EMC 110/B 10 Gebruiksaanwijzing 10003630 07.08
06.96-
H
f
Voorwoord
Voorwoord
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.
Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
f
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden.
m Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. A Staat voor aanwijzingen en toelichting.
t Duidt op de standaarduitvoering.
t Duidt op de standaarduitvoering.
o Duidt op de optionele uitvoering.
o Duidt op de optionele uitvoering.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Auteursrecht
Auteursrecht
Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
www.jungheinrich.com
www.jungheinrich.com
0108.NL
0108.NL
m Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. A Staat voor aanwijzingen en toelichting.
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden.
0108.NL
0108.NL
A
Doelmatig gebruik ........................................................................... A 1
A
Doelmatig gebruik ........................................................................... A 1
B
Beschrijving van het voertuig .......................................................... B 1
B
Beschrijving van het voertuig .......................................................... B 1
1 2 2.1 3 3.1 3.2 3.3 3.4 4 4.1 4.2
Beschrijving van gebruik ................................................................................... B 1 Bouwelementen- en functiebeschrijving ........................................................... B 2 Voertuig ............................................................................................................ B 3 Technische gegevens standaard uitrusting ...................................................... B 4 Gegevens over prestatie van standaard voertuigen ......................................... B 4 Afmetingen ........................................................................................................ B 4 Accu’s en motorprestatie .................................................................................. B 6 EN-normen ....................................................................................................... B 6 Plaatjes ............................................................................................................. B 7 Typeplaatje, voertuig ......................................................................................... B 8 Ladingdiagram, draagcapaciteit / zwaartepunt lading / ladingvork ................... B 8
1 2 2.1 3 3.1 3.2 3.3 3.4 4 4.1 4.2
Beschrijving van gebruik ................................................................................... B 1 Bouwelementen- en functiebeschrijving ........................................................... B 2 Voertuig ............................................................................................................ B 3 Technische gegevens standaard uitrusting ...................................................... B 4 Gegevens over prestatie van standaard voertuigen ......................................... B 4 Afmetingen ........................................................................................................ B 4 Accu’s en motorprestatie .................................................................................. B 6 EN-normen ....................................................................................................... B 6 Plaatjes ............................................................................................................. B 7 Typeplaatje, voertuig ......................................................................................... B 8 Ladingdiagram, draagcapaciteit / zwaartepunt lading / ladingvork ................... B 8
C
Transport en eerste ingebruikname ................................................ C 1
C
Transport en eerste ingebruikname ................................................ C 1
1 2 3
Opladen via hijskraan ....................................................................................... C 1 Eerste ingebruikname ....................................................................................... C 1 Bewegen van het voertuig zonder eigen aandrijving (noodbedrijf) ................... C 2
1 2 3
Opladen via hijskraan ....................................................................................... C 1 Eerste ingebruikname ....................................................................................... C 1 Bewegen van het voertuig zonder eigen aandrijving (noodbedrijf) ................... C 2
D
Accu - opladen en vervangen ......................................................... D 1
D
Accu - opladen en vervangen ......................................................... D 1
1 2 3 4 5
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met zuuraccu’s ................................... D 1 Accutypes ......................................................................................................... D 1 Accu opladen met geïntegreerde acculader ..................................................... D 2 Accu vervangen ................................................................................................ D 3 Accuontladingsindicator .................................................................................... D 4
1 2 3 4 5
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met zuuraccu’s ................................... D 1 Accutypes ......................................................................................................... D 1 Accu opladen met geïntegreerde acculader ..................................................... D 2 Accu vervangen ................................................................................................ D 3 Accuontladingsindicator .................................................................................... D 4
E
Bediening ........................................................................................ E 1
E
Bediening ........................................................................................ E 1
1 2 3 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig ........ E 1 Beschrijving van de opgave- en bedieningselementen .................................... E 2 Voertuig in bedrijf nemen .................................................................................. E 4 Werken met het voertuig ................................................................................... E 5 Veiligheidsregels tijdens het rijden ................................................................... E 5 Rijden, besturen, remmen ................................................................................ E 6 Opnemen en neerzetten van lading .................................................................. E 8 Wielarmverstelling EMB .................................................................................... E 9 Voertuig beveiligd parkeren ............................................................................... E 9
1 2 3 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig ........ E 1 Beschrijving van de opgave- en bedieningselementen .................................... E 2 Voertuig in bedrijf nemen .................................................................................. E 4 Werken met het voertuig ................................................................................... E 5 Veiligheidsregels tijdens het rijden ................................................................... E 5 Rijden, besturen, remmen ................................................................................ E 6 Opnemen en neerzetten van lading .................................................................. E 8 Wielarmverstelling EMB .................................................................................... E 9 Voertuig beveiligd parkeren ............................................................................... E 9
0708.NL
Inhoudsopgave
0708.NL
Inhoudsopgave
I1
I1
F
Instandhouding van het bodemtransportvoertuig ............................ F 1
1 2 3 4 5 6 6.1 6.2 6.3 6.4 7 7.1 7.2 8 9 10 10.1 10.2 10.3
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ........................................................... F 1 Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden ............................................. F 1 Onderhouds-checklijst ....................................................................................... F 3 Hydraulica-oliestand ......................................................................................... F 4 Bedrijfsmiddelen ............................................................................................... F 4 Aanwijzingen voor instandhouding ................................................................... F 5 Voertuig voor instandhoudingswerkzaamheden voorbereiden ......................... F 5 Frontkap afnemen.............................................................................................. F 5 Elektrische stoppen controleren ...................................................................... F 5 Hernieuwde inbedrijfname ................................................................................. F 6 Stilleggen van het voertuig ............................................................................... F 6 Maatregels tijdens de stillegging ....................................................................... F 6 Hernieuwde ingebruikname na stillegging ........................................................ F 7 Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen......................... F 7 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren............................................................ F 7 Hulp bij storingen en opsporing van fouten ...................................................... F 8 Hulp bij storingen .............................................................................................. F 8 Opsporing van fouten (lichtcodes LED besturingsprintkaartplatine) ................. F 8 Stroomloopplan ................................................................................................. F 9
1 2 3 4 5 6 6.1 6.2 6.3 6.4 7 7.1 7.2 8 9 10 10.1 10.2 10.3
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ........................................................... F 1 Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden ............................................. F 1 Onderhouds-checklijst ....................................................................................... F 3 Hydraulica-oliestand ......................................................................................... F 4 Bedrijfsmiddelen ............................................................................................... F 4 Aanwijzingen voor instandhouding ................................................................... F 5 Voertuig voor instandhoudingswerkzaamheden voorbereiden ......................... F 5 Frontkap afnemen.............................................................................................. F 5 Elektrische stoppen controleren ...................................................................... F 5 Hernieuwde inbedrijfname ................................................................................. F 6 Stilleggen van het voertuig ............................................................................... F 6 Maatregels tijdens de stillegging ....................................................................... F 6 Hernieuwde ingebruikname na stillegging ........................................................ F 7 Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen......................... F 7 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren............................................................ F 7 Hulp bij storingen en opsporing van fouten ...................................................... F 8 Hulp bij storingen .............................................................................................. F 8 Opsporing van fouten (lichtcodes LED besturingsprintkaartplatine) ................. F 8 Stroomloopplan ................................................................................................. F 9
G
Aanbouwapparaten ......................................................................... G1
G
Aanbouwapparaten ......................................................................... G1
1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 4 4.1 4.2 4.3 4.4
Kranhaak .......................................................................................................... G 1 Doelmatig gebruik ............................................................................................. G 1 Technische gegevens EMB met kraanhaak ..................................................... G 2 Prestatiegegevens voor EMB met kraanhaak ................................................... G 2 Afmetingen EMB met kraanhaak ....................................................................... G 2 Plaatjes ............................................................................................................. G 4 Werken met de EMB met kraanhaak ................................................................ G 5 Platform ............................................................................................................ G 6 Doelmatig gebruik ............................................................................................. G 6 Technische gegevens ....................................................................................... G 6 Plaatje ............................................................................................................... G 6 Platform transporteren ...................................................................................... G 7 Veiligheidsadviezen voor het werken met het platform .................................... G 7 Platform met rollen ............................................................................................ G 8 Doelmatig gebruik ............................................................................................. G 8 Technische gegevens ....................................................................................... G 8 Plaatje ............................................................................................................... G 8 Platform met rollen transporteren ..................................................................... G 9 Veiligheidsadviezen voor het werken met het platform met rollen..................... G 9 Automatische hefpositionering .......................................................................... G 10 Juist gebruik ...................................................................................................... G 10 Technische gegevens ....................................................................................... G 11 Met de automatische hefpositionering werken ................................................. G 11 Sensor instellen ................................................................................................. G 12
1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 4 4.1 4.2 4.3 4.4
Kranhaak .......................................................................................................... G 1 Doelmatig gebruik ............................................................................................. G 1 Technische gegevens EMB met kraanhaak ..................................................... G 2 Prestatiegegevens voor EMB met kraanhaak ................................................... G 2 Afmetingen EMB met kraanhaak ....................................................................... G 2 Plaatjes ............................................................................................................. G 4 Werken met de EMB met kraanhaak ................................................................ G 5 Platform ............................................................................................................ G 6 Doelmatig gebruik ............................................................................................. G 6 Technische gegevens ....................................................................................... G 6 Plaatje ............................................................................................................... G 6 Platform transporteren ...................................................................................... G 7 Veiligheidsadviezen voor het werken met het platform .................................... G 7 Platform met rollen ............................................................................................ G 8 Doelmatig gebruik ............................................................................................. G 8 Technische gegevens ....................................................................................... G 8 Plaatje ............................................................................................................... G 8 Platform met rollen transporteren ..................................................................... G 9 Veiligheidsadviezen voor het werken met het platform met rollen..................... G 9 Automatische hefpositionering .......................................................................... G 10 Juist gebruik ...................................................................................................... G 10 Technische gegevens ....................................................................................... G 11 Met de automatische hefpositionering werken ................................................. G 11 Sensor instellen ................................................................................................. G 12
I2
0708.NL
Instandhouding van het bodemtransportvoertuig ............................ F 1
0708.NL
F
I2
Bijlage
Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij
Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij Z
Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrich toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen van deze fabrikant nageleefd worden.
