Collegevoorstel
Openbaar Onderwerp
Beleidsregels inkomensondersteuning en inkomen 2015 Programma
BW-nummer
Inkomen & Armoedebestrijding
-
Portefeuillehouder
T. Tankir Samenvatting
Directie/afdeling, ambtenaar, telefoonnr.
Dit voorstel regelt de vaststelling van de beleidsregels inkomensondersteuning Participatiewet 2015 en de beleidsregels Inkomen Participatiewet 2015. Dit omdat per 1 januari 2015 de Wet Werk en Bijstand is vervangen door de Participatiewet. Hierdoor vervallen enkele beleidsregels, worden nieuwe beleidsregels toegevoegd en worden enkele tekstuele en technische wijzigingen aangebracht. Tot slot worden kleine uitvoeringstechnische wijzigingen in de beleidsregels Fonds maatschappelijke participatie volwassenen 2014/2015 doorgevoerd.
MO10, Golshid Al Eshaq, 3338 Datum ambtelijk voorstel
6 januari 2015 Registratienummer
14.0014208
Ter besluitvorming door het college
1. Per 1 januari 2015 de beleidsregels inkomensondersteuning Wet werk en bijstand (publicatienummer GB2014-088) in te trekken. Steller 2. Per 1 januari de ‘Beleidsregels inkomensondersteuning Golshid Al Eshaq Participatiewet 2015’ vast te stellen onder voorbehoud van vaststelling van de verordeningen Individuele studietoeslag en Individuele Inkomenstoeslag door de raad op 11-02-2015. 3. Per 1 januari 2015 de beleidsregels Inkomen Wet werk en bijstand (publicatienummer GB2012-087) in te trekken. 4. Per 1 januari 2015 de ‘Beleidsregels inkomen Participatiewet 2015’ vast te stellen. 5. De beleidsregels ‘Fonds maatschappelijke participatie volwassenen 2014/2015’ in te trekken. 6. De ‘Fonds maatschappelijke participatie volwassenen 2015’ vast te stellen.
Paraaf akkoord
Datum
Paraaf akkoord
Datum
Alleen ter besluitvorming door het College Besluit B&W d.d. 20 januari 2015
X Conform advies Aanhouden Anders, nl.
nummer: 3.1
Bestuursagenda
Portefeuillehouder
Cvs beleidsregels p-wet 14-1
Collegevoorstel
1
Probleemstelling
Vanaf 1 januari 2015 is de Participatiewet van kracht. De Participatiewet vervangt de Wet werk en bijstand (Wwb). Middels het voorstel ‘Invoering Participatiewet, onderdeel Inkomen & Armoedebestrijding: vaststellen verordeningen’ hebben we de raad voorgesteld de verordeningen vast te stellen, die als gevolg van de invoering van de Participatiewet wijzigen of nieuw zijn. In dit voorstel hebben we reeds aangekondigd dat we als college de bevoegdheid hebben op een aantal onderdelen beleidsregels vast te stellen. Onderhavig voorstel regelt dit voor het onderdeel Inkomen (normen) en Inkomensondersteuning. Met de invoering van de Participatiewet wordt ook het maatregelenbeleid vernieuwd. Deze beleidsregels stellen we in een later stadium vast. We stellen in dit voorstel de beleidsregels Inkomensondersteuning Participatiewet 2015 en de beleidsregels Inkomen Participatiewet 2015 vast om onze regelingen in het kader van bijzondere bijstand en algemene bijstand binnen de Participatiewet te kunnen uitvoeren. Dit betekent dat we voor zowel de beleidsregels inkomensondersteuning als inkomen enkele technische en tekstuele wijzigingen doorvoeren in de huidige beleidsregels. Daarnaast zijn er ook nieuwe beleidsregels toegevoegd naar aanleiding van de invoering van de Participatiewet. Deze zijn hieronder per onderdeel opgesomd: Onderdeel
Beleidsregels Inkomensondersteuning
Beleidsregels Inkomen
Lokale beleidsruimte - Individuele studietoeslag - Individuele inkomenstoeslag - Garantietoeslag voormalige eenoudergezinnen - Inkomensgrenzen - Schoolverlatersnorm - Geen woonkosten - Commerciële huur - Tijdelijke regeling alleenstaande ouders met toeslagpartner
Tevens maken we van de gelegenheid gebruik om enkele kostensoorten toe te voegen in het kader van bijzondere bijstand namelijk de kosten van het verkrijgen van een deskundigenverklaring transgenders en de legeskosten naturalisatie. Tot slot worden enkele kleine onderdelen gewijzigd in de beleidsregels Fonds maatschappelijke participatie volwassenen 2014/2015. Hierdoor kan deze tijdelijke regeling voor het bevorderen van de maatschappelijke participatie van volwassenen in Nijmegen goed worden uitgevoerd. In dit voorstel lichten we onze keuzes toe die we hebben gemaakt bij het vaststellen van de hierboven genoemde beleidsregels. 2
Juridische aspecten
Het wettelijk kader wordt gevormd door de Participatiewet die per 1 januari 2015 in werking is getreden. Hierdoor vervalt de huidige Wwb. Het college is bevoegd om in aanvulling op de Participatiewet lokale regelgeving vast te leggen in de beleidsregels. 3
Doelstelling
Doelstelling van dit voorstel is om de beleidsregels Inkomensondersteuning Wet werk en bijstand te vervangen door de beleidsregels inkomensondersteuning Participatiewet 2015 en
Collegevoorstel
Vervolgvel
2
de beleidsregels Inkomen Wet werk en bijstand te vervangen door de beleidsregels inkomen Participatiewet 2015. Tevens is het doel de beleidsregels Fonds maatschappelijke participatie volwassenen 2014/2015 up to date te maken. 4
Argumenten
Hieronder beargumenteren we onze keuzes per beslispunt. Door de vervanging van de Wwb door de Participatiewet worden de nodige technische en tekstuele wijzigingen aangebracht in de beleidsregels. In de bijlage ‘Veranderingen beleidsregels Inkomensondersteuning en Inkomen 2015’ zijn de veranderingen in de beleidsregels opgesomd. Beleidsregels Inkomensondersteuning Participatiewet 2015 Hieronder worden de belangrijkste veranderingen in de beleidsregels Inkomensondersteuning genoemd. De verordeningen voor zowel de individuele studietoeslag als de individuele inkomenstoeslag worden middels het voorstel ‘Invoering Participatiewet, onderdeel Inkomen & Armoedebestrijding vastgesteld. Naast het feit dat we de beleidsregels aanpassen voor de Participatiewet, maken we van de gelegenheid gebruik enkele kostensoorten toe te voegen aan de lijst met noodzakelijke kosten in het kader van bijzondere bijstand. Individuele studietoeslag Vanaf 2015 is er met de komst van de participatiewet een extra financiële ondersteuning voor studenten die vanwege hun arbeidsbeperking en handicap geen bijbaan kunnen hebben. Zij krijgen een toeslag van € 150 per maand om het studeren laagdrempeliger te maken. Ons college stelt vast welke regels van toepassing zijn bij onder andere de aanvraag en de uitbetaling van de toeslag. Individuele inkomenstoeslag Tot voorheen kenden we in de Wwb de langdurigheidstoeslag. Dit was een tegemoetkoming van tussen de € 325 en € 460 voor diegenen die langdurig een inkomen op bijstandsniveau hebben en door het ontbreken van arbeidsmarktperspectief geen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Met de komst van de participatiewet wordt de langdurigheidstoeslag vervangen door een individuele inkomenstoeslag. Hierdoor vervalt de categoriale eigenschap van de regeling en vindt een individuele beoordeling plaats bij het verstrekken van de toeslag. Nieuw ten opzichte van de langdurigheidstoeslag is onder andere dat de inkomenstoeslag niet ambtshalve wordt uitgekeerd maar middels een individueel verzoek plaatsvindt. Men moet tevens aantonen of er zicht is op inkomensverbetering en of er voldoende inzet is getoond om de inkomenspositie te verbeteren. Garantietoeslag voormalige eenoudergezinnen Met ingang van 1 januari 2015 komt door de Participatiewet de alleenstaande oudernorm te vervallen en wordt deze vervangen door de alleenstaande norm. Daarmee vervalt de basis voor de garantietoeslag voormalige eenoudergezinnen. Financieel vindt compensatie plaats via het kindgebonden budget. Als overgangsregeling beëindigen we lopende verstrekkingen uiterlijk op 1 juli 2015. Inkomensgrenzen In de huidige beleidsregels worden inkomensgrenzen en draagkrachtregels voor de bijzondere bijstand direct gerelateerd aan de voor de persoon geldende bijstandsnorm. Vasthouden aan deze koppeling betekent dat door de invoering van de kostendelersnorm en het schrappen van de alleenstaande oudernorm, het recht op bijzondere bijstand en
Collegevoorstel
Vervolgvel
3
inkomensondersteunende voorzieningen wordt beperkt voor mensen met een ander inkomen dan de bijstandsuitkering. In de praktijk zou dit betekenen dat minder mensen in aanmerking komen voor bijzondere bijstand en zal de hoogte van de bijstand lager uitvallen. Daarnaast betekent de kostendelersnorm dat alle aanvragen van overige minima moeten worden getoetst op kostendeling. Wij achten dit om beide redenen onwenselijk en maken 1 daarom gebruik van onze nieuwe bevoegdheid om zelf inkomensgrenzen vast te stellen. We laten daarom de directe koppeling met de bijstandsnorm in het minimabeleid los en gaan in de draagkrachtberekening uit van eigen normbedragen die we afleiden van de huidige normen zoals we die kennen per huishoudtype (alleenstaande, alleenstaande ouders en echtparen). Voor 2015 werken we met een indexering van 5% van de normen exclusief vakantietoeslag van 1 juli 2014, afgerond op € 5,- naar boven. Op deze manier blijven we zo dicht mogelijk bij onze huidige toetsingssystematiek en benadelen we niemand als gevolg van de kostendelersnorm ten opzichte van ons huidig beleid rondom de bijzondere bijstand. Legeskosten naturalisatie Men kan het Nederlanderschap verkrijgen van rechtswege, door het afleggen van een optieverklaring of door de indiening van een verzoek om naturalisatie tot Nederlander. Aan de laatste twee mogelijkheden zijn door de Inlichtingen en Naturalisatiedienst (IND) kosten verbonden. In de afgelopen jaren heeft de IND de eisen van de naturalisatieprocedure strenger gemaakt en zijn de legeskosten gestegen. In Nijmegen waren er in 2014 ongeveer 200 naturalisatieaanvragen waarvan de legeskosten variëren tussen de € 122 en € 1.058. Voor mensen die niet over voldoende financiële middelen beschikken zijn de legeskosten van naturalisatie aanzienlijk hoog en daardoor een groot struikelblok. We vinden het echter belangrijk dat iedereen, dus onder andere ook vluchtelingen en vreemdelingen, goede kansen op de arbeidsmarkt hebben en gelijke kansen moeten krijgen om zich te ontwikkelen in de Nederlandse samenleving. Wij vinden dat het hebben van de Nederlandse Nationaliteit hieraan bijdraagt. We nemen daarom vanaf 2015 de legeskosten van naturalisatie op als noodzakelijke kosten in het kader van bijzondere bijstand. We schatten dat dit jaarlijks ongeveer € 40.000 zal kosten. Door dit te doen geven we tevens gehoor aan het coalitieakkoord waarbij we het doel hebben mensen perspectief op werk te bieden en hen mogelijkheden te bieden om zelf hun kansen te vergroten en benutten. In de beleidsregels stellen we twee voorwaarden vast voor het verlenen van de legeskosten voor naturalisatie. Ten eerste moet de aanvraag tot naturalisatie als kansrijk worden beoordeeld, vanwege een positief advies van de gemeente. Bij een negatief advies van de gemeente worden de legeskosten niet vergoed omdat de kosten dan als niet noodzakelijk worden gezien. Ten tweede komt de belanghebbende voor de vergoeding van de legeskosten slecht eenmalig in aanmerking. Kosten deskundigheidsverklaring transgenders Sinds 1 juli 2014 kunnen transgenders via een makkelijke en snelle procedure een identiteitskaart krijgen die overeenkomt met hoe ze door het leven gaan. Zij kunnen namelijk 1
Per 1 januari 2015 zijn de wettelijke inkomensgrenzen voor de bijzondere bijstand van 110% van de geldende
bijstandsnorm losgelaten.
