Beleid hogere grenswaarden Wet Geluidhinder (definitief, februari 2010)
Samenvatting Als gevolg van een aantal ingrijpende wijzigingen van de Wet geluidhinder (Wgh) in 2007 voldoet het huidige Haagse beleid hogere grenswaarden, vastgesteld in 1997, niet meer als toetsingskader. Daarnaast blijkt het Haagse beleid uit 1997 in toenemende mate te knellen bij het realiseren van bouw- en bestemmingsplannen. Er is daarom behoefte aan een nieuwe, heldere normering die in overeenstemming is met de gewijzigde Wet geluidhinder en die werkbaar is voor de praktijk van de Haagse stedelijke ontwikkeling. In Den Haag speelt geluidhinder bij het realiseren van ruimtelijke plannen en bouwplannen vrijwel altijd een rol. Bij toetsing van geluidhinderaspecten is de Wgh van toepassing. De Wgh kent een stelsel van voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden. Overschrijding van de maximale grenswaarden is niet toegestaan. Overschrijding van een voorkeursgrenswaarde kan onder voorwaarden wel worden toegestaan. Het college kan hiervoor ontheffing verlenen en een hogere grenswaarde vaststellen mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. In het algemeen geldt dat een hogere grenswaarde alleen kan worden verleend als maatregelen om aan de voorkeursgrenswaarde te kunnen voldoen onvoldoende doeltreffend zijn, of als die maatregelen op stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële bezwaren stuiten. Beleid hogere grenswaarden Hoofddoelstelling van het geluidbeleid is het zoveel mogelijk beperken en verminderen van het aantal (ernstig) geluidgehinderden. Het uitgangspunt van de Wet geluidhinder is dan ook dat een hogere grenswaarde (ontheffing) niet zonder meer wordt verleend. De Wgh voorziet in een zwaar aangezette plicht om bij planvorming allereerst maatregelen te onderzoeken die ertoe leiden dat de voorkeursgrenswaarden niet worden overschreden. In de Wgh is per 1 januari 2007 de onderzoeksplicht verzwaard naar het in een akoestisch rapport afwegen van maatregelen die kunnen leiden tot een geluidsniveau dat onder de voorkeursgrenswaarde blijft. Daarbij wordt allereerst gekeken naar maatregelen aan de bron (bijv. verkeersmaatregelen of de toepassing van geluidarm asfalt). Wanneer bronmaatregelen onvoldoende effectief of niet realiseerbaar zijn, wordt gekeken naar zogenaamde overdrachtsmaatregelen, zoals geluidsschermen of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en woningen. Als reductiemaatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet effectief of vanwege bijvoorbeeld stedenbouwkundige of financiële belangen niet uitvoerbaar zijn, wordt aan een ontheffing in ieder geval de eis verbonden dat een geluidluwe gevel wordt gecreëerd. Het beleid hogere grenswaarden beoogt geen hogere normering dwingend op te leggen dan wat wettelijk is vastgelegd. Het beleid bevat wel een aantal uitdagingen om op plaatsen waar dat mogelijk is een beter leefmilieu te creëren. Nieuwe versus oude beleid hogere grenswaarden Het nieuwe beleid hogere grenswaarden is in veel opzichten soepeler dan het oude beleid. Het is belangrijk om te onderscheiden dat de onderzoeks- en motivatieplicht in de wet is verzwaard en dat een aantal uitdagingen in deze beleidsnota hun oorsprong vinden in reeds eerder vastgestelde beleidsnota’s, waaronder het ontheffingenbeleid uit 1997 en het Actieplan Omgevingslawaai uit 2009. Ten opzichte van het oude ontheffingenbeleid komt het merendeel van de oude en meest knellende toetsingscriteria met betrekking tot onder andere woningindeling en buitenruimtes te vervallen. In aansluiting op het uitgangspunt van vrije indeelbaarheid uit het Bouwbesluit biedt dit meer ruimte aan stedenbouwkundige en architecten om woningen naar eigen inzicht te
Beleid hogere grenswaarden Wet Geluidhinder, definitief, februari 2010
2
situeren en in te delen. Het voorliggende beleid hogere grenswaarden voegt daar geen nieuwe normen, eisen of voorwaarden aan toe.
.
Beleid hogere grenswaarden Wet Geluidhinder, definitief, februari 2010
3
Inhoudsopgave
1.
INLEIDING................................................................................................................................................... 5
2.
WAAROM EEN NOTA BELEID HOGERE GRENSWAARDEN? ...................................................... 5
3.
UITGANGSPUNTEN VAN HET NIEUWE BELEID HOGERE GRENSWAARDEN ........................ 6 3.1 3.2 3.3 3.4
4.
TOEPASSINGSGEBIED .................................................................................................................................6 ESSENTIE VAN HET NIEUWE BELEID HOGERE GRENSWAARDEN ................................................................6 BORGING IN HET WRO-SPOOR ...................................................................................................................7 UITGANGSPUNTEN ......................................................................................................................................8
UITWERKING IN DE PRAKTIJK............................................................................................................. 9 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
GELUIDSGEVOELIGE OBJECTEN EN GEBOUWEN........................................................................................9 GELUIDASPECTEN MEENEMEN IN PLANVORMING ....................................................................................10 PROCEDURE..............................................................................................................................................11 DE ONDERZOEKSPLICHT NAAR MOGELIJKE MAATREGELEN....................................................................12 ONTHEFFINGSVOORWAARDEN .................................................................................................................13 HOOGTE VAN DE ONTHEFFINGSWAARDE .................................................................................................16
BIJLAGE 1: STROOMSCHEMA BESTEMMINGSPLAN ........................................................................... 17 BIJLAGE 2: STROOMSCHEMA OMGEVINGSVERGUNNING WAARBIJ MET TOEPASSING VAN ART 2.12, EERSTE LID, ONDER A, ONDER 3O VAN DE WABO WORDT AFGEWEKEN. ......................... 18
Beleid hogere grenswaarden Wet Geluidhinder, definitief, februari 2010
4
1.
Inleiding
In Den Haag speelt geluidhinder bij het realiseren van ruimtelijke plannen en bouwplannen vrijwel altijd een rol. Dit geldt niet alleen voor de verdichtingsopgave in bestaand stedelijk gebied, maar ook voor (delen van) de nieuwe gebieden. Bij toetsing van geluidhinderaspecten is de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh kent een stelsel van voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden. Overschrijding van de maximale grenswaarden is niet toegestaan. Bij overschrijding van voorkeursgrenswaarden kan onder voorwaarden ontheffing worden verleend en een hogere grenswaarde worden toegekend. Door het vormgeven van de voorwaarden waaronder ontheffingen wordt verleend en deze vast te leggen in een beleid hogere grenswaarden kan de gemeente een juiste balans aanbrengen tussen milieubeleid enerzijds en bouw- en ontwikkelopgave anderzijds. In dit document wordt het beleid hogere grenswaarden van de gemeente Den Haag vastgelegd.