0506.NL
Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrich toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen van deze fabrikant nageleefd worden.
0506.NL
Z
Bijlage
1
1
2 2 0605.NL
0605.NL
A Doelmatig gebruik
A Doelmatig gebruik
A
A
m
De ”richtlijn voor het juiste en doelmatige gebruik van bodemtransportvoertuigen” (VDMA) wordt met dit toestel meegeleverd. Ze is onderdeel van deze gebruiksaanwijzing en moet in ieder geval worden nagekomen. Nationale bestemmingen blijven onbeperkt geldig.
De ”richtlijn voor het juiste en doelmatige gebruik van bodemtransportvoertuigen” (VDMA) wordt met dit toestel meegeleverd. Ze is onderdeel van deze gebruiksaanwijzing en moet in ieder geval worden nagekomen. Nationale bestemmingen blijven onbeperkt geldig.
Het bodemtransportvoertuig dat in deze gebruiksaanwijzing is beschreven is bestemd voor het heffen en transporteren van ladingeenheden. Het dient volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing ingezet, bediend en onderhouden te worden. Ieder ander gebruik is niet doelmatig en kan schade aan personen, materieel of goederen veroorzaken. Bovenal dient een te zware belasting door te zware of eenzijdig opgenomen lading vermeden te worden. Bindend voor de maximaal opneembare lading is het aan het voertuig aangebrachte typeplaatje of ladingdiagram. Het bodemtransportvoertuig mag niet in omgevingen met brand- of ontploffingsgevaar gereden worden en evenmin in omgevingen die corrosie veroorzaken of die sterk stofhoudend zijn.
Het bodemtransportvoertuig dat in deze gebruiksaanwijzing is beschreven is bestemd voor het heffen en transporteren van ladingeenheden. Het dient volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing ingezet, bediend en onderhouden te worden. Ieder ander gebruik is niet doelmatig en kan schade aan personen, materieel of goederen veroorzaken. Bovenal dient een te zware belasting door te zware of eenzijdig opgenomen lading vermeden te worden. Bindend voor de maximaal opneembare lading is het aan het voertuig aangebrachte typeplaatje of ladingdiagram. Het bodemtransportvoertuig mag niet in omgevingen met brand- of ontploffingsgevaar gereden worden en evenmin in omgevingen die corrosie veroorzaken of die sterk stofhoudend zijn.
Verplichtingen voor de exploitant: Exploitant in de hier bedoelde betekenis is iedere natuurlijke of juridische persoon die zelf gebruik maakt van het bodemtransportvoertuig of in diens opdracht deze gebruikt wordt. In speciale gevallen (b.v. leasing, verhuur) is de gebruiker diegene die volgens de bestaande contractuele bestemmingen tussen de eigenaar en de gebruiker van het bodemtransportvoertuig de verplichtingen voornoemd dient uit te voeren. De gebruiker dient ervoor te zorgen dat het bodemtransportvoertuig uitsluitend doelmatig gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de gebruiker of van derden vermeden worden. Bovendien moet erop gelet worden dat de voorschriften voor het vermijden van ongelukken, verdere arbeidstechnische aanwijzingen evenals de richtlijnen voor gebruik, onderhoud en instandhouding in acht genomen worden. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze gebruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebben.
Verplichtingen voor de exploitant: Exploitant in de hier bedoelde betekenis is iedere natuurlijke of juridische persoon die zelf gebruik maakt van het bodemtransportvoertuig of in diens opdracht deze gebruikt wordt. In speciale gevallen (b.v. leasing, verhuur) is de gebruiker diegene die volgens de bestaande contractuele bestemmingen tussen de eigenaar en de gebruiker van het bodemtransportvoertuig de verplichtingen voornoemd dient uit te voeren. De gebruiker dient ervoor te zorgen dat het bodemtransportvoertuig uitsluitend doelmatig gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de gebruiker of van derden vermeden worden. Bovendien moet erop gelet worden dat de voorschriften voor het vermijden van ongelukken, verdere arbeidstechnische aanwijzingen evenals de richtlijnen voor gebruik, onderhoud en instandhouding in acht genomen worden. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze gebruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebben.
m
Bij veronachtzaming van deze gebruiksaanwijzing vervalt onze garantie. Dit geldt dienovereenkomstig, wanneer zonder toestemming van de servicedienst van de fabrikant door de klant en/of derden ondeugdelijke werkzaamheden aan het product zijn verricht.
Het aanbouwen van accessoires: Het aan- of inbouwen van extra installaties, waardoor ingegrepen wordt in de funkties van het bodemtransportvoertuig of die daardoor aangevuld worden, mag uitsluitend ná schriftelijke toestemming door de producent gebeuren. Indien nodig dient een schriftelijke vergunning van de lokale autoriteiten aangevraagd te worden. De vergunning van amtswege is echter geen alternatief voor de schriftelijke toestemming door de producent.
0600.NL
0600.NL
Het aanbouwen van accessoires: Het aan- of inbouwen van extra installaties, waardoor ingegrepen wordt in de funkties van het bodemtransportvoertuig of die daardoor aangevuld worden, mag uitsluitend ná schriftelijke toestemming door de producent gebeuren. Indien nodig dient een schriftelijke vergunning van de lokale autoriteiten aangevraagd te worden. De vergunning van amtswege is echter geen alternatief voor de schriftelijke toestemming door de producent.
Bij veronachtzaming van deze gebruiksaanwijzing vervalt onze garantie. Dit geldt dienovereenkomstig, wanneer zonder toestemming van de servicedienst van de fabrikant door de klant en/of derden ondeugdelijke werkzaamheden aan het product zijn verricht.
A1
A1
A2 A2 0600.NL
0600.NL
B Beschrijving van het voertuig
B Beschrijving van het voertuig
1
1
Beschrijving van gebruik Het voertuig is bestemd voor het gebruik op effen bodem en voor het transporteren van goederen. Er kunnen pallets met open bodemoplage of rollwagens worden opgenomen. De draagcapaciteit vindt u in het plaatje draagcapaciteit Qmax.
m
Beschrijving van gebruik Het voertuig is bestemd voor het gebruik op effen bodem en voor het transporteren van goederen. Er kunnen pallets met open bodemoplage of rollwagens worden opgenomen. De draagcapaciteit vindt u in het plaatje draagcapaciteit Qmax.
m
De EMC/EMB is voor lichte werkzaamheden geconcipieerd, max. onafgebroken bedrijfstijd 2 uur. Voertuigtypes, draagcapaciteit en motorprestatie:
De EMC/EMB is voor lichte werkzaamheden geconcipieerd, max. onafgebroken bedrijfstijd 2 uur. Voertuigtypes, draagcapaciteit en motorprestatie:
0708.NL
Type Draagcapaciteit Motorprestatie EMC/EMB 1000 kg 0,35 kW
0708.NL
Type Draagcapaciteit Motorprestatie EMC/EMB 1000 kg 0,35 kW
B1
B1
Bouwelementen- en functiebeschrijving
2
Bouwelementen- en functiebeschrijving
2
1
2
1
3
16
3
16
5
5
4
4
15
15 6 7
14
6 8
7
14
13
13 9
9
12
12
10
10
11
11
EMC/EMB Benaming t Oprij-veiligheidstaster t Mastbekleding o Wieginrichting t Accuontladingsindicator t Ladingcontrolelampje t Laadstekker voor accu (geïntegreerde acculader, 24V /9A) t Nood-uit-stekker t Ladingopname t Lastwiel t Steunwiel t Aandrijvingswiel t Frontkap t Motorkap t Schakelslot t Dissel t Rijschakelaar t = standaard uitrusting
B2
o = extra uitrusting
Pos. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 0708.NL
Pos. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
8
EMC/EMB Benaming t Oprij-veiligheidstaster t Mastbekleding o Wieginrichting t Accuontladingsindicator t Ladingcontrolelampje t Laadstekker voor accu (geïntegreerde acculader, 24V /9A) t Nood-uit-stekker t Ladingopname t Lastwiel t Steunwiel t Aandrijvingswiel t Frontkap t Motorkap t Schakelslot t Dissel t Rijschakelaar t = standaard uitrusting
B2
o = extra uitrusting
0708.NL
2
2.1
Voertuig
2.1
Voertuig
Veiligheidsinrichtingen:
Veiligheidsinrichtingen:
- Het voertuigframe beschermt de voeten van de gebruiker en bij botsingen met pallets de daarop liggende ladingen. - De dissel (15) zorgt voor een veilige afstand met het voertuig. Op grond van haar vorm glijdt ze als er gevaar is aan het lichaam van de gebruiker naar boven, de rem sluit in een. - Als de dissel wordt losgelaten, wordt ze van een gasdruckveer in de rempositie boven gedrukt. - De oprij-veiligheidstaster (1) in de disselkop reageert op aanraking, de rijrichting wordt omgeschakeld, het voertuig rijdt van de gebruiker weg. - Door het trekken van de nood-uit-stekker (7) worden alle elektrische functies buiten bedrijf gesteld.
- Het voertuigframe beschermt de voeten van de gebruiker en bij botsingen met pallets de daarop liggende ladingen. - De dissel (15) zorgt voor een veilige afstand met het voertuig. Op grond van haar vorm glijdt ze als er gevaar is aan het lichaam van de gebruiker naar boven, de rem sluit in een. - Als de dissel wordt losgelaten, wordt ze van een gasdruckveer in de rempositie boven gedrukt. - De oprij-veiligheidstaster (1) in de disselkop reageert op aanraking, de rijrichting wordt omgeschakeld, het voertuig rijdt van de gebruiker weg. - Door het trekken van de nood-uit-stekker (7) worden alle elektrische functies buiten bedrijf gesteld.
Bedienings- en opgaveelementen: De bedieningselementen heffen, neerlaten, langzame rit en claxon zijn op de dissel (15) geplaatst. Het voertuig is met een accuontladingsindicator (4) uitgerust.
Bedienings- en opgaveelementen: De bedieningselementen heffen, neerlaten, langzame rit en claxon zijn op de dissel (15) geplaatst. Het voertuig is met een accuontladingsindicator (4) uitgerust.
accuontladingsindicator (4) schakelt bij een te lage spanning de functie snelle rit A De uit, om een laagontlading te vermijden.
accuontladingsindicator (4) schakelt bij een te lage spanning de functie snelle rit A De uit, om een laagontlading te vermijden.
Rijaandrijving: De aandrijving is asymmetrisch geplaatst. De 0,35 kW-rijmotor drijft via een aandrijving het aandrijvingswiel (11) aan. Door het omschakelen van de rijrichting met de rijschakelaar (16) in de disselkop kan met tegenstroom worden geremd.
Rijaandrijving: De aandrijving is asymmetrisch geplaatst. De 0,35 kW-rijmotor drijft via een aandrijving het aandrijvingswiel (11) aan. Door het omschakelen van de rijrichting met de rijschakelaar (16) in de disselkop kan met tegenstroom worden geremd.
Besturing: Bestuurd wordt het voertuig met de dissel (15) met een zwaaibereik van 90° naar beide kanten.
Besturing: Bestuurd wordt het voertuig met de dissel (15) met een zwaaibereik van 90° naar beide kanten.
Reminstallatie: Een veerkrachtrem (bedrijfsrem) werkt direct op de aandrijvingsmotor. Door de dissel (15) in de rembereik boven of beneden te neigen wordt geremd.
Reminstallatie: Een veerkrachtrem (bedrijfsrem) werkt direct op de aandrijvingsmotor. Door de dissel (15) in de rembereik boven of beneden te neigen wordt geremd.
Hydraulische installatie: De functies heffen, neerlaten worden met de bedieningstasters in de disselkop in werking gesteld. Door de functie heffen in te schakelen, loopt het pompaggregaat aan. De hydraulica-olie wordt uit de olietank naar de cilinder gepompt. De ladingopname (8) begint te heffen.
Hydraulische installatie: De functies heffen, neerlaten worden met de bedieningstasters in de disselkop in werking gesteld. Door de functie heffen in te schakelen, loopt het pompaggregaat aan. De hydraulica-olie wordt uit de olietank naar de cilinder gepompt. De ladingopname (8) begint te heffen.
Elektrische installatie: 24-Volt-installatie. Bij de standaard uitrusting hoort een elektronische rijstroombesturing.
Elektrische installatie: 24-Volt-installatie. Bij de standaard uitrusting hoort een elektronische rijstroombesturing.
0708.NL
Opbouw: De EMC/EMB is een 4-wiel-voertuig met een gestuurde aandrijvingswiel (11), een steunwiel (10) en twee lastwielen (9). De kappen (2,12 en 13) laten zich gemakkelijk openen en maken alle aggregaten goed toegankelijk. De bedieningselementen zijn in de disselkop geplaatst.
0708.NL
Opbouw: De EMC/EMB is een 4-wiel-voertuig met een gestuurde aandrijvingswiel (11), een steunwiel (10) en twee lastwielen (9). De kappen (2,12 en 13) laten zich gemakkelijk openen en maken alle aggregaten goed toegankelijk. De bedieningselementen zijn in de disselkop geplaatst.
B3
B3
3
Technische gegevens standaard uitrusting
3
Technische gegevens standaard uitrusting
van de technische gegevens volgens VDI 2198. A Opsomming Onder voorbehoud van technische veranderingen en toevoegingen.
van de technische gegevens volgens VDI 2198. A Opsomming Onder voorbehoud van technische veranderingen en toevoegingen.
3.1
3.1
Gegevens over prestatie van standaard voertuigen Benaming Q C
EMC/EMB
Nominale draagcapaciteit Zwaartepuntafstand lading Rijsnelheid met/zonder lading Hefsnelheid heffen met/zonder geheven lading Hefsnelheid neerlaten met /zonder geheven lading
Benaming Q C
kg mm
3,5 / 4 8,0 / 11,0
km/h cm/s
Rijsnelheid met/zonder lading Hefsnelheid heffen met/zonder geheven lading
20 / 7
cm/s
Hefsnelheid neerlaten met /zonder geheven lading
Afmetingen Benaming h1
Hoogte hefinstallatie
h3
Heffen
h13
Ladingopname neergelaten
3.2
1970
1970
mm
h1
Hoogte hefinstallatie
1560/2000
1560/2000
mm
h3
Heffen
mm
h13
Ladingopname neergelaten
90
Benaming
y
1170
1170
mm
l1
Lengte voertuig
1710
1710
mm
150
150
mm
kg mm
3,5 / 4 8,0 / 11,0
km/h cm/s
20 / 7
cm/s
Standaard EMC
Breedte voertuig EMB
1970
1970
mm
1560/2000
1560/2000
mm
90
90
mm
y
Wielstand, lastgedeelte neergelaten
1170
1170
mm
l1
Lengte voertuig
1710
1710
mm
Afstand, aandrijvingswiel <-> frontframe
150
150
mm
l2
Lengte voorbouw
530
530
mm
l2
Lengte voorbouw
530
530
mm
b1
Breedte voertuig
800
-
mm
b1
Breedte voertuig
800
-
mm
Wa
Draaistraal Breedte arbeidsgang 1000x1200 in de breedte Breedte arbeidsgang 800x1200 in de lengte
1405
1405
mm
Wa
1405
1405
mm
2241
2340
mm
Ast*
2241
2340
mm
2178
2190
mm
Ast*
Draaistraal Breedte arbeidsgang 1000x1200 in de breedte Breedte arbeidsgang 800x1200 in de lengte
2178
2190
mm
Afstand wielarmen binnen
-
970 - 1270
mm
b4 **
Afstand wielarmen binnen
-
970 - 1270
mm
Ast* Ast* b4 **
b1/b2 ** Afstand wielarmen buiten
b1/b2 ** Afstand wielarmen buiten
-
1170 - 1470
mm
-
1170 - 1470
mm
b5
Afstand lastvorken buiten
540
540 of 660
mm
b5
Afstand lastvorken buiten
540
540 of 660
mm
e
Vorkbreedte
160
160
mm
e
Vorkbreedte
160
160
mm
* Ast incl. 200 mm veilige afstand
* Ast incl. 200 mm veilige afstand
** instelbaar in trappen van 50mm
** instelbaar in trappen van 50mm 0708.NL
B4
1000 600
Afmetingen
Breedte voertuig EMB
Wielstand, lastgedeelte neergelaten Afstand, aandrijvingswiel <-> frontframe
Nominale draagcapaciteit Zwaartepuntafstand lading
Standaard EMC
90
EMC/EMB
1000 600
0708.NL
3.2
Gegevens over prestatie van standaard voertuigen
B4
e
e
Ast
B5
h13
h13
Q
l1
b1
b1/b2 b4
b5
b1
b1/b2 b4
b5
y
0708.NL
0708.NL
C C
Q
l2 150 y l2
Wa
150
l1
Ast Wa
B5
h3
h3
h1
h1
3.3
Accu’s en motorprestatie
3.3
Accu’s en motorprestatie
EMC/EMB Accu Motorprestatie 3.4
EMC/EMB
2x 12 V / 60 Ah of 55 Ah in serie 0,35 kW
Accu Motorprestatie
EN-normen
3.4
Permanente geluiddrukpeil:
66 dB(A) volgens prEN 12053 in overeenstemming met ISO 4871
2x 12 V / 60 Ah of 55 Ah in serie 0,35 kW
EN-normen Permanente geluiddrukpeil:
66 dB(A) volgens prEN 12053 in overeenstemming met ISO 4871
permanente geluidsdrukpeil is een volgens de opgegeven normen berekende geA De middelde waarde en houdt rekening met de geluidsdrukpeil bij het rijden, heffen en
permanente geluidsdrukpeil is een volgens de opgegeven normen berekende geA De middelde waarde en houdt rekening met de geluidsdrukpeil bij het rijden, heffen en
tijdens de vrijloop. De geluidsdrukpeil wordt dicht bij het oor van de bestuurder gemeten.
tijdens de vrijloop. De geluidsdrukpeil wordt dicht bij het oor van de bestuurder gemeten.
Elektromagnetische verdraagzaamheid (EMV)
Elektromagnetische verdraagzaamheid (EMV)
Volgende grenswaarden volgens de produktnormen “Bodemtransportvoertuigen elektromagnetische verdraagzaamheid (9/95)” worden nagekomen:
Volgende grenswaarden volgens de produktnormen “Bodemtransportvoertuigen elektromagnetische verdraagzaamheid (9/95)” worden nagekomen:
- Stooruitzending (EN 50081-1) - Stoorveiligheid (EN 50 082-2) - Elektrostatische ontlading (EN 61000-4-2)
- Stooruitzending (EN 50081-1) - Stoorveiligheid (EN 50 082-2) - Elektrostatische ontlading (EN 61000-4-2)
aan de elektrische en elektronische componenten en hun plaatsing A Veranderingen mogen alleen met de schrijftelijke toestemming van de producent worden doorge-
aan de elektrische en elektronische componenten en hun plaatsing A Veranderingen mogen alleen met de schrijftelijke toestemming van de producent worden doorge-
B6
0708.NL
voerd.
0708.NL
voerd.
B6
4
Plaatjes
4
Plaatjes
18
25
18
25
17
17 19
19
Xxx Xxxx Xxxx Xxxx
Xxx Xxxx Xxxx Xxxx Xxxxxx Xxxxxx Xxxxxxx Xxxxxx
X
Xx
Xxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx
xx
xx
Xxxxx Xxxxx Xxxxx Xxxxx
26
11
12
2 1
20
3
Qmax 1000kg
4 199
ICH NR
8 7
1
8 7
ICH
nach UVV VBG 12 a/ 12 b §20 durch Sachkundigen
9
9
R EIN
Regelmäßige Prüfung
GH
5
Xx
xx
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
Xxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx
xx
xx
xx
26
Kundendienst
23
0
0 4
199 VJUN
6
X
1
nach UVV VBG 12 a/ 12 b §20 durch Sachkundigen
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxx xx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx
Xxxxxxx Xxxxxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxxx
Kundendienst Regelmäßige Prüfung
24
Xxxxxx Xxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxx
Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxx Xxxxxxxxx Xxxxxxxxx
Xxxxxxx Xxxxxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxxx
Xxxxxx Xxxxxx Xxxxxxx Xxxxxx
Xxxxxx
xx
VJUN
6
4
20
EI GH
5
Nächste Prüfung
Nächste Prüfung Ihr Kundendienst-Partner
21
mV 1,5 V
23 24 25 26
mV 1,5 V
22
Pos. 17 18 19 20 21 22
Qmax 1000kg
4
Ihr Kundendienst-Partner
21
23
2 1
Xxxxx Xxxxx Xxxxx Xxxxx
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx xx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
3
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxx xx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx
Xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxx Xxxxxx
24
Xxxxxx Xxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxx
Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxx Xxxxxxxxx Xxxxxxxxx
11
Xxxxxx
12
Xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxx Xxxxxx
22
Benaming Ladingdiagram “draagcapaciteit / zwaartepunt lading / ladingvork” * Aanslagpunt voor hijsverlading Verbodsbord “Niet onder ladingopname treden” Draagcapaciteit “Qmax” * Waarschuwingsbord “Let op elektronika met lage spanning” Bord “Hefpunt krik”
Pos. 17 18 19 20 21 22
Beproevingsmerk (o) Typeplaatje, voertuig * Voertuig-nr. (ingeslagen) Verbodsbord “Niet meerijden”
23 24 25 26
Beproevingsmerk (o) Typeplaatje, voertuig * Voertuig-nr. (ingeslagen) Verbodsbord “Niet meerijden”
0708.NL
* EMB met kraanhaak zie hoofdstuk G, punt 1.3
0708.NL
* EMB met kraanhaak zie hoofdstuk G, punt 1.3
Benaming Ladingdiagram “draagcapaciteit / zwaartepunt lading / ladingvork” * Aanslagpunt voor hijsverlading Verbodsbord “Niet onder ladingopname treden” Draagcapaciteit “Qmax” * Waarschuwingsbord “Let op elektronika met lage spanning” Bord “Hefpunt krik”
B7
B7
4.1
Typeplaatje, voertuig
4.1
Typeplaatje, voertuig
27 28 29 30 31 32
27 Xxx Xxxx Xxxx Xxxx
Xxxxx Xxxxx Xxxxx Xxxxx
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxx xx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx
X
Xx
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx xx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx
29
36
Xxxxxx Xxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxx
Xxxxxx
Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxx Xxxxxxxxx Xxxxxxxxx
28
37 Xxxxxx Xxxxxx Xxxxxxx Xxxxxx
Xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxx Xxxxxx
xx
xx
Xxxxxxx Xxxxxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxxx
30
35
31
xx
34
32
Xxx Xxxx Xxxx Xxxx
37 Xxxxxx Xxxxxx Xxxxxxx Xxxxxx
Xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxx Xxxxxx
Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxx Xxxxxxxxx Xxxxxxxxx Xxxxx Xxxxx Xxxxx Xxxxx
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxx xx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx
X
Xx
Benaming Type
28 29
Serie-nr. (voertuig-nr.) Order-nr.
34 35
30
Nominale draagcapaciteit in kg spannung V ampère-uur Ah Producent
36
31 32
Accu:
37
Xxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx
xx
xx
35
xx
34 33
Pos. Benaming Zwaartepuntafstand lading in 33 mm
27
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx xx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
Xxxxxxx Xxxxxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxxx
33
Pos.
36
Xxxxxx Xxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxx
Xxxxxx
Pos.
Benaming
Pos. Benaming Zwaartepuntafstand lading in 33 mm
27
Type
Accugewicht min/max in kg Eigen gewicht zonder accu in kg
28 29
Serie-nr. (voertuig-nr.) Order-nr.
34 35
Accugewicht min/max in kg Eigen gewicht zonder accu in kg
Bouwjaar
30
Nominale draagcapaciteit in kg spannung V ampère-uur Ah Producent
36
Bouwjaar
37
Type-nr.
Type-nr.
31 32
Accu:
vragen over het voertuig respectievelijk bestellingen aub. het serie-nummer (28) A Bij aangeven.
vragen over het voertuig respectievelijk bestellingen aub. het serie-nummer (28) A Bij aangeven.
4.2
4.2
Ladingdiagram, draagcapaciteit / zwartepuntafstand lading / ladingvork
B8
0708.NL
Het ladingdiagram (17) geeft de draagcapaciteit Qkg van de ladingvork aan. In een diagram wordt aangegeven hoe groot de daadwerkelijke draagcapaciteit is bij verschillende ladingzwartepunten (C in mm).
0708.NL
Het ladingdiagram (17) geeft de draagcapaciteit Qkg van de ladingvork aan. In een diagram wordt aangegeven hoe groot de daadwerkelijke draagcapaciteit is bij verschillende ladingzwartepunten (C in mm).
Ladingdiagram, draagcapaciteit / zwartepuntafstand lading / ladingvork
B8
C Transport en eerste ingebruikname
C Transport en eerste ingebruikname
1
Opladen via hijskraan
1
Opladen via hijskraan
m
Alleen hijstuig met voldoende draagcapaciteit gebruiken (gewicht verlading = eigen gewicht + accugewicht; vgl. typeplaatje voertuig).
m
Alleen hijstuig met voldoende draagcapaciteit gebruiken (gewicht verlading = eigen gewicht + accugewicht; vgl. typeplaatje voertuig).
het verladen van het voertuig met behulp van hijstuig is de mast aan de kant van A Voor de ladingvork met een aanslagpunt (1) voorzien. - Voertuig beveiligd parkeren (vgl. hoofstuk E, punt 4.5). - Het hijstuig aan de aanslagpunt (1) aanslagen.
m
2
m
het verladen van het voertuig met behulp van hijstuig is de mast aan de kant van A Voor de ladingvork met een aanslagpunt (1) voorzien. - Voertuig beveiligd parkeren (vgl. hoofstuk E, punt 4.5). - Het hijstuig aan de aanslagpunt (1) aanslagen.
1
m
Het hijstuig zo aan de aanslagpunt aanslagen dat het niet kan verschuiven! De aanslagmiddelen van het hijstuig moeten zo worden vastgemaakt dat ze bij het heffen niet in aanraking komen met accessoires.
Eerste ingebruikname
2
m
Voertuig alleen met aacustroom rijden! Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronika-onderdelen. Kabelverbindingen met de accu (sleepkabel) moeten korter dan 6 m zijn.
Het hijstuig zo aan de aanslagpunt aanslagen dat het niet kan verschuiven! De aanslagmiddelen van het hijstuig moeten zo worden vastgemaakt dat ze bij het heffen niet in aanraking komen met accessoires.
Eerste ingebruikname Voertuig alleen met aacustroom rijden! Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronika-onderdelen. Kabelverbindingen met de accu (sleepkabel) moeten korter dan 6 m zijn.
Het voertuig kan nadat het geleverd werd of na een transport als in het volgende beschreven bedrijfsklaar worden gemaakt:
Het voertuig kan nadat het geleverd werd of na een transport als in het volgende beschreven bedrijfsklaar worden gemaakt:
-
-
Uitrusting op volledigheid controleren. Indien nodig accu inbouwen, accukabel niet beschadigen. Accu opladen (vgl. hoofdstuk D, punt 3). Voertuig als voorgeschreven in gebruik nemen (vgl. hoofdstuk E, punt 3).
Uitrusting op volledigheid controleren. Indien nodig accu inbouwen, accukabel niet beschadigen. Accu opladen (vgl. hoofdstuk D, punt 3). Voertuig als voorgeschreven in gebruik nemen (vgl. hoofdstuk E, punt 3).
het parkeren van het voertuig is het mogelijk dat de loopvlaktes van de wielen plat A Na worden, maar als het voertuig een korte tijd rijdt zal dit verschijnsel weer verdwijnen.
0600.NL
0600.NL
het parkeren van het voertuig is het mogelijk dat de loopvlaktes van de wielen plat A Na worden, maar als het voertuig een korte tijd rijdt zal dit verschijnsel weer verdwijnen.
1
C1
C1
3
m
Bewegen van het voertuig zonder eigen aandrijving (noodbedrijf)
3
Bewegen van het voertuig zonder eigen aandrijving (noodbedrijf)
Om het voertuig in de toestand noodbedrijf te kunnen bewegen, moet de elektromagnetisch in werking gestelde rem worden losgemaakt.
Om het voertuig in de toestand noodbedrijf te kunnen bewegen, moet de elektromagnetisch in werking gestelde rem worden losgemaakt.
- Afdekkap van de motor (2) afnemen. - Schroeven (3) tot aan de aanslag met de richting van de wijzers van de klok draaien.
- Afdekkap van de motor (2) afnemen. - Schroeven (3) tot aan de aanslag met de richting van de wijzers van de klok draaien.
Het voertuig kan nu worden bewogen.
Het voertuig kan nu worden bewogen.
m
Nadat het voertuig op de plaats van bestemming geparkeerd werd, moeten de schroeven (3) weer 1 ½ omwentelingen tegen de richting van de wijzers van de klok losgedraaid worden. De remwerking is weer in werking gesteld!
Nadat het voertuig op de plaats van bestemming geparkeerd werd, moeten de schroeven (3) weer 1 ½ omwentelingen tegen de richting van de wijzers van de klok losgedraaid worden. De remwerking is weer in werking gesteld!
2
2
C2
0600.NL
3
0600.NL
3
C2
D Accu - onderhoud, opladen, vervangen
D Accu - onderhoud, opladen, vervangen
1
1
f
m f 2
0600.NL
m
Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s
Vóór alle werkzaamheden aan de accu’s moet het voertuig beveiligd geparkeerd worden (vgl. hoofdstuk E).
Vóór alle werkzaamheden aan de accu’s moet het voertuig beveiligd geparkeerd worden (vgl. hoofdstuk E).
Personeel voor onderhoud: Het opladen, onderhouden en vervangen van accu’s mag uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel uitgevoerd worden. Deze gebruiksaanwijzing en de aanwijzingen van de producent van de accu en het acculaadstation moeten bij deze werkzaamheden opgevolgd worden.
Personeel voor onderhoud: Het opladen, onderhouden en vervangen van accu’s mag uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel uitgevoerd worden. Deze gebruiksaanwijzing en de aanwijzingen van de producent van de accu en het acculaadstation moeten bij deze werkzaamheden opgevolgd worden.
Maatregels voor brandbeveiliging: Bij het omgaan met de accu’s mag niet gerookt en geen open vuur gebruikt worden. In de omtrek van het voor opladen geparkeerd voertuig mogen op een afstand van tenminste 2 m geen brandbare stoffen of vonkenvormende bedrijfsmiddelen aanwezig zijn. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandwerend materieel moet gereedstaan.
Maatregels voor brandbeveiliging: Bij het omgaan met de accu’s mag niet gerookt en geen open vuur gebruikt worden. In de omtrek van het voor opladen geparkeerd voertuig mogen op een afstand van tenminste 2 m geen brandbare stoffen of vonkenvormende bedrijfsmiddelen aanwezig zijn. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandwerend materieel moet gereedstaan.
Onderhoud van de accu: De celdeksels van de accu moeten droog en schoon gehouden worden. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig accupoolvet ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn. Accu’s met niet geisoleerde polen moeten met een niet glijdende isolatiemat afdeckken.
Onderhoud van de accu: De celdeksels van de accu moeten droog en schoon gehouden worden. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig accupoolvet ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn. Accu’s met niet geisoleerde polen moeten met een niet glijdende isolatiemat afdeckken.
Het uit de weg ruimen van de accu: De accu moet op juiste wijze en volgens de geldende nationale bepalingen voor milieubescherming of de desbetreffende wetten uit te weg worden geruimd. De aanwijzingen van de producent moeten in ieder geval worden nagekomen.
Het uit de weg ruimen van de accu: De accu moet op juiste wijze en volgens de geldende nationale bepalingen voor milieubescherming of de desbetreffende wetten uit te weg worden geruimd. De aanwijzingen van de producent moeten in ieder geval worden nagekomen.
m
Voordat de accukap wordt gesloten, moet worden gecontroleerd dat de accukabel niet kan worden beschadigd.
f
De accu’s bevatten opgelost zuur dat vergiftig en bijtend is. Om deze reden moet bij alle werkzaamheden aan de accu’s beschermende kleding en oogbescherming gedragen worden. Ieder contact met accuzuur moet vermeden worden. Mochten kleding, huid of ogen desondanks met accuzuur in aanraking gekomen zijn, dienen de getroffen delen onmiddellijk met veel stromend water afgespoeld te worden, bij huid- of ogencontact moet bovendien een arts geraadpleegd worden. Uitgestroomd accuzuur moet onmiddellijk geneutraliseerd worden.
m f
Er mag uitsluitend gebruik gemaakt worden van batterijen met gesloten batterijbak. Het gewicht en de afmetingen van batterijen hebben een aanzienlijke uitwerking op de bedrijfsveiligheid van de truck. De batterijuitrusting mag uitsluitend met toestemming van de producent uitgewisseld worden. Batterijtypen
2
m
Het voertuig is met onderhoudsvrije batterijen uitgerust (zie hoofdstuk B). Bij dit type batterijen mag geen gedestilleerd water worden bijgevuld. De kapjes van de cellen zijn hermetisch gesloten. Door de kapjes te openen raakt de batterij vernield! Het batterijgewichten staat aangegeven op het typeplaatje van de desbetreffende batterij.
D1
0600.NL
m
Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s
Voordat de accukap wordt gesloten, moet worden gecontroleerd dat de accukabel niet kan worden beschadigd. De accu’s bevatten opgelost zuur dat vergiftig en bijtend is. Om deze reden moet bij alle werkzaamheden aan de accu’s beschermende kleding en oogbescherming gedragen worden. Ieder contact met accuzuur moet vermeden worden. Mochten kleding, huid of ogen desondanks met accuzuur in aanraking gekomen zijn, dienen de getroffen delen onmiddellijk met veel stromend water afgespoeld te worden, bij huid- of ogencontact moet bovendien een arts geraadpleegd worden. Uitgestroomd accuzuur moet onmiddellijk geneutraliseerd worden. Er mag uitsluitend gebruik gemaakt worden van batterijen met gesloten batterijbak. Het gewicht en de afmetingen van batterijen hebben een aanzienlijke uitwerking op de bedrijfsveiligheid van de truck. De batterijuitrusting mag uitsluitend met toestemming van de producent uitgewisseld worden. Batterijtypen Het voertuig is met onderhoudsvrije batterijen uitgerust (zie hoofdstuk B). Bij dit type batterijen mag geen gedestilleerd water worden bijgevuld. De kapjes van de cellen zijn hermetisch gesloten. Door de kapjes te openen raakt de batterij vernield! Het batterijgewichten staat aangegeven op het typeplaatje van de desbetreffende batterij.
D1
3
Accu opladen met geïntegreerde acculader
3
Accu opladen met geïntegreerde acculader
De netkabel van de acculader is van buiten toegankelijk.
De netkabel van de acculader is van buiten toegankelijk.
- Netstekker (1) uit de opname (2) van de acculader trekken en in een geschikt netstopcontact (220 - 240V ±10%) steken. De LED (3) geeft door groen knipperen (evt. permanent geel branden) aan, dat het laadtoestel op het net is aangesloten. - De batterij opladen, tot de groene LED (3) permanent brandt. - Stekker (1) uit het netstopcontact trekken en in de opname van de veiligheidsschakeling aan het voertuig (2) steken.
- Netstekker (1) uit de opname (2) van de acculader trekken en in een geschikt netstopcontact (220 - 240V ±10%) steken. De LED (3) geeft door groen knipperen (evt. permanent geel branden) aan, dat het laadtoestel op het net is aangesloten. - De batterij opladen, tot de groene LED (3) permanent brandt. - Stekker (1) uit het netstopcontact trekken en in de opname van de veiligheidsschakeling aan het voertuig (2) steken.
zich de netstekker (1) niet in de opname (2) van de veiligheidsschakeling bevindt, A Als zijn alle elektrische functies onderbroken. Het voertuig kan niet in werking worden ge-
zich de netstekker (1) niet in de opname (2) van de veiligheidsschakeling bevindt, A Als zijn alle elektrische functies onderbroken. Het voertuig kan niet in werking worden ge-
steld.
steld.
2
1
2
1
3
Behoudlading Als de groene LED (3) permanent licht toont, is de accu opgeladen. De acculader schakelt op behoudlading om. De behoudlading duurt tot de netstekker uit het netstopcontact wordt getrokken.
Netaansluiting Netspanning: 220 - 240V ±10% Netfrequentie: 50Hz ±4%
Netaansluiting Netspanning: 220 - 240V ±10% Netfrequentie: 50Hz ±4%
0600.NL
Behoudlading Als de groene LED (3) permanent licht toont, is de accu opgeladen. De acculader schakelt op behoudlading om. De behoudlading duurt tot de netstekker uit het netstopcontact wordt getrokken.
0600.NL
D2
3
D2
Duur opladen De duur van het opladen bedraagt afhankelijk van de toestand van ontlading tot 11 h.
Duur opladen De duur van het opladen bedraagt afhankelijk van de toestand van ontlading tot 11 h.
Gedeeltelijke oplading De acculader is zo geconstrueerd dat hij zich bij het opladen van gedeeltelijk opgeladen accu’s automatisch aanpast. De slijtage van de accu wordt gering gehouden
Gedeeltelijke oplading De acculader is zo geconstrueerd dat hij zich bij het opladen van gedeeltelijk opgeladen accu’s automatisch aanpast. De slijtage van de accu wordt gering gehouden
m
Rood knipperen van de LED (3) geeft aan, dat de batterij defect of de laadstroomkring onderbroken is.
m
Rood knipperen van de LED (3) geeft aan, dat de batterij defect of de laadstroomkring onderbroken is.
4
Accu vervangen
4
Accu vervangen
- Schroeven (4) losdraaien en frontkap (5) verwijderen. - Poolsschroeven (7) losmaken en accukabels van de polen aftrekken.
m
- Schroeven (4) losdraaien en frontkap (5) verwijderen. - Poolsschroeven (7) losmaken en accukabels van de polen aftrekken.
m
Accukabels zo plaatsen dat ze bij het eruittrekken van de accu niet aan het voertuig blijven hangen. - Accu’s (6) aan de klapgrepen eruitheffen.
Accukabels zo plaatsen dat ze bij het eruittrekken van de accu niet aan het voertuig blijven hangen. - Accu’s (6) aan de klapgrepen eruitheffen.
4
4
5
5
6
6
-
+ 1.
-
7 + 2.
0600.NL
+ 2.
0600.NL
-
-
+ 1. 7
D3
D3
m
5
m
De accu wordt in de omgekeerde volgorde weer ingebouwd, daarbij op de juiste inbouwpositie en de juiste aansluiting van de accu letten: - rode kabel: + pool 1. accu - blauwe kabel: - pool 2. accu
- rode kabel: + pool 1. accu - blauwe kabel: - pool 2. accu
- Na het opnieuw inbouwen alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare beschadigingen controleren.
- Na het opnieuw inbouwen alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare beschadigingen controleren.
Accuontladingsindicator
5
De ontladingstoestand van de accu wordt in 10%-trappen door een zich bewegende balk aangetoond.
Met de verder gaande ontlading gaat de balk van rechts naar links.
Met de verder gaande ontlading gaat de balk van rechts naar links.
Het wordt aangeraden de accu op te laden als de capaciteit op 30% is gedaald.
Het wordt aangeraden de accu op te laden als de capaciteit op 30% is gedaald. een restcapaciteit van 20% wordt de functie snelle rit uitgeschakeld. Het voertuig A Bij kan alleen nog in kruiprit worden gereden. De functie snel rijden wordt eerst vrijgege-
ven als de aangesloten accu helemaal opgeladen is.
ven als de aangesloten accu helemaal opgeladen is. Als het voertuig na het uitschakelen van de functie snel rijden verder gebruikt wordt, wordt de accu beschadigd. Er vindt een laagontlading plaats en de waarde van de spanning wordt minder dan toegelaten. In dat geval begint de acculader niet op te laden (de groene LED knippert niet nadat de stekker in het stopcontact werd gestoken). Voor het verhelpen van de storing met de service dienst contact opnemen.
0600.NL
m
Als het voertuig na het uitschakelen van de functie snel rijden verder gebruikt wordt, wordt de accu beschadigd. Er vindt een laagontlading plaats en de waarde van de spanning wordt minder dan toegelaten. In dat geval begint de acculader niet op te laden (de groene LED knippert niet nadat de stekker in het stopcontact werd gestoken). Voor het verhelpen van de storing met de service dienst contact opnemen.
0600.NL
D4
Accuontladingsindicator
De ontladingstoestand van de accu wordt in 10%-trappen door een zich bewegende balk aangetoond.
een restcapaciteit van 20% wordt de functie snelle rit uitgeschakeld. Het voertuig A Bij kan alleen nog in kruiprit worden gereden. De functie snel rijden wordt eerst vrijgege-
m
De accu wordt in de omgekeerde volgorde weer ingebouwd, daarbij op de juiste inbouwpositie en de juiste aansluiting van de accu letten:
D4
E 1
f
Bediening
E
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig
1
Bediening Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig
Toestemming voor rijden: Het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend gebruikt worden door personen die opgeleid zijn voor de besturing en de omgang met ladingen en die hun capaciteiten aan de exploitant of diens gemachtigde hebben bewezen en door hem uitdrukkelijk opdracht voor het besturen hebben gekregen.
Toestemming voor rijden: Het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend gebruikt worden door personen die opgeleid zijn voor de besturing en de omgang met ladingen en die hun capaciteiten aan de exploitant of diens gemachtigde hebben bewezen en door hem uitdrukkelijk opdracht voor het besturen hebben gekregen.
Rechten, plichten en gedragsregels voor de bestuurder: De bestuurder moet ingelicht zijn over zijn rechten en plichten en onderricht in de bediening van het bodemtransportvoertuig en de inhoud van de gebruiksaanwijzing kennen. Aan deze persoon moeten de noodzakelijke rechten overgedragen worden. Bij transportvoertuigen welke van buiten bediend worden, moeten bij de bediening beschermschoenen worden gedragen.
Rechten, plichten en gedragsregels voor de bestuurder: De bestuurder moet ingelicht zijn over zijn rechten en plichten en onderricht in de bediening van het bodemtransportvoertuig en de inhoud van de gebruiksaanwijzing kennen. Aan deze persoon moeten de noodzakelijke rechten overgedragen worden. Bij transportvoertuigen welke van buiten bediend worden, moeten bij de bediening beschermschoenen worden gedragen.
Verbod gebruik door onbevoegden: De bestuurder is tijdens de tijd van gebruik voor het bodemtransportvoertuig verantwoordelijk. Hij moet anbevoegden verbieden, met het bodemtransportvoertuig te rijden of in werking te stellen. Er mogen geen personen worden getransporteerd of geheven.
Verbod gebruik door onbevoegden: De bestuurder is tijdens de tijd van gebruik voor het bodemtransportvoertuig verantwoordelijk. Hij moet anbevoegden verbieden, met het bodemtransportvoertuig te rijden of in werking te stellen. Er mogen geen personen worden getransporteerd of geheven.
Beschadigingen en gebreken: Beschadigingen en andere gebreken aan het bodemtransportvoertuig of het accessoire moeten ogenblikkelijk aan het toeziend personeel meegedeeld worden. Bodemtransportvoertuigen welke niet bedrijfsveilig zijn (bvb. afgesleten banden of defecte remmen) mogen tot ze op juiste wijze gerepareerd werden, niet worden gebruikt.
Beschadigingen en gebreken: Beschadigingen en andere gebreken aan het bodemtransportvoertuig of het accessoire moeten ogenblikkelijk aan het toeziend personeel meegedeeld worden. Bodemtransportvoertuigen welke niet bedrijfsveilig zijn (bvb. afgesleten banden of defecte remmen) mogen tot ze op juiste wijze gerepareerd werden, niet worden gebruikt.
Reparaties: Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bestuurder geen reparaties of veranderingen aan het bodemtransportvoertuig uitvoeren. In geen geval mag hij veiligheidsinrichtingen of schakelaars buiten werking stellen of verstellen.
Reparaties: Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bestuurder geen reparaties of veranderingen aan het bodemtransportvoertuig uitvoeren. In geen geval mag hij veiligheidsinrichtingen of schakelaars buiten werking stellen of verstellen.
Gevarenzone: Gevarenzone is die zone waarin personen door rij- of hefbewegingen van het bodemtransportvoertuig, het hefgerei (b.v. de ladingvork of accessoires) of het laadgoed in gevaar zijn. Hierbij hoort ook de zone die door neerstortend laadgoed of een neerzinkende/neerstortende arbeidsinstallatie bereikt kan worden.
Gevarenzone: Gevarenzone is die zone waarin personen door rij- of hefbewegingen van het bodemtransportvoertuig, het hefgerei (b.v. de ladingvork of accessoires) of het laadgoed in gevaar zijn. Hierbij hoort ook de zone die door neerstortend laadgoed of een neerzinkende/neerstortende arbeidsinstallatie bereikt kan worden.
f
Onbevoegde personen moeten uit de gevarenzone gewezen worden. Bij gevaar voor personen moet op tijd een waarschuwingssignaal gegeven worden. Wanneer onbevoegden ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten, moet het bodemtransportvoertuig onmiddellijk tot stilstand gebracht worden.
Veiligheidsinstallaties en waarschuwingsborden: De hier beschreven veiligheidsinastallaties, waarschuwingsborden en waarschuwingsaanwijzingen moeten in ieder geval worden nagekomen.
0600.NL
0600.NL
Veiligheidsinstallaties en waarschuwingsborden: De hier beschreven veiligheidsinastallaties, waarschuwingsborden en waarschuwingsaanwijzingen moeten in ieder geval worden nagekomen.
Onbevoegde personen moeten uit de gevarenzone gewezen worden. Bij gevaar voor personen moet op tijd een waarschuwingssignaal gegeven worden. Wanneer onbevoegden ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten, moet het bodemtransportvoertuig onmiddellijk tot stilstand gebracht worden.
E1
E1
Beschrijving van de opgave- en bedieningselementen
1
Bedienings- resp. opgaveelementen Oprij-veiligheidstaster
2
2
t
Voertuig rijdt van de gebruiker weg.
1
Bedienings- resp. opgaveelementen Oprij-veiligheidstaster
Rijschakelaar
t
2
3
Taster - ladingopname heffen
t
Regelt de rijrichting en de rijsnelheid. Ladingopname heffen.
4
Taster - ladingopname neerlaten
t
5
Taster - claxon
t
6
Wieginrichting
7
Pos.
EMC/EMB Functie
Pos.
EMC/EMB Functie t
Voertuig rijdt van de gebruiker weg.
Rijschakelaar
t
3
Taster - ladingopname heffen
t
Regelt de rijrichting en de rijsnelheid. Ladingopname heffen.
4
Taster - ladingopname neerlaten
t
Akoestisch signaal in werking zetten.
5
Taster - claxon
t
Akoestisch signaal in werking zetten.
o
Toont het gewicht van de opgenomen lading aan.
6
Wieginrichting
o
Toont het gewicht van de opgenomen lading aan.
LED laadtoestand
t
Toont de laadtoestand van de accu aan (vgl. hoofdstuk D, punt 3).
7
LED laadtoestand
t
Toont de laadtoestand van de accu aan (vgl. hoofdstuk D, punt 3).
8
Geïntegreerde acculader (incl. veiligheidsschakeling)
t
8
Geïntegreerde acculader (incl. veiligheidsschakeling)
t
9
Nood-uit-stekker
t
9
Nood-uit-stekker
t
10
Schakelslot
t
10
Schakelslot
t
11
Accuontladingsopgave
t
Opladen van de accu door het insteken van de netstekker in een netstopcontact. De stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische functies schakelen af. Stuurstroom in- en uitschakelen. Door eruittrekken van de sleutel is het voertuig tegen inschakelen door onbevoegden beveiligd. Toont de restcapaciteit van de accu aan (vgl. hoofdstuk D, punt 5).
11
Accuontladingsopgave
t
Opladen van de accu door het insteken van de netstekker in een netstopcontact. De stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische functies schakelen af. Stuurstroom in- en uitschakelen. Door eruittrekken van de sleutel is het voertuig tegen inschakelen door onbevoegden beveiligd. Toont de restcapaciteit van de accu aan (vgl. hoofdstuk D, punt 5).
Ladingopname neerlaten.
o = extra uitrusting
t = standaard uitrusting
0600.NL
t = standaard uitrusting
E2
Beschrijving van de opgave- en bedieningselementen
Ladingopname neerlaten.
o = extra uitrusting
0600.NL
2
E2
5
5
4
4
3 1
3
2
1
6
6
11
11 8
7
8
9
7
9
0600.NL
10
0600.NL
10
2
E3
E3
3
Voertuig in bedrijf nemen
3
Voertuig in bedrijf nemen
f
Voordat het voertuig in bedrijf genomen mag worden, bedient of een lading mag worden geheven, moet de bestuurder controleren, dat zich niemand in de gevarenzone bevindt.
f
Voordat het voertuig in bedrijf genomen mag worden, bedient of een lading mag worden geheven, moet de bestuurder controleren, dat zich niemand in de gevarenzone bevindt.
Controles en werkzaamheden vóór de dagelijkse inbedrijfname
Controles en werkzaamheden vóór de dagelijkse inbedrijfname
- Het hele voertuig (vooral wielen en ladingopname) op beschadigingen controleren.
- Het hele voertuig (vooral wielen en ladingopname) op beschadigingen controleren.
Voertuig inschakelen
Voertuig inschakelen
- Controleren of de accustekker (8) en de nood-uit-stekker (9) ingesteekt is. - Sleutel in schakelslot (10) steken en tot aan de aanslag naar rechts draaien.
- Controleren of de accustekker (8) en de nood-uit-stekker (9) ingesteekt is. - Sleutel in schakelslot (10) steken en tot aan de aanslag naar rechts draaien.
A De accuontladingsopgave toont de voorhanden accucapaciteit aan.
A De accuontladingsopgave toont de voorhanden accucapaciteit aan.
- Taster-claxon (5) door drukken op functie controleren.
- Taster-claxon (5) door drukken op functie controleren.
Het voertuig is nu bedrijfsklaar.
Het voertuig is nu bedrijfsklaar.
- Dissel op remfunctie controleren (vgl. hoofdstuk E, punt 4.2).
- Dissel op remfunctie controleren (vgl. hoofdstuk E, punt 4.2).
5
5
8 10
E4
9
0600.NL
9
0600.NL
10
8
E4
4
Werken met het voertuig
4
Werken met het voertuig
4.1
Veiligheidsregels tijdens het rijden
4.1
Veiligheidsregels tijdens het rijden
Gedrag bij het rijden: De bestuurder moet de rijsnelheid aanpassen aan de lokale gegevens. Hij moet b.v. langzaam rijden in bochten, aan of in nauwe doorgangen, bij het rijden door zwaaideuren, op onoverzichtelijke plekken. Hij moet steeds een veilige remafstand t.o.v. voertuigen vóór zich hebben en het voertuig steeds onder controle houden. Plotseling stoppen (behalve in geval van gevaar), snel keren, inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke punten is verboden.
Gedrag bij het rijden: De bestuurder moet de rijsnelheid aanpassen aan de lokale gegevens. Hij moet b.v. langzaam rijden in bochten, aan of in nauwe doorgangen, bij het rijden door zwaaideuren, op onoverzichtelijke plekken. Hij moet steeds een veilige remafstand t.o.v. voertuigen vóór zich hebben en het voertuig steeds onder controle houden. Plotseling stoppen (behalve in geval van gevaar), snel keren, inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke punten is verboden.
Zicht bij het rijden: De bestuurder moet in rijchting kijken en steeds voldoende overzicht over de door hem te berijden weg hebben. Wanneer ladingen getransporteerd worden die het zicht belemmeren, moet de EMC in aandrijvingsrichting worden gereden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als waarschuwing voor het voertuig uitgaan.
Zicht bij het rijden: De bestuurder moet in rijchting kijken en steeds voldoende overzicht over de door hem te berijden weg hebben. Wanneer ladingen getransporteerd worden die het zicht belemmeren, moet de EMC in aandrijvingsrichting worden gereden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als waarschuwing voor het voertuig uitgaan.
Omhoog- en omlaagrijden van hellingen: Het omhoog- of omlaaggrijden van hellingen is slechts dan geoorloofd, als deze gekenmerkt zijn als verkeersweg en schoon en goed berijdbaar zijn en volgens de technische specificaties van het voertuig veilig kunnen worden bereden. Daarbij moet de lading steeds aan de hoge kant getransporteerd worden. Keren, schuin op- en afrijden en parkeren van het voertuig aan hellingen is verboden. Hellingen mogen alleen omlaaggereden worden met verminderde snelheid en voortdurende gereedheid tot remmen.
Omhoog- en omlaagrijden van hellingen: Het omhoog- of omlaaggrijden van hellingen is slechts dan geoorloofd, als deze gekenmerkt zijn als verkeersweg en schoon en goed berijdbaar zijn en volgens de technische specificaties van het voertuig veilig kunnen worden bereden. Daarbij moet de lading steeds aan de hoge kant getransporteerd worden. Keren, schuin op- en afrijden en parkeren van het voertuig aan hellingen is verboden. Hellingen mogen alleen omlaaggereden worden met verminderde snelheid en voortdurende gereedheid tot remmen.
Oprijden op lifts of ladingbruggen: Lifts of ladingbruggen mogen alleen bij voldoende draagcapaciteit opgereden worden en wanneer ze door hun bouw geschikt zijn voor het oprijden en het oprijden aan de bestuurder toegestaan is. Dit moet vóór het oprijden onderzocht worden. Het voertuig moet met de lading vooraan op de lift gereden worden en een positie innemen die het onmogelijk maakt de schachten aan te raken. Personen die in de lift meerijden mogen deze pas betreden als het voertuig veilig staat en ze moeten de lift voor het voertuig verlaten.
Oprijden op lifts of ladingbruggen: Lifts of ladingbruggen mogen alleen bij voldoende draagcapaciteit opgereden worden en wanneer ze door hun bouw geschikt zijn voor het oprijden en het oprijden aan de bestuurder toegestaan is. Dit moet vóór het oprijden onderzocht worden. Het voertuig moet met de lading vooraan op de lift gereden worden en een positie innemen die het onmogelijk maakt de schachten aan te raken. Personen die in de lift meerijden mogen deze pas betreden als het voertuig veilig staat en ze moeten de lift voor het voertuig verlaten.
Eigenschappen van de getransporteerde lading: Alléén ladingen die volgens voorschrift beveiligd zijn mogen getransporteerd worden. Nooit ladingen transporteren die hoger zijn dan de top van de vorkdrager of het beschermhek van de lading.
Eigenschappen van de getransporteerde lading: Alléén ladingen die volgens voorschrift beveiligd zijn mogen getransporteerd worden. Nooit ladingen transporteren die hoger zijn dan de top van de vorkdrager of het beschermhek van de lading.
Slepen van aanhangwagens: De voor het bodemtransportvoertuig voorgegeven maximale aanhanglast voor geremde en/of ongeremde aanhangwagens mag niet overschreden worden. De lading van de aanhangwagen dient volgens de voorschriften beveiligd te worden en mag de voor de weg voorgeschreven afmetingen niet overschrijden. Nadat de aanhangwagen is aangekoppeld, moet de bestuurder voordat hij begint te rijden controleren dat de koppeling beveiligd is. Het slepende bodemtransportvoertuig dient zo aangedreven te worden, dat veilig rijden en remmen van het voertuig bij alle rijbewegingen gegarandeerd is.
Slepen van aanhangwagens: De voor het bodemtransportvoertuig voorgegeven maximale aanhanglast voor geremde en/of ongeremde aanhangwagens mag niet overschreden worden. De lading van de aanhangwagen dient volgens de voorschriften beveiligd te worden en mag de voor de weg voorgeschreven afmetingen niet overschrijden. Nadat de aanhangwagen is aangekoppeld, moet de bestuurder voordat hij begint te rijden controleren dat de koppeling beveiligd is. Het slepende bodemtransportvoertuig dient zo aangedreven te worden, dat veilig rijden en remmen van het voertuig bij alle rijbewegingen gegarandeerd is.
0600.NL
Rijwegen en arbeidsgebied: Er mag slechts op wegen gereden worden die aan het openbaar verkeer vrijstaan. Onbevoegde derden moeten het arbeidsgebied mijden. De lading mag uitsluitend op de daarvoor voorziene plaatsen neergelegd worden.
0600.NL
Rijwegen en arbeidsgebied: Er mag slechts op wegen gereden worden die aan het openbaar verkeer vrijstaan. Onbevoegde derden moeten het arbeidsgebied mijden. De lading mag uitsluitend op de daarvoor voorziene plaatsen neergelegd worden.
E5
E5
4.2
Rijden, besturen, remmen
4.2
Rijden, besturen, remmen
f
Het meerijden op het voertuig is in geen geval toegestaan.
f
Het meerijden op het voertuig is in geen geval toegestaan.
Nood-uit
- Nood-uit-stekker (9) eruittrekken.
- Nood-uit-stekker (9) eruittrekken.
Alle elektrische functies worden afgeschakeld.
Alle elektrische functies worden afgeschakeld.
Dwangremming
Dwangremming
Bij het loslaten van de dissel wordt het voertuig automatisch geremd - de dissel beweegt zich automatisch naar het rembereik boven (B).
Bij het loslaten van de dissel wordt het voertuig automatisch geremd - de dissel beweegt zich automatisch naar het rembereik boven (B).
f
Als zich de dissel langzamer beweegt in de rempositie, moet de oorzaak worden verholpen. Als nodig gasdrukveer vervangen!
Rijden
m
Als zich de dissel langzamer beweegt in de rempositie, moet de oorzaak worden verholpen. Als nodig gasdrukveer vervangen!
Rijden
m
Alleen met gesloten en juist vergrendelde kappen rijden.
Alleen met gesloten en juist vergrendelde kappen rijden.
- Voertuig in gebruik nemen (vgl. hoofdstuk E, punt 3).
- Voertuig in gebruik nemen (vgl. hoofdstuk E, punt 3).
De rijsnelheid wordt via de rijschakelaar (2) geregeld.
De rijsnelheid wordt via de rijschakelaar (2) geregeld.
- Dissel (12) in rijbereik (F) neigen en rijschakelaar (2) in de gewenste rijrichting (V of R) drukken..
- Dissel (12) in rijbereik (F) neigen en rijschakelaar (2) in de gewenste rijrichting (V of R) drukken..
R
R 2
0
2
0 12
V
B
F
12 V
R
9
V
F
B
E6
Besturen
Besturen
- De dissel (12) naar rechts of links zwaaien.
- De dissel (12) naar rechts of links zwaaien.
In nauwe bochten bevindt zich de dissel buiten de contouren van het voertuig!
R
9
V
B
0600.NL
m
B
m E6
In nauwe bochten bevindt zich de dissel buiten de contouren van het voertuig!
0600.NL
f
Nood-uit
Remmen
f
f
m
Remmen
f
Het remgedrag van het voertuig is voornamelijk afhankelijk van de hoedanigheid van de bodem. De bestuurder moet daarmee rekening houden als hij rijdt. Het voertuig kan op drie manieren worden geremd: - Met de generatorrem (rijschakelaar (2)) - Met de tegenstroomrem (rijschakelaar (2)) - Met de bedrijfsrem (dissel (12))
Het voertuig kan op drie manieren worden geremd: - Met de generatorrem (rijschakelaar (2)) - Met de tegenstroomrem (rijschakelaar (2)) - Met de bedrijfsrem (dissel (12))
Remmen met de generatorrem:
Remmen met de generatorrem:
- Rijschakelaar (2) loslaten.
- Rijschakelaar (2) loslaten.
Remmen met de tegenstroomrem:
Remmen met de tegenstroomrem:
- Tijdens de rit kan de rijschakelaar (2) in tegengestelde richting worden omgeschakeld. - Het voertuig wordt door tegenstroom geremd tot de rit in de andere richting begint.
- Tijdens de rit kan de rijschakelaar (2) in tegengestelde richting worden omgeschakeld. - Het voertuig wordt door tegenstroom geremd tot de rit in de andere richting begint.
f
In geval van gevaar moet het voertuig met de bedrijfsrem worden geremd.
In geval van gevaar moet het voertuig met de bedrijfsrem worden geremd.
Remmen met de bedrijfsrem:
Remmen met de bedrijfsrem:
- Dissel (12) naar boven of beneden in een van de rembereiken (B) neigen.
- Dissel (12) naar boven of beneden in een van de rembereiken (B) neigen.
Omhoogrijden van hellingen
Omhoogrijden van hellingen
m
De lading moet in richting van de helling worden getransporteerd! De omhoog te rijden helling mag max. 10 m lang zijn: - zonder lading: 10% - lading 600 kg: 5% - lading 1000 kg: 3,5%
m
Het remgedrag van het voertuig is voornamelijk afhankelijk van de hoedanigheid van de bodem. De bestuurder moet daarmee rekening houden als hij rijdt.
De lading moet in richting van de helling worden getransporteerd! De omhoog te rijden helling mag max. 10 m lang zijn: - zonder lading: 10% - lading 600 kg: 5% - lading 1000 kg: 3,5%
m
Grotere als de aangegeven hellingen mogen met de EMC/EMB niet worden omhooggereden. Het vaker achter elkaar omhoogrijden van hellingen mag alleen na langere pauzen worden doorgevoerd.
Het “wegrollen” van het voertuig bij het neigen van de dissel in het rijbereik (F) moet worden voorkomen: - Dissel (12) in het rembereik (B) brengen. - Rijschakelaar (2) tot aan de aanslag in rijrichting (richting van de vork) draaien. - Dissel in het rijbereik (F) neigen. 0600.NL
0600.NL
Het “wegrollen” van het voertuig bij het neigen van de dissel in het rijbereik (F) moet worden voorkomen: - Dissel (12) in het rembereik (B) brengen. - Rijschakelaar (2) tot aan de aanslag in rijrichting (richting van de vork) draaien. - Dissel in het rijbereik (F) neigen.
Grotere als de aangegeven hellingen mogen met de EMC/EMB niet worden omhooggereden. Het vaker achter elkaar omhoogrijden van hellingen mag alleen na langere pauzen worden doorgevoerd.
E7
E7
4.3
Opnemen en neerzetten van lading
4.3
Opnemen en neerzetten van lading
m
Voordat een lading opgenomen wordt, moet de bestuurder controleren dat de lading op juiste wijze in pallets gezet is en de toegestane draagcapaciteit van het voertuig niet overschrijdt. Het dwars opnemen van lading is niet toegestaan.
m
Voordat een lading opgenomen wordt, moet de bestuurder controleren dat de lading op juiste wijze in pallets gezet is en de toegestane draagcapaciteit van het voertuig niet overschrijdt. Het dwars opnemen van lading is niet toegestaan.
- Voertuig met ladingopname helemaal onder de lading rijden.
- Voertuig met ladingopname helemaal onder de lading rijden.
A De snelheid van de functies heffen en neerlaten zijn voorgegeven.
m
A De snelheid van de functies heffen en neerlaten zijn voorgegeven.
Heffen
Heffen
- Taster “Ladingopname heffen“ (3) drukken totdat de gewenste hefhoogte bereikt is.
- Taster “Ladