Nr.
2
Jaargang 14
februari 2013
Verschijnt maandelijks, behalve in juli
inhoud Beneficial Ownership OESO stelt revised discussion draft voor
1
Onderzoek en Ontwikkeling Een overzicht van de Belgische fiscale stimuli in Europees perspectief 6
Afgiftekantoor Antwerpen X
P2A9400
Beneficial Ownership OESO stelt revised discussion draft voor Peter MOREAU , Sahar YAZDIAN en Kimberley VLIETINCK Ernst & Young Op 29 april 2011 had het OESO-centrum voor ‘Tax Policy and administration’ een ontwerptekst voor publieke discussie (discussion draft) uitgegeven met voorstellen tot wijziging van de commentaren bij de artikelen 10, 11 en 12 van het OESO-Modelverdrag met betrekking tot de betekenis van het concept ‘beneficial ownership’. Op 22 juli 2011 werden de ontvangen commentaren over de discussion draft gepubliceerd op de website, maar het bleef even wachten op een antwoord van de OESO zelf. Op basis deze commentaren heeft de OESO nu op 19 oktober 2012 een gewijzigde versie van de discussion draft (revised discussion draft) gepubliceerd op haar website waarop kon gereageerd worden tot 15 december 20121. De discussion draft van 29 april 2011 werd reeds besproken in deze nieuwsbrief2. Dit artikel beoogt een overzicht te geven van de wijzigingen aangebracht aan de bepalingen die voorgesteld werden in de discussion draft op basis van de ontvangen commentaren die in de revised discussion draft werden voorgesteld. Aangezien de voorgestelde wijzigingen voor de artikelen 10, 11 en 12 bijna identiek zijn, worden ze hierna samen besproken met verwijzing naar de betrokken paragraaf van de OESO-commentaar bij artikel 10.
Achtergrond Het begrip ‘beneficial owner’ of volgens de officiële vertaling in het Nederlands de ‘uiteindelijk gerechtigde’ werd in 1977 ingevoerd in het OESO-modelverdrag. Dit concept speelt een belangrijke rol bij de toepassing van de artikelen 10, 11 en 12 van het OESO-modelverdrag inzake bronheffing op respectievelijk dividenden, interesten en royalty’s. De bronstaat van de dividenden, interesten en royalty’s moet slechts een vermindering of vrijstelling van de bronheffing toestaan, indien de in de andere verdragstaat gevestigde genieter de ‘uiteindelijke gerechtigde’ van de inkomsten is. Met de invoering van het beneficial ownership-concept in het OESOmodelverdrag was het klaarblijkelijk de bedoeling van de OESO om treaty shopping tegen te gaan3.
0003033.NN
KL-NN02
In het OESO-modelverdrag is er geen enkele definitie of verwijzing naar de betekenis van het begrip ‘uiteindelijk gerechtigde’ opgenomen. Ook in de OESOcommentaar kan tot op heden enkel enige verduidelijking gevonden worden omtrent wat niet aan de vereiste van ‘uiteindelijk gerechtigde’ voldoet. Een positieve defini1
2
3
Al de geciteerde documenten kan u raadplegen op de website van de OESO: http://www.oecd.org/tax/ taxtreaties. P. MOREAU en S. YAZDIAN, “Beneficial ownership: poging tot autonome interpretatie”, Intern. Fisc. Act. 2011, afl. 9, 1-5. J. MUYLDERMANS, K. DE HAEN en N. HOSTYN, “Het begrip ‘uiteindelijk gerechtigde’ naar (Belgisch) fiscaal recht: juridische invulling houdt stand”, AFT 2002, afl. 10, 353.
2
INTERNATIONALE FISCALE ACTUALITEIT NR. 2
FEBRUARI
KLUWER
tie van het begrip kan men in de huidige OESO-commentaar nog steeds niet terugvinden, het begrip blijft dan ook een bron van onzekerheid. Hoewel in de ontvangen commentaren werd gewezen op een aantal tekortkomingen en onduidelijkheden van de voorgestelde wijzigingen aan de OESO-commentaar zoals opgenomen in de discussion draft, werd het initiatief van de OESO om het begrip nader te verduidelijken door de meeste commentatoren toegejuicht.