2.
Waarom een nota beleid hogere grenswaarden?
Bij bestemmingsplannen, omgevingsvergunningen waarbij van het bestemmingsplan wordt afgeweken1 en wegreconstructies is voor toetsing van geluidhinderaspecten de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh maakt onderscheid tussen wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie als belangrijkste bronnen van geluidhinder. De Wgh bevat een stelsel van voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden. Overschrijding van de maximale grenswaarden is niet toegestaan. Overschrijding van een voorkeursgrenswaarde kan onder voorwaarden wel worden toegestaan. Het bevoegd gezag kan hiervoor ontheffing verlenen en een hogere grenswaarde vaststellen, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. In het algemeen geldt dat een hogere grenswaarde alleen kan worden verleend als maatregelen om aan de voorkeursgrenswaarde te kunnen voldoen onvoldoende doeltreffend zijn, of als die maatregelen op stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële bezwaren stuiten. Tot 2007 waren ontheffingen in het kader van de Wgh onderdeel van de provinciale bevoegdheden. In de periode 1997-2003 was deze bevoegdheid door de provincie Zuid-Holland aan de gemeente gedelegeerd. Als toetsingskader voor het verlenen van ontheffingen werd gebruik gemaakt van de ‘Nota Haags beleid hogere grenswaarden Wet geluidhinder’ (rv232/1997). Hoewel de delegatie in 2003 door Zuid-Holland weer is ingetrokken, hebben de provincie en de gemeente ook in de jaren daarna dit beleid hogere grenswaarden toegepast bij het aanvragen en verlenen van ontheffingen. Op 1 januari 2007 is de Wgh ingrijpend gewijzigd. Op dat moment is de bevoegdheid om hogere grenswaarden vast te stellen (het verlenen van ontheffingen) overgegaan van provincies naar gemeenten. Daarnaast is een groot deel van de gedetailleerde wettelijke ontheffingscriteria en randvoorwaarden komen te vervallen, waardoor de beleidsruimte voor de gemeente groter is geworden. Daar voor in de plaats is in de wet een zwaardere onderzoeks- en motivatieplicht opgenomen. Tot slot is op grond van de Europese richtlijn omgevingslawaai de dosismaat voor het bepalen van de geluidbelasting (dB(A)) vervangen door de Europese geharmoniseerde dosismaat dB(Lden). Door de nieuwe manier van berekenen zijn alle oude dB(A)-getallen met 2 verlaagd. Omdat deze verlaging over de gehele linie is doorgevoerd, heeft dit in de praktijk geen consequenties voor de normering.
1
Het betreft omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken. Voor invoering van de Wabo waren dit de bouwplannen waarvoor een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 WRO nodig was.
Beleid hogere grenswaarden Wet Geluidhinder, definitief, februari 2010
5
Gezien de ingrijpende wijziging van de Wgh in 2007 voldoet het beleid van 1997 niet meer als toetsingskader. Daarnaast blijkt het ontheffingenbeleid uit 1997 in toenemende mate te knellen bij het realiseren van bouw- en bestemmingsplannen. Er is behoefte aan een nieuwe, heldere normering die werkbaar is voor de praktijk van de Haagse stedelijke ontwikkeling waar constant gelaveerd moet worden tussen belangen, wettelijke regels en gemeentelijk beleid. Op nationaal niveau is er de Wet geluidshinder, het Bouwbesluit, de Wet ruimtelijke ordening, de Crisis- en Herstelwet. Per 1 oktober 2010 is daar de Wabo bijgekomen, die het besluitvormingsproces binnen de gemeente als bevoegd gezag onder verdere tijdsdruk zet. Daarnaast zijn in Den Haag de volgende beleidsnota’s relevant: Gebiedsgericht Milieubeleid (rv 130/2005), de Structuurvisie Den Haag 2020 (rv 197/2005), de Contourennota voor milieubeleid 2006 – 2010, Tien voor Milieu (rv16/2006), het Actieplan Omgevingslawaai (ris 162556/2009), de Verdichtingsagenda (rv51/2009), de Woonvisie 2009, de woningbouwopgave 2005-2009 (16.200 woningen) en 2010-2015 (streven 2.500 woningen per jaar volgens het collegeakkoord “Aan de slag!’). Verder noopt de toename van het aantal globalere of flexibeler bestemmingsplannen om het beleid hogere grenswaarden te herzien en nieuwe accenten te leggen die hierbij beter aansluiten. Het beleid hogere grenswaarden beoogt twee hoofdzaken te regelen: • Vertaling van gemeentelijk milieubeleid naar het toepassingsgebied van de Wgh; • Verduidelijken van voorwaarden en regels die voortvloeien uit de wet- en regelgeving. Het beleid hogere grenswaarden beoogt geen hogere normering dwingend op te leggen dan wat wettelijk is vastgelegd. Het beleid bevat wel een aantal uitdagingen om op plaatsen waar dat mogelijk is een beter leefmilieu te creëren. Om te zorgen dat de voor het aspect geluid relevante effecten van bestuurlijk vastgestelde beleidsnota’s (zoals hiervoor genoemd) in de praktijk worden geëffectueerd, worden deze gedeeltelijk doorvertaald naar dit beleid hogere grenswaarden. Om te voorkomen dat de doorwerking stringenter is dan in opzet is beoogd, wordt ook aangegeven wanneer deze doorwerking niet van toepassing kan worden verklaard. Op die manier worden ambities omgezet in uitdagingen en wordt voorkomen dat bovenwettelijke normen dwingend worden opgelegd.
3.
Uitgangspunten van het nieuwe beleid hogere grenswaarden
3.1 Toepassingsgebied Het beleid hogere grenswaarden is van toepassing bij geluidhinder vanwege wegverkeer (inclusief tramverkeer), spoorwegverkeer en industrielawaai. Het beleid behandelt alleen de voorwaarden voor het verlenen van ontheffingen ten behoeve van woningen. Voor andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals scholen en ziekenhuizen gelden andere wettelijke normen en is aanvullend gemeentelijk beleid niet nodig. 3.2 Essentie van het nieuwe beleid hogere grenswaarden Het oude beleid hogere grenswaarden kende naast eisen aan de toegestane geluidsbelasting op de gevels van woningen ook eisen aan de indeling van woningen. Hierdoor was de scheidslijn tussen de werking van het beleid hogere grenswaarden en het principe van vrije indeelbaarheid in het Bouwbesluit niet helder. In het nieuwe beleid hogere grenswaarden wordt die scheidslijn duidelijker aangebracht. Het nieuwe beleid richt zich primair op de omgevingscondities waaronder wordt gebouwd en stelt daartoe onder andere eisen aan de geluidsbelasting (buiten) op de bebouwing. Het creëren van de juiste condities om in het gebouw zelf gezond te kunnen leven vindt zijn grondslag in het Bouwbesluit en de daaraan gerelateerde bouwvergunningsprocedure. Dit wil dus zeggen dat het nieuwe ontheffingenbeleid is ontworpen in het besef dat de geluidswaarden binnen de woning gegarandeerd worden via het Bouwbesluit.
Beleid hogere grenswaarden Wet Geluidhinder, definitief, februari 2010
6
De voorwaarde van bijvoorbeeld een geluidsluwe gevel of een maximale geluidsbelasting op gevels resulteert allereerst in een uitdaging voor stedenbouwkundigen om plannen zodanig te ontwerpen dat hieraan kan worden voldaan. Inventiviteit en creativiteit in het begin van het planen ontwerpproces zijn de sleutel tot het realiseren van bouwplannen op moeilijke of zelfs problematische lokaties. Daarnaast is het beleid ontworpen in het besef dat het bouwen in een stad per definitie leidt tot realisatie van woningen in een rumoeriger omgeving dan in andere delen van het land, waar dezelfde wettelijke geluidnormen van toepassing zijn. Het nieuwe beleid hogere grenswaarden is in veel opzichten soepeler dan het oude beleid. Het is belangrijk om te onderscheiden dat de onderzoeks- en motivatieplicht in de wet is verzwaard en dat een aantal uitdagingen in deze beleidsnota hun oorsprong vinden in reeds eerder vastgestelde beleidsnota’s. Het beleid hogere grenswaarden voegt daar geen nieuwe normen, eisen of voorwaarden aan toe. Ten opzichte van het oude ontheffingenbeleid komt het merendeel van de oude en meest knellende toetsingscriteria met betrekking tot onder andere woningindeling en buitenruimtes te vervallen. In aansluiting op het uitgangspunt van vrije indeelbaarheid uit het Bouwbesluit biedt dit meer ruimte aan stedenbouwkundige en architecten om woningen naar eigen inzicht te situeren en in te delen. 3.3 Borging in het Wro-spoor Het vaststellen van hogere grenswaarden gebeurt zowel bij concrete bouwplannen (omgevingsvergunning waarbij van het bestemmingsplan wordt afgeweken) als bij bestemmingsplannen. Voor bestemmingsplannen geldt meer en meer dat deze globaal of flexibel van opzet kunnen zijn, waarbij de feitelijke invulling van het plangebied plaatsvindt in de uitwerkings- of realisatiefase. Deze flexibiliteit in de bestemmingsplanfase resulteert in het doorschuiven van concrete keuzes die effect kunnen hebben op de akoestische situatie en daarmee op het hogere grenswaardenbesluit. Als voor een plan een hogere grenswaarde (ontheffing) nodig is dan kunnen aan die hogere grenswaarde voorwaarden worden verbonden zoals bijvoorbeeld het treffen van maatregelen of het creëren van een geluidsluwe gevel. Vanwege de vaak globale opzet van bestemmingsplannen is het van belang dat die voorwaarden in de realisatiefase ook daadwerkelijk hun beslag krijgen. De voorwaarden worden om die reden voor zover ruimtelijk relevant dan ook vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan. Dat kan door: • de geometrische bepaling van het bestemmingsvlak en het bouwvlak • de type bestemming (die de mate van geluidsgevoeligheid bepaalt) • de aanduiding van de maximum bouwhoogte • het voorschrijven van een dove gevel • ingevolge de grexwet (onderdeel Wro) kunnen of moeten de financiële effecten van bron- of geluidswerende maatregelen, alsmede de fasering worden opgenomen in het bij het bestemmingsplan behorende exploitatieplan of de anterieure overeenkomst. Daardoor krijgen deze een toetsgrond in zowel het bestemmingsplan als de bouwvergunning. Borging in het Wro-spoor heeft als sterk punt, dat toetsing plaatsvindt in het primaire bouwplanproces, dat dit in een vroegtijdig stadium plaatsvindt en dat knelpunten zodoende tijdig worden ontdekt en kunnen worden voorkomen of verholpen. Deze manier van borging in het Wro-spoor komt de handhaafbaarheid sterk ten goede en daarmee ontstaat een goed werkbare samenhang tussen de Wgh enerzijds en de Wro anderzijds.
Beleid hogere grenswaarden Wet Geluidhinder, definitief, februari 2010
7
3.4 Uitgangspunten Onder de landelijke regelgeving heeft het bevoegd gezag de discretionaire bevoegdheid om (uitputtend) de situaties vast te leggen waarin een hogere grenswaarde kan worden verleend. Den Haag kiest er voor om dit niet te doen. In beginsel kan dus in alle situaties die voldoen aan de Wgh en dit beleid hogere grenswaarden een ontheffing worden verleend. Daarbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: • Hoofddoelstelling van het geluidbeleid is het zoveel mogelijk beperken en verminderen van het aantal (ernstig) geluidgehinderden. De wet voorziet daarom in een zwaar aangezette plicht om bij planvorming allereerst maatregelen te onderzoeken die ertoe leiden dat de wettelijke voorkeursgrenswaarden niet worden overschreden. Pas als voldoende is aangetoond dat dit niet mogelijk is, kan een hogere grenswaarde worden verleend. Het uitgangspunt van de Wgh is dat de verlening van een ontheffing hogere grenswaarde geen regel maar uitzondering is. Daarbij moet wel worden aangetekend dat het in een stad als Den Haag regelmatig niet mogelijk of doelmatig zal blijken geluidsreducerende maatregelen door te voeren tot de voorkeursgrenswaarde en zal regelmatig gebruik moeten worden gemaakt van de ontheffingsmogelijkheid die de wet biedt. • Wanneer een hogere grenswaarde noodzakelijk is, dan wordt deze niet hoger vastgesteld dan voor de betreffende situatie nodig is. Zodoende wordt gestreefd naar een zo optimaal mogelijk evenwicht tussen de bescherming van het leefklimaat, de gezondheid van de inwoners van Den Haag en de ruimtelijke en economische ontwikkelingsbehoefte van de stad. • Mede vanwege de scheidslijn tussen het hogere grenswaardenbeleid en de werkingssfeer van het Bouwbesluit, is het belang van bronmaatregelen ter beperking van geluidhinder toegenomen. Bronmaatregelen (zoals geluidarm asfalt) hebben de voorkeur boven overdrachtsmaatregelen (zoals geluidschermen) en maatregelen aan de ontvangstkant (zoals isolatie van het bouwwerk). Deze moeten daarom vooral bij planvorming langs hoofdwegen nadrukkelijk worden betrokken. Akoestische onderzoeken zullen hierop worden getoetst. • Het geluidsniveau kan en hoeft niet overal in de stad hetzelfde te zijn. Het is een uitdaging om op plaatsen waar dat haalbaar is een hoogwaardiger leefklimaat te realiseren, dan strikt noodzakelijk is. Op plaatsen waar dat niet haalbaar is, geldt het wettelijke niveau. In het Gebiedsgerichte Milieubeleid dat in 2005 door de gemeenteraad is vastgesteld, is vastgelegd dat in de stad sprake kan zijn van verschillende ambitieniveaus (Basis, Extra en Maximaal) en dat bij het opstellen van (bestemmings)plannen wordt afgewogen of een hoger ambitieniveau haalbaar is. Gekozen is om die afweging niet door te vertalen in gedifferentieerde geluidnormen en naar maximale ontheffingswaarden per gebiedstypen. Er vindt in het kader van het beleid hogere grenswaarden dan ook geen toetsing op een hoger ambitieniveau plaats. • Ontheffingen worden bij voorkeur aangevraagd/verleend bij bestemmingsplannen in plaats van afzonderlijke bouwplannen waarvoor een omgevingsvergunning waarbij van het bestemmingsplan wordt afgeweken nodig is. Een bestemmingsplan geeft over het algemeen een breder afwegingskader voor het betreffende gebied en meer vrijheidsgraden bij de oplossing van mogelijke geluidsknelpunten. De Crisis- en Herstelwet biedt daarbij de mogelijkheid om ontheffingen te verlenen in een later stadium van planvorming, bijvoorbeeld een uitwerkingsplan. Voordeel hiervan is dat het plan dan concreter is, de akoestische situatie gemakkelijker in beeld kan worden gebracht en ook beter te toetsen is. • De noodzaak tot ontheffing kan verder worden beperkt door vanaf het begin en gedurende het hele planproces geluidsdeskundigen bij de planvorming in te schakelen. Veel problemen met geluid zijn relatief eenvoudig te vermijden door in de ontwerpopgave goed aandacht aan de akoestische kwaliteit te besteden. Dit komt de plankwaliteit ten goede en voorkomt op langere termijn nieuwe knelpunten. Maatregelen die in een laat stadium of achteraf moeten worden getroffen zijn vaak minder effectief, relatief duur en soms zelfs onmogelijk. Beleid hogere grenswaarden Wet Geluidhinder, definitief, februari 2010
8
•
4.
