BASISREADER KUA: MUZIEK Ontwikkelingen in de muziek vanaf de Middeleeuwen tot en met de tweede helft van de twintigste eeuw.
HOOFDSTUK : MUZIEK – pp. 2-11 1 : Middeleeuwen 2 : Hofcultuur (Renaissance/Barok) 3 : Burgerij (Barokmuziek in Nederland in de 17de eeuw) 4 : Klassieke Muziek 5 : Romantiek & Realisme (muziek in de 19de eeuw) 6 : Modernisme
Deze reader bevat teksten die ik gemaakt heb met behulp van diverse bronnen, waaronder Muzikale Stijlgeschiedenis van Wouter Steffelaar. Daarnaast heeft mijn collega muziek Theo Vossen teksten aangeleverd die hij eveneens gebaseerd heeft op diverse bronnen.
© 2011 -M.T. van de Kamp/Th. Vossen - van www.kunstcontext.com
1
MUZIEK 1 : Muziek in de Middeleeuwen. Muziek in de vroege Middeleeuwen. De belangrijkste vorm van muziek maken in de Middeleeuwen was de kerkmuziek. Deze kerkmuziek was voor een monnik het Opus Dei: (‘t werk ter ere van God), nl: de liturgische gezangen en gebeden, en alles wat daarmee te maken had. Het leven speelde zich af rond en in de kloosterkerk, waar de monniken de hele dag door (en een gedeelte van de nacht) in gebed waren. De tijd die van een dag overbleef werd enerzijds besteed aan ‘op het land werken’ en anderzijds aan het overschrijven (kopiëren), verbeteren en verluchten (illustreren) van manuscripten. Omdat er nog geen boekdrukkunst was, was dit bibliotheekwerk erg hard nodig voor zowel religieuze diensten (zang en gebed), als voor het bestuderen van de bijbel en de literatuur. De kloosters waren ook de centra voor de ontwikkeling van de sacrale ( = religieuze) muziek. Karel de Grote was erg geïnteresseerd in muziek, dat verklaart waarom bepaalde kloosters onder zijn regime centra van de kerkmuziek werden. Deze sacrale (kerk) muziek werd later ‘Gregoriaanse Muziek’ genoemd, naar paus Gregorius. Hij wordt beschouwd als degene, die de wildgroei van de sacrale muziek terugbracht tot de meest authentieke gezangen, die geschikt waren voor de liturgie in de kerken. Deze gezangen werden mondeling overgeleverd, dat wil zeggen, dat ze aangeleerd werden door vóór- en nàzingen. Er was nog geen notenschrift, maar om toch de ene melodie van de ander te kunnen onderscheiden stonden er boven de Latijnse tekst allerlei tekentjes of wenken. Deze wenken ‘neumen’ genoemd gaven aan of je hoger of lager moest zingen. Men noemt dit ook wel het Neumenschrift. Er is heel wat tijd over heen gegaan voordat het Gregoriaans niet meer met neumen maar op een vierlijnige notenbalk met vierkante noten werd geschreven. Overigens is het Gregoriaans gezang oorspronkelijk verwant aan o.a. joodse religieuze muziek, die in de synagoge gezongen werd/wordt. Het Gregoriaans wordt in het Latijn, de taal van de kerk, gezongen. De omvang van de melodieën liggen binnen het octaaf. Gregoriaans zang is éénstemmig, monodisch ( = één melodielijn ), en er wordt gezongen zonder begeleiding van instrumenten ( zoals in de kapel = a capella). Gregoriaans is te herkennen aan responsoriaal gezang ( vraag en antwoord). Sommige melodieën zijn melismatisch (meerdere noten op één lettergreep), andere syllabisch (op iedere lettergreep een noot), zoals bij de recitatieven, waarbij bovendien vaak op één toonhoogte gezongen wordt. Soms schreef men op bestaande melis-matische melodieën nieuwe teksten, tropen en sequenties genaamd. Bij de uitvoering zong men dan om en om de originele en daarna de nieuwe versie. De tropen behoorden tot de liturgische (bij de mis behorend) gezangen, terwijl de sequenties buiten-liturgisch waren en soms slechts een plaats kregen in de kerkdiensten. Notker Balbulus 920 was een sequentiedichter. Uit een wildgroei van duizenden sequenties zijn er door de kerkelijke overheid (bij het Concilie van Trente)slechts 5 gekozen als volwaardige kerkelijke gezangen: Victimae Pascali, Veni Sancte Spiritus, Dies Irae, Stabat Mater en Lauda Sion. Gregoriaanse muziek heeft geen vastgelegde maatsoort of cadans, omdat het ritme verdeeld wordt in 2-delige en 3- delige groepjes noten. Wij zeggen dat deze muziek een ‘vrije ritmiek’ heeft. Het Gregoriaans is gebaseerd op de zgn. kerktoonladders.