Relevantie internrechtelijke betekenis begrip uitleggen in licht van context en doel
Sinds de wijzigingen aangebracht aan de OESO-commentaar in 2003 wordt al aanvaard dat het begrip ‘uiteindelijk gerechtigde’ niet op een strikt technische wijze moet worden uitgelegd, maar dat het in zijn context en in het licht van het doel van het verdrag, nl. het vermijden van dubbele belasting en verdragsmisbruik, moet worden uitgelegd. Desalniettemin bleef de rol van de internrechtelijke definitie bij de interpretatie van het begrip een bron van discussie in de literatuur.
internrechtelijke definitie
Aangezien geen duidelijke definitie van het begrip ‘uiteindelijk gerechtigde’ kan teruggevonden worden in het verdrag, moet volgens de algemene interpretatieregel (art. 3 (2) OESO-modelverdrag) teruggegrepen worden naar de internrechtelijke definitie van de bronstaat. De mogelijkheid om het begrip volgens de internrechtelijke definitie te interpreteren heeft in de praktijk tot talrijke problemen geleid. In de discussion draft werd voorgesteld om het begrip ‘uiteindelijk gerechtigde’ verder te verduidelijken om de huidige onzekerheid die heerst omtrent de draagwijdte van het begrip te verminderen. Daarbij neemt de OESO duidelijker een standpunt in omtrent de relevantie van de internrechtelijke betekenis van het begrip ‘uiteindelijk gerechtigde’. Er werd uitdrukkelijk gesteld in de discussion draft dat het begrip geïnterpreteerd moet worden in de context van het verdrag en dat niet verwezen kan worden naar de internrechtelijke betekenis. In een laatste zin stelde de OESO hierbij dat de internrechtelijke definitie alsnog relevant kan zijn ter interpretatie van het begrip wanneer deze consistent is met de algemene richtlijnen in de OESOcommentaar.
begrip met een autonome verdragsbetekenis
De meerderheid van de commentatoren ging ermee akkoord dat aan het begrip ‘uiteindelijk gerechtigde’ een autonome verdragsbetekenis moet gegeven worden. De laatste zin van de nieuwe paragraaf 12.1 vonden velen echter niet stroken met het idee om het begrip te interpreteren in zijn autonome verdragsbetekenis. Sommigen wierpen op dat deze laatste zin op zo’n wijze geïnterpreteerd zou kunnen worden dat aan de belastingplichtige de mogelijkheid wordt geboden om te kiezen tussen de internrechtelijke definitie en de algemene richtlijnen in de OESO-commentaar van het begrip ‘uiteindelijk gerechtigde’, indien de internrechtelijke definitie consistent is met de algemene richtlijnen in de OESO-commentaar. Op basis van deze commentaren, werd er in de revised discussion draft voor geopteerd om de laatste zin van deze paragraaf weg te laten zodat er geen twijfel over kan bestaan dat het begrip ‘uiteindelijk gerechtigde’ enkel in de zin van de autonome verdragsbetekenis moet geïnterpreteerd worden. De voorgestelde wijziging van de OESO-commentaar in de revised discussion draft sluit hierdoor klaarblijkelijk aan bij de meerderheid in de rechtsleer1 en rechtspraak2.
Beneficial ownership & trusts In de discussion draft werd ook voorgesteld om een voetnoot toe te voegen aan paragraaf 12.1 betreffende de relevantie van de internrechtelijke betekenis, dat een voorbeeld inzake trusts omvat. Het voorbeeld werd in de discussion draft als volgt verwoord: “For example, where the trustees of a discretionary trust do not distribute dividends earned during a given period, these trustees, acting in their capacity as such (or the trust, if recognized as a separate taxpayer), could constitute the beneficial owners of such income for the purposes of Article 10 notwithstanding that the relevant trust law might distinguish between legal and beneficial ownership.” 1
2
K. VOGEL, Klaus Vogel on double taxation conventions, Kluwer, 1997, 561-562; R. DANON, “Clarification of the meaning of “beneficial owner” in the OECD Model Tax Convention – comment on the april 2011 discussion draft”, Bulletin for international taxation 2011, 438. Indofood International Finance Ltd. Vs. J.P. Morgan Chase Bank N.A., London branch (2006) EWCA Civ. 158 (2 March 2006); Federal Court of Appeal, 26 februari 2009, zaak 2009 FCA 57, Prévost Car Inc.
