereikbaarheid en wanneer het college van B&W bereid is om de verplichting van de aanvrager over te nemen om te voldoen aan de parkeereis. Bij dit besluit wordt afgewogen of het tekort aan benodigde parkeerplaatsen in de nabijheid van de ontwikkeling kan worden opgevangen in de openbare ruimte. Indien dit mogelijk is heeft dit, behoudens de centrumzone, geen financiële consequenties voor de aanvrager. Voor de centrumzone geldt dat de aanvrager geen rechten kan en mag ontlenen aan een eventueel overschot aan parkeerplaatsen die vooruitlopend op toekomstige ontwikkelingen al zijn gerealiseerd of toekomstig worden gerealiseerd in de centrumzone van Druten (zie bijlage 3).
5.
Indien het tekort aan parkeerplaatsen op eigen terrein niet kan worden opgevangen in de openbare ruimte is de aanvrager van een ontheffing van de parkeereis, een bijdrage per ontbrekende parkeerplaats verschuldigd ten gunste van het parkeerfonds.
Hardheidsclausule Het college van B&W kan bij ontheffing van de parkeereis in specifieke uitzonderingsgevallen eveneens gehele of gedeeltelijke ontheffing van storting van parkeerbijdrage verlenen. Dit gebeurt wanneer naar het oordeel van het college van B&W het belang van realisatie van het bouwplan binnen de gemeente Druten zwaarder weegt dan het realiseren van de parkeereis.
Pagina 7 van 14
Nota Parkeernormen Gemeente Druten
Pagina 8 van 14
Nota Parkeernormen Gemeente Druten
5. De afkoopregeling In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe hoog de parkeerbijdrage is en binnen welke voorwaarden de gemeente na storting in het parkeerfonds voorziet in de aanleg van parkeerplaatsen. Tarief van de parkeerbijdrage De parkeerbijdrage bedraagt € 15.000,- per parkeerplaats voor het centrum van de kern Druten zoals aangegeven op bijgevoegde kaart (zie bijlage 3). Voor de overige delen van de bebouwde kom Druten en de andere kommen (Afferden, Deest, Horssen, Puiflijk) bedraagt de parkeerbijdrage € 10.000,- per parkeerplaats. Aanleg van parkeerplaatsen door de gemeente De parkeerbijdrage wordt gebruikt voor de aanleg, uitbreiding en/of instandhouding van extra parkeerplaatsen in de betreffende bebouwde kom waar de storting vandaan komt. De parkeerplaatsen die in het kader van het parkeerfonds worden gerealiseerd zijn voor een ieder toegankelijk. Aan het betalen van de parkeerbijdrage kan de aanvrager van een omgevingsvergunning geen rechten ontlenen aangaande het parkeren in de openbare ruimte en/of andere parkeervoorzieningen. Er is geen sprake van een verworven eigendomsrecht. Met andere woorden men koopt er geen parkeerplaats mee. Verplichting Het bedrag wordt gestort in het Parkeerfonds. Dit fonds wordt door de gemeente gebruikt voor de aanleg, uitbreiding en/of instandhouding van parkeerplaatsen in de betreffende bebouwde kommen waar de stortingen vandaan komen. De termijn waarbinnen deze parkeervoorziening gerealiseerd dient te zijn, wordt op 10 jaar gesteld. Lukt de aanleg van de parkeerplaatsen niet binnen de daarvoor gestelde tijd dan zal de gemeente het gestorte bedrag met een rente van 3% terugbetalen. Omdat dit middelen zijn waar een expliciete verplichting aan hangt, worden deze middelen gestort in een ‘parkeerfonds’. Het is niet mogelijk om deze gelden later anders te bestemmen dan voor de aanleg, uitbreiding en/of instandhouding van parkeerplaatsen.
Pagina 9 van 14
Nota Parkeernormen Gemeente Druten Bijlage 1
Parkeernormen in de gemeente Druten
Stedelijkheidsgraad: Stedelijke zone: Bandbreedte:
Woningen Type
Niet stedelijk Schil/Overloopgebied Gemiddeld
Totaal
Eenheid
Woning goedkoop 1,5 per woning Woning gemiddeld 1,8 per woning Woning duur 2,0 per woning Serviceflat/Aanleunwoning 0,5 per woning Kamer verhuur 0,4 per kamer Voor het bepalen van de prijsklasse (zie bijlage 4) wordt gebruik gemaakt van de Provinciale Woonvisie Gelderland.
Detailhandel Type Winkel Doe‐het‐zelf, bouwmarkt, tuincentrum Showroom Grootschalige detailhandel Weekmarkt
Kantoren en bedrijven Type Bedrijfs(verzamel)gebouw Kantoren (zonder baliefunctie) Dienstverlening (kantoren met baliefunctie) Arbeidsextensieve/bezoekersextensief bedrijf (loods, opslag, groothandel, transportbedrijf) Arbeidsintensief/bezoekersextensief bedrijf (industrie, garagebedrijf, laboratorium) Arbeidsextensieve/bezoekersintensief bedrijf (showroom) Sociale werkplaats
Horeca en logies Type Café, bar, cafeteria Restaurant Camping Hotel, jeugdherberg Feestzaal, partycentrum, discotheek
Gezondheidszorg Type
Totaal
Eenheid
4,0 2,5 1,4 7,5 3,8
per 100m2 bvo per 100m2 bvo per 100m2 bvo per 100m2 bvo per 100m2 bvo
Totaal
Eenheid
1,3 1,9 3,1
per 100m2 bvo per 100m2 bvo per 100m2 bvo
0,7
per 100m2 bvo
2,0
per 100m2 bvo
1,3
per 100m2 bvo
0,5
per 100m2 bvo
Totaal
Eenheid
6,0 11,0 1,5 1,0 6,0
per 100m2 bvo per 100m2 bvo per plaats per kamer per 100m2 bvo
Totaal
Eenheid
Apotheek 2,2 Medische praktijk (arts, therapeut, etc.)* 1,8 Verpleeg‐ of verzorgtehuis, woonvoorziening 0,6 Ziekenhuis 1,6 *met een minimum van 3 parkeerplaatsen per praktijk
Pagina 10 van 14
per 100m2 bvo per behandelkamer per wooneenheid per bed
Nota Parkeernormen Gemeente Druten Sport en recreatie Type Biljartzaal, bowlingbaan Dansschool Golfbaan Gymlokaal (schoolfunctie, geen verhuur) Manege Speel‐ en ligweide, dagrecreatie Speeltuin (overdekt) Sporthal (excl. tribune) Sportveld (excl. Tribune) Sportschool (fitnissruimte) Squashbaan Tennisbaan Themapark/pretpark Tribune Verenigingsgebouw Zwembad
Onderwijs Type
Totaal
Eenheid
2,0 3,5 7,0 1,0 0,4 0,3 7,5 2,3 20,0 3,5 1,3 2,5 8,0 0,2 3,0 10,0
per tafel/baan per 100m2 bvo hole per 100m2 bvo box per 100m2 bvo per 100m2 bvo per 100m2 bvo hectare netto terrein per 100m2 bvo per baan per baan hectare netto terrein per bezoekersplaats per 100m2 bvo 100m2 opp. Bassin
Totaal
Eenheid
Basisschool 0,8 Leslokaal* Beroepsonderwijs 6,0 Leslokaal* 20,0 Collegezaal** Crèche, peuterspeelzaal, kinderdagverblijf 0,7 groep Voorbereidend beroepsonderwijs 0,8 Leslokaal* Avond‐ en volwassenenonderwijs 0,8 student *Leslokaal = circa 30 zitplaatsen ** collegezaal = circa 150 zitplaatsen
Overig Type Begraafplaats / crematorium Bibliotheek Cultureel centrum, wijkgebouw Evenementenhal, beursgebouw, congresgebouw Jachthaven Museum Religiegebouw (kerk, moskee) Schouwburg, theater, concertzaal, bioscoop Sauna Verenigingsgebouw Volkstuin
Pagina 11 van 14
Totaal
Eenheid
23,0 0,9 3,0 6,0 0,7 0,8 0,2 0,3 6,0 3,0 0,3
begrafenis/crematie per 100m2 bvo per 100m2 bvo per 100m2 bvo per ligplaats per 100m2 bvo per zit of knielplaats zitplaats per 100m2 bvo per 100m2 bvo per perceel
Nota Parkeernormen Gemeente Druten
Bijlage 2
Maatvoering parkeervakken
De beschikbare ruimte voor het parkeren van auto’s dient afgestemd te zijn op gangbare personenauto’s. De gemeente Druten hanteert onderstaande minimale afmetingen voor het toetsen bij langsparkeren en haakparkeren. Langsparkeren • parkeervak 2,00 meter breed en 6,00 meter lang • rijloper minimaal 3,00 meter breed • gehandicaptenparkeerplaats 3,00 meter breed en 5,00 meter lang Haakparkeren • Parkeervak minimaal 2,40 mter breed en 5,00 meter lang • Rijloper minimaal 6,00 meter breed • Gehandicaptenparkeerplaats 3,50 mter breed en 5,00 meter lang
Pagina 12 van 14
Nota Parkeernormen Gemeente Druten Bijlage 3
Pagina 13 van 14
Centrumzone kom Druten
Nota Parkeernormen Gemeente Druten Bijlage 4
Prijsklasse Provinciale Woonvisie Gelderland 2010-2019
Koop goedkoop (betaalbaar voor starters): tot € 170.000,Koop middelduur: van € 170.000,- tot € 250.000,Koop duur; vanaf € 250.000,Huur goedkoop: tot € 511,50 Huur betaalbaar: van € 511,50 tot € 647,53 Huur duur: vanaf € 647,53
Pagina 14 van 14
BRO heeft vestigingen in Boxtel | Amsterdam | Tegelen | Hasselt www.BRO.nl