Muziek in de late Middeleeuwen. Ten tijde van de Gotiek ontstond er in de muziek een nieuwe richting, parallel aan de ontwikkelingen in andere kunstvormen. We zien namelijk de behoefte ontstaan om met de gregoriaanse gezangen mee te zingen, waardoor de eerste vormen van meerstemmigheid ontstaan. Deze is uniek voor onze westerse cultuur. Voor deze primitief aandoende vorm van meerstemmigheid werd een gregoriaanse melodie gebruikt, ook wel de ‘Cantus Firmus’ genoemd. Deze eerste vorm van meerstemmigheid noemen ‘Organum’ en wordt al in 930 ‘gecomponeerd’ door Hucbald. De gregoriaanse melodie (Cantus Firmus= CF) wordt in parallelle kwinten en octaven meegezongen. Men
© 2011 -M.T. van de Kamp/Th. Vossen - van www.kunstcontext.com
2
noemt dit het kwinten-organum. Er is ook een kwarten-organum. Dit is weer een stapje verder naar ‘echte’ meerstemmigheid: Er wordt vanuit de één-klank (de prime) naar het kwarten-interval toe gezongen, en vervolgens blijven de 2 stemmen op de afstand van een kwart parallel aan elkaar meezingen, om tenslotte bij het einde weer terug te keren tot de prime (de eenklank van het begin). Het ‘vrije organum’ ontstaat kort hierna, doordat men zoekt naar tégenbeweging van de 2e stem. Overigens verloopt alles in steeds dezelfde middeleeuwse intervallen: De prime, de kwart, de kwint en het octaaf. In Limoges’ kloosterschool St. Martial zien we tot slot het klassieke organum zich nog verder ontwikkelen: De CF wordt in langgerekte tonen door de tenor (‘vasthouder’) gezongen, terwijl de andere stem hierboven uitgebreide melismen zingt. Ditzelfde verschijnsel zien we ook in de bedevaartsplaats Santiago de Compostella (rond 1200). In de 2e helft van de 12e eeuw verspreidt deze vormen van meerstemmigheid zich over de kloosters van Frankrijk, Engeland en Spanje. Als men op zoek gaat naar meer dan 2 stemmen, dus het 3 stemmige organum, blijkt, dat men de ritmiek moet gaan vastleggen, omdat de vrijheid van de stemmen dan op elkaar afgestemd dienen te worden.Men gebruikt dan meestal de modale ritmiek. Ars Antiqua. In de 2e helft van de 12e eeuw zien we in alle kunsten verandering van stijl. Het strofische vers uit de Romaanse Tijd wordt vervangen door de roman, die opgebouwd is uit korte rijmende dubbelregels. In deze verandering van stijl zien we dus een overgaan van het plompe, statisch, Romaanse massale naar het steeds doorzichtelijker en beweeglijker en ijler worden van de vormen van de Gotiek. Vergelijk de romaanse plompe kerk met de ranke naar omhoogstrevende gotisch kerk. In de muziek zien we eenzelfde beweging: een streven om het plompe organum te vervangen door de onafhankelijkheid der stemmen. In de hierboven besproken organum’s, was te zien, dat onafhankelijkheid van de stem toch al enigszins bevochten was, maar een doorbraak hierin lijkt toch pas in Parijs en wel in de de Notre Dame plaats te vinden, waar Leoninus en Perotinus in de organum-stijl componeerden. Zij bouwden het organum uit tot 3 en zelfs 4stemmige composities. In de late Gotiek was de school van de Notre Dame in Parijs, het centrum van de muzikale studie. Léoninus en later Pérotinus, waren er de leermeesters. Het koorboek van Léoninus “Magnus Liber” is een hele belangrijke bron van kennis van de muziek in de periode van de Gotische kathedralen. In de muziek van deze school, werd als basismelodielijn die van het traditionele gezang ( de Cantus Firmus) gebruikt, en daarboven ( op een andere toon) werden vervolgens een tweede stem, een melodielijn (het duplum), een derde ( het triplum) en soms een vierde ( het quadruplum) aan toege-voegd. Alle stemmen stapelden zich a.h.w. op elkaar om te streven naar de grote hoogten van de gotische kathedralen, die een vingerwijzing naar de hemel waren. Perotinus schrijft bij elke CF, 2 of 3 bovenstemmen, die ritmisch ongeveer gelijk oplopen, maar melodisch naar een tegenbeweging zoeken. Bovendien voorziet hij deze stemmen van niet-latijnse teksten. Deze tegengestelde beweging heet 'contrapunt': wanneer de Cantus Firmus omhoog gaat, gaan de tweede en derde stem juist omlaag ( en andersom). Omdat de CF vaak in tonen van bijna onzingbare lengten wordt gecomponeerd, is het niet te verwonderen, dat deze op een orgel of een bazuin wordt gespeeld. De andere stemmen worden steeds drukker en worden voorzien van niet-Latijnse teksten. Er werden allerlei liefdesliedjes en andere wereldlijke zaken in deze vorm (die men motetus noemde) verwerkt. Begrijpelijk is het, dat de kerk ingreep, en deze ontwikkeling buiten haar muren plaatste. Deze mengvorm van traditie en vernieuwing paste goed in een tijd waarin technisch complexe vormen van kunst ontstonden. De ‘ Ars Nova ‘ De Ars Nova (vanaf 1320) is de term die men meestal hanteert voor de ingewikkelde, verfijnde muzikale stijl van de 14de eeuw .In het spel der stemmen (duplum en triplum) had men inmiddels de wetmatigheden van de consonant en de dissonant ontdekt. Wat imitatie is en welke de voorwaarden zijn, waaraan een melodie moet voldoen om als Canon gezongen te kunnen worden. Omdat de stemmen langzamerhand steeds zelfstandiger werden, spreken we van polyfonie (zie: begrippenlijst). Hierbij is elke stem even zelfstandig en belangrijk, (qua melodie en ritme) zoals bij een motet, fuga en canon uit de renaissance. Enige kenmerken van de Ars Nova zijn: Als basis van de compositie wordt vaak i.p.v. een Latijnse CF een wereldlijke melodie genomen. Sommige stemmen worden soms niet vocaal, maar instrumentaal vertolkt. Niet alleen © 2011 -M.T. van de Kamp/Th. Vossen - van www.kunstcontext.com
3
kerkelijke teksten worden bezongen, maar eigenlijk de hele schepping: De liefde, de jaargetijden, de jacht, de oogst ,e.a.
Troubadours, Trouvères en Minnesänger. Veel van de muziek uit de late Gotiek onttrok zich aan de traditionele rol van dienstbaarheid aan de kerk. Veel liederen in die tijd waren profaan. Vaak werd de muziek geschreven voor zangers en instrumentalisten om thuis, voor eigen genoegen uit te voeren. ( zoals bijvoorbeeld afgebeeld is in het getijdenboek van “Les Très Riches Heures du Duc de Berry”). De teksten varieerden van ballades, liefdesliederen, of van beschrijvingen van recente gebeurtenissen - dit in contrast met de religieuze liederen van voor deze tijd. Naast sacrale zang was er dus ook wereldlijke zang: gezongen en gespeeld door de Troubadours. Rond 1100 ontstaat er een hoofse liedkunst. Troubadours, in gezelschap van een dienaar, knecht en/of speelman, trekken al musicerend van hof tot hof. Naarmate de handel opbloeit, er meer geld komt, wordt de vraag naar vertier groter. Zo komt er een grotere beweeglijkheid bij de Middeleeuwse mensen. De troubadours waren vanwege hun ridderlijke afkomst, in staat om zich vrijer te bewegen dan de gewone man. Deze was immers i.v.m. het bewerken van de akkers, sterk gebonden aan zijn geboortegrond, waar hij dag en nacht moest werken om zijn schatting van de landopbrengst aan zijn leenheer af te staan, terwijl hij ook nog moesten proberen zijn gezin in leven te houden. Troubadours waren op kastelen geziene gasten, die gevoed werden en voor enige tijd mochten verblijven in ruil voor hun zangkunst. Aanvankelijk verschilde deze zangkunst qua stijl, vorm, ritme en melodie niet veel van liederen van de kerk. Begrijpelijk is ook, dat er maar heel weinig van deze liederen bewaard is gebleven, omdat het noteren van liederen nog geen gewoonte was. Zij werden eenvoudigweg vóór en nà gezongen Rond 1200 trekt deze profane liedkunst naar Noord-Frankrijk, en worden de beoefenaars ervan Trouvères genoemd. Bovendien zij opgemerkt, dat deze liedkunst, hoewel enigszins begeleid, éénstemmig was; en slechts een melodie had. Ook in de Lage landen (Les Pays Bas) trekken liedkunstenaars rond, maar omdat hier eerder het diets en het duits werd gesproken, heten deze zangers: Minnesänger. We vinden dan dus ook liederen die verhalen over de kruistochten: Walter von der Vogelweide (1170?-1230?) Pelgrimsliederen uit de 13e eeuw. Een lied op de slag bij Fontanet (met oude melodie uit 841), een lied van de Geselbroeders uit 1349 en bijvoorbeeld een zeeroverslied uit 1401. Door: Theo Vossen Bronnen: Holland Festival Oude Muziek, uitgave Volkskrant Muziek onder Woorden, nedl.talig DGG. Curt Sachs, Geschiedenis der muziek, Aula-reeks, Glastra van Loon, Mozaïek der Muziekgeschiedenis, Sesam,
© 2011 -M.T. van de Kamp/Th. Vossen - van www.kunstcontext.com
4
2 : Muziek in de Hofcultuur (Renaissance/Barok) RENAISSANCE (vanaf 1450) : Harmonie, evenwicht, soberheid, rust en klankschoonheid In de periode van de cultuur van de Kerk zag je een ontwikkeling van de eenstemmige gregoriaanse gezangen, naar de ingewikkeldere polyfonie. Dit zet verder door in de Renaissance, waar de Nederlandse school een belangrijke rol gaat krijgen. De muziekstukken die gemaakt worden zijn vooral: missen (kerk); motetten (het geestelijke lied) en madrigalen (het wereldlijke lied) 1: Dufay, nr 6 EPN 2: Dufay 7 EPN 3: Dufay, 7 Muz Stijl. Blz. 46 EPN De Nederlandse school bestaat uit zowel Zuid-Nederlandse, maar vooral ook Vlaamse componisten. Hun namen zijn Italiaans de muziekgeschiedenis in gegaan, omdat zij vaak vanuit de Bourgondische hoven in Vlaanderen naar Italië trokken om daar aan de hoven te gaan werken/ componeren/ musiceren. Een van deze Vlaamse componisten was: Guillaume Dufay. Hij gebruikte de cantus firmus, dat is 1 melodie als basis (tenor – de stem die vasthoudt en waar omheen de andere stemmen zich met hun melodieën vervlechten) 4: J. Ockeghem, Nr 8 EPN Bij Johannes Ockeghem onstaat de zeer complexe polyfonie: er worden nu heel veel verschillende stemmen/melodieën met elkaar vervlochten. Toch is dit meer een verticale harmonische polyfonie, dan een horizontale polyfonie (waarbij er meer op de verschillende melodielijnen gelet wordt) zoals dit in de late middeleeuwen het geval was. 5: J. des Prez Nr 9 EPN 6: J.des Prez, Nr 8 Muz Stijl Het lijkt bijna een logische reactie op een zo complexe muziek, waarin de stemmen zo sterk met elkaar verweven raken, dat de tekst bijna niet meer verstaanbaar is, dat zich een nieuwe ontwikkeling voordoet: deze wordt door o.a. Josquin des Prez ingezet. Hij brengt namelijk de tekst en de muziek meer met elkaar in verband (in evenwicht). 7: Palestrina, Nr 14 EPN 8: Palestrina, Nr 9 (mis) Muz stijl
Blz. 67, 68, 69 EPN In de psalmen en gezangen ontstaat ook een meer evenwichtige verhouding tussen muziek en tekst, waardoor de polyfonie dus minder complex wordt. Deze ontwikkeling is mede ingegeven door de Reformatie (Luther en Calvijn). Deze reformatie wil terug naar de soberheid van het geloof. Daarbij past een sterker accent op het woord (inhoud) dan meer aandacht voor de muziek (te frivool). Ook het concilie te Trente (blz 69) wil meer aandacht voor de religieuze tekst. Giovanni Palestrina maakt muziek die hier perfect op aansluit. 9: Orlando di Lasso Nr 11 EPN 10: Orlando di Lasso, nr 12 EPN Blz. 60,61 EPN
© 2011 -M.T. van de Kamp/Th. Vossen - van www.kunstcontext.com
5
11: La Pellegrina, nr 10 EPN, blz 58 EPN In Italie ontdekt Orlando di Lasso liederen die gemakkelijk in het gehoor liggen (de villanelle en de moresque). Hai Lucia is een voorbeeld van een moresque. In deze tijd kan muziek door de uitvinding van de boekdrukkunst nu overal gespeeld worden: muziek beperkt zich niet meer tot het hof waar de componist de muziek gecomponeerd heeft, maar kan ook op andere plaatsen gespeeld worden. Andere hofmuziek is de muziek van La Pellegrina, dat is een voorbeeld van een intermedi. 12: Giaches de Wert Nr 13 EPN Madrigalen: In de polyfonie van de 16de eeuw is geen hoofdrol meer weggelegd voor de tenorstem/ cantus firmus. Wel komt er steeds meer aandacht voor de tekstexpressie. Bijv. bij Giaches de Wert. De tekst wordt nu eerder gedeclameerd dan gezongen. Muziek loopt parallel aan de inhoud van de tekst, en de expressie van de emotie die daarin tot uitdrukking komt, die gezongen wordt. Bron: Wouter Steffelaar - Muzikale Stijlgeschiedenis
© 2011 -M.T. van de Kamp/Th. Vossen - van www.kunstcontext.com
6
3 : Burgerij (Barokmuziek in Nederland in de 17de eeuw) Constantijn Huygens Nederland was volgens de belangrijke kunstenaar en wetenschapper Constantijn Huygens een muzikale barbarij. Huygens was zelf een amateur-componist en hij oriënteerde zich vooral op de verfijnde Barokstijl in de muziek die je in het buitenland aantrof. In Nederland was er in de zeventiende eeuw vooral sprake van orgelmuziek en psalmen (dat zijn kerkelijke liederen) en deze waren weinig internationaal van karakter. Constantijn Huygens vond dat Nederland in muzikaal opzicht achterbleef (zeker ten opzichte ook van de andere kunsten zoals de schilderkunst en het toneel). Waar kwam dit nu door ? De Reformatie en de opstand hadden Holland/ Nederland van het belangrijkste mecenaat beroofd: de kerk. Het Calvinisme had de professionele zang en het orgelspel uit de eredienst verdreven waardoor kerkmusicus geen beroep meer kon zijn (NB het orgel was van het stadsbestuur en volgens de calvinisten mocht er ook geen sierlijke, verfraaiende orgelmuziek tijdens de mis gespeeld worden, wel daarbuiten) Het Hof ( is naast de kerk het andere belangrijke mecenaat) functioneerde in de zeventiende eeuw niet als mecenaat voor de muziek. Muziek had geen belangrijke rol aan de adellijke hoven. De stedelijke overheid bleef over als werkgever voor organisten en beiaardiers (beiaardiers zijn de muzikanten die het carillon of klokkenspel bespelen, voor de klokkentorens van kerken of andere gebouwen waarbij zij vaak improvisaties op bekende melodieën laten klinken) Jan Pieterszoon Sweelinck Uitzondering op de regel vormde Jan Pieterszoon Sweelinck. Deze componist was wel degelijk van groot internationaal belang. Voor 1600 waren er belangrijke Nederlandse componisten van vooral ingewikkelde polyfone muziek (= meerstemmige, d.w.z. muziek met meerdere melodielijnen), die internationaal van belang waren (vaak uit Vlaanderen). Rond 1600 ontstaat er echter een neergang in deze beroemde Nederlandse school. Muziek in de calvinistische kerken Het Calvinisme bande niet alleen alle beelden uit de kerken, maar ook de polyfonie: meerdere ingewikkelde melodielijnen door elkaar betekende dat je de muziek wel mooier maakte maar dat je de zang en de tekst niet meer goed kon verstaan. En de Calvinisten wilden juist meer aandacht voor de tekst/ de zang waarin het geloof tot uitdrukking kwam. Daarom kwamen de eenstemmige ( = één melodielijn) psalmodieën in. Deze konden ook door amateur-zangers (de kerkbezoekers) gezongen worden. Al waren de melodieën van deze gezangen toch nog vaak te moeilijk voor volskzang. Dit klonk dan dus niet echt heel goed. Daarom keerde het orgel later toch weer terug in de calvinistische eredienst, zodat de gezangen ondersteund konden worden door orgelmuziek. Het orgel werd aanvankelijk verbannen uit de mis, maar er werd wel gespeeld buiten de erediensten. Sweelinck was als stadsmusicus aangesteld en speelde op vaste uren in de kerk. Het kerkorgel was niet alleen een sieraad van de stad, maar door een belangrijke orgelspeler als Sweelinck, vergaarde de stad veel roem en kreeg zelfs voor de orgelconcerten vaak bezoek uit het buitenland. Organisten dienden vooral psalmmuziek te spelen, en daarbij de variëren op het thema van de psalmmuziek. Sweelinck kon het niet laten om toch meerstemmige ( = polyfone) composities te maken. Hij werd duidelijk door katholieke kerkmuziek geïnspireerd en maakte psalmmuziek met meerdere melodielijnen en met vocale bewerkingen. Echter: tijdens de dienst waren uitsluitend eenstemmige psalmen toegestaan. Door deze strenge beperkingen gingen de impulsen voor het muziekleven niet uit van de kerk. Muziek in de steden Als muzikant had je in de zeventiende eeuw vooral werk doordat het stadsbestuur opdrachten gaf. Je kunt daarbij denken aan: organist, beiaardier, trompetters, tamboers, speellieden (bespeelden vooral luide blaasinstrumenten bij feestelijke gelegenheden).
© 2011 -M.T. van de Kamp/Th. Vossen - van www.kunstcontext.com
7
Echter veel beroepsmusici, konden hiervan niet rondkomen en namen vaak leerlingen aan om hun inkomsten te vergroten. Collegium musicum Bij amateurs waren vooral de volgende instrumenten erg geliefd: luit, citer, viola da gamba en klavecimbel (deze instrumenten worden vaak afgebeeld op schilderijen met musicerende mensen). De investering voor de burger was behoorlijk groot: je diende niet alleen een instrument te kunnen betalen, maar ook de muziekboeken en de lessen van je muziekleraar. Daarom was het gezamenlijk musiceren toch een activiteit van de gegoede stand. Meestal werd dit gedaan in een zogenaamd collegium musicum (muziek colleges) dat geleid werd door een professional. Zoals Sweelinck bijvoorbeeld. Muziekcolleges hadden vaak ook een stedelijke status en kregen daarom bijstand in geld of middelen (lokaal). Echter daarbij waren vrouwen wel uitgesloten van deelname. Het repertoire van zo’n collegium musicum betrof vooral: instrumentale muziek op basis van bijvoorbeeld Italiaanse madrigalen (dat zijn wereldse gezangen) of Latijnse motetten ( dat zijn kerkelijke gezangen) internationaal toonaangevende genres in de wereldlijke en geestelijke vocale muziek chansons meerstemmige psalmbewerkingen Muziek en literatuur: het liedboek Sweelinck heeft nooit muziek op Nederlandse teksten gecomponeerd. Hij componeerde meestal internationale liederen en dus weinig Nederlandstalige gezangen. Toch vormde Nederlandstalige liederen wel een belangrijk genre in de muziek. Door belangrijke toneelschrijvers/dichters als Hooft, Vondel en Bredero werden er liedteksten geschreven voor de liedboeken. Deze waren bedoeld voor leken en werden ook door veel leken gezongen (deze teksten waren vaak voor populaire melodieën geschreven). Een zeer opvallende trend in Holland was het lokale liedboek, zoals het Dordrechts lijstertje bijvoorbeeld. Pas tegen het einde van de eeuw, werden er systematisch liederen gecomponeerd op Nederlandse teksten, door bijvoorbeeld de Amsterdamse school van componisten. Geuzenliedboek: Valerius gedenkklanck Wanneer je de geschiedenis van de 80-jarige oorlog met Spanje in combinatie brengt met muziek, krijg je de basis voor het Valerius liedboek. Daarin kwamen ook nog allerlei liederen voor, die door zeelieden meegebracht waren uit diverse streken en die door eenieder uit volle borst meegezongen konden worden. Het meest beroemde lied uit de Valerius gedenkklanck is ons nationale volkslied: het Wilhelmus. Dat is een naamdicht met 15 coupletten en dit wordt tot op de dag van vandaag nog steeds herdrukt. Muziek en schilderkunst Muziek is vaak het onderwerp van schilderijen. Toch is dat niet altijd een getrouwe afspiegeling van het muzikale leven in Holland. Meestal waren muziekinstrumenten op schilderijen ingegeven door conventies (vaste regels) en symbolentaal. Opera Opera kwam in tegenstelling tot Italië en Frankrijk, nauwelijks of zeer beperkt voor in Nederland. Pas in 1677 wordt de eerste opera opgevoerd. Marie-Thérèse van de Kamp Bron: T.de Nijs e.a., Geschiedenis van Holland, deel 4, 1572 tot 1795 Theo Vossen Bronnen: v. Lieshout e.a. Muziek op Maat, EPN. Muziek onder Woorden, nedl.talig DGG. © 2011 -M.T. van de Kamp/Th. Vossen - van www.kunstcontext.com
8
Curt Sachs, Geschiedenis der muziek, Aula-reeks, Glastra van Loon, Mozaïek der Muziekgeschiedenis, Sesam
4 : Klassieke Muziek (zeer beknopt = geen onderwerp kua) Klassieke muziek In de late 18de eeuw was er grote onrust op politiek en sociaal vlak. De Amerikaanse burgeroorlog, de Franse Revolutie en de Industriële revolutie vonden plaats. Vanaf 1750 ontstond De Verlichting: de stroming waarin het rationalisme (ratio = rede = verstand) centraal stond. De toonaangevende stroming in de muziek is de Klassieke muziek. Het woord klassiek wordt in de muziekgeschiedenis gebruikt voor de Klassieke periode tussen ongeveer 1775 en 1815. Stijlkenmerken van de Klassieke periode in de muziek zijn: Duidelijke vormgeving (regelmatig/ planmatig/helder/duidelijk onderscheiden delen) Relatieve eenvoud (in bijv. melodievoering) Overwegend homofone stemvoering De muziek is vrijwel altijd absoluut ( = muziek die niet gebonden is aan buitenmuzikale inhouden, dus nietprogrammatisch, en drukt in de regel een aangenaam gevoel van evenwicht/ harmonie uit.) De muziek kent een sterk geprofileerde, individuele uitdrukkingskracht Genres: symfonie, sonate, strijkkwartet; Kunstlied, concert-aria; Opera seria en buffa, Opéra Comique; voortzetting van: Mis, oratorium, concert. De drie Weense componisten: Haydn, Mozart en Beethoven zijn de drie grootste componisten uit de Klassieke muziek. Bron: Muzikale Stijlgeschiedenis – Wouter Steffelaar
© 2011 -M.T. van de Kamp/Th. Vossen - van www.kunstcontext.com
9
5 : Muziek in de 19de eeuw Romantiek De Romantiek is de stroming die als een tegenbeweging ontstaat op de Verlichting. In de Romantiek staat het gevoel centraal. De Romantiek ontsproot aan een revolutionaire tijdgeest, waarin vrijheidsdrang een belangrijke factor was. De nieuwe vrijheid in de kunsten hield in dat men zich los kon maken van het Classicisme. De Romantiek ontstond als eerste in de literatuur (Duitse schrijvers als Goethe, Schiller, Heine). In de literatuur is het individuele, het eigen beleven dus het eerste te zien. Er verschijnen boeken waarin de belangrijkste inspiratiebronnen zichtbaar worden:
De ongerepte natuur Reizen naar exotische culturen De (eigen) geschiedenis/ het eigen verleden Onbereikbare liefde Persoonlijke religieuze belevingen Dromen en nachtmerries De Menselijke dramatiek, heldhaftigheid en emoties
In de muziek van de Romantiek levert dit vooral veel verschillende tendensen op en er ontstaan soms schijnbaar tegenstrijdige bewegingen: Ongrijpbare muziek: Door de invloed van verhalen vol raadselachtigheid, wonderen en mystiek. Dit levert tastende, onbestemde muziek op. Revolutionaire vernieuwingsdrang: Dit werd zichtbaar in de ontwikkeling van nieuwe muzikale genres als het Lied en het symfonisch gedicht (een éendelig muziekstuk voor orkest, waaraan een buitenmuzikaal (= programmamuziek gegeven ten grondslag ligt). Componisten die de vernieuwing nastreefden waren: Liszt, Berlioz, Wagner,
Realisme: Door terug te grijpen op het eigen verleden, ontstaan er veel invloeden die op de volksmuziek geïnspireerd zijn. Dit is ongecompliceerde, direct herkenbare muziek Vasthouden aan de principes van de Klassieke muziek: Deze componisten hechtten veel waarde aan het muzikale verleden en zij hielden vast aan Klassieke tradities. Zij hebben er mede voor gezorgd dat de muziek herleefde van componisten als Bach en Palestrina en dat er een wetenschappelijke bestudering ontstond van de muziekgeschiedenis. Mendelssohn, Brahms en Bruckner behoorden tot de componisten die de klassieke tradities bleven volgen.
Programmamuziek: Franz Liszt was degene die de programmamuziek liet ontstaan. Dit is muziek waarbij buitenmuzikale gegevens de muziek beinvloeden: talloze componisten raakten in het begin van de negentiende eeuw onder de indruk van schrijvers, dichters en filosofen. Zij gingen proberen de door deze literatoren opgeroepen romantische gevoelens en gedachten te vertalen in stemmingsvolle, vaak een programma volgende muziek. Daarbij verwees de muziek vaak naar de bovengenoemde inspiratiebronnen van de Romantiek. Opera: In de opera kwam hartstochtelijkheid in de muziek vooral tot uitdrukking. Opera’s werden grootse en meeslepende muziekspektakels. Opera werd steeds realistischer met personages die in alledaagse gebeurtenissen en situaties optreden. In de Franse
Absolute muziek: Deze muziek is niet gebonden aan buitenmuzikale inhouden, is dus niet-programmatisch, en drukt in de regel een aangenaam gevoel van evenwicht/ harmonie uit.
Liederen cycli: Tegenover het grote gebaar van de opera, ontstonden ook de meer intieme Liederen, vaak met een gedicht van hoge literaire kwaliteit als uitgangspunt, die in concerten in huiselijke of kleine kring gezongen werden door de componist die daarbij dan vaak ook de pianobegeleiding
© 2011 -M.T. van de Kamp/Th. Vossen - van www.kunstcontext.com
10
opera ontwikkelde zich na de opéra comique, een Grand Opéra, dit was een volledig gezongen genre dat grootse vormen aannam. De historische plots en personages worden daarui sterk uitvergroot.
deed (denk aan Schubert). In ongeveer drie minuten diende een verhaal gepresenteerd of een gemoedstoestand getypeerd te worden. Er wordt gestreefd naar een fijne balans tussen tekst en muziek.
Opera van Richard Wagner: De componist Wagner had een grote invloed op het genre. Hij streefde naar de ontwikkeling van een gesamtkunstwerk, een totale verwevenheid van verschillende kunstdisciplines in één kunstwerk. Wagners opera’s laten een voortdurende stroom van vocale en instrumentale muziek horen (= de unendliche melodie). Het zeer grote en kleurrijke orkest wordt bijna een ‘karakter’ in het drama omdat het leidmotieven (= terugkerende themamuziek bij bepaalde personen of stemmingen) presenteert, stemmingen verklankt en zangstemmen (aria’s) begeleidt. Wagner liet een ‘eigen’ operatheater bouwen (het festspielhaus in Bayreuth).
Professionalisering: Doordat er conservatoria en universitaire muziekopleidingen ontstonden, konden componisten en uitvoerende musici, een grondige en professionele vorming krijgen. Als gevolg daarvan verbeterde het niveau van beide groepen en kreeg het muziekleven krachtige impulsen voor verdere ontplooiing. Sociale status: Componisten waren minder vaak in dienst van hof, kerk of adel aangesteld (zoals dat in de periode van het Hof nog wel gebruikelijk was), maar mede als gevolg van de Franse Revolutie was dit patronage weggevaagd. Componisten werkten daarom vaker ‘voor zichzelf ‘. Zij probeerden opdrachten te verwerven maar leidden een onzeker bestaan. Tegelijkertijd kwam de burgerij heel sterk op en deze had behoefde aan een eigen muziekleven, wat zorgde voor publieke concerten waar men tegen betaling van entreegeld het concert kon bijwonen. Later ontstonden de eerste concertzalen. Het publiek wilde zowel oude meesterwerken horen, (daardoor kon de muziekgeschiedenis opkomen) maar men wilde ook wel nieuwe composities horen.
Soloconcerten en virtuositeit: Mede door de toegenomen scholing, maar ook door invloed van de Romantiek, ontstond er grote belangstelling voor muzikale genieën: vaak waren dit uitvoerende musici (die ook componist konden zijn) die in een soloconcert op een enorm hoog niveau muziek speelden in een bepaald genre/instrument, met veel vertoon van muzikaal technisch vakmanschap. Door het publiek werden dergelijke virtuozen benaderd als idolen. De nadruk lag nogal eens op puur technische vaardigheden, wat vaak tot waaghalzerij van de solist kon leiden. Er ontstond dan vaak een ‘gevecht’ tussen de solist en het orkest. Genres: Symfonieën (vooral Mahler – de laat-romantische componist is hiermee erg bekend geworden) Symfonisch gedicht = een programmatisch orkestwerk in één deel (Liszt) Concerten: in romantische concerten werden alle klankkleuren van het symfonieorkest benut. Het driedelige schema uit eerdere perioden bleef gehandhaafd.
© 2011 -M.T. van de Kamp/Th. Vossen - van www.kunstcontext.com
11
Soloconcerten (met virtuoze partijen voor de solist) – de piano maar ook de viool waren de favoriete soloinstrumenten. Pianomuziek, waarbij pianosonates afgewisseld werden met nieuwe genres zoals: de wals, de polonaise, de mazurka, de ballade, de fantasie, de romance, de bagatelle, de impromptu, het capriccio, de prelude en het intermezzo. Componisten van pianomuziek in de Romantiek waren: Chopin, Brahms, Schubert, Schumann, Mendelssohn, Liszt Kamermuziek, met name Brahms componeerde veel kamermuziek vooral allerlei instrumentencombinaties: een hoorntrio, pianotrio’s, strijkkwartetten enz. Liederen (Schubert, Liszt) Opera (Wagner)
Het Impressionisme: Claude Debussy Het impressionisme is een overgangsperiode tussen de Romantiek en de Moderne tijd. In de muziek zie je dit ook goed: enerzijds is het een ontwikkeling die voortvloeit uit de Romantiek, maar anderzijds zijn er veel vernieuwende invloeden in de impressionistische muziek te ontwaren. Het impressionisme was een stroming die in Frankrijk ontstond als een reactie tegen de loodzware Duitse romantiek. Het impressionisme manifesteerde zich eerst in de beeldende kunst, waarbij een groep schilders – aangevoerd door de schilder Monet met zijn ‘Impression, soleil levant’ . De impressionisten schilderden wat zij waarnamen: in vaak lichte schildertoetsen gaven zij de alledaagse realiteit weer. Het licht/ de sfeer van het moment was daarbij van belang. In Frankrijk maakte Claude Debussy impressionistische composities: ook al sloot zijn gevoelige muziek nog wel aan bij de ideeën van de Romantiek, toch bracht hij veel nieuwe ideeën in zijn muziek tot uiting. Hij ontwikkelde een nieuwe, rijke harmonie en probeerde bepaalde gevoelens of gewaarwordingen in zijn muziek te verklanken. Bij nadere beschouwing is de aanpak van Debussy totaal anders dan die van de romantische componisten: hij vermeed bij toonkleuring de massieve romantische tonen, door subtiele, mysterieuze, klankflarden te componeren. Zijn harmonieën klinken enigszins vaag en tastend. Vaak maakt hij gebruik van klankakkoorden die ‘vreemd’ en suggestief zijn. Zijn muziek is vaak sferisch en is grillig en quasi-improvisatorisch van karakter. Je zou deze muziek mogelijk ook wel filmisch kunnen noemen. Bron: Wouter Steffelaar - Muzikale Stijlgeschiedenis
© 2011 -M.T. van de Kamp/Th. Vossen - van www.kunstcontext.com
12
6 : Modernisme. MUZIEK IN DE MODERNE CULTUUR: Stroming in de muziek
componist
Impressionisme
Debussy Stijlleer: apres midi d’un faune Suite bergamasque - Zoltan Ravel Expressionisme = nieuwe muziek
Arnold Schonberg Stijlleer/ EPN: 35: pierrot lunaire en erwartung
Alban Berg Anton von Webern
Russisch folklorisme
Strawinsky in Le Sacre du Printemps
Neoclassicisme: Nieuw classicisme of midden muziek: kunstwerk als opus met eeuwigheidswaarde: autonome kunst
Schőnberg
Strawinsky in Oedipus Rex Bartok
Functionele muziek
Satie -gymnopedies - nr. 14/15 Les Six Paul Hindemith Rusland
Invloeden/kenmerken Hoofdrichting houdt vast aan de in de Romantiek gevestigde traditie van het zelfstandige kunstwerk (autonome) opus. Invloeden gamelanmuziek Emancipatie van het akkoord
Impressionisme en neoclassicisme, melodie = duidelijk omlijnd; teruggrijpen op oude stijlen, virtuositeit Tweede Weense school (eerste Weense school bestond uit Mahler en Strauss) - atonaliteit (loslaten van traditionele tonale relaties); twaalftoonsprincipe (alle 12 tonen zijn gelijkwaardig); serialisme (opeenvolging van zowel de tonen in series als ook ritme/ toonduur in series); sprechstimme; expressionistisch karakter; emancipatie van de dissonant - afwijzing van elke strakke doctrine, soms tonaal - expressief van karakter - extreem gecondenseerde vorm - schrappen van het overbodige tot het allernoodzakelijkste overblijft. - expressionistisch van karakter - wisselende metriek - nadruk op ritme en akkoorden - climaxen - melodisch korte motieven - Ordeningssysteem van 12 chromatische tonen in het twaalftoonstelsel of dodecafonie - basisreeks = 12 tonen/ streven naar reductie
Orkestratie = terugblik op Romantiek Kunstmuziek en Hongaarse volksmuziek: alle verworvenheden samengesmolten maar wel vastgehouden aan traditioneel overgeleverde vormen en genres - Musique d’ameublement (ofwel achtergrondmuziek of muzak) - potpourri: muziek zonder pretenties voor in café’s en bars
Gebrauchsmusik: gebruiksmuziek, was vooral didactisch voor jeugd en amateurs. Propagandamuziek
© 2011 -M.T. van de Kamp/Th. Vossen - van www.kunstcontext.com
13
Jazz
Verenigde Staten
Elektronische (of concrete) muziek
Luigi Russolo
Varèse Vb in stijlleer Elektronische muziek / aleatorische muziek = bepaald door toeval en niet vastgelegde zaken
John Cage (na 1950)
- Muziek in kleinere bezetting (dan bijv. symfonie orkest) - splitsing in ritme en melodiesectie - ritme speelt een essentiële rol (motorisch element met syncopisch accent) - syncope = verlegging of wisseling van accent - improvisatie sluit aan bij de wens om spontaan te musiceren (variaties op thema) - futurisme - preoccupatie met beweging, snelheid en machines: dus machinale geluiden en machines als instrumenten verwerkt in de muziek - maakt gebruik van elektronische apparatuur om daarmee composities te maken - de autonome klank en het ritme staan daarbij centraal - Toevalsmuziek Cage werd beïnvloed door: Satie – humor, extreme eenvoud; Webern – belang van de stilte, pointillisme; Ives – citaattechniek; Varèse – slagwerktimbres ; dadaisme – antikunst van Duchamp; Oosterse filosofie - zen
Chromatiek = gebruik maken van halvetoons afstanden Bron: Wouter Steffelaar - Muzikale Stijlgeschiedenis.
© 2011 -M.T. van de Kamp/Th. Vossen - van www.kunstcontext.com
14
© 2011 -M.T. van de Kamp/Th. Vossen - van www.kunstcontext.com
15