KLUWER
trustee als uiteindelijk gerechtigde
INTERNATIONALE FISCALE ACTUALITEIT NR. 2
FEBRUARI 3
Sommige commentatoren steunden de interpretatie voorgesteld in de voetnoot, maar merkten op dat er onduidelijkheid kon ontstaan bij de lezing van de voetnoot, doordat in de laatste zin van de oorspronkelijk voorgestelde voetnoot het onderscheid tussen ‘legal ownership’ en ‘beneficial ownership’ ter sprake wordt gebracht. De OESO koos er in de revised discussion draft voor om een kleine aanpassing door te voeren om het geheel duidelijker te maken. In de herziene versie wordt nu opgemerkt dat een trustee als ‘uiteindelijke gerechtigde’ in de zin van het OESOmodelverdrag kan beschouwd worden, zelfs als deze geen ‘uiteindelijke gerechtigde’ is op basis van de relevante trust wetgeving. Daarnaast werd in de commentaren opgemerkt dat de voetnoot moeilijk te verzoenen valt met de test gebaseerd op het “volledige recht tot gebruik en genot” van de inkomsten die geïntroduceerd werd in de voorgestelde paragraaf 12.4. De OESO besloot om deze opmerkingen te behandelen via een aanpassing van de nieuwe paragraaf 12.4 (zie verder).
Verdere verduidelijking van het begrip ‘uiteindelijk gerechtigde’ volledig recht tot gebruik en genot
In de discussion draft stelde de OESO dat de ontvanger van de inkomsten de ‘uiteindelijk gerechtigde’ is als hij “het volledige recht tot gebruik en genot heeft zonder enige contractuele of juridische verplichting om de inkomsten over te dragen naar een andere persoon”. De meeste ontvangen commentaren hadden betrekking op deze paragraaf. De commentatoren waren het ofwel niet eens met deze paragraaf of vonden dat de paragraaf te onduidelijk was geformuleerd.
een te restrictieve interpretatie
Veel van de ontvangen commentaren waren gericht op de zinsnede “het volledige recht tot gebruik en genot”. Sommige commentatoren merkten op dat deze omschrijving tot een veel te restrictieve toepassing zou kunnen leiden van het begrip ‘uiteindelijk gerechtigde’. In de revised discussion draft somde de OESO een aantal situaties op die in de commentaren vermeld werden waarin deze zinsnede tot ongewenste effecten zou kunnen leiden. Zo zou bijvoorbeeld in het geval waarin de ontvangen inkomsten gebruikt worden om andere kosten te betalen, zoals interesten die de ontvanger van de inkomsten aan een schuldeiser betaalt, de ontvanger niet als de ‘uiteindelijk gerechtigde’ kunnen worden beschouwd.
financiële instellingen, holdings en collectieve investeringsfondsen
Aangaande het effect van de nieuwe OESO-commentaar op de behandeling van een aantal typische financiële transacties, holdings en collectieve investeringsfondsen werd specifiek bezorgdheid geuit door enkele commentatoren. Voor financiële instellingen zou de test gebaseerd op “het volledige recht tot gebruik en genot” van de inkomsten tot grote onzekerheid kunnen leiden bij vaak voorkomende transacties. Daarom werd in de commentaren het voorstel gedaan om financiële instellingen die handelen in de normale uitoefening van hun activiteit in principe als ‘uiteindelijk gerechtigde’ te beschouwen, behoudens het tegenbewijs hiervan kan worden geleverd. Ook met betrekking tot holdings werd door sommige commentatoren geopperd om deze in principe als ‘uiteindelijk gerechtigde’ te beschouwen tenzij kan worden aangetoond dat ze louter als tussenvennootschappen worden gebruikt. Wat betreft collectieve investeringsfondsen wordt door enkele commentatoren bevestiging gevraagd dat de aangepaste OESO-commentaar omtrent het begrip ‘uiteindelijk gerechtigde’ geen effect zal hebben op in 2010 ingevoerde commentaar op artikel 1 van het OESO-modelverdrag inzake collectieve investeringsfondsen. Uitgaande van de hierboven vermelde commentaren gaf de OESO in de revised discussion draft toe dat de lezing van de oorspronkelijk voorgestelde paragraaf in de discussion draft tot interpretatiemoeilijkheden zou kunnen leiden. Het woord ‘volledig’ werd in de voorgestelde bepaling in de revised discussion draft weggelaten, zoals door een commentator werd geopperd. De OESO koos er wel voor om de ‘beneficial ownership’-test gebaseerd op het ‘gebruik en genot’ te behouden en niet zoals door sommige commentatoren en auteurs werd voorgesteld te baseren op de ‘controle’ van de ontvangen inkomsten, of zoals door anderen werd voorgesteld om enkel tussenpersonen die innen voor rekening van een derde en conduitvennootschappen niet als ‘uiteindelijk gerechtigde’ te beschouwen. Er werd besloten dat de paragraaf ook duidelijker moest aangeven welk soort verbintenissen tot gevolg zouden kunnen hebben dat de ontvanger van de inkomsten