Collegevoorstel
Vervolgvel
4
bij de gemeente de vermelding van hun geslacht laten wijzigen op hun geboorteakte en in de Basisregistratie Personen zonder een operatie te hebben ondergaan. Hiervoor is echter een deskundigenverklaring vereist van een gespecialiseerd psycholoog. Hierin staat dat de persoon een weloverwogen beslissing neemt en op de hoogte is van de gevolgen van de wijziging. Het gesprek met de psycholoog kost € 250 en het laten opsturen van de verklaring € 65. Naast deze kosten moeten er reiskosten naar Amsterdam, Leiden of Groningen gemaakt worden aangezien de deskundigenverklaring momenteel alleen te verkrijgen is bij psychologen aan het VUMC te Amsterdam, het LUMC te Leiden of het UMCG te Groningen. Deze kosten worden niet gedekt door zorgverzekeraars waardoor voor veel transgenders de kosten die gepaard gaan met de aanvraag als een groot struikelblok wordt ervaren. Zij behoren relatief vaak tot de economisch kwetsbare groepen. Zo concludeerde SCP in het rapport 'Worden wie je bent' in 2012, dat een derde van de alleenstaande transgenders onder de armoedegrens leeft. Juist deze kwetsbare personen komen in de problemen als zij € 350 moeten betalen voor een deskundigenverklaring en de reiskosten. We vinden het onwenselijk als de veiligheid en het welzijn van transgenders niet voldoende gewaarborgd wordt. Als hun identiteit namelijk niet overeenkomt met de geleefde identiteit plaatst dat hen in een kwetsbare positie als zij zich moeten identificeren, zoals dat het geval is tijdens een sollicitatiegesprek. We nemen daarom de kosten van het verkrijgen van een deskundigenverklaring transgenders op als noodzakelijke kosten in het kader van bijzondere bijstand. Beleidsregels Inkomen Participatiewet 2015 Hieronder worden de belangrijkste veranderingen in de beleidsregels Inkomen genoemd. ‘Schoolverlaters’ en ‘geen woonlasten’ Door de participatiewet moeten we onze toeslagenverordening intrekken. Hierin werden regels vastgesteld met betrekking tot het lager vaststellen van de bijstandsnorm. Ons college heeft volgens de Participatiewet de bevoegdheid deze regels vast te stellen in beleidsregels. Om onze regels omtrent de normen voor zowel schoolverlaters als belanghebbende waarvan de woonsituatie geen woonlasten met zich meebrengt te behouden, brengen we deze onder bij de beleidsregels Inkomen. Inhoudelijk verandert er niets aan deze twee regelgevingen. ‘’Commerciële prijs’’ In de Participatiewet wordt de kostendelersnorm toegepast. Dit betekent een verlaging van de bijstandsnorm voor hen die geacht worden de kosten van het bestaan te kunnen delen. De kostendelersnorm wordt in een aantal gevallen niet toegepast, onder andere als sprake is van een huurovereenkomst met een commerciële prijs. In de beleidsregels wordt vastgesteld welke regels ons college hanteert ten aanzien van het begrip “commerciële prijs”. Tijdelijke regeling alleenstaande ouders met toeslagpartner Per 1 januari 2015 komt de alleenstaande oudernorm te vervallen waardoor de hoogte van de uitkering voor alleenstaande ouders in plaats van 90%, 70% van het minimumloon wordt. Alleenstaande ouders krijgen van de belastingdienst vanaf 1 januari 2015 een verhoging van het kindgebonden budget als aanvulling op de uitkering: de alleenstaande ouderkop. Er worden echter specifieke eisen gesteld aan het recht op de alleenstaande ouderkop. Deze eisen betekenen onder andere dat iemand ‘praktisch en formeel’ gescheiden moet zijn van de toeslagpartner. Deze eisen sluiten niet aan bij de definitie alleenstaande ouder in de bijstand waardoor sommige alleenstaande bijstandsouders niet in aanmerking komen voor de
Collegevoorstel
Vervolgvel
5
alleenstaande ouderkop. Voor situaties van voor 1 januari 2015 is er een wettelijke overgangsregeling tot 1 januari 2016. Voor situaties die ontstaan na 1 januari 2015 roept de wetgever gemeenten op zelf een regeling te treffen. We vinden het niet wenselijk dat alleenstaande ouders die vanaf1 januari 2015 direct de financiële nadelen van dit verschil in definities tussen de bijstand en belastingwetgeving ondervinden. Wij treffen daarom voor deze groep alleenstaande ouders een regeling die aansluit bij de wettelijke overgangsregeling. Deze groep krijgt voor een half jaar een toeslag van 20% van het wettelijk minimumloon. Deze toeslag kan mogelijk tot uiterlijk 1 januari 2016 verlengd worden indien blijkt dat de belanghebbende geen beslissende invloed heeft gehad in de omstandigheden waardoor hij of zij niet voldoet aan de voorwaarden van de alleenstaande ouderkop. In het voorstel ‘Invoering Participatiewet, onderdeel Inkomen & Armoedebestrijding hebben we gezegd voornemens te hebben om deze toeslag op grond van de bijzondere bijstand te verstrekken. Echter is ons nu bekend dat deze toeslag uitgekeerd kan worden als algemene bijstand. Dit geniet ons voorkeur en daarom wordt deze toeslag ondergebracht bij het onderdeel Inkomen. Fonds maatschappelijke participatie volwassenen 2015 Het fonds maatschappelijke participatie volwassenen 2014/2015 is een eenmalige regeling die in september 2014 is vastgesteld door het college. De regeling is bedoeld activiteiten op het gebied van sport, cultuur en educatie ter waarde van € 150,- per persoon mogelijk te maken voor mensen met een laag inkomen. Omdat de uitvoering van de regeling door de aanbestedingsprocedure verschoven wordt naar begin 2015, worden enkele uitvoeringstechnische wijzingen aangebracht. We veranderen bijvoorbeeld de peilmaand van november 2014, waarbij naar het inkomen van de aanvrager wordt gekeken, in maart 2015. Daarnaast verplaatsen we de sluitingsdatum voor deze regeling van 1 oktober 2015 naar 31 december 2015. Hiermee veranderen we ook de titel van de beleidsregels door het jaar 2014/2015 te vervangen door alleen 2015. Inhoudelijk verandert er niets aan de regeling. 5
Financiën Financiële consequenties inzake dit voorstel zijn beperkt. Dit komt vooral omdat een aantal relevante financiële zaken die hier worden benoemd reeds zijn geregeld in het recente raadsvoorstel ‘Invoering Participatiewet, onderdeel Inkomen & Armoedebestrijding: vaststellen verordeningen’. Denk hierbij aan de nieuwe budgetten voor de individuele studietoeslag en de verandering ten aanzien van de langdurigheidstoeslag. Daarnaast bestaan er als gevolg van de gewijzigde beleidsregels een aantal aanvullende, maar in omvang beperkte, financiële voor- en nadelen. Denk hierbij aan beperkte nadelen gekoppeld aan de tijdelijke regeling alleenstaande ouders met toeslagpartner en de legeskosten naturalisatieprocedure, die gecompenseerd worden door een beperkt voordeel op het intrekken van de garantietoeslag voormalige eenoudergezinnen. Het is de verwachting dat een en ander per saldo goed blijft passen binnen de beschikbare budgetten.
6
Participatie en Communicatie
Het KGO is meegenomen in het proces van de vaststelling van de beleidsregels inkomen en inkomensondersteuning. Wat betreft de kosten met betrekking tot het verkrijgen van de deskundigenverklaring transgenders heeft de Adviescommissie LHBT (afkorting voor Lesbisch, Homo, Bi, Transgender) middels een brief de noodzaak bekend gemaakt om deze kosten op te nemen als noodzakelijke kosten in het kader van bijzondere bijstand. We hebben daarom gebruik gemaakt van dit advies om de beleidsregels rondom dit onderwerp vorm te geven.
Collegevoorstel
Vervolgvel
6
De beleidsregels inkomensondersteuning Participatiewet 2015 worden in het gemeenteblad gepubliceerd. Ten aanzien van nieuwe regelingen zoals de individuele studietoeslag zullen ook externen en de doelgroep zelf op de hoogte worden gebracht van de regelingen. 7
Uitvoering en evaluatie
De afdeling Inkomen handelt in de praktijk de aanvragen af in het kader van Inkomensondersteuning en Inkomen. Via maandrapportages monitoren we (ambtelijk) welke effecten de wijzigingen in de beleidsregels hebben ten aanzien van de programmalasten. Indien er sprake is van significante afwijkingen zullen we deze rapporteren in de voor- en najaarsnota. 8
Risico
Dit collegevoorstel kent in principe geen risico’s. Ten aanzien van het product armoedebestrijding geldt dat we werken met openeinderegelingen. Hierbij bestaat altijd het risico dat er een groter beroep gedaan wordt op onze regelingen, wat mogelijk leidt tot overschrijdingen op het product. We zullen echter de ontwikkelingen in de gaten houden en indien nodig tijdig ingrijpen.
Bijlage(n):
Beleidsregels inkomensondersteuning Participatiewet 2015 Beleidsregels inkomen Participatiewet 2015 Fonds Maatschappelijke participatie volwassenen 2015 Veranderingen beleidsregels Inkomensondersteuning en inkomen 2015
Bijlage I: Veranderingen beleidsregels Inkomensondersteuning en Inkomen 2015 1. Beleidsregels Inkomensondersteuning Participatiewet 2015 Nieuwe regelgeving
Effect voor inwoners Effect op uitvoering Financieel effect
Ingangsdatum
Nieuwe regelgeving
Effect voor inwoners
Effect op uitvoering
Financieel effect Ingangsdatum
Huidige regelgeving
Nieuwe regelgeving
Effect voor inwoners
Effect op uitvoering Financieel effect Ingangsdatum
Individuele studietoeslag Mensen met een arbeidsbeperking die studeren, en vanwege hun handicap geen reguliere bijbaan kunnen uitoefenen, krijgen vanaf 2015 extra financiële ondersteuning vanuit de gemeente van € 150 per maand om het studeren laagdrempeliger te maken. Vanaf 2015 een extra financiële ondersteuning voor studenten die vanwege hun arbeidsbeperking en handicap geen bijbaan kunnen hebben. De afdeling Inkomen van de gemeente Nijmegen handelt de aanvragen af. In gevallen van twijfel wordt een arbeidsdeskundige ingeschakeld. Structureel van € 95.000 in 2015 oplopend naar structureel € 595.000 vanaf 2018. Zie voorstel Invoering Participatiewet, onderdeel Inkomen & Armoedebestrijding. 1 januari 2015 Individuele inkomenstoeslag De langdurigheidstoeslag wordt vervangen door een individuele inkomenstoeslag. Hierdoor vervalt de categoriale eigenschap van de regeling en vindt een individuele beoordeling plaats bij het verstrekken van de toeslag. Voor mensen die vanaf 2015 langdurig van een laag inkomen moeten rondkomen, gelden inhoudelijk dezelfde regels als bij de langdurigheidstoeslag. Zo moet men minstens 3 jaar een inkomen tot maximaal 105% van de bijstandsnorm hebben en bedraagt de inkomenstoeslag per jaar voor alleenstaanden € 335, voor alleenstaande ouders € 425 en echtparen € 475. Nieuw ten opzichte van de langdurigheidstoeslag is dat de inkomenstoeslag niet ambtshalve wordt uitgekeerd maar middels een individueel verzoek plaatsvindt. Men moet tevens aantonen of er zicht is op inkomensverbetering en of er voldoende inzet is getoond om de inkomenspositie te verbeteren. De afdeling Inkomen van de gemeente Nijmegen handelt de aanvragen af en beoordeeld of iemand voldoende heeft aangetoond recht te hebben op de toeslag of niet. Nauwelijks. Zie voorstel Invoering Participatiewet, onderdeel Inkomen & Armoedebestrijding. 1 januari 2015
Intrekken garantietoeslag voormalige eenoudergezinnen Onder de Wwb kenden we in Nijmegen in de bijzondere bijstand de garantietoeslag voormalige eenoudergezinnen. Wanneer het jongste kind in een eenoudergezin 18 jaar werd verviel de alleenstaande oudernorm waardoor de alleenstaande oudertoeslag van 20% van het wettelijk minimumloon kwam te vervallen. Wanneer dit kind nog in huis woonde werd via de garantietoeslag voormalige eenoudergezinnen het verschil in inkomsten opgevangen gedurende zes maanden. Met ingang van 1 januari 2015 komt door de Participatiewet de alleenstaande oudernorm te vervallen en wordt deze vervangen door de alleenstaande norm. Daarmee vervalt de basis voor de garantietoeslag voormalige eenoudergezinnen. Voor deze alleenstaande ouders vervalt de garantietoeslag voormalige eenoudergezinnen. Financieel vindt compensatie plaats via het kindgebonden budget via de belastingsdienst. Als overgangsregeling beëindigen we lopende verstrekkingen uiterlijk op 1 juli 2015. Geen. We verlenen geen extra toeslag waardoor we kosten besparen. 1 januari 2015
Huidige regelgeving
Nieuwe regelgeving
Effect voor inwoners
Effect op uitvoering Financieel effect Ingangsdatum
Andere verwijzing naar inkomensgrenzen In de huidige beleidsregels wordt gerefereerd naar een percentage ten opzichte van de bijstandsnorm (bijvoorbeeld 110% van het sociaal minimum) om aan te geven hoe hoog het inkomen mag zijn. Hiermee wordt de draagkracht van de aanvrager berekend en kan de hoogte van bijstand worden vastgesteld. Vanaf 2015 wordt n.a.v. de invoering van de kostendelersnorm het directe verband met de geldende bijstandsnorm bij de inkomensgrenzen losgelaten en wordt er gewerkt met, naar boven afgeronde, bedragen. Dit om zo dicht mogelijk bij onze huidige toetsingssystematiek te blijven en daarmee de nadelige effecten voor inwoners te voorkomen. Geen effecten, behalve dat door het werken met bedragen in plaats van percentages, het voor gebruikers gemakkelijker wordt om te bepalen of ze gezien de hoogte van het inkomen recht hebben op inkomensondersteuning. Geen. Nauwelijks 1 januari 2015
Effect op uitvoering Financieel effect
Kosten deskundigenverklaring transgenders De kosten van het verkrijgen van een deskundigenverklaring transgenders en de kosten van het wijzigen van de documenten in de basisregistratie personen worden aangemerkt als noodzakelijke kosten in het kader van bijzondere bijstand. Voorheen konden dergelijke aanvragen afgewezen worden omdat deze kosten niet onder noodzakelijke kosten vielen. Vanaf 2015 kan men in Nijmegen in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor de kosten die men maakt voor het verkrijgen van een deskundigenverklaring transgenders en de kosten van het wijzigen van de documenten in de basisregistratie personen. Geen. Nauwelijks
Ingangsdatum
Per direct
Nieuwe regelgeving
Effect voor inwoners
Nieuwe regelgeving
Effect voor inwoners
Legeskosten naturalisatie De legeskosten van naturalisatie worden aangemerkt als noodzakelijke kosten in het kader van bijzondere bijstand. Voorheen konden dergelijke aanvragen afgewezen worden omdat deze kosten niet onder noodzakelijke kosten vielen. Vanaf 2015 kan men in Nijmegen in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor de legeskosten die men moet betalen voor het wijzigingen van de huidige nationaliteit in de Nederlandse nationaliteit.
Effect op uitvoering Financieel effect
Geen. Nauwelijks
Ingangsdatum
Per direct
2. Beleidsregels Inkomen Participatiewet 2015
Effect voor inwoners
‘Schoolverlaters’ en ‘geen woonlasten’ In de Wwb kenden we de toeslagenverordening waarin was vastgesteld wanneer een lagere bijstandsnorm van toepassing was. Zo zijn er aparte normen voor schoolverlaters en mensen die geen woonlasten hebben omdat ze bijvoorbeeld geen woning hebben. Door de participatiewet moeten we onze toeslagenverordening intrekken. Om wel de regels met betrekking tot het lager vaststelen van de bijstandsnorm omtrent schoolverlaters en mensen zonder woonlasten te behouden, brengen we deze onder bij de beleidsregels Inkomensondersteuning. Inhoudelijk verandert er niets aan deze twee regelgevingen Geen.
Effect op uitvoering
Geen.
Financieel effect
Geen.
Ingangsdatum
1 januari 2015
Huidige regelgeving
Nieuwe regelgeving
Effect op uitvoering
’Commerciële prijs’’ In de Participatiewet wordt de kostendelersnorm toegepast. Dit betekent een verlaging van de bijstandsnorm voor hen die geacht worden de kosten van het bestaan te kunnen delen. De kostendelersnorm wordt in een aantal gevallen niet toegepast, onder andere als sprake is van een huurovereenkomst met een commerciële prijs. In de beleidsregels wordt vastgesteld welke regels ons college hanteert ten aanzien van het begrip “commerciële prijs”. Voor mensen met een huurovereenkomst met een commerciële prijs zoals beschreven in de beleidsregels, zorgt ervoor dat de kostendelersnorm niet toegepast wordt. Geen.
Financieel effect
Geen.
Ingangsdatum
1 januari 2015
Nieuwe regelgeving
Effect voor inwoners
Tijdelijke regeling alleenstaande ouders met toeslagpartner 2015 Nieuwe regelgeving Per 1 januari 2015 komt de alleenstaande oudernorm te vervallen waardoor de hoogte van de uitkering voor alleenstaande ouders lager wordt vastgesteld. Deze groep krijgt daarom vanaf 1 januari 2015 van de belastingdienst een verhoging van het kindgebonden budget als aanvulling op de uitkering: de alleenstaande ouderkop. Er worden echter specifieke eisen gesteld aan het recht op de alleenstaande ouderkop. Deze eisen sluiten niet aan bij de definitie alleenstaande ouder in de bijstand waardoor sommige alleenstaande bijstandsouders niet in aanmerking komen voor de alleenstaande ouderkop.
Effect voor inwoners
Effect op uitvoering Financieel effect Ingangsdatum
Alleenstaande ouders die vanaf 1 januari 2015 direct de financiële nadelen van dit verschil in definities tussen de bijstand en belastingwetgeving ondervinden krijgen voor een half jaar een toeslag van 20% van het wettelijk minimumloon. Deze toeslag kan mogelijk tot uiterlijk 1 januari 2016 verlengd worden indien blijkt dat de belanghebbende geen beslissende invloed heeft gehad in de omstandigheden waardoor hij of zij niet voldoet aan de voorwaarden van de alleenstaande ouderkop. Geen. Nauwelijks 1 januari 2015
Beleidsregels Inkomen Participatiewet 2015 1.
Ondertekening aanvraag Artikel 43 van de Participatiewet geeft bepalingen omtrent het vaststellen van het recht op bijstand op aanvraag. Als aanvulling op deze bepalingen hanteert het college de volgende regels. Aanvragen om bijzondere bijstand door gehuwden Een aanvraag voor bijzondere bijstand kan door één van beide partners worden ingediend. Uitgangspunt is dat de aanvraag wordt ingediend door de partner die een beroep doet op bijzondere bijstand. Betreft het een aanvraag voor bijzondere bijstand voor goederen of verstrekkingen die voor beiden zijn bestemd, dan kan de aanvraag door elk van de partners worden ingediend. Wanneer de partner die een beroep op bijzondere bijstand doet niet in staat is de aanvraag in te komen dienen, dan kan de andere partner dit doen. Wel is in dat geval een schriftelijke machtiging van de verhinderde partner vereist.
-
Ambtshalve vaststelling op een aanvraag In bijzondere gevallen kan het recht op bijstand ambtshalve worden vastgesteld. Dit betekent dat het recht op bijstand wordt vastgesteld terwijl een schriftelijke aanvraag ontbreekt. In beginsel zal deze situatie zich voordoen als: er sprake is van een spoedeisend belang; de belanghebbende zijn wil niet schriftelijk kenbaar kan maken (te denken valt aan analfabeten, zeer jeugdige personen en ernstig zieken); er geen wettelijke vertegenwoordiger of gemachtigde is die de aanvraag kan indienen; bij gehuwden een van de partners niet instemt met de aanvraag en de noodzaak is vastgesteld. Buiten deze gevallen kan er geen sprake zijn van een ambtshalve vaststelling van het recht op bijstand.
2.
Handelwijze bij ontbreken gegevens bij aanvragen Als de gegevens niet compleet zijn, dan schort het college de beslistermijn op. Als de beslistermijn een periode opgeschort is geweest, dan wordt de totale beslistermijn verlengd met de periode van opschorting. Het kan zijn dat de belanghebbende wel alle benodigde gegevens heeft verstrekt, maar het het college toch niet lukt om het onderzoek af te ronden. Bijvoorbeeld omdat een instantie niet meewerkt aan het verstrekken van inlichtingen of een onderzoek door een deskundige niet op tijd kan worden uitgevoerd. Als inlichtingen van een externe instantie nodig zijn, dan wordt binnen de wettelijke termijn van acht weken na de ontvangstdatum van de aanvraag de beslissing genomen, gebaseerd op de op dat moment bekende gegevens. Als de gegevens niet compleet zijn, dan wordt het onderzoek afgerond als ze wel compleet zijn. Zo nodig wordt het in eerste instantie genomen besluit aangepast.
3.
Verificatie bank- en girorekeningnummers Artikel 53a van de Participatie geeft het college de bevoegdheid te bepalen welke gegevens door een belanghebbende in ieder geval verstrekt moeten worden als het gaat om het bepalen van het recht op en de voortzetting van de bijstand. Tevens bepaalt het college welke bewijsstukken moeten worden overlegd en de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van de gegevens moet plaats vinden. Ter verificatie van de inkomens en vermogenspositie van de belanghebbende(n) hanteert het 1
-
-
-
-
college de volgende regels: De belanghebbende(n) dient(en) opgave te doen van zijn bankrekening(en) (ook spaarrekeningen behoren daarbij). De nummers van deze rekeningen worden geverifieerd aan de hand van een bankpasje of het meest recente bankafschrift of uitdraai van internetbankieren. De belanghebbende(n) dient(en) een aantal dagafschriften, of een uitdraai van internetbankieren, te overleggen van rekeningen die bij hem(n) in gebruik zijn of waren. Bij een aanvraag om bijstand voor de kosten van levensonderhoud gaat het om afschriften over de laatste 6 maanden voor de datum van de aanvraag. Bij een aanvraag om bijzondere bijstand van een belanghebbende die een lopende uitkering ontvangt, hoeven er geen bank- en giroafschriften te worden gevraagd, behalve als de aard van de aanvraag er aanleiding toegeeft (bijv. bij een aanvraag voor schulden). Bij een rechtmatigheidsonderzoek gaat het om afschriften over de laatste 3 maanden voor de datum van het onderzoek. De belanghebbende mag de uitgaven op zijn bank- en girorekeningen onleesbaar maken. Doorvragen over onleesbaar gemaakte transacties/saldi mag als dat voor de vaststelling van het recht op bijstand nodig is. De belanghebbende dient een huurovereenkomst en betalingsbewijzen te overhandigen teneinde te kunnen beoordelen of in zijn geval artikel 22a van de Participatiewet van toepassing is.
4
Bijstand in natura Artikel 57 van de Participatiewet geeft de mogelijkheid om bijstand in natura uit te betalen. Van deze wettelijke mogelijkheid om de bijstand (gedeeltelijk) in natura te verstrekken wordt geen gebruik gemaakt (raadsbesluit d.d. 9 juni 2004).
5
Betaling van de bijstand Artikel 45 lid 1 van de Participatiewet bepaalt dat de algemene bijstand per kalendermaand wordt vastgesteld en betaald. Het college betaalt de bijstand maandelijks voor het eind van de maand middels overmaking op een door de belanghebbende opgegeven bank- of girorekening. Bij wijze van hoge uitzondering wordt de bijstand per kas betaald. Jaarlijks informeert het college de belanghebbenden van de exacte betaaldata.
6.
Inkomen
-
-
6.1 Inkomsten uit verhuur Artikel 33 lid 4 Participatiewet bepaalt dat inkomsten uit onderhuur of kostgangers worden vastgesteld op de daaruit voortvloeiende lagere algemene noodzakelijk kosten van het bestaan indien daarmee nog geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de norm in het kader van de kostendelersnorm. Voor inkomsten uit verhuur of kostganger(s) hanteert het college de volgende regels: Inkomsten uit onderhuur of uit het houden van een kostganger en de daaruit voortvloeiende lagere algemene noodzakelijk kosten van het bestaan worden gesteld op 10% van de gehuwdennorm als opgenomen in artikel 21 onder b Participatiewet. Bij elke tweede en volgende onderhuurder of kostganger wordt als netto inkomen een vast bedrag ter hoogte van 3% van de gehuwdennorm ex art 21 onder b van de Participatiewet gesteld.
2
6.2 Indien inkomsten in natura Artikel 33 lid 1 Participatiewet bepaalt dat als inkomen in natura in aanmerking wordt genomen, de waarde daarvan wordt vastgesteld op het daarvoor door belanghebbende opgeofferd bedrag. Het college hanteert hierbij in de volgende situatie de volgende regel: Als het inkomen in natura bestaat uit gratis inwoning in de situatie dat na een scheiding de ex-partner de woonlasten bij wijze van alimentatie doorbetaalt, kan het door betrokkenen opgeofferde bedrag gesteld worden op het bedrag van de basishuur ingevolge de Wet op de huurtoeslag. Dit is het bedrag dat een belanghebbende met een bijstandsuitkering in ieder geval zelf aan woonlasten moet betalen. Het verschil in het bedrag van de werkelijke woonlasten en het bedrag van de basishuur kan als gift worden vrijgelaten 6.3 Beroepskosten Als een belanghebbende inkomsten uit arbeid niet in loondienst verwerft kan er sprake zijn van kosten die de belanghebbende maakt om de inkomsten te verwerven. We spreken dan van beroepskosten. Omtrent de wijze van omgaan met beroepskosten hanteert het college de volgende regels: Beroepskosten Beroepskosten zijn noodzakelijk te maken kosten om inkomsten uit arbeid anders dan in loondienst te verwerven. In de praktijk hanteren we de term beroepskosten bij de “bescheiden schaler”, freelancer en pré-starter. Er is een onderscheid in beroepskosten die een direct verband hebben met bijvoorbeeld het verkochte product of de geleverde dienst, de zogenaamde directe beroepskosten, en de zogenaamde indirecte beroepskosten. Dit zijn kosten die men moet maken om het product te kunnen maken en verkopen en die gemaakt worden om bijvoorbeeld de vakkennis te verhogen of op peil te houden of de naamsbekendheid te vergroten. De directe beroepskosten worden altijd in mindering gebracht op de inkomsten. De indirecte beroepskosten mogen alleen afgetrokken worden als de te verwerven inkomsten passen in een traject naar werk. Met kosten wordt alleen rekening gehouden als een belanghebbende behoort tot de kring van rechthebbende als bedoeld in artikel 2 lid 3 van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz). Dit betekent dat de bescheiden schaler of freelancer en pré-starter eerst moet zijn toegelaten tot de voorbereidingsperiode willen de indirecte beroepskosten worden afgetrokken van het inkomen. De indirecte beroepskosten mogen tijdens deze voorbereidingsperiode van maximaal één jaar in mindering gebracht worden op de inkomsten. Maximaal een jaar omdat dit de periode is die de belanghebbende gegeven wordt om als hij de intentie heeft door het verwerven van inkomsten uit arbeid anders dan uit loondienst uiteindelijk zelfstandig in zijn bestaan te voorzien, te beoordelen in hoeverre dit idee kans van slagen heeft. Het totaal aan af te trekken indirecte beroepskosten moeten altijd in een redelijke verhouding staan tot de inkomsten. Als uitgangspunt kan een percentage van rond de 30 gehanteerd worden, waarbij de kosten kunnen worden toegerekend naar de periode waarin het inkomen is verworven. Naast aftrek van kosten van de inkomsten is er de mogelijkheid om voor bepaalde kosten een vergoeding te geven uit het budget voorbereidingskrediet voorbereidingsperiode (artikel 29 Bbz). Steeds zal bij het beoordelen van opgevoerde kosten moeten worden bezien in hoeverre het om kosten gaat die niet mogen worden afgetrokken van de inkomsten, maar waar een vergoeding uit het voorbereidingskrediet voor gegeven kan worden 3
Zonder de intentie te hebben uitputtend te zijn volgt hieronder een opsomming van de meest voorkomende kosten en de wijze waarop hier mee omgegaan moet worden.
-
-
-
De directe beroepskosten zijn: Materiaalkosten Kosten van materialen die noodzakelijk zijn voor het maken van het product of het leveren van een dienst. Materiaal moet toegerekend worden aan het product dat het inkomen heeft opgeleverd. Voorbeelden van directe beroepskosten zijn: hout van de meubelmaker, fotopapier van de fotograaf, inkoopsprijs van producten die opgeknapt of vervaardigd worden alvorens ze verkocht worden. De meest voorkomende indirecte beroepskosten zijn: Huur werkruimte Alleen voor de beroepsuitoefening noodzakelijk te huren externe werkruimten. Geen huur of woonlasten meenemen als het werk in of aan het woonhuis wordt verricht. Voor elke maand waarin inkomsten worden verworven mag 1/12 van de woonlasten op jaarbasis in aanmerking genomen worden. Reiskosten Hieronder te verstaan de reiskosten die men noodzakelijkerwijs moet maken om het werk te verrichten of het product of de dienst te verkopen of de reiskosten die men maakt voor acquisitiedoeleinden. Vergoeding op basis van € 0,19 cent per kilometer of de aantoonbare reiskosten met openbaar vervoer.
-
Administratiekosten Kosten van noodzakelijk in te huren administratie- of boekhoudbureau. Indien men zelf de administratie doet de kosten van een noodzakelijke aan te schaffen computer inclusief een eventueel noodzakelijk softwarepakket en printer tot een maximum bedrag van € 1150,00. De eenmalige aanschafkosten van deze apparatuur mogen voor elke maand waarin inkomsten worden verworven voor 1/36 deel meegenomen worden (afschrijftermijn van 3 jaar). Voor deze kosten is ook een vergoeding uit het budget voorbereidingskrediet mogelijk.
-
Gereedschappen Hieronder vallen alle noodzakelijk aan te schaffen gereedschappen. Dit kan variëren van een hamer voor een timmerman tot een kwast voor een schilder of een computer voor een grafisch ontwerper. Beoordeeld moet worden in hoeverre de kosten van de aanschaf van gereedschappen in een redelijke verhouding staan tot de te verrichten werkzaamheden. Voor duurdere gereedschappen moet een afschrijftermijn vastgesteld worden. Meestal 3 of 5 jaar. Afhankelijk van zo’n afschrijftermijn is er een maandtermijnbedrag vast te stellen Voor elke maand waarin inkomsten zijn genoten wordt dit termijnbedrag in mindering gebracht op de inkomsten. Voor deze kosten is ook een vergoeding uit het budget voorbereidingskrediet mogelijk.
-
Kledingkosten Voor de beroepsuitoefening noodzakelijk aan te schaffen (bedrijfs)kleding De aanschafkosten worden bij de eerste inkomstenopgave in mindering gebracht. Voor deze kosten is ook een vergoeding uit het budget voorbereidingskrediet mogelijk.
-
Premies voor noodzakelijk af te sluiten verzekeringen. Een voorbeeld is een verplicht af te sluiten aansprakelijkheidsverzekering. Voor iedere gewerkte maand wordt de te betalen premie in mindering gebracht op de inkomsten. 4
-
Noodzakelijk lidmaatschap beroepsvereniging e.d. Soms komt het voor dat je om een bepaald beroep uit te kunnen oefenen lid moet zijn van een beroepsvereniging, vakbond en/of vakorganisatie. De kosten van dit lidmaatschap op jaarbasis kunnen voor iedere maand dat er inkomsten worden opgegeven voor 1/12 afgetrokken worden.
-
Bijscholing tot behoud van vakbekwaamheid Indien de te volgen scholing een absoluut vereiste is om het beroep te mogen blijven uitoefenen mogen de kosten van de scholing van de inkomsten worden afgetrokken. De kosten van de scholing worden evenredig verdeeld over de maanden van de periode van de scholing Voor deze kosten is ook een vergoeding uit het budget voorbereidingskrediet mogelijk.
-
Acquisitie onder te verdelen in: advertentiekosten reclamecampagnes en reclameborden folders mailings bezoek beurzen/ maken port folio visitekaartjes presentatiekosten reiskosten in verband met deze activiteiten e-mail/internetaansluiting In een uitzonderingssituatie kan het zich voordoen dat de indirecte beroepskosten zowel als de uiteindelijke verdiensten niet op voorhand in beeld te brengen zijn. In dat geval kan worden volstaan met, in overleg met de belanghebbende, het vaststellen van een voorlopig inkomstenbedrag per maand. Uiteindelijke definitieve vaststelling moet dan achteraf plaatsvinden aan de hand van de jaarstukken. Dit kan leiden tot een nabetaling of (bruto) terugvordering van de uitkering. 6.4 Indirecte beroepskosten bescheiden schaler en/of freelancer. Als een belanghebbende als bescheiden schaler en/of freelancer inkomsten genereert en aangeeft indirecte beroepskosten te hebben, wordt hiermee in afwijking van de onder punt 7.3 opgenomen bepalingen, als volgt rekening gehouden. Forfaitair wordt een percentage van 30% van de verworven inkomsten als indirecte beroepskosten afgetrokken van de inkomsten, met een maximum van € 100,00 per maand onder de voorwaarden dat: - de belanghebbende geen enkel uitzicht heeft op een, al dan niet met ondersteuning vanuit het Bbz, groei naar een levensvatbaar bedrijf; - de belanghebbende is ontheven van de plicht tot arbeidsinschakeling zoals vastgelegd in artikel 9 lid 1 onder a en b van de Participatiewet. 6.5 Inkomstenvrijlating Artikel 31 lid 2 onder n Participatiewet geeft het college de bevoegdheid inkomsten uit arbeid tot een bepaald bedrag voor een maximale periode van zes maanden vrij te laten, voor zover die arbeid naar het oordeel van het college bijdraagt tot de arbeidsinschakeling. Het college hanteert bij de beoordeling of de arbeid bijdraagt tot arbeidsinschakeling de volgende regel: Gelet op de combinatie van zorg voor jonge kinderen en werk acht het college een stap van deeltijdwerk door de alleenstaande ouders met een tot zijn tot last komend kind tot 12 jaar 5
als een noodzakelijke stap die bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Inkomsten uit arbeid worden daarom voor deze groep alleenstaande ouders gedurende een aaneengesloten periode van zes maanden voor 25% met een maximumbedrag, zoals vastgelegd in artikel 31 lid 2 onder n niet in aanmerking genomen. Mocht na deze periode van zes maanden een volledige uitstroom naar werk, gelet op de combinatie van zorg voor jonge kinderen en werk, (nog) niet haalbaar zijn, worden de inkomsten uit arbeid van een alleenstaande ouder met een tot zijn tot last komend kind tot 12 jaar met toepassing van artikel 31 lid 2 onder r van de Participatiewet tot 12.5% van die inkomsten met een maximaal bedrag per maand zoals opgenomen op de normenkaart gedurende een maximale periode van 30 aaneengesloten maanden, niet in aanmerking genomen. De inkomstenvrijlating is ingevolge artikel 31 lid 7 niet van toepassing op belanghebbenden jonger dan 27 jaar. 7. Vermogen 7.1 Vermogensvaststelling bij wisseling leefvorm In artikel 34 lid 3 is vastgelegd tot welke vermogensgrens vermogen als bedoeld in artikel 34 lid 2 onder b wordt vrijgelaten bij alleenstaanden, alleenstaande ouders en gezinnen. Bij wisseling van leefvorm is wettelijk niet bepaald hoe om te gaan met het vaststellen van de grens van het vrij te laten vermogen. Het college hanteert in de situatie dat een belanghebbende van alleenstaande ouder alleenstaande wordt de volgende regel: In de situatie dat men van alleenstaande ouder alleenstaande wordt, en er is een vermogen dat meer is dan mag worden vrijgelaten bij een alleenstaande wordt de grens van het vrij te laten vermogen op het feitelijk aanwezige bedrag vastgesteld.
-
-
7.2 Vrijlating van vermogen Artikel 34 lid 2 onder a van de Participatiewet geeft aan dat niet als vermogen in aanmerking genomen wordt de bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel gelet op de omstandigheden van de persoon en gezin noodzakelijk zijn. Het college geeft op de volgende twee onderdelen een nadere invulling: Vrijlating van vermogen begrafenisverzekering Gestorte bedragen voor een begrafenisverzekering worden buiten beschouwing gelaten tot de op de normenkaart genoemde maximale bedragen per verzekerde (thans € 2269). Verder geldt als eis dat de bedragen niet opvraagbaar zijn tijdens het leven van de verzekerde. De belanghebbende kan over het algemeen niet redelijkerwijs beschikken over dit geld, zodat deze verzekering niet tot de middelen wordt gerekend. Vrijlating vermogen in een auto of motor Indien een belanghebbende beschikt over een auto of motor wordt de waarde van dit vervoermiddel tot een bedrag van € 4538 niet als vermogen in aanmerking genomen. De waarde is de cataloguswaarde volgens het ANWB boekje. Uitzondering op deze hoofdregel geldt voor de auto die op basis van een Wmo voorziening is aangepast. De waarde van dit vervoermiddel wordt volledig niet als vermogen in aanmerking genomen.
8. Bijstand als geldlening bij eigen woningbezit Artikel 50 lid 1 Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning met bijbehorend erf, recht heeft op bijstand voor zover tegeldemaking, bezwaring of verdere bezwaring van het in de woning gebonden vermogen in redelijkheid niet kan worden verlangd. Onder een woning wordt mede verstaan: 6
een woonwagen of een woonschip (artikel 3 lid 6 Participatiewet). Het college hanteert bij de beoordeling of van de belanghebbende niet kan worden verlangd dat de woning wordt verkocht of (verder) bezwaard de volgende criteria. 8.1 Verkoop of verdere bezwaring van de woning onredelijk Allereerst is van belang de hoogte van de overwaarde (het verschil tussen de vrije verkoopwaarde van de woning en de hypothecaire schuld). Als deze overwaarde aanzienlijk is zal in beginsel worden verlangd van belanghebbende dat de woning te gelde wordt gemaakt. Als aanzienlijke overwaarde wordt in ieder geval beschouwd de overwaarde van € 20.000 of meer. Voor de duidelijkheid: dat is naast de al bestaande wettelijke vrijlating zoals vastgelegd in artikel 34 lid 2 onder d (€ 48.000,- stand per 1 januari 2012). Daarnaast kan het zo zijn dat op grond van dringende omstandigheden van medische en sociale aard, het te gelde maken van de woning in redelijkheid niet kan worden verlangd. Daarbij gaat het met name om de situatie dat een huis volledig is aangepast voor een gehandicapte, of een gezin met veel kinderen voor wie het vrijwel onmogelijk is om vervangende woonruimte te vinden. Om als sociale omstandigheden te worden aangemerkt moet er ook sprake zijn van dringende, zwaarwegende omstandigheden. Het feit dat een persoon of gezin al lange tijd in de woning woont, is op zichzelf onvoldoende om te stellen dat het te gelde maken van de woning niet kan worden verlangd. Immers een lange woonduur betekent ook een grotere kans op een vervangende (huur)woning Indien het te gelde maken van een woning in redelijkheid niet kan worden verlangd gelet op de hiervoor genoemde criteria, zal belanghebbende zijn woning (verder) moeten bezwaren. Dat houdt in dat een hypothecaire lening moet worden afgesloten. Het geld van de lening wordt belanghebbende geacht om te gebruiken voor zijn levensonderhoud. Pas als ook dit niet mogelijk blijkt, wordt de bijstand in de vorm van een lening verstrekt, met vestiging van een hypotheek- of pandrecht. 8.2 Vestiging hypotheek en pandrecht Artikel 50 lid 2 bepaalt dat indien een belanghebbende als bedoeld in lid 1 recht heeft op bijstand die bijstand de vorm van een geldlening heeft. Ter meerdere zekerheid tot terugbetaling van de als geldlening verstrekte bijstand hanteert het college de volgende regel: - Ter meerdere zekerheid tot terugbetaling van de als geldlening verstrekte bijstand wordt er bij een eigen woning en woonschip een hypotheek gevestigd. - Ter meerdere zekerheid tot terugbetaling van de als geldlening verstrekte bijstand als het gaat om overwaarde in een woonwagen vestigt het college een pandrecht. Aangezien een woonwagen geen registergoed is kan er tot meerdere zekerheid tot terugbetaling van de geldlening geen hypotheek gevestigd worden. 8.3 Verplichting meewerken aan vestiging hypotheek of pandrecht Artikel 48 lid 3 van de Participatiewet geeft het college de bevoegdheid aan het verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening verplichtingen te verbinden die zijn gericht op meerdere zekerheid voor de nakoming van de aan deze bijstand verbonden rente en aflossingsverplichtingen. Van deze bevoegdheid maakt het college in de volgende situatie gebruik. Indien met toepassing van artikel 50 Participatiewet bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt, wordt aan de bijstandsverlening de verplichting verbonden dat de belanghebbende meewerkt aan de vestiging van een hypotheek of pandrecht. Indien de belanghebbende deze verplichting niet na komt wordt de bijstand beëindigd en de reeds verstrekte bijstand als geldlening direct opeisbaar.
7
8.4 Waardebepaling eigen woning, woonwagen of woonschip Voor het vaststellen of er een waarde in een eigen woning is, die meer bedraagt dan ingevolge artikel 50 juncto artikel 34 lid 2 onder d van de Participatiewet vrijgelaten mag worden, hanteert het college de volgende regel: - Voor de waardebepaling wordt uitgegaan van de waarde zoals die door de gemeente in het kader van de Wet onroerendzaakbelasting is bepaald. 8.5 Maximale geldlening Na vaststelling van de waarde in een eigen woning, die meer bedraagt dan ingevolge artikel 50 juncto artikel 34 lid 2 onder d van de Participatiewet vrijgelaten mag worden, hanteert het college de volgende regel. - De vastgestelde waarde is het maximale bedrag dat als geldlening aan bijstand verstrekt wordt. Dit bedrag blijft gedurende de gehele bijstandsverlening gelden, tenzij er een onderbreking van het recht op bijstand is van meer dan twee jaren. De kosten van hypotheekakte, inschrijving van de hypotheek, alsmede de bijkomende kosten komen ten laste van de eigenaar. De daarvoor te verstrekken bijstand wordt in de vorm van een geldlening verstrekt. De bijstand voor deze kosten wordt aangemerkt als bijzondere bijstand. 8.6. Aflossingsregels van de met toepassing van artikel 50 van de Participatiewet verstrekte bijstand in de vorm van een geldlening. Als rente en aflossingsregels van de als geldlening verstrekte bijstand hanteert het college de navolgende regels: - Aflossing van de geldlening vindt ineens plaats als: * de woning wordt verkocht, of * de belanghebbende overlijdt en de woning vererft. * de belanghebbende na bijstandsbeëindiging de overwaarde te gelde wil maken door bijv oversluiten hypotheek of afsluiten nieuwe hypotheek. - Aflossing van de geldlening in termijnen vindt plaats als de bijstandsverlening wordt beëindigd. Voor de hoogte en de duur van de aflossingstermijnen gelden de volgende regels: Duur van de aflossing Na beëindiging van de bijstand dient de belanghebbende maandelijks af te lossen voor een periode van ten hoogste 10 jaar. Lukt de aflossing niet in tien jaar, dan wordt de resterende schuld verrekend op het moment dat de belanghebbende de woning verkoopt of dat de belanghebbende overlijdt en de woning vererft. Hoogte van de aflossing Het maandbedrag aan aflossing wordt telkens voor een periode van twaalf maanden vastgesteld. Dit maandbedrag kan wegens gewijzigde financiële omstandigheden altijd tussentijds worden herzien. In beginsel bedraagt het maandelijks af te lossen bedrag 1/120ste van de totale lening. Het af te lossen bedrag kan hoger zijn als het inkomen dit toelaat, of kan lager zijn als het inkomen niet toereikend is. Bij de feitelijke vaststelling van de maandelijkse aflossing wordt als volgt rekening gehouden met het aanwezige inkomen: De aflossing bedraagt 45% van de beschikbare financiële ruimte. De beschikbare financiële ruimte is het verschil tussen het netto-inkomen en de toepasselijke bijstandsnorm die de belanghebbende zou hebben als hij recht zou hebben op bijstand. Verder worden noodzakelijke, voor eigen rekening komende, bijzondere bestaanskosten in mindering gebracht op het inkomen. 8
Als het netto-inkomen de toepasselijke bijstandsnorm niet overschrijdt, dan is de aflossing nihil. De maximale aflossingsperiode blijft ook in dit geval tien jaar.
8.7. Alsnog overgaan tot bijstandverlening in de vorm van een geldlening gedurende bijstandsverlening Als er bij de opname in een uitkering geen bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt, omdat de waarde in de woning zodanig is dat deze o.g.v. artikel 50 juncto artikel 34 lid 2 onder d van de Participatiewet is vrijgelaten hanteert het college de volgende regel: - Drie jaar na aanvang van bijstandsverlening, als de belanghebbende nog een uitkering ontvangt, wordt opnieuw beoordeeld of er overwaarde in de woning zit. Is dit het geval, dan wordt opnieuw beoordeeld of verkoop of verdere bezwaring van de woning in redelijkheid verlangd kan worden. Kan dat niet, dan wordt alsnog overgegaan tot bijstandsverlening in de vorm van een geldlening. - Bij de herbeoordeling wordt gebruik gemaakt van de waarde zoals die door de gemeente in het kader van de WOZ is bepaald. De belanghebbende wordt er bij de opname in de uitkering in de beschikking op gewezen dat het niet verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening op het moment van uitkeringstoekenning geen zekerheid biedt dat dit in de toekomst niet alsnog zal gebeuren. - De herbeoordeling vindt elke drie jaar plaats. Ook voor deze geldlening wordt tot meerdere zekerheid tot terugbetaling een hypotheek of pandrecht gevestigd. 9. Bijstand als geldlening anderszins Artikel 48 lid 2 onder a bepaalt dat de bijstand in de vorm van een geldlening kan worden verstrekt indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken. Het college hanteert als regel dat onder korte termijn wordt verstaan een periode van maximaal 6 maanden. De termijn vangt aan op de datum van aanspraak op de middelen, bijvoorbeeld als gevolg van een erfenis of echtscheiding. Na deze termijn wordt de bijstand om niet verstrekt. 10. Bijzondere bijstand voor de algemeen noodzakelijk kosten van bestaan voor belanghebbende van 18 tot 21 jaar. Artikel 12 van de Participatiewet bepaalt dat belanghebbenden van 18 tot 21 jaar (jongmeerderjarigen) recht hebben op bijzondere bijstand voor de noodzakelijke kosten van het bestaan voor zover deze kosten uitgaan boven de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onder c van de Participatiewet en er geen beroep kan worden gedaan op de onderhoudsplicht van de ouders. 10.1 Noodzakelijk uitwonend Het college hanteert als regel dat alleen jongmeerderjarigen die noodzakelijk uitwonend zijn in aanmerking komen voor aanvullende bijzondere bijstand voor de noodzakelijke kosten van het bestaan. De jongmeerderjarige is noodzakelijk uitwonend in de volgende situaties: - Hij woont al 12 maanden onafgebroken zelfstandig. Hij dient dit met behulp van bewijsstukken te kunnen aantonen. - De ouders van de jongmeerderjarige zijn overleden of wonen in het buitenland. Hij dient dit met behulp van bewijsstukken te kunnen aantonen. Indien de ouders net over de grens wonen, betekent dat niet dat de jongmeerderjarige per definitie noodzakelijk uitwonend is. - De jongmeerderjarige is in het kader van de Jeugdwet buiten hetezinsverband van zijn ouder(s) geplaatst geweest. Hij dient dit met behulp van bewijsstukken te kunnen aantonen.
9
- Het is niet verantwoord en/of mogelijk dat de jongmeerderjarige thuis blijft wonen Indien de jongmeerderjarige samenwoont met een andere jongmeerderjarige, wordt voor ieder afzonderlijk beoordeeld in hoeverre er sprake is van noodzakelijk uitwonend zijn. 10.2 Woontoeslag 18 tot 21 jarige ex-asielzoekers De gemeente heeft als taakstelling jong meerderjarige statushouders te huisvesten. Bij het ontbreken van, qua huur, passende woonruimte kan het zijn dat deze belanghebbende een woning krijgt toegewezen met een huur waarvoor geen maximale huurtoeslag verstrekt kan worden. Deze belanghebbende heeft geen keus in het al dan niet aanvaarden van deze duurdere woonruimte. Derhalve zijn het voor hen noodzakelijke kosten van het bestaan. Als aanvulling op de normen genoemd onder punt 10.3 stelt het college deze noodzakelijke kosten van het bestaan vast op het bedrag dat men aan huurtoeslag als 23 jarige voor de huur zou kunnen ontvangen. 11.3 Normen Voor de hoogte van de aanvullende bijzondere bijstand hanteert het college de volgende normen: Alleenstaande en alleenstaande ouder Voor een alleenstaande jongmeerderjarige is de aanvulling middels bijzondere bijstand op de algemene bijstand 25% van de gehuwdennorm; Gehuwden - Gehuwden met of zonder ten laste komende kinderen, beide partners jonger dan 21, beiden noodzakelijk uitwonend. De aanvulling middels bijzondere bijstand op de algemene bijstand bedraagt 40% van de gehuwdennormnorm. - Gehuwden, met of zonder ten laste komende kinderen, beide partners jonger dan 21, één van beiden is noodzakelijk uitwonend. In dit geval wordt alleen aan de noodzakelijk uitwonende partner bijzondere bijstand voor levensonderhoud toegekend volgens de norm van een alleenstaande jongere of een alleenstaande ouder. Deze bedraagt 30% van de gehuwdennorm. De andere partner heeft recht op de alleenstaande jongerennorm en dient voor het overige een beroep te doen op zijn ouders. - Gehuwden met of zonder ten laste komende kinderen, één van beide partners jonger dan 21, deze partner is noodzakelijk uitwonend. De aanvulling op de algemene bijstand is 10% van de gehuwdennorm. In inrichting verblijvende jongmeerderjarigen Artikel 13 lid 2 onder a van de Participatiewet sluit belanghebbenden van 18 tot 21 jaar die in een inrichting verblijven, uit van algemene bijstandsverlening. Indien het college in voorkomende gevallen beslist om met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet bijzondere bijstand voor de noodzakelijke kosten van het bestaan te verlenen, wordt voor de hoogte van die bijzondere bijstand aansluiting gezocht bij de normen zoals vastgelegd in artikel 23 van de Participatiewet (zak- kleedgeld normen). Bijzondere bijstandsverlening vindt plaats ingaande de datum van opname in een inrichting. Kostendelers Indien in de situatie van de jongmeerderjarige, als hij 21 was geweest, de kostendelersnorm van toepassing zou zijn, wordt het maximaal te verstrekken bedrag bepaald door berekening conform de kostendelersnorm, tenzij dit hoger uitkomt dan berekening conform bovenstaande uitgangspunten. De verlaging die op grond van de kostendelersnorm bij de overige huisgenoten zou worden toegepast, wordt hierbij buiten beschouwing gelaten. 10
10.4 Onderhoudsplicht ouders Artikel 12 van de Participatiewet bepaalt dat belanghebbenden van 18 tot 21 jaar recht hebben op bijzondere bijstand voor de noodzakelijke kosten van het bestaan voor zover deze kosten uitgaan boven de bijstandsnorm genoemd in artikel 20 Participatiewet en er geen beroep kan worden gedaan op de onderhoudsplicht van de ouders. Artikel 62 van de Participatiewet geeft het college de bevoegdheid de kosten van bijstand te verhalen op de onderhoudsplichtige ouder(s). Het college hanteert hierbij de volgende regel: De ouders worden eerst gewezen op hun onderhoudsplicht en in de gelegenheid gesteld hieraan te voldoen. Doen de ouders dit niet dan zal het college overgaan tot verlening van bijstand en zullen de ouders achteraf door middel van verhaal op hun onderhoudsplicht aangesproken worden. Slechts als er een dringende reden is, blijft een beroep op de onderhoudsplicht achterwege. 11 Omzetting bijstandsnorm na opname in een inrichting Personen in een inrichting ontvangen een lagere bijstandsnorm (zogenaamde zak- en kleedgeldnormen) vanwege het hebben van lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. De normen zijn vastgelegd in artikel 23 Participatiewet. Wanneer een belanghebbende wordt opgenomen in een inrichting hanteert het college met toepassing van artikel 18 van de Participatiewet de volgende regel: - Belanghebbenden die een uitkering ingevolge de Participatiewet ontvangen en worden opgenomen in een inrichting behouden hun bijstandsnorm ex artikel 21 en 22 van de Participatiewet, gedurende de maand van opname in de inrichting plus een maand. 11.1 Verblijf in een inrichting en bijzondere bijstand Naast de zak- en kleedgeldnorm, als algemene bijstand voor personen boven de 21 jaar, kan eventueel bijzondere bijstand worden verstrekt voor een aantal kosten. Het college hanteert als regel dat voor de volgende kosten bijzondere bijstand verstrekt kan worden: - vaste woonlasten gedurende de opname Woonlasten kunnen in de vorm van bijzondere bijstand doorbetaald worden gedurende de periode van opname. Onder woonlasten worden in ieder geval verstaan de huur (of hypotheeklasten) en energielasten. Is niet duidelijk hoe lang het verblijf in een inrichting zal duren, dan wordt na elke drie maanden beoordeeld of de woonplaats van de belanghebbende is gewijzigd.
12 Schoolverlaters Artikel 28 van de Participatiewet geeft het college de bevoegdheid voor een schoolverlater als bedoeld in dit artikel de norm lager vast te stellen. Van deze bevoegdheid maakt het college gebruik door de normen voor schoolverlaters gedurende zes maanden na het tijdstip van beëindiging van onderwijs of beroepsopleiding vast te stellen op de bedragen voor levensonderhoud zoals genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000. Deze regel is niet van toepassing op alleenstaande ouders, gehuwden en op hen die onder de werking van artikel 22a van de Participatiewet vallen.
11
13 Geen woonlasten Artikel 27 van de Participatiewet geeft het college de bevoegdheid de norm als bedoeld in de artikelen 20 en 21 van de Participatiewet, lager vast te stellen als gevolg van de woonsituatie van de belanghebbende, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning. Van deze bevoegdheid maakt het college gebruik door bij een belanghebbende die geen woning heeft of in een woning woont waar geen woonlasten voor verschuldigd zijn de norm te verlagen met 10 procent van de gehuwdennorm.
14 Kostendelers
-
14.1 Commerciële prijs In artikel 22a van de Participatiewet wordt de kostendelersnorm uiteengezet. Dit betreft een verlaging van de bijstandsnorm voor hen die geacht worden de kosten van het bestaan te kunnen delen. De kostendelersnorm wordt in een aantal gevallen niet toegepast, onder andere als sprake is van een huurovereenkomst met een commerciële prijs (artikel 22a, vierde lid, onderdeel c Participatiewet). Ten aanzien van het begrip “commerciële prijs” hanteert het college de volgende regels: Een kale huurprijs vanaf € 230,- per maand wordt gezien als een commerciële prijs; Een inclusieve huurprijs vanaf € 280,- per maand wordt gezien als een commerciële prijs; Een prijs voor kostgangers vanaf € 480,- per maand wordt gezien als een commerciële prijs. De bovenstaande uitgangspunten zijn weerlegbare rechtsvermoedens. Als een belanghebbende een lagere prijs verschuldigd is dan de bovenstaande en hij desalniettemin van mening is dat in zijn geval sprake is van een commerciële prijs, is het aan hem om dit aan te tonen. De bedragen van de huurprijzen (in- en exclusief) en van de kostgangers gelden per 1 januari 2015 en worden periodiek geïndexeerd, gelijk met de normen van de huurtoeslag. 14.2 Opvang voor dak- en thuislozen Een belanghebbende die verblijft in een opvang voor dak- en thuislozen valt naar het oordeel van het college niet onder de kostendelersnorm. Het is inherent dat zij op de bewuste locatie niet hun hoofdverblijf (zullen) hebben. 15 Alleenstaande ouder met toeslagpartner
-
De alleenstaande ouder valt op grond van de Participatiewet onder de norm voor alleenstaanden. Dit wordt gecompenseerd door een verhoging van het kindgebonden budget. Voor de groep die op 31 december 2014 een bijstandsuitkering ontvangt, is voorzien in overgangsrecht. Belanghebbenden die zich vanaf 1 januari melden en niet in aanmerking komen voor kindgebonden budget, omdat zij een toeslagpartner hebben, lopen deze aanvulling mis. Hier betreft het vaak een tijdelijke situatie, bijvoorbeeld de afwikkeling van een echtscheiding. Gelet daarop is tijdelijke verstrekking van aanvullende algemene bijstand mogelijk. Dit met toepassing van artikel 18 lid 1 van de Participatiewet. (bron verzamelbrief van SZW van 22 december 2014 punt 19 en bijlage 2). Het college hanteert daarbij de volgende regels: Als een alleenstaande ouder niet in aanmerking komt voor een kindgebonden budget, is hij of zij verplicht er alles aan te doen om de situatie zo spoedig mogelijk zodanig in te richten dat aan de voorwaarden wel voldaan wordt. Het college gaat er dan ook vanuit dat dit een tijdelijke situatie is. 12
-
-
Tot het moment dat de alleenstaande ouder in aanmerking komt voor het kindgebonden budget, is algemene bijstand mogelijk voor de duur van maximaal 6 maanden. De aanvulling bedraagt 20% van de gehuwdennorm. De hiervoor genoemde termijn kan eenmalig met 6 maanden verlengd worden, als belanghebbende kan aantonen dat ondanks inspanningen nog niet aan de voorwaarden voldaan wordt.
13
Beleidsregels inkomensondersteuning Participatiewet 2015 Algemeen Ten aanzien van de in deze beleidsregels opgenomen regelingen waarbij percentages van de bijstandsnormen gelden, hanteert het college de volgende ,naar boven afgeronde inkomensgrenzen: 100% 105% 110% 120% Alleenstaande € 950,€ 1.000,€ 1.045,€ 1.140,Alleenstaande ouder € 1.220,€ 1.285,€ 1.345 € 1.465 Gehuwden € 1.360,€ 1.430,€ 1.495,€ 1.630,Voor personen vanaf de pensioengerechtigde leeftijd gelden de volgende bedragen
Alleenstaande Alleenstaande ouder Gehuwden
100% € 1,045,-€ 1.315 € 1.435,-
105% € 1.095,€ 1.380 € 1.510,-
110% € 1.150,€ 1.445 € 1.580,-
120% € 1.250,€ 1.575 € 1.725,-
130% € 1.235,€ 1.590 € 1.765,-
130% € 1.355,€ 1.705 € 1.865,-
(Alle bedragen zijn netto per maand exclusief vakantiegeld) De bedragen van de inkomensgrenzen gelden per 1 januari 2015 en worden jaarlijks per 1 januari aangepast.
A. Bijzondere bijstandsverlening Participatiewet 1. Gemeentelijke lijst met noodzakelijke kosten Artikel 35 van de Participatiewet bepaalt dat een belanghebbende recht heeft op bijzondere bijstand voor zover hij niet beschikt over middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijk kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm en de individuele studietoeslag. Het college hanteert als het gaat om noodzakelijke kosten de volgende regel: * Het college heeft een lijst samengesteld met daarop kosten welke in ieder geval als noodzakelijke kosten kunnen worden beschouwd. Voor genoemde kosten geldt een maximale vergoeding. De vergoedingen van deze artikelen zijn nu volledig gebaseerd op de Prijzengids uitgegeven door het NIBUD. Voor complete woninginrichtingspakketten worden Nijmeegse prijzen aangehouden. Jaarlijks worden de (NIBUD)prijzen aangepast met het zogenaamde consumentenprijsindexcijfer van het CBS. Bij de vervanging van duurzame gebruiksgoederen wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten: - Bij een levensduur van 0 tot en met 2 jaar is een fabrieksgarantie van toepassing en bestaat en geen recht op bijstand; - Bij een levensduur van 2 tot en met 8 jaar is de vraag of reparatie mogelijk is. Als deze mogelijk is en aan alle overige voorwaarden voor bijstand verstrekking is voldaan, kan voor de reparatie bijzondere bijstand worden aangevraagd. Als reparatie niet mogelijk is en ook aan alle overige voorwaarden voor bijstand verstrekking is voldaan is bijzondere bijstand mogelijk, tenzij er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan; - Bij een levensduur van 8 jaar of meer geldt dat er een recht op bijzondere bijstand bestaat als aan alle andere voorwaarden voor bijstand is voldaan. 2. Drempelbedrag Artikel 35 lid 2 van de Participatiewet geeft het college de bevoegdheid bijzondere bijstand te weigeren indien de kosten op jaarbasis een bepaald “drempelbedrag” niet te boven gaan. Het college hanteert geen drempelbedrag als bedoeld in artikel 35 lid 2.
1
3. Draagkracht Artikel 35 lid 1 geeft het college de bevoegdheid te bepalen in hoeverre het inkomen dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm in aanmerking wordt genomen bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand. We spreken over draagkracht. Het college hanteert de volgende draagkrachtregels: * Van de wettelijke mogelijkheid (art 35 lid 1 Participatiewet) om de vermogensvrijlating van artikel 34 lid 2 Participatiewet en de inkomstenvrijlating van artikel 31 lid 2 Participatiewet niet van toepassing te verklaren bij het beoordelen van het recht op bijzondere bijstand wordt door het college geen gebruik gemaakt. * Van de wettelijke mogelijkheid (art 35 lid 1 Participatiewet) om de individuele inkomenstoeslag ex artikel 36 Participatiewet als een voorliggende voorziening te zien bij bijzondere bijstandsverlening wordt door het college geen gebruik gemaakt. * Van de wettelijke mogelijkheid (art 35 lid 1 Participatiewet) om de individuele studietoeslag ex artikel 36b Participatiewet als een voorliggende voorziening te zien bij bijzondere bijstandsverlening wordt door het college geen gebruik gemaakt.
* Draagkrachtpercentages - Het draagkrachtpercentage bedraagt 100% bij de bijzondere bijstand voor de volgende toeslagen/kosten: woonkostentoeslag; toeslag voor voormalig alleenstaande ouders; bijzondere bijstand voor 18- tot 21-jarigen voor zover die de algemene bijstandsnorm ex artikel 20 lid 1 onder a en lid 2 onder a Participatiewet te boven gaat; bijstand voor kosten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen; - Het draagkrachtpercentage bedraagt 30% wanneer het gaat om bijzondere bijstand voor alle andere kosten. * Draagkracht na periode op minimumniveau Voor personen die uitgestroomd zijn uit de bijstand geldt voor een periode van maximaal drie jaar, te rekenen vanaf datum uitstroom, een draagkrachtloos inkomen van 120% van de toepasselijke inkomensgrens, onder de voorwaarde dat men vóór de datum van uitstroom drie jaar of langer aangewezen is geweest op een inkomen op minimumniveau. * Draagkracht gezinnen met kinderen Voor alleenstaande ouders en gezinnen met één ten laste komend kind wordt het draagkrachtloos inkomen gesteld op de inkomensgrens van 110% met dien verstande dat als men in de hierboven beschreven periode van drie jaar zit, geldt gedurende deze periode een draagkrachtloos inkomen van de inkomensgrens.van 120% Voor alleenstaande ouders en gezinnen met twee of meer ten laste komende kinderen wordt het draagkrachtloos inkomen gesteld op 120% van de toepasselijke inkomensgrens. Draagkracht verlagende kosten voor gezinnen met kinderen. Voor zover belanghebbenden met kinderen, kosten voor peuterarrangementen en/of kinderopvang hebben, die voor eigen rekening komen, worden deze kosten bij de draagkrachtberekening in mindering gebracht.
* Draagkracht ouderen - Bij personen die de pensioengerechtigde leeftijd of ouder hebben bereikt, met een inkomen naast de AOW, wordt het draagkrachtloos inkomen gesteld op de inkomensgrens van 120%. - Van het inkomen boven de inkomensgrens van 120%, wordt 50% van het meerdere als draagkracht beschouwd. - Bij het vaststellen van het inkomen wordt de pensioenvrijlating ex artikel 33 lid 5 Participatiewet meegetelt. - De 120%-draagkrachtregel geldt niet bij een aanvraag woonkostentoeslag.
2
- Voordat het inkomen dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm als draagkracht in aanmerking genomen wordt, wordt er een forfaitair bedrag voor kleinere medische kosten voor een alleenstaande en een bedrag voor gehuwden in mindering gebracht. Het bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd. * Draagkracht chronisch zieken en gehandicapten - Bij chronisch zieken en gehandicapten wordt het draagkrachtloos inkomen gesteld op de inkomensgrens van 120% Van het inkomen boven de inkomensgrens van 120% wordt 30% van het meerdere als draagkracht beschouwd. - De 120%-draagkrachtregel geldt niet bij een aanvraag woonkostentoeslag. - Tot de doelgroep chronisch zieken en gehandicapten behoren de in ieder geval de volgende personen: Belanghebbenden van 18 jaar of ouder die een voorziening ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning hebben Belanghebbenden die een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO-, WIA- (WGA- en IVA), Wajong- of WAZ-uitkering) ontvangen Belanghebbenden die kunnen aantonen chronisch ziek of gehandicapt te zijn. In ieder geval wordt dit aangetoond indien men een tegemoetkoming ingevolge de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten of een tegemoetkoming regeling chronisch zieken ontvingen. 4. Reserveringscapaciteit pensioengerechtigde leeftijd Voor de kosten van aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen geldt dat een belanghebbende geacht wordt te reserveren van het inkomen dat men heeft. Onder inkomen wordt ook verstaan een bijstandsuitkering. Op deze hoofdregel maakt het college de volgende uitzondering: Belanghebbenden die de pensioengerechtigde leeftijd of ouder hebben bereikt worden geacht geen reserveringscapaciteit te hebben. 5. Duurzame gebruiksgoederen en fraudeschuld Bij de beoordeling of een belanghebbende voor de kosten van aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen geacht wordt te hebben kunnen reserveren van de toepasselijke inkomensgrens hanteert het college de volgende regel: *
Bij een aanvraag voor bijstand voor duurzame gebruiksgoederen speelt de aanwezigheid van fraudeschulden een rol. Is er sprake geweest van verzwegen inkomsten of woonfraude, dan heeft men extra inkomsten genoten. Men had dan kunnen reserveren voor de kosten waarvoor men bijstand vraagt. Het feit dat de ten onrechte verstrekte bijstand wordt teruggevorderd, doet hier niets aan af. Wil de fraudeschuld een rol spelen in de beoordeling moet aan het volgende criterium voldaan zijn: De fraude moet zijn gepleegd in de drie jaar direct voorafgaand aan de datum van aanvraag voor bijzondere bijstand. 6. Bijzondere bijstand voor volledige woninginrichting Bij de beoordeling van de noodzaak tot bijstandsverlening voor de kosten van een volledige woninginrichting hanteert het college de volgende regels: * Voor kosten van de (volledige) inrichting van een woning door mensen die (voor het eerst) zelfstandige woonruimte betrekken, wordt geen bijstand verstrekt. De eerste inrichting van zelfstandige woonruimte komt voor eigen rekening. Ook een verhuizing vanuit een studentenflat of -kamer wordt als een eerste inrichting aangemerkt. Voor meerderjarige (bij ouders) inwonende kinderen geldt dat er geen sprake is van eerste inrichting. Een aanvraag wordt dan beschouwd als een aanvraag om bijstand voor vervanging van duurzame gebruiksgoederen. Bij verstrekking van bijzondere bijstand aan gehuwden of samenwonenden geldt dat beide partners in gelijke mate aanspraak hebben op de bijstand voor het duurzame gebruiksgoed. * Een uitzondering op deze regel wordt gemaakt voor de ex- Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers (ex-AMA’s). Deze jongeren moeten bij het bereiken van de achttienjarige leeftijd zelfstandig gaan wonen. Daarvoor ontvangen ze via de voogdijinstelling Stichting Nidos een bedrag. Voor een inrichting van een kamer wordt dit bedrag voldoende geacht.
3
Krijgt de ex-AMA een HAT-woning toegewezen, dan is het redelijk aanvullend daarop een zelfde bedrag aan bijstand voor inrichtingskosten te verstrekken. Voor andere asielzoekers geldt dat zij recht hebben op een complete woninginrichting. Voor hen geldt dat de GKB een voorliggende voorligging is. Indien de GKB een borgstelling vereist dan kan deze borgstelling worden afgegeven. Ter aanvulling op een te verstrekken GKB lening kan leenbijstand tot aan het maximale richtprijs bedrag van een woninginrichting worden verstrekt. Deze geldlening komt voor kwijtschelding in aanmerking wanneer de klant aan de volledige aflossingsverplichting aan de GKB heeft voldaan. * Inrichting na echtscheiding of verlating Bij een aanvraag voor bijstand voor inrichtingskosten na een scheiding wordt uitgegaan van de aanwezigheid van een halve inboedel of de waarde daarvan. Er moet wel sprake zijn van een juridische aanspraak op de inboedel of er moeten bewijsstukken zijn van gezamenlijke aankopen. Met afwijkende afspraken die eventueel zijn gemaakt, wordt geen rekening gehouden. Staat de noodzaak van bijstandsverlening vast, dan wordt uitgegaan van maximaal de helft van de richtprijs voor een volledige inrichting. Een uitzondering op deze regel wordt gemaakt als de samenwoning of het huwelijk korter dan 6 maanden heeft geduurd en de partner die bijstand vraagt voordat de samenwoning begon niet over enige inboedel beschikte. 7. Toeslagen voormalige alleenstaande ouder De garantietoeslag komt per 1 januari 2015 te vervallen. Bestaande verstrekkingen lopen door tot uiterlijk 1 juli 2015.
8. Bijzondere bijstand voor legeskosten verblijfsvergunning en naturalisatie Vreemdelingen die een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd hebben en die op enig moment verlengd moet worden, moeten hoge legeskosten betalen. Dit geldt ook voor aanvraag verblijfsvergunning voor hier te lande geboren kinderen uit niet Nederlandse ouders. Voor bijstandsverlening voor legeskosten hanteert het college de volgende regels: Bijzondere bijstand voor legeskosten voor verblijfsvergunningen is mogelijk voor: 1. Legeskosten voor verlengingen van vergunningen voor bepaalde tijd en wijzigingen in verblijfsdoelen. 2. Legeskosten voor hier te lande geboren kinderen uit niet Nederlandse ouders 3. Legeskosten voor naturalisatie voor zover de aanvraag tot naturalisatie als kansrijk wordt beoordeeld, vanwege een positief advies van de gemeente. Bij een negatief advies van de gemeente worden de legeskosten niet vergoed omdat de kosten dan als niet noodzakelijk worden gezien. Voor de vergoeding van de legeskosten komt de belanghebbende slecht éénmalig in aanmerking.. 9. Bijzondere bijstand voor woonkosten Woonkosten behoren tot de noodzakelijke kosten van bestaan. Uitgangspunt is dat de algemene bijstand in combinatie met huurtoeslag voorziet in de woonkosten. Het college hanteert op dit uitgangspunt de navolgende aanvullende regel: * Indien (nog) geen of onvoldoende aanspraak op huurtoeslag bestaat, kan via de bijzondere bijstand een tijdelijke woonkostentoeslag worden verstrekt. Het betreft de volgende situaties: - Wegens een huur boven de maximale huur ingevolge de Wet op de huurtoeslag bestaat er geen recht op huurtoeslag. - Door een wijziging in het huishouden wordt een te lage huurtoeslag ontvangen. - Er is sprake van een koopwoning waardoor de Wet op de huurtoeslag niet geldt. * Voor de bepaling van de hoogte van de woonkostentoeslag wordt aangesloten bij de systematiek van de Wet op de huurtoeslag. * Als er sprake is van een koopwoning wordt voor de berekening van de woonkostentoeslag rekening gehouden met de volgende netto woonlasten: - bruto hypotheekrente per maand - rioolrecht per maand - eigenaarsgedeelte onroerend zaakbelasting per maand - opstal/brandverzekering per maand - waterschapslasten per maand 10 Bijzondere bijstand voor tandartskosten.
4
De gemeente Nijmegen biedt voor belanghebbenden met een inkomen van maximaal 130% van de toepasselijke inkomensgrens een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (CAZ) aan. Het pakket is gebaseerd op de standaard aanvullende verzekeringen van VGZ en CZ. De CAZ geeft een vergoeding voor tandartskosten tot een maximum van € 570,- per kalenderjaar. Als aanvulling op deze vergoeding hanteert het college de volgende regel: - Via de bijzondere bijstand kan voor tandartskosten maximaal € 570,00 per 12 maanden worden vergoed.
11 Bijzondere bijstand voor reiskosten Reiskosten behoren tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten welke uit de bijstandsnorm kunnen worden voldaan. Als uitzondering op deze hoofdregel hanteert het college de volgende regel: - Voor vergoeding van reiskosten via de bijzondere bijstand komen in aanmerking de belanghebbenden die: * bezoek brengen aan gedetineerden in Nederland. De gedetineerde moet een partner of een eerste- of tweedegraads bloedverwant zijn. De vergoeding is maximaal 2 maal per maand en voor maximaal 2 personen. * bezoek brengen aan partner, of een eerste- of tweedegraads bloedverwant die buiten Nijmegen is opgenomen in een ziekenhuis of verpleeginrichting. De vergoeding is maximaal 2 maal per maand en voor maximaal 2 personen. * bezoek brengen aan een kind dat door Jeugzorg in het kader van een OTS buiten Nijmegen uit huis is geplaatst. De vergoeding is maximaal 2 maal per maand en voor maximaal 2 personen. Incidenteel komen extra bezoeken in verband met gesprekken op de instelling, waar het kind verblijft, ook voor vergoeding in aanmerking. * een ten laste komend kind heeft, dat onderwijs volgt buiten Nijmegen en dat kind, gelet op de leeftijd, nog niet kan beschikken over een OV jaarkaart. Voorwaarde is wel dat dit onderwijs niet in Nijmegen te volgen is. Vergoeding vindt plaats op basis van het openbaar vervoer. 12 Bijzondere bijstand dienstverleningskosten Woonzorgcentra (ADO's) De kosten voortvloeiend uit een Algemene Dienstenovereenkomst (ADO), die bewoners van Woonzorgcentra met hun zorgaanbieders afsluiten, zijn aan te merken als noodzakelijke kosten. Voor deze kosten kan bijzondere bijstand worden verstrekt. 13 Bijzondere bijstand voor computer en printer Een computer met een printer worden door het college als noodzakelijk duurzame gebruiksgoederen gezien voor gezinnen waartoe kinderen behoren. Bij het ontbreken van een computer in het huishouden of als er een computer is die ouder is dan vijf jaar, wordt vanaf het moment dat een kind, dat tot het huishouden behoort, voor het eerst naar groep 6 van het basisonderwijs gaat, bijzondere bijstand voor een computer verstrekt. De bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste aanschaf van een computer is een verstrekking om niet. Dit geldt ook als het de eerste verstrekking als vervanging van een computer van vijf jaar of ouder betreft. De kosten van het gebruik van de computer komen voor eigen rekening en worden dus niet vergoed. 14 Bijzondere bijstand chronisch zieken en gehandicapten
Met ingang van 1 januari 2015 is de mogelijkheid om categoriaal bijzondere bijstand te verlenen aan chronisch zieken en gehandicapten komen te vervallen. Deze categoriale verstrekking was een tegemoetkoming in een aantal meerkosten die deze groep belanghebbenden kan hebben vanwege hun ziekte of handicap. Het college beschouwd de aantoonbare meerkosten die deze groep belanghebbende kan hebben in het kader van bijzondere bijstandsverlening als noodzakelijke kosten. Het betreft dan onder andere mogelijke meerkosten van kledingslijtage, bewassing, stookkosten.
15. Kosten deskundigheidsverklaring transgenders.
5
Het college vindt het gewenst dat transgenders door het leven kunnen gaan met een door hen gewenste identiteit. Daarom stelt het college dat de kosten die gepaard gaan met een wijziging van de identiteit in hun geboorteakte en in de Basisregistratie Personen in het kader van bijzondere bijstandsverlening als noodzakelijk kosten aan te merken zijn. Het betreft dan de kosten van een deskundigheidsverklaring, zowel als de kosten ter verkrijging van deze verklaring en de kosten voor de wijzing van de geboorteakte en identiteitswijziging in de Basisregistratie Personen.
6
B. Beleidsregels omtrent als geldlening verstrekte bijzondere bijstand 1. Geldlening of bijstand om niet Artikel 51 van de Participatiewet geeft het college de bevoegdheid bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen in de vorm van een geldlening of borgtocht te verlenen. Het college hanteert bij de beoordeling de volgende regel: * Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt als uitgangspunt verstrekt in de vorm van een geldlening, maar kan onder omstandigheden ook om niet verstrekt worden. * Bijstand wordt om niet verleend als belanghebbende direct voorafgaand aan de aanvraag bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen reeds tenminste 3 jaar is aangewezen op een inkomen op bijstandsniveau én de aanvraag niet rechtstreeks het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. 2. Aflossing van als geldlening verstrekte bijstand Ter aflossing van als geldlening verstrekte bijstand hanteert het college de volgende regels: * Ingaande de eerste maand na de maand van verstrekking van bijstand in de vorm van een geldlening wordt de lening in termijnen afgelost. * Uitzonderingen zijn als: - er al een aflossing loopt op een als geldlening verstrekte bijstand; - er al een aflossing loopt op een lening van bureau Schuldhulpverlening (GKB) voor noodzakelijke kosten waarbij de noodzaak van de GKB lening per geval beoordeeld wordt; - er al een verrekening plaats vindt van een openstaande vordering. In deze gevallen vindt aflossing plaats na aflossing van eerdergenoemde lening(en )of vorderingen. * De aflossingscapaciteit bedraagt 5% van de bijstandsnorm inclusief vakantiegeld. Bij personen met een inkomen boven de bijstandsnorm vanwege werkaanvaarding blijft de aflossingscapaciteit 5% van de bijstandsnorm. * Een voorschot wordt afgelost door inhouding op de eerstvolgende uitkering. Voor aflossing van de met toepassing van artikel 50 van de Participatiewet verstrekte bijstand in de vorm van een geldlening gelden apart regels. 3. Kwijtscheldingsregels geldlening duurzame gebruiksgoederen Als kwijtscheldingsregels van als geldlening verstrekte bijstand voor duurzame gebruiksgoederen hanteert het college de volgende regel: Voor een belanghebbende die uitstroomt naar arbeid in loondienst of als zelfstandige in zijn bestaan is gaan voorzien en die nog een lening moet terugbetalen, geldt het volgende: * Na 12 termijnen van aflossing naar draagkracht vanaf datum uitstroom wordt de lening omgezet in een verstrekking om niet. Voorwaarde is dat het inkomen van de belanghebbende niet hoger is dan 130% van de relevante inkomensgrens en de belanghebbende gedurende de periode van de 12 aflossingstermijnen geen beroep meer op bijstand voor levensonderhoud heeft gedaan. * Is het inkomen hoger dan 130% van de relevante inkomensgrens, dan wordt de helft van de openstaande lening na 12 aflossingstermijnen omgezet in een verstrekking om niet. Na een periode van 24 aflossingstermijnen wordt een eventueel openstaand saldo van de lening omgezet in een verstrekking om niet. Onder de voorwaarde dat de belanghebbende gedurende de periode van de aflossingstermijnen geen beroep meer op bijstand voor levensonderhoud heeft gedaan. * Een (eventueel restant van) als geldlening verstrekte bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt na 36 maanden omgezet in een verstrekking om niet in het geval: - de belanghebbende gedurende die 36 maanden volledig, naar de voor hem geldende aflossingscapaciteit de lening heeft afgelost of,
7
- de lening gedurende die 36 maanden niet heeft kunnen aflossen vanwege een aflossing van een andere aangegane lening voor noodzakelijke kosten. Deze kwijtscheldingsregeling geldt niet voor leningen die vanwege een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid zijn verstrekt.
8
C. Individuele Studietoeslag Participatiewet (IST) 1. Ondertekening aanvraag. Indien de partner van een belanghebbende een aanvraag indient dan moeten zowel de belanghebbende als ook de partner tekenen voor de aanvraag.
2. Doelgroep Ten aanzien van het vereiste dat de belanghebbende moet zijn ‘een persoon van wie is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft’ geldt het volgende. De bewijslast hieromtrent ligt primair bij de belanghebbende. De belanghebbende kan op de volgende manieren aantonen dat hij aan dit vereiste voldoet: - In de eerste plaats kan de belanghebbende een actueel besluit van DUO overleggen dat hij op medische gronden recht heeft op verlenging van de studiefinanciering. - In de tweede plaats kan de belanghebbende een verklaring overleggen van een arts of onderwijsinstelling dat de belanghebbende een medisch objectief vaststelbare structurele functionele beperking heeft. Als de belanghebbende een verklaring van de onderwijsinstelling overlegt, kan het college bij twijfel een verklaring van een arts verlangen. Eventuele kosten, verbonden aan het verkrijgen van de voornoemde verklaringen, blijven voor rekening van belanghebbende. Mocht het college daartoe aanleiding zien, dan kan het college zelf een arbeidsdeskundig of medisch onderzoek starten. Dit onderzoek komt voor rekening van het college.
3. Gegevens De belanghebbende overhandigt desgevraagd de bewijsstukken die nodig zijn voor het beoordelen van het recht op de studietoeslag. In ieder geval zijn relevante bewijsstukken: Identiteitsbewijs met persoonsgegevens (zoals naam, geboortedatum, adres); Bewijs van recht op studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de WTOS; Verklaring of bewijsstuk als bedoeld onder 2; Actuele bankafschriften over een periode van 6 maanden voorafgaand aan dedag van aanvraag; Gegevens met betrekking tot vermogen op de dag waarop de aanvraag betrekking heeft. Verificatie kan achterwege blijven als de (relevante) gegevens van de belanghebbende bij het college bekend zijn.
4.
Ingangsdatum aanvraag De ingangsdatum is de eerste van de maand volgend op de datum van aanvraag. Bij de eerste keer dat de belanghebbende een aanvraag doet kan er met terugwerkende kracht worden toegekend voor een periode van hoogstens 3 maanden indien de belanghebbende in die periode voldeed aan de voorwaarden voor IST.
5.
Betaling van de bijstand Uitbetaling van de individuele studietoeslag vindt altijd plaats in de eerste maand volgend op de maand waarop de uitkering betrekking heeft. Ter illustratie, de uitkering van de maand april zal in de maand mei uitgekeerd worden (behalve als deze de dagstempel 1 april heeft). Voor uitkering dient de belanghebbende gedurende de gehele maand recht te hebben gehad op IST.
9
D individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2015 De individuele inkomenstoeslag is een inkomensondersteunende maatregel voor personen die langdurig een laag inkomen hebben en geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). In de Verordening individuele inkomenstoeslag 2015 zijn de regels vastgesteld over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 105% van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast wordt in de verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald. Het college hanteert voor de hoogte van het inkomen van 105% van de toepasselijke bijstandsnorm de inkomensgrens zoals is opgenomen in het algemeen gedeelte van deze beleidsregels. Uitzicht op inkomensverbetering In deze beleidsregels wordt aangegeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' houdt het college rekening met de omstandigheden van de persoon. Tot die omstandigheden worden in ieder geval gerekend: - de krachten en bekwaamheden van de persoon, en - de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Er is in ieder geval sprake van 'uitzicht op inkomensverbetering' als het gaat om een belanghebbende die een studie volgt met recht op een toelage op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf) of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). Ook kan daarvan sprake zijn indien een belanghebbende parttime inkomsten heeft en in staat is om meer uren te gaan werken maar bewust besluit om dat niet te doen. Bij het bepalen van het recht op individuele inkomenstoeslag wordt geen rekening gehouden met opgelegde maatregelen. Met opgelegde boetes wordt rekening gehouden voor zover deze hoger waren dan € 150,-. Hiermee wordt de laagste categorie boetes uitgezonderd. Op deze manier wordt bereikt dat het plegen van fraude niet “lonend” wordt gemaakt door in dergelijke gevallen geen individuele inkomenstoeslag toe te kennen. De kleinere schendingen van de inlichtingenplicht, waarop een boete staat van € 150,-, worden hiervan uitgezonderd. Tenslotte heeft in ieder geval geen uitzicht op inkomensverbetering de belanghebbende die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt op basis van volledige arbeidsongeschiktheid. Vaststelling hoogte inkomen Wanneer de belanghebbende 36 maanden of langer voorafgaande aan de peildatum een bijstandsuitkering heeft ontvangen, hoeft hij geen bewijsstukken aan te leveren. Het inkomen kan worden vastgesteld op grond van de gegevens van de belanghebbende die aanwezig zijn bij de gemeente. In andere gevallen moet het inkomen van de belanghebbende gedurende de gehele referteperiode worden vastgesteld. Dat wordt als volgt gedaan: a. aan de hand van bewijsstukken van netto-inkomsten in de drie jaar voorafgaande aan de peildatum, zoals afschriften bankrekening, loonstroken etc, en: b. aan de hand van jaaropgaven of andere jaaroverzichten van inkomsten in de drie jaar voorafgaande aan de peildatum. Hierop zijn de volgende uitzonderingen mogelijk: - Wanneer de belanghebbende de hiervoor genoemde bewijsstukken niet of niet geheel kan leveren, worden bewijsstukken gevraagd die voldoende inzicht geven in het inkomen van de belanghebbende gedurende 36 maanden voorafgaande aan de peildatum. - Wanneer aan de belanghebbende in de voorgaande jaren een individuele inkomenstoeslag of langdurigheidstoeslag is toegekend, hoeft de belanghebbende alleen bewijsstukken van inkomsten en vermogen aan te leveren van het jaar voorafgaande aan de peildatum (voor peildatum vermogen: zie onder peildatum vermogenstoets).
10
De noodzaak tot het opvragen van aanvullende of andere gegevens zal per aanvraag verschillen. Als de belanghebbende gedurende de referteperiode heeft gewerkt bij dezelfde werkgever, kan worden nagegaan of de aangeleverde gegevens overeenkomen met de gegevens op Suwinet. Bij iemand met wisselende inkomsten bij verschillende werkgevers of bij een zelfstandige, is dat moeilijker. Het blijft mogelijk om in individuele gevallen op een alternatieve manier de inkomsten te verifiëren. De bewijslast ligt echter bij belanghebbende. Die moet aannemelijk maken dat hij gedurende de 36 maanden voorafgaande aan de peildatum heeft geleefd van een inkomen onder de voor hem of haar geldende inkomensgrens. Kan belanghebbende dat niet, dan wordt de aanvraag afgewezen. Ook wordt opgemerkt, dat net als bij bijzondere bijstand, inkomsten pas in aanmerking mogen worden genomen als de belanghebbende daarover beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Rekening moet worden gehouden met executoriaal beslag, WSNP en minnelijke schuldregelingen. Peildatum vermogenstoets Met het oog op de vermogenstoets wordt het vermogen in aanmerking genomen waarover de belanghebbende op de peildatum beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Zo hoeft niet te worden nagegaan of een belanghebbende op geen enkel moment tijdens de referteperiode over vermogen heeft beschikt boven de vermogensgrens. Gehuwden/gezamenlijke huishouding Uitgangspunt is, dat het recht op individuele inkomenstoeslag gehuwden gezamenlijk toekomt. Indien belanghebbenden op de peildatum voor de Participatiewet als gehuwd/gezamenlijke huishouding worden aangemerkt, moeten beide belanghebbenden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 Participatiewet. - Indien op de peildatum bij gehuwden/partners met een gezamenlijke huishouding één partner is uitgesloten van het recht op bijstand, dan kan de andere partner wel recht hebben op de individuele inkomenstoeslag van een alleenstaande (ouder). Omdat belanghebbende wel beschouwd dient te worden als gehuwde, dient het gezinsinkomen te worden getoetst aan de norm van artikel 21 onderdeel b Participatiewet. Ook het inkomen en vermogen van de niet rechthebbende echtgenoot zal aan de eisen van wet en verordening moeten voldoen. - Indien op de peildatum bij gehuwden/partners met een gezamenlijke huishouding één partner niet voldoet aan de voorwaarden van wet en verordening, hebben beide partners geen recht. - Indien de belanghebbende in de referteperiode meerdere partners heeft gehad, dienen de inkomsten en het vermogen van die partners te worden meegenomen in de inkomenstoets. Verblijf in het buitenland Indien de periode van 36 maanden door een kort verblijf in het buitenland wordt onderbroken, staat dat toekenning van individuele inkomenstoeslag niet in de weg. Wanneer het verblijf in het buitenland de gebruikelijke vakantieduur overschrijdt en korter duurt dan 13 weken is dit geen reden, om de aanvraag voor individuele inkomenstoeslag af te wijzen. Wel geldt de inkomenstoets.
11
Beleidsregel fonds maatschappelijke participatie volwassenen 2015 Met deze beleidsregel wordt uitvoering gegeven aan de motie maatschappelijke participatie van de raad (12 maart 2014). Het doel van het fonds is het mogelijk maken van activiteiten op het gebied van sport, cultuur en educatie voor mensen met een laag inkomen, Het betreft hier geen bijstand zoals bedoeld in de Participatiewet.
Rechthebbenden Om in aanmerking te komen voor het fonds maatschappelijke participatie volwassenen 2015 moet aan de volgende voorwaarde worden voldaan:
Het inkomen van de volwassene is niet hoger dan de voor die persoon geldende inkomensgrens fonds maatschappelijke participatie volwassenen 2015. Als volwassene wordt aangemerkt: degene die 18 jaar of ouder is. Voor kinderen zijn aparte regelingen voor maatschappelijke participatie van toepassing.
Inkomensgrenzen Voor het fonds maatschappelijke participatie volwassenen 2015 gelden de volgende inkomensgrenzen: Voor personen van 18 jaar tot aan de pensioengerechtigde leeftijd: Inkomensgrens Alleenstaande Alleenstaande ouder Gehuwden
110% € 1.045,€ 1.345,€ 1.495,-
Voor personen vanaf de pensioengerechtigde leeftijd : Inkomensgrens Alleenstaande Alleenstaande ouder Gehuwden
110% € 1.150,€ 1.445,€ 1.580,-
Als inkomen geldt het inkomen van de aanvrager Tot het inkomen wordt gerekend: loon, alimentatie en uitkeringen die strekken tot het levensonderhoud (netto, excl. vakantiegeld). Ook inkomen dat qua aard gelijksoortig is aan bovengenoemde bronnen geldt als inkomen. Voor beoordeling van de hoogte van het inkomen van de aanvrager moet gekeken worden naar al het inkomen van de aanvrager over de peilmaand maart 2015. Indien er sprake is van een aanzienlijke daling van het inkomen na de peilmaand, kan in afwijking op de hoofdregel een andere peilmaand worden gehanteerd. Als aanzienlijke daling wordt beschouwd een daling van het inkomen met tenminste 15% voor de duur van tenminste 3 maanden
Vermogen Er vindt geen vermogenstoets plaats.
1
Maatschappelijke participatie De tegemoetkoming is bedoeld voor kosten voor sociale activiteiten op het gebeid van sport, cultuur en educatie. De kosten hoeven niet verantwoord te worden door de aanvrager.
Hoogte Voor de maatschappelijk activiteiten wordt een bedrag van € 150,- per persoon beschikbaar gesteld aan de uitvoerende organisatie. Het betreft een éénmalig bedrag. Het bedrag wordt in 2015 per persoon één maal verstrekt. Als sluitingsdatum voor deze regeling geldt: 31 december 2015.
Uitvoerende organisaties De activiteiten van het fonds maatschappelijke participatie volwassenen 2015 worden uitgevoerd door een aantal organisaties waarmee de gemeente concrete afspraken heeft gemaakt.
Aanvraagprocedure 1. Ontvangers van de langdurigheidstoeslag in 2014, de gemeentelijke regeling chronisch zieken, gehandicapten en ouderen 2014, bijstandsontvangers en personen die een Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering in 2014 en/of 2015 hebben, ontvangen van de gemeente een brief waarin de aanvraagprocedure is beschreven. Voor deze groep personen geldt een verkorte aanvraagprocedure in die zin dat een ondertekende verklaring dat het inkomen op de peildatum nog steeds onder de inkomensgrens ligt, volstaat voor het bepalen van het recht Nadat de deelnemer zich heeft ingeschreven voor een activiteit betaalt het college het bedrag van € 150,- rechtstreeks aan de uitvoeringsorganisatie 2. Voor degene die niet de brief zoals bedoeld onder 1. hebben ontvangen en die wel aan de voorwaarden voldoen geldt dat zij een daarvoor bestemd aanvraagformulier moeten invullen en inleveren bij de gemeente. Op het aanvraagformulier is aangegeven welke bewijsstukken moeten worden aangeleverd. Bij het ontbreken van gegevens wordt éénmaal de mogelijkheid gegeven om de gegevens alsnog aan te leveren. Steekproefsgewijs worden gegevens over inkomen, woonsituatie en inschrijving in de gemeentelijke basisregistratie personen geverifieerd.
Verantwoording en betaling De uitvoerende organisaties verzorgen de verantwoording van de activiteiten in het kader van het fonds maatschappelijke participatie volwassenen 2015. Hiervoor dienen zij maandelijks de verantwoording in. Het college betaalt de vergoedingen voor de maatschappelijke activiteiten ad € 150,- per persoon, na ontvangst van de verantwoordingsinformatie maandelijks rechtstreeks aan de uitvoeringsorganisatie De verantwoordingsinformatie dient uiterlijk binnen een maand na een, direct daaraan voorafgaande afgesloten maand te worden ingediend.
2