Borging en handhaving in het Wro-spoor vereist duidelijkheid over geluidsvoorschriften bij de ruimtelijke besluiten die aan plannen en projecten ten grondslag liggen. Er wordt een koppeling aangebracht tussen de ontheffingsbesluiten inclusief de eventueel daarin opgenomen voorschriften/voorwaarden en de regels van bestemmingsplannen. Ontheffingsbesluiten worden altijd bij een bestemmingsplan gevoegd zodat duidelijk is met welke randvoorwaarde de verdere uitwerking van een plan rekening moet worden gehouden.
Uitwerking in de praktijk
In dit hoofdstuk wordt een aantal beleidsuitgangspunten doorvertaald naar concrete toepassingen in de praktijk. 4.1 Geluidsgevoelige objecten en gebouwen Artikel 1 Wgh geeft aan welke gebouwen als geluidgevoelig worden beschouwd en welke niet. Wanneer in een gebouw sommige ruimtes een ander (niet geluidgevoelig) gebruik kennen wordt gekeken naar het hoofdgebruik. Als een gebouw zich op basis van omvang, bouw en gebruik leent voor een logische en duurzame splitsing dan is maatwerk mogelijk. Dergelijke situaties blijven echter uitzonderingen op de hoofdregel dat het hoofdgebruik van het totale gebouw bepalend is voor het predicaat wel/niet geluidgevoelig in de zin van de Wgh. Om te weten of een object als geluidgevoelig wordt aangemerkt moet worden gekeken of het object in een wet, besluit of in de jurisprudentie wordt aangemerkt als geluidgevoelig. Artikel 1.1 Wgh en artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh) wijzen de volgende objecten aan als geluidsgevoelig: • Woningen; • Onderwijsgebouwen; • Ziekenhuizen en verpleegtehuizen; • Andere gezondheidszorggebouwen (verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven); De algemene tendens in de jurisprudentie is dat de opsomming van geluidgevoelige objecten in 1.1 Wgh en artikel 1.2 Bgh beperkt (dus niet te strikt) moet worden uitgelegd omdat de Wgh tot doel heeft de volksgezondheid te beschermen door (langdurige) blootstelling aan geluidhinder te voorkomen. In de volgende alinea’s wordt een aantal situaties toegelicht voor het bepalen of het gaat om wel of geen geluidgevoelige gebouwen. Wanneer is een gebouw een woning Een woning is een geluidgevoelig gebouw en wordt in art. 1 Wgh gedefinieerd als een gebouw dat voor bewoning gebruikt wordt of daartoe bestemd is. Uit wet en jurisprudentie blijkt dat, voor het beantwoorden van de vraag of een object aan te merken is als een woning in de zin van Wgh, de volgende elementen van doorslaggevende betekenis zijn: 1. de duur van het verblijf in het object: Dient het object slechts gedurende een deel van het jaar tot (tijdelijk) verblijf en niet tot permanent verblijf van personen (denk aan recreatiewoningen maar ook bv. motels, hotels, gevangenissen, huizen van bewaring) dan is geen sprake van een woning in de zin van de Wgh. Niet valt af te leiden uit de jurisprudentie hoe lang men in een woning moet verblijven om onder het begrip ‘wonen’ te vallen. 2. het karakter van dat verblijf: Uitgangspunt in de wet is dat de woning wordt gebruikt door één gezin, daaronder begrepen samenwonende partners en alleenstaanden.
Beleid hogere grenswaarden Wet Geluidhinder, definitief, februari 2010
9
School versus peuterspeelzaal of naschoolse opvang Een school wordt als een geluidgevoelig gebouw aangemerkt en een peuterspeelzaal en een naschoolse opvang niet. Voor gebouwen waarin deze gebruiksmogelijkheden gecombineerd zijn gehuisvest geldt in principe het meest gevoelige gebruik als maatgevend gebruik. Omdat de ruimtes in een schoolgebouw in de toekomst gemakkelijk kunnen wisselen in soort gebruik is er geen sprake van een eenduidige en duurzame scheiding in gebruik. De peuterspeelzaal en de naschoolse opvang kunnen reguliere schoollokalen worden en andersom. Gezien het uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening en om te voorkomen dat in praktijk een hogere geluidbelasting optreedt dan is toegestaan worden deze ruimtes bij de bouw al als onderdeel van het gehele schoolgebouw gezien en als geluidgevoelige ruimten beschermd. Gymnastieklokaal Op grond van artikel 1 Wgh maakt een gymnastieklokaal voor de toepassing van deze wet geen deel uit van een schoolgebouw en is daarom geen geluidgevoelig gebouw. Een gymnastieklokaal staat vaak los van de school of is in ieder geval aan een zijkant van de school gesitueerd of bouwtechnisch afwijkend van het schoolgebouw. Daardoor is het relatief gemakkelijk te (onder)scheiden van de rest van het gebouw. En een gymnastieklokaal blijft over het algemeen in gebruik als gymnastieklokaal, het gebruik is niet eenvoudig te wijzigen. Zolang aan die uitgangspunten wordt voldaan is een gymnastieklokaal een niet gevoelig gebouw. Maatwerk bij vaststellen geluidgevoelig gebouw of niet Sommige gebouwen lenen zich er makkelijker voor om een scheiding te maken in het soort gebruik dan andere gebouwen. Zo kan wellicht een groot flatgebouw waarvan het onderste deel een ander gebruik heeft dan het bovenste gedeelte wel opgedeeld worden in een geluidgevoelig gebouw en een niet-geluidgevoelig gebouw. In zulke evidente gevallen is maatwerk mogelijk. Uitgangspunt moet zijn dat bij het onderscheiden van gevoelig en niet-gevoelige gebouwen er sprake is van een logische, niet eenvoudig te wijzigen en substantiële scheiding in bouw en gebruik. Geen geluidgevoelige objecten In een uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 februari 2006 (Rechtbank Maastricht) stelt de rechter dat een dag- en nachtopvang voor dak- en thuislozen geen geluidgevoelig object is omdat het de bedoeling is dat zij er tijdelijk zullen verblijven en vervolgens zullen doorstromen. Er is in dat geval geen sprake van langdurige blootstelling. Een hotel is geen geluidsgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder. Huisartsenposten (al dan niet in combinatie met een apotheek) worden niet aangemerkt als geluidgevoelige objecten 4.2
Geluidaspecten meenemen in planvorming Bij een (voortraject van een) bestemmingsplan of ander bouw- of reconstructieplan is het van belang om zo vroeg mogelijk advies omtrent de geluidsaspecten in te winnen. Daardoor kan al in het begin van het planproces worden gekeken of overschrijding van een wettelijke voorkeursgrenswaarde dreigt en kan worden geadviseerd over de verdere stedenbouwkundige invulling en mogelijke maatregelen ter beperking van de geluidhinder. In de eerste fasen van de planvorming zijn de plannen veelal nog dynamisch en daarmee kneedbaar. Hoe verder in het planvormingsproces, des meer keuzes zijn gemaakt, waardoor aanpassingen moeilijker worden. Voor ruimtelijke plannen is het wenselijk om reeds bij structuurvisies, masterplannen en stedenbouwkundige plannen rekening te houden met geluidaspecten en mogelijk knelpunten en oplossingen daarbij. In die vroege fase kunnen zodanige stedenbouwkundige keuzes worden gemaakt dat geluidknelpunten worden voorkomen of verminderd. Te denken valt aan de stedenbouwkundige vormgeving waarbij geluidsluwe gevels worden gecreëerd, een concentratie van het autoverkeer op een beperkt aantal hoofdroutes en een slimme planning van geluidgevoelige bestemmingen rond ontsluitingswegen (weginrichting, rooilijnen).
Beleid hogere grenswaarden Wet Geluidhinder, definitief, februari 2010
10
4.3 Procedure Bij het opstellen van een ruimtelijk, bouw- of reconstructieplan is het doorgaans verplicht om een akoestisch onderzoek uit te voeren. Het akoestisch onderzoek wordt (in samenhang met het plan) door het bevoegd gezag Wgh getoetst. Deze toetsing omvat in ieder geval de volgende elementen: • Is het onderzoek uitgevoerd conform de wettelijk vereiste methoden en zijn bij het onderzoek de juiste gegevens gebruikt? • Zijn in het onderzoeksrapport de volgende punten opgenomen: aantal geluidgevoelige objecten, geluidbelasting per geluidgevoelig object en effect van concreet benoemde geluidreducerende maatregelen per geluidgevoelig gebouw? • Is het akoestisch onderzoek voldoende dekkend voor de mogelijkheden die het plan biedt en leiden ingeval van een bestemmingsplan de toegestane (wijzigings) bestemmingen niet tot een overtreding van de wet- en regelgeving op het gebied van geluid? • Zijn de geluidbelastingen aan woningen/geluidgevoelige bestemmingen in het akoestisch rapport opgenomen zonder invloed van geluidreducerende maatregelen? • Zijn (bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde) maatregelen om de geluidhinder tot de voorkeursgrenswaarde te beperken voldoende onderzocht? • Is voldoende gemotiveerd waarom de onderzochte maatregelen niet doelmatig (effectief of uitvoerbaar) zijn? • Is voldoende gemotiveerd waarom de onderzochte maatregelen niet toereikend zijn of bezwaarlijk zijn op grond van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige of financiële aard? Wanneer uit het onderzoek blijkt dat geluidbelastingen de voorkeursgrenswaarde overstijgen en dat bron- en overdrachtsmaatregelen niet uitvoerbaar zijn of niet het gewenste resultaat hebben en dat dus een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde aan de orde is, dan kan door de initiatiefnemer een aanvraag voor hogere grenswaarden (ontheffing) worden ingediend. Alvorens een besluit op deze aanvraag te nemen wordt door het bevoegd gezag in ieder geval aan de volgende elementen getoetst: • Is de doeltreffendheid van maatregelen om te voldoen aan de vast te stellen hogere grenswaarde voldoende onderzocht? • Wordt voldaan aan de voorwaarden die op grond van de Wgh en het beleid hogere grenswaarden worden gesteld? • Is het aantal ontheffingen en de hoogte van de aangevraagde waarden niet hoger dan nodig is voor het betreffende plan? Wanneer de toetsing op deze punten niet tot een negatief oordeel leidt kan de hogere grenswaardeprocedure in gang worden gezet. Dit betekent dat er op basis van een aanvraag bij het bevoegd gezag een ontwerpbesluit wordt opgesteld en ter inzage wordt gelegd. De procedures voor respectievelijk bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen waarbij van het bestemmingsplan wordt afgeweken zijn schematisch weergegeven in bijlage 1 en 2.
Beleid hogere grenswaarden Wet Geluidhinder, definitief, februari 2010
11
4.4 De onderzoeksplicht naar mogelijke maatregelen In de Wgh is per 1 januari 2007 een verzwaarde onderzoeksplicht opgenomen. In het akoestisch onderzoek moet allereerst worden gekeken naar de geluidsbelasting na realisatie van een plan zonder dat er maatregelen worden getroffen. Wanneer de geluidsbelasting als gevolg van het plan hoger is dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde, moet onderzoek worden gedaan naar maatregelen die kunnen leiden tot een geluidsniveau dat onder de voorkeursgrenswaarde blijft. Daarbij moet allereerst worden gekeken naar maatregelen aan de bron (bijv. verkeersmaatregelen of de toepassing van geluidarm asfalt). Wanneer bronmaatregelen onvoldoende effectief of niet realiseerbaar zijn, moeten zogenaamde overdrachtsmaatregelen worden onderzocht, zoals geluidsschermen of het vergroten van de afstand tussen de geluidsbron en woningen. Als uit het onderzoek blijkt dat het niet mogelijk is om maatregelen te treffen die de geluidsbelasting terugbrengen tot het niveau van de voorkeursgrenswaarde, moet worden onderzocht welke maatregelen ter beperking van de geluidsbelasting er wel mogelijk zijn en welke hogere grenswaarde er na toepassing van die maatregelen nodig is. Ook hier geldt dat bronmaatregelen voor overdrachtsmaatregelen gaan. Vooral bij de fases voorafgaand aan het opstellen van bestemmingsplannen kan voldoende aandacht voor de verkeersafwikkeling geluidsknelpunten voorkomen. Zo kan een combinatie van het concentreren van het autoverkeer op een beperkt aantal hoofdroutes, een slimme planning van geluidgevoelige bestemmingen rond ontsluitingswegen (weginrichting, rooilijnen) en de toepassing van geluidsarm asfalt, ertoe leiden dat de geluidbelasting op geluidgevoelige gebouwen wordt beperkt en een ontheffing niet nodig is. De (wettelijke) onderzoeksinspanning vereist dat bij het uiteindelijke hogere grenswaardenbesluit goed moet worden gemotiveerd waarom maatregelen niet toereikend zijn of bezwaarlijk zijn op grond van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige of financiële aard. Bij de motivatie moet in het bijzonder aandacht worden besteed aan locatiespecifieke omstandigheden (bijv. relevant voor de toepassing van geluidarm asfalt of geluidsschermen), de omgeving van de locatie (bijv. relevant voor verkeersmaatregelen) en kosteneffectiviteit van maatregelen (bijv. investerings- en onderhoudskosten in relatie tot de totale investering of in vergelijking met andere maatregelen). De motivatie moet zoveel mogelijk kwantitatief worden onderbouwd. Beperkte onderzoeksplicht Voor kleine plannen staat de zwaarte van de wettelijke onderzoeksplicht vaak niet in verhouding tot de aard en omvang van het plan. Daarnaast is bij kleine plannen vaak op voorhand al de conclusie te trekken dat bron- en overdrachtsmaatregelen niet uitvoerbaar zijn. De wet biedt geen ruimte om vrijstelling van de onderzoeksplicht te verlenen. Wel is er de beleidsruimte om de zwaarte van het onderzoek te beperken. Als algemene regel geldt dat de uitgebreide onderzoeks- en motivatieplicht in ieder geval van toepassing is op wegreconstructies in de zin van de Wgh en op (bestemmings)plannen in nieuwe gebieden en herstructureringsgebieden, omdat in dergelijke gebieden over het algemeen ook de infrastructuur ‘op de schop’ gaat en er dus mogelijkheden zijn voor het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen. In de praktijk zal het hanteren van deze algemene regel betekenen dat bij de meeste omgevingsvergunningen waarbij van het bestemmingsplan wordt afgeweken en bestemmingsplannen naar aanleiding van een bouwaanvraag een beperkte onderzoeks- en motivatieplicht aan de orde is. In het akoestisch onderzoek kan dan worden volstaan met het bepalen van de geluidsbelasting in de nieuwe situatie zonder maatregelen en, als die geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde overschrijdt, met een vermelding dat gezien de
Beleid hogere grenswaarden Wet Geluidhinder, definitief, februari 2010
12
beperkte omvang van het plan, bron- en overdrachtsmaatregelen niet doelmatig en efficiënt kunnen worden uitgevoerd. Of deze beleidsregel correct is toegepast wordt per individueel geval door het bevoegd gezag beoordeeld. Toepassing van de beleidsregel leidt niet tot vrijstelling van de ontheffingsvoorwaarden in paragraaf 4.4. Geluidarm asfalt Hoewel toepassing van geluidarm asfalt niet dé oplossing is om alle problemen op te lossen, kan het ook in de stad en zeker op doorgaande wegen een zeer effectieve en haalbare maatregel zijn om de geluidhinder te beperken. In het akoestisch onderzoek moet deze optie daarom altijd expliciet zijn opgenomen en moet expliciet worden gemotiveerd waarom eventueel niet wordt gekozen voor geluidarm asfalt. Voor de toepassing van geluidsarm asfalt wordt de gemeentelijke richtlijn stille wegdekken toegepast. Cumulatie De Wgh schrijft voor dat hogere grenswaarden per geluidsbron worden verleend. Als een woning binnen meerdere geluidszones (van verschillende geluidsbronnen of van meerdere wegen) ligt, dan moet op grond van artikel 110a, lid 6 van de Wet geluidhinder de gecumuleerde waarde (inclusief tramlawaai) worden bepaald. De gecumuleerde waarde is voor de Wgh van belang om te kunnen vaststellen of deze niet leidt tot een onaanvaardbaar geluidniveau, zodat geluidsreducerende maatregelen nodig zijn. Verder wordt de gecumuleerde waarde gebruikt bij het bepalen van de geluidwerende eigenschappen van de gevel volgens het Bouwbesluit en de daarin opgenomen eis ten aanzien van het binnenniveau. 4.5
Ontheffingsvoorwaarden In de praktijk blijkt beperking van de gevelbelasting tot de voorkeursgrenswaarde niet in alle gevallen mogelijk. Reductiemaatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied zijn niet altijd effectief of uitvoerbaar, zodat de vaststelling van een hogere grenswaarde aan de orde is. Om ervoor te zorgen dat ook in hoog geluidbelaste woningen een leefbare woonsituatie blijft bestaan, wordt aan een ontheffing een aantal voorwaarden verbonden. Geluidsluwe gevels Met het oog op de leefkwaliteit en bescherming van de gezondheid blijft de ontheffingsvoorwaarde van de geluidsluwe gevel uit het oude ontheffingenbeleid gehandhaafd. Deze eis moet worden gezien mede in samenhang met de Europese Richtlijn Omgevingslawaai. Deze Richtlijn heeft betrekking op beheersing en reductie van het aantal (ernstig) geluidgehinderden met het oog op bescherming van de gezondheid van mensen. Om zoveel mogelijk te voorkomen dat ongewenste nieuwe geluidhindersituaties ontstaan wordt deze eis gehandhaafd. In het beleid hogere grenswaarden worden geen eisen opgenomen over het situeren van verblijfsruimten aan de geluidsluwe gevel. Dit neemt niet weg dat wordt aanbevolen om bij de indeling van woningen rekening te houden met de situering van verblijfsruimtes aan de geluidsluwe gevel. Invulling hiervan vindt echter plaats in het kader van het Bouwbesluit en niet de Wgh. De belasting van de geluidsluwe gevel mag voor elk van de geluidsbronnen of, indien er sprake is van meerdere geluidsbronnen, cumulatief niet hoger zijn dan 53 (+5) dB2 voor wegverkeer, 58 dB voor spoorwegverkeer en 50 dB(A) voor industrielawaai.
2
De waarde (+5) betreft een wettelijke aftrek volgens Wgh artikel 110 g. Vanuit het perspectief dat het (weg)verkeer in de toekomst stiller wordt, dient de berekende toekomstige geluidbelasting met deze waarde (in dit geval 5 dB) te worden verminderd en vervolgens wordt die lagere waarde getoetst aan de norm (in dit geval 53 dB)
Beleid hogere grenswaarden Wet Geluidhinder, definitief, februari 2010
13
Gelijkwaardige oplossingen voor de geluidsluwe gevel Er kunnen zich in de praktijk onder andere situaties voordoen waarbij er een geluidsluwe gevel wordt gerealiseerd die niet strikt voldoet aan de definitie van een gevel, bijvoorbeeld als geen scheiding met de buitenlucht plaatsvindt, maar die wel als gelijkwaardig kan worden beschouwd. Essentie hierbij is, dat er een duidelijk waarneembaar onderscheid is tussen de woning en een gebied of ruimte die niet tot de woning behoort en er moet sprake zijn van een scheidingswand die in constructie en voorkomen sterk lijkt op een buitengevel. Wat feitelijk ontbreekt, is de aanwezigheid van directe buitenlucht aan de buitenzijde van deze gevel. Dit is bijvoorbeeld het geval bij gebouwen of gesloten bouwblokken waarbij een gevel de woonruimte scheidt van een open ruimte met (al dan niet kunstmatige) buitencondities. Ook kan worden gedacht aan een gevel die de woonruimte scheidt van een open binnenterrein dat is voorzien van een overkapping (atrium). Ook kan zich een situatie voordoen dat een gebouw meerzijdig wordt belast of er sprake is van hoekwoningen of eenzijdig georiënteerde woningen en er redelijkerwijs geen mogelijkheden zijn om een geluidsluwe gevel te creëren. In die gevallen kan een oplossing worden gevonden door aan minstens 1 zijde van het gebouw afgeschermde (buiten)ruimten aan te brengen waarmee wordt bewerkstelligd dat de geluidbelasting op de delen van de gevel achter deze buitenruimte voldoet aan de eisen van een geluidsluwe gevel. Bij een strikte toepassing van de wet is er dan geen sprake van een geluidsluwe gevel. In het kader van het beleid hogere grenswaarden worden dergelijke situaties echter wel als gelijkwaardig beschouwd. Of de beleidsregel ten aanzien van gelijkwaardige oplossingen voor geluidsluwe gevels correct is toegepast wordt per individueel geval door het bevoegd gezag beoordeeld. Voor eenzijdig georiënteerde 1 en 2 kamer woningen, veelal bejaarden- of studentenwoningen, en ‘Urban villa’s’ wordt de regel aangehouden dat voor maximaal 50% van de woningen mag worden afgeweken van de voorwaarde van een geluidsluwe zijde. Toepassing van dove gevels Volgens de Wet geluidhinder (art. 1) is een ‘gevel’ een ‘bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak’. Een dove gevel is volgens de Wet geluidhinder een bouwkundige constructie zonder te openen delen en met een zekere geluidwering. Een dove gevel mag bij uitzondering te openen delen hebben als die delen niet direct grenzen aan een geluidgevoelige ruimte. Voorbeeld is een nooduitgang. Een verhuisraam of een bewassingsraam worden alleen tot de incidenteel te openen delen gerekend als deze niet geschikt zijn om als regulier te openen deel te gebruiken. Bij een dove gevel kan worden gedacht aan: • Een blinde, dat wil zeggen een raam- en deurloze zijde van een woning, waaronder begrepen een voorzetgevel; • Een zijde van een woning met ramen die niet kunnen worden geopend; • De geluidswalzijde van een geluidswalwoning. In deze situaties moet wel conform het Bouwbesluit een binnenniveau van 35 dB(A) zijn gegarandeerd. De in de Wet geluidhinder opgenomen grenswaarden gelden niet ten aanzien van een dove gevel. Een dove gevel wordt daarom toegepast in een situatie waarin de geluidbelasting op die gevel de toegestane ontheffingswaarde (de maximale grenswaarde) te boven gaat. Indien in een dove gevel ventilatieconstructies aanwezig zijn, zoals suskasten, roosters of mechanische voorzieningen die niet zijn aan te merken als te openen delen, onder andere omdat zij een isolatiewaarde hebben die vergelijkbaar is met de gevel, vindt er geen toetsing plaats aan de Wgh. Beoordeling van deze voorzieningen valt binnen het Bouwbesluit.
Beleid hogere grenswaarden Wet Geluidhinder, definitief, februari 2010
14
Om in specifieke gevallen de bouw van eenzijdig en op de hoogbelaste zijde georiënteerde appartementen mogelijk te maken, kan op verzoek een uitzondering worden gemaakt voor toegangsdeuren in dove gevels naar een gemeenschappelijke verkeersruimte, zoals een trappenhuis en centrale toegangshal. Voorwaarde is dat voldoende onderscheid is te maken in de gemeenschappelijke verkeersruimte en de geluidgevoelige objecten, zoals woningen. Ook moet dat onderscheid duurzaam aanwezig zijn, dat wil zeggen dat de gemeenschappelijke verkeersruimte niet eenvoudig een geluidgevoelig gebruik kan worden toegekend of onderdeel kan gaan uitmaken van een geluidgevoelig object, zoals een woning. Reconstructies Bij wegreconstructies in de zin van de Wgh zijn bovenstaande voorwaarden niet van toepassing omdat in die gevallen de woningen al aanwezig zijn. Bij het wijzigen van een bestaande weg, bijvoorbeeld een profielwijziging, wijziging van het bestaande wegdek of aanleg of wijziging van een kruispunt, dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Hierbij moet worden onderzocht of er sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh. Als dit het geval is dan moet worden onderzocht welke maatregelen (bron- en overdrachtsmaatregelen en maatregelen bij de ontvanger) moeten worden getroffen om toename in de geluidsbelasting weg te nemen. De te volgen procedure is afhankelijk van de gekozen maatregel(en). Cumulatie Een hogere grenswaarde kan wettelijk alleen worden verleend als de gecumuleerde geluidsbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidsbelasting. In het Actieplan Omgevingslawaai (2009) heeft het College een zogenaamde plandrempel van 68 dB vastgelegd. Overschrijding van deze plandrempel wordt door het College in bestaande situaties ongewenst geacht en is aanleiding tot het treffen van maatregelen om de geluidsbelasting terug te dringen. Om te voorkomen dat in de toekomst nieuwe overschrijdingen van de drempelwaarde ontstaan (en dus saneringssituaties ontstaan waar achteraf maatregelen moeten worden getroffen), werkt de plandrempel ook door in het hogere grenswaardenbeleid. Een directe doorwerking van de plandrempel van 68 dB als maximaal aanvaardbare gecumuleerde geluidbelasting leidt voor bouw- en bestemmingsplannen in hoogbelaste gebieden echter tot ongewenste knelpunten en een blokkade voor deze plannen. Om tegemoet te komen aan plannen in hoogbelaste gebieden wordt de maximaal aanvaardbare gecumuleerde geluidbelasting gesteld op 69,5 dB. Dit is in overeenstemming met de wettelijke lijn die onder andere ook bij wegreconstructies en industrielawaai wordt gehanteerd en waarbij de zogenaamde ‘akoestische herkenbaarheid’ een belangrijk criterium is. Een toename van de geluidsbelasting met 1,5 dB wordt vanuit de optiek van ‘akoestische herkenbaarheid’ als niet significant gezien, omdat dit nèt hoorbaar is. Een toename van meer dan 1,5 dB wordt als extra hinder ervaren. Maatwerk in bijzondere situaties Er zijn uitzonderingssituaties denkbaar waarin dit beleid hogere grenswaarden geen uitkomst biedt en waarin realisatie van woningbouw op bestuurlijke en maatschappelijke gronden sterk gewenst is. In die specifieke situaties kan door het bevoegd gezag een maatwerkafweging plaatsvinden van de toegestane hogere grenswaarde. Voorwaarde is wel dat aantoonbaar wordt gemaakt dat redelijkerwijs niet voldaan kan worden aan het beleid hogere grenswaarden en dat sprake is van grote bestuurlijke en maatschappelijke relevantie. Voorkomen moet worden dat door toepassing van dit maatwerk een onnodige toename optreedt van het aantal (ernstig) geluidgehinderden. Daarom dient aan maatwerk (afwijken van het hogere grenswaarden beleid) altijd een gevalsspecifiek bestuurlijk besluit ten grondslag te liggen.
Beleid hogere grenswaarden Wet Geluidhinder, definitief, februari 2010
15
4.6 Hoogte van de ontheffingswaarde De Wgh biedt de mogelijkheid om ontheffing van de voorkeursgrenswaarde te verlenen tot een wettelijk vastgesteld maximum. De hoogte van de ontheffingswaarde zal zich dus bevinden in de bandbreedte tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale grenswaarde. Deze bandbreedte kan daarom worden gezien als de beleidsruimte die de gemeente heeft bij het bepalen van de ontheffingswaarde. Daarbij wordt vermeld dat nadrukkelijk niet de bedoeling is om min of meer standaard ontheffingen te verlenen tot de maximale ontheffingswaarde. De hoogte van de ontheffingswaarde dient te zijn gekoppeld aan de specifieke akoestische situatie, de afweging van mogelijke maatregelen en het aangaan van de uitdagingen die de gemeentelijke regelgeving biedt. Bouwen boven de genoemde grenswaarden is niet mogelijk, behalve als de gevels doof worden uitgevoerd. Reconstructies Voor wegreconstructies in de zin van de Wgh geldt dat de geluidsbelasting met maximaal 5 dB mag toenemen (art. 100 Wgh). Onder in de wet genoemde specifieke omstandigheden en voorwaarden (artikel 100a) kan hiervan worden afgeweken. Vervangende nieuwbouw Voor kleine inbreidingsplannen of voor woningen die nieuw zijn, maar die dienen ter vervanging van bestaande woningen (bijv. open gaten in de stad), kan op grond van de Wgh ontheffing worden verleend tot maximaal 68 (+5) dB. Hierbij moet rekening worden gehouden met een maximaal aanvaardbare geluidbelasting van 69,5 dB vanwege cumulatie Aan deze regeling voor vervangende nieuwbouw zijn in de Wgh twee voorwaarden verbonden: de vervanging mag niet leiden tot een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur, en er mag geen sprake zijn van een wezenlijke verhoging van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor maximaal 100 woningen . Hierbij heeft het aantal van 100 woningen betrekking op die woningen van het bouwplan die een geluidbelasting hebben die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Deze voorwaarden zijn in de wet opgenomen om te voorkomen dat het begrip ‘vervangende nieuwbouw’ ongewenst wordt opgerekt. De in de vorige paragraaf genoemde ontheffingsvoorwaarden zijn hier wel van toepassing. Wegverkeer De maximale ontheffingswaarden bij wegverkeer bedraagt 63 (+5) dB. Bij wegverkeer langs autosnelwegen (buitenstedelijk) geldt de wettelijke maximale ontheffingswaarde van 53 (+2) dB. Spoorwegverkeer De maximale ontheffingswaarden bij spoorwegen bedraagt 68 dB. Industrielawaai Voor de maximale ontheffingswaarden bij industrielawaai worden de wettelijke grenswaarden zoals omschreven in de Wgh en het Besluit geluidhinder (Bgh) gehanteerd. Voor het gebied Scheveningen Haven geldt dat door toepassing van de zeehavennorm ook ontheffing mogelijk is als het gaat om nieuwe woningen, die aansluitend aan een bestaand woongebied worden gebouwd, mits het gaat om een beperkte uitbreiding van het bestaande woongebied.
Beleid hogere grenswaarden Wet Geluidhinder, definitief, februari 2010
16
Bijlage 1: stroomschema bestemmingsplan Bestemmingsplan Voortraject overleg bestemmingsplan: traceren maatgevende wegen
Wanneer minimaal functies/rode lijnen bekend zijn: globaal akoestisch onderzoek met geluidbelastingen (contouren) maatregelen
Opstellen concept bestemmingsplan
Akoestisch onderzoek: geluidbelasting - uitgewerkte maatregelen
Uitwerken ontwerpbestemmingsplan: Vast stellen ambitieniveau (Basis, Extra, Maximaal) ambitieniveau vertalen in aan te vragen ontheffingswaarde opnemen ontheffingsvoorwaarden in planvoorschriften
geluidsadvies
Actualisatie akoestisch onderzoek op basis van gemaakte keuzes voor maatregelen
Toetsing van ontwerp bestemmingsplan en akoestisch onderzoek
Plan conform wet- en regelgeving
Ontheffingsprocedure: aanvraag hogere grenswaarde en ter inzage legging ontwerpbesluit /vaststelling besluit (gelijktijdig ter inzage met procedure Wro)
Beleid hogere grenswaarden Wet Geluidhinder, definitief, februari 2010
17
Bijlage 2: stroomschema omgevingsvergunning waarbij met toepassing van art 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o van de WABO wordt afgeweken.
Bouwplan met akoestisch onderzoek: geluidbelastingen maatregelen
Ontwerp bouwplan: - hoogte aan te vragen maximale ontheffingswaarde
geluidsadvies
Actualisatie akoestisch onderzoek op basis van gemaakte keuzen voor maatregelen
Toetsing van plan en akoestisch onderzoek
Plan conform wet- en regelgeving
Ontheffingsprocedure: aanvraag hogere grenswaarde en ter inzage legging ontwerpbesluit /vaststelling besluit (gelijktijdig ter inzage met procedure Wro)
Beleid hogere grenswaarden Wet Geluidhinder, definitief, februari 2010
18