4
INTERNATIONALE FISCALE ACTUALITEIT NR. 2
verwante verbintenissen
uiteindelijk gerechtigde tegenover eigenaar van de onderliggende activa
FEBRUARI
KLUWER
niet als de ‘uiteindelijk gerechtigde’ van die inkomsten zou worden aangemerkt. In de voorgestelde paragraaf in de revised discussion draft werd toegevoegd dat de bedoelde verbintenissen in verband moeten staan met de ontvangen inkomsten. Verbintenissen die geen verband houden met de ontvangen inkomsten worden dus niet bedoeld, ook al zouden deze verbintenissen er effectief toe kunnen leiden dat de ontvanger deze inkomsten zou gebruiken om aan deze verbintenissen te voldoen. Als voorbeelden van niet-verwante verbintenissen stelt de OESO voor in de revised discussion draft te verwijzen naar de verbintenissen die de ontvanger van de inkomsten zou kunnen hebben als schuldenaar of als partij bij financiële transacties of typische betalingverbintenissen bij pensioenregelingen en collectieve investeringsfondsen. In de laatste zin van de voorgestelde bepaling 12.4 in de discussion draft vermeldde de OESO nog dat het ‘gebruik en genot’ van de ontvangen inkomsten moet onderscheiden worden van de juridische eigendom en het gebruik en genot van de onderliggende activa die de inkomsten genereren. Ook hier werd een redactionele wijziging doorgevoerd nadat enkele commentatoren wezen op mogelijke interpretatiemoeilijkheden bij de lezing van de voorgestelde bepaling. In de revised discussion draft wordt nu gesteld dat de ‘uiteindelijk gerechtigde’ van de ontvangen inkomsten moet onderscheiden worden van de eigenaar van de onderliggende activa. Verder werden ook nog redactionele wijzigingen aan de voorgestelde bepalingen aangebracht om tot een consistenter taalgebruik te komen in de verschillende paragrafen in de betrokken OESO-commentaar die over het ‘beneficial ownership’concept handelen en op die manier ook verdere interpretatiemoeilijkheden te vermijden.
Relatie met andere antimisbruikbepalingen In de discussion draft werd voorgesteld om in de OESO-commentaar een paragraaf op te nemen die stelt dat het concept ‘uiteindelijk gerechtigde’ geen afbreuk doet aan andere antimisbruikmethoden. Zelfs wanneer de ontvanger van de inkomsten als ‘uiteindelijk gerechtigde’ kan worden aangemerkt, kunnen de voordelen van het verdrag hem alsnog ontzegd worden in geval van misbruik. In het bijzonder kunnen andere vormen van treaty shopping nog steeds aangepakt worden via specifieke antimisbruikbepalingen opgenomen in het verdrag, algemene antimisbruikbepalingen en economische substance-benaderingen. toepassing van andere antimisbruikbepalingen?
Sommige commentatoren hadden bezwaar tegen het besluit dat een ‘uiteindelijk gerechtigde’ mogelijks niet van de voordelen van het verdrag zou kunnen genieten op basis van andere antimisbruikmethoden. De OESO daarentegen, stelde in de revised discussion draft sterk gekant te zijn tegen de visie die erop neerkomt dat wanneer het vaststaat dat de ontvanger van de inkomsten de ‘uiteindelijk gerechtigde’ is, er geen andere antimisbruikmethoden meer zouden kunnen worden toegepast. Daarnaast wezen een aantal commentatoren er op dat de aanwijzing van het concept ‘uiteindelijk gerechtigde’ als een ‘antimisbruikepaling’ er toe kan leiden dat sommige landen het standpunt zouden innemen dat de voordelen van het verdrag niet moeten worden toegekend aan de ‘uiteindelijk gerechtigde’ die niet de ontvanger is van de inkomsten. De OESO is echter van mening dat dit probleem al behandeld wordt in paragraaf 12.2 van de huidige OESO-commentaar (paragraaf 12.7 in de discussion draft).
mag de term wel als antimisbruikbepaling gebruikt worden?
Nog enkele commentatoren waren eenvoudigweg van mening dat niet naar het begrip ‘uiteindelijk gerechtigde’ als een ‘antimisbruikbepaling’ mag worden verwezen. Niettegenstaande deze commentaren koos de OESO er uiteindelijk voor om in de revised discussion draft de betrokken paragraaf, behoudens twee minieme redactionele wijzigingen, niet aan te passen. Op grond van het voorgaande zou de draagwijdte van het nieuwe artikel 344 WIB92 door deze aanpassingen niet beperkt kunnen worden.
KLUWER
INTERNATIONALE FISCALE ACTUALITEIT NR. 2
FEBRUARI 5
Relevantie voorgestelde bepalingen OESOcommentaar in andere context het begrip in een andere context
Ten slotte stelde de OESO ook een bepaling voor in de discussion draft waarin wordt gesteld dat de interpretatie van het begrip ‘uiteindelijk gerechtigde’ bij de artikelen 10, 11 en 12 onderscheiden moet worden van de betekenis die aan het begrip wordt gegeven in de context van andere instrumenten betreffende de bepaling van de natuurlijke personen die de ultieme controle uitoefenen over entiteiten en activa. Deze andere betekenis kan niet gebruikt worden om de ‘uiteindelijke gerechtigde’ aan te duiden in het kader van de artikelen 10, 11 en 12 van het OESOmodelverdrag, omdat het begrip bij de artikelen 10, 11 en 12 gebruikt wordt om moeilijkheden op te lossen door het gebruik van het woord ‘paid to’ met betrekking tot de dividenden, interesten en royalty’s. De OESO verwoordde het als volgt in de discussion draft: “Since, in the context of article 10, the term beneficial owner is intended to address difficulties arising from the use of the word ‘paid’ in relation to dividends, it would be inappropriate to consider a meaning developed in order to refer to the individuals who exercise ‘ultimate effective control over a legal person or arrangement’.” Door een commentator werd aangemoedigd dat de definitie van ‘uiteindelijk gerechtigde’ van de OESO voorgesteld in de discussion draft wel een belangrijke invloed zou hebben op definities gebruikt in een andere context om zo tot een meer uniforme interpretatie van het begrip te komen. De OESO blijft echter bij haar standpunt dat de interpretatie van het begrip ‘uiteindelijk gerechtigde’ die hier wordt gebruikt, moet onderscheiden worden van de betekenis van het begrip in een andere context. De OESO voegde ondertussen nog een verduidelijking toe aan deze bepaling in de revised discussion draft en stelde dat het bij de artikelen 10, 11 en 12 OESOmodelverdrag gaat om de ‘inkomsten’ (dividenden, interesten en royalty’s), terwijl het begrip ‘uiteindelijk gerechtigde’ in de context van natuurlijke personen die de ultieme controle uitoefenen over entiteiten en activa ingevoerd werd om moeilijkheden op te lossen met betrekking tot de ‘eigendom’ van de aandelen of activa. Tenslotte voerde de OESO in de revised discussion draft nog een aantal redactionele aanpassingen uit. Daarnaast meldt de OESO nog in de revised discussion draft dat ze haar aanpak niet zal wijzigen en enkel algemene principes in de commentaar zal opnemen, ondanks de vraag van verschillende commentatoren om enkele concrete voorbeelden op te nemen. Enerzijds zou de toevoeging van enkele simpele voorbeelden aan de commentaar volgens de OESO geen toegevoegde waarde bieden. Anderzijds is de toevoeging van moeilijkere voorbeelden volgens de OESO niet aangewezen, aangezien deze enorm feitengebonden zijn waardoor bijkomende vragen zouden kunnen rijzen naar de toepassing ervan op gelijkaardige situaties.
Conclusie In haar revised discussion draft wijkt de OESO niet af van de grote lijnen van de wijzigingen aan de OESO-commentaar die reeds voorgesteld werden in de discussion draft, maar zij probeert toch een aantal onduidelijkheden weg te werken, nadat in de commentaren terecht werd gewezen op een mogelijke verkeerde lezing van sommige van de voorgestelde bepalingen en te restrictieve toepassing van het begrip. Het valt af te wachten wanneer de nieuwe OESO-commentaar in werking zal treden en of deze in de praktijk zullen leiden tot een internationale consensus over de draagwijdte en de betekenis van het begrip ‘uiteindelijk gerechtigde’. Ten slotte, rekening houdend met de juridische interpretatie van het begrip ‘uiteindelijk gerechtigde’ tot nu toe gehanteerd in België1, wordt het afwachten hoe de 1
Com.Ov. n° 10/24, 11/231 en 12/203; merk op dat de Belgische administratie van mening is dat het begrip ‘genieter’ uit de verdragen van vóór 1977 als ‘uiteindelijke gerechtigde’ moet worden geïnterpreteerd (Com. Ov. Nrs 10/204 en 231; 11/204, 225/5 en 231, 12/203). Vervolgens is volgens de administratie de inschrijving van het begrip ‘uiteindelijke gerechtigde’ niets meer dan een verduidelijking en explicitering van het begrip ‘genieter’; Mond. Vr. nr. 802 Carl Devlies van 28 maart 2006.
6
INTERNATIONALE FISCALE ACTUALITEIT NR. 2
FEBRUARI
KLUWER
Belgische administratie de meer economische interpretatie die voorgesteld wordt door de OESO zal implementeren. Er konden opnieuw commentaren ingediend worden op de revised discussion draft tot 15 december 2012. Deze bijkomende commentaren moesten zich echter beperken tot de redactie van de voorgestelde wijzigingen aan de OESO-commentaar en de inhoud van de voorstellen niet opnieuw beoordelen. De ontvangen commentaren zullen worden besproken tijdens de vergadering van de ‘werkgroep 1’ van het comité voor fiscale zaken van de OESO in februari 2013.
Onderzoek en Ontwikkeling Een overzicht van de Belgische fiscale stimuli in Europees perspectief Petra DE PEUTER en Rolf DECLERCK
De Witte-Viselé Associates
Uit recent in een Vlaamse krant gepubliceerd onderzoek blijkt dat België niet zo goed scoort op gebied van het aantrekken van buitenlandse onderzoekers en wetenschappers. Er gaan meer Belgische wetenschappers in het buitenland werken, dan er buitenlandse wetenschappers naar België komen. Men zou daaruit kunnen concluderen dat België geen interessant land is voor wetenschappers en voor het uitvoeren van onderzoek en ontwikkeling. Nochtans heeft België zich sinds geruime tijd de ambitie aangemeten om te evolueren naar een echte kenniseconomie om op deze manier te komen tot duurzame economische groei. Hiertoe heeft de regering een aantal belangrijke fiscale stimulansen ingevoerd die een gunstig klimaat voor onderzoek en ontwikkeling moeten creëren. Wij zetten hierna de voornaamste fiscale steunmaatregelen op een rijtje en bekijken of de landen die merkelijk beter scoren bij het aanttrekken van buitenlandse onderzoekers ook betere fiscale stimuli hebben op gebied van onderzoek en ontwikkeling.
Fiscale stimuli inzake Onderzoek en Ontwikkeling in België De bestaande fiscale maatregelen ten gunste van Onderzoek en Ontwikkeling zijn onder te verdelen in twee categorieën. Enerzijds zijn er de maatregelen die een direct effect hebben op de te betalen vennootschapsbelasting in hoofde van de vennootschap die de onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten organiseert, anderzijds zijn er de maatregelen die de kosten van het tewerkstellen van personeel ten behoeve van de de onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten verlagen.
Aftrek voor octrooi-inkomsten vrijstelling ten belope van 80 %
Ondernemingen die onderworpen zijn aan de Belgische vennootschapsbelasting of de Belgische belasting van niet-inwoners/vennootschappen kunnen in aanmerking komen voor de aftrek voor octrooi-inkomsten (AOI). Door deze maatregel is het mogelijk om 80 % van welbepaalde inkomsten uit octrooien vrij te stellen van de vennootschapsbelasting. Dit wil zeggen dat de effectieve belasting op de inkomsten uit octrooien wordt beperkt tot ongeveer 6,8 % (= (100 % - 80 %) x 34 %). Voor de aftrek voor octrooi-inkomsten komen zowel zelf ontwikkelde octrooien als aangekochte octrooien die achteraf verder ontwikkeld werden in aanmerking.
KLUWER
INTERNATIONALE FISCALE ACTUALITEIT NR. 2
FEBRUARI 7
Octrooi-inkomsten zijn zowel de inkomsten uit het geven van een licentie op het octrooi aan derden als de inkomsten uit de eigen exploitatie van het octrooi. In het laatste geval moet bepaald worden wat de extra verkoopprijs is van het product doordat gebruik wordt gemaakt van het octrooi. Hiervoor worden enkele methodes aanvaard door de administratie die ook gebruikt worden bij het berekenen van verrekeningsprijzen (Transfer Pricing). De ondernemingen die aanspraak willen maken op aftrek voor octrooi-inkomsten moeten evenwel voldoen aan een aantal voorwaarden. Zo moet de vennootschap ondermeer beschikken over een onderzoekscentrum, dit is een bedrijfsafdeling, een tak van werkzaamheden of een algemeenheid van goederen. De voornaamste beperking van deze regeling is dat de aftrek enkel voorbehouden is voor inkomsten afkomstig uit octrooien, en dus niet kan worden ingeroepen ten aanzien van inkomsten uit andere intellectuele eigendommen, zoals know-how, merknaam, enz. Anderzijds is de aftrek voor octrooi-inkomsten evenmin toepasbaar uit eventuele gerealiseerde meerwaarden bij de vervreemding van de octrooien, wat een latere ‘exit’ minder soepel maakt.
Verhoogde investeringsaftrek of belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling fiscale kost
Een andere fiscale maatregel voor het stimuleren van O&O-activiteiten bestaat in de mogelijkheid om te kiezen voor de verhoogde investeringsaftrek of het belastingkrediet voor Onderzoek en Ontwikkeling betreffende bepaalde investeringen in onderzoek en ontwikkeling. Er mag dan een bepaald percentage van de aanschaffings- of vervaardigingswaarde van de betreffende activa beschouwd worden als een fiscale aftrekpost. Zowel voor het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling als voor de verhoogde investeringsaftek bedraagt het percentage 15,5 % voor aanslagjaar 2013. De verhoogde investeringsaftrek wordt bij voorrang geïmputeerd op het resultaat van het belastbaar tijdperk waarin de investeringen in onderzoek en ontwikkeling werden gedaan. Indien er een overschot aan investeringsaftrek zou zijn, dan kan deze onbeperkt worden overgedragen naar de volgende belastbare tijdperken. Het belastingkrediet voor Onderzoek en Ontwikkeling wordt bij voorkeur ook geïmputeerd op de initiële belastingschuld die drukt op het resultaat van het belastbaar tijdperk waarin de investeringen in Onderzoek en Ontwikkeling werden gedaan, maar is in tegenstelling tot de investeringsaftrek slechts overdraagbaar naar de volgende vier belastbare tijdperken. Indien er nadien nog een overschot aan belastingkrediet blijft bestaan, is dit overschot terugbetaalbaar. De keuze tussen de verhoogde investeringsaftrek en het belastingkrediet voor Onderzoek en Ontwikkeling is een eenmalige en onherroepbare keuze. Anderzijds is een combinatie van deze investeringsaftrek of belastingkrediet met de hiervoorvermelde aftrek voor octrooi-inkomsten wel mogelijk, voor zover het nieuwe investeringen in octrooien betreft.
Gedeeltelijke vrijstelling doorstorting bedrijfsvoorheffing Bepaalde ondernemingen die een onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma hebben uitgewerkt en hiervoor onderzoekers tewerkstellen die voldoen aan bepaalde diplomavereisten (bijvoorbeeld houder zijn van een diploma doctor in de toegepaste wetenschappen of exacte wetenschappen) kunnen genieten van een gedeeltelijke vrijstelling van de doorstorting van de bedrijfsvoorheffing die ingehouden moet worden op de bezoldigingen van de tewerkgestelde onderzoekers. niet-doorgestorte bedrijfsvoorheffing moet geherinvesteerd worden
Er is een vrijstelling van de doorstorting van de bedrijfvoorheffing te belope van 75 % van de ingehouden bedrijfsvoorheffing. Deze bedragen komen ten goede van de werkgever en veranderen het loon van de betrokken onderzoekers bijgevolg niet. De bedoeling van de wetgever is dat de bedragen die niet moeten doorgestort worden als bedrijfvoorheffing zouden geherinvesteerd worden in onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten.
8
INTERNATIONALE FISCALE ACTUALITEIT NR. 2
FEBRUARI
KLUWER
Bijzonder belastingregime voor buitenlandse kaderleden buitenlandse onderzoekers als expats
Voor buitenlandse wetenschappers die slechts tijdelijk in België komen werken is er de mogelijkheid om de toepassing te vragen van het bijzonder belastingregime voor buitenlandse kaderleden. De voordelen van dit bijzonder belastingregime bestaan voornamelijk in de mogelijkheid om een aantal vergoedingen aan het buitenlands kaderlid toe te kennen als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever. Op deze eigen kosten van de werkgever moeten geen sociale zekerheidsbijdragen, noch bedrijfsvoorheffing worden ingehouden. Dit verlaagt de kost van de tewerkstelling van een buitenlandse onderzoeker voor de werkgever. Het maximum bedrag van de jaarlijks toe te kennen eigen kosten van de werkgever bedraagt 11 250 euro en kan in bijzondere gevallen verhoogd worden tot 29 750 euro. Bovenop deze bedragen kunnen nog een aantal eenmalige kosten terugbetaald worden als eigen kosten van de werkgever indien de echtheid van deze kosten wordt aangetoond (bv. verhuiskosten bij aankomst in België). Voor de toepassing van dit bijzonder belastingregime gelden eveneens enkele voorwaarden. Voor de werkgever betekent dit ondermeer dat de onderneming deel moet uimaken van een internationale groep van vennootschappen. De buitenlandse onderzoeker moet ook bewijzen dat zijn banden met zijn thuisland nog steeds zeer sterk zijn en dat zijn aanwezigheid en tewerkstelling in België slecht van tijdelijke aard is.
België in Europa octrooi-aftrek ook in andere landen
maar ruimer
Net als België hebben ondermeer Ierland, Luxemburg, Nederland en het Verenigd Koninkrijk steunmaatregelen in hun fiscale wetgeving opgenomen ter bevordering van O&O-activiteiten. Voornamelijk het systeem van de aftrek voor octrooiinkomsten is vergelijkbaar in de bovenvermelde landen. Een belangrijk verschil met de Belgische aftrek voor octrooi-inkomsten is dat in landen als Luxemburg, vergelijkbare fiscale stimuli ook toepasbaar zijn op andere immateriële vaste activa dan octrooien, bv. merknamen en dergelijke. Dit zorgt er voor dat de basis waarop de fiscale stimuli kunnen worden toegepast soms groter is dan in België, waardoor de resterende winst van de buitenlandse bedrijven groter is, waardoor er weer meer geïnvesteerd kan worden in nieuwe onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten en in het aantrekken van goede (buitenlandse) onderzoekers. Bovenstaande kan een mogelijke verklaring zijn waarom België het minder goed doet dan sommige andere Europese landen voor wat betreft het aanttrekken van buitenlandse onderzoekers en het aanmoedigen van Belgische onderzoekers om in België te blijven.
Conclusie België heeft in het verleden duidelijke inspanningen geleverd om een fiscaal gunstig klimaat te creëren voor onderzoek en ontwikkeling maar uit onderzoek blijkt dat België het toch slechter doet andere ons omringende landen op gebied van het aantrekken en behouden van zulke activiteiten. Het verdient ons inziens daarom aanbeveling om deze buitenlandse fiscale steunmaatregelen inzake onderzoek en ontwikkeling verder te analyseren zodat kan worden nagegaan waar de bestaande Belgische fiscale stimuli kunnen verbeterd of uitgebreid worden zodat er in de toekomst nog meer onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten en onderzoekers naar België kunnen worden gehaald.
colofon Vaste medewerkers: Marc Govers, Stephan Janssens, Paul Op de Beeck, Sven Reynders, Marc van Kessel, Jacques Verschaffel, Patrick Wille, e.a. Eindredactie: Wim Putzeys –
[email protected]. Nieuwsbrief Internationale Fiscale Actualiteit is een uitgave van Kluwer – www.kluwer.be. Verantwoordelijke uitgever: Hans Suijkerbuijk, Ragheno Business Park, Motstraat 30, B-2800 Mechelen. Kluwer klantenservice: tel. 0800 40 300 (gratis oproep) – +32 15 78 76 00 (vanuit het buitenland), fax 0800 17 529, e-mail:
[email protected]. ISSN: 1377-2619 © 2013 Wolters Kluwer Belgium NV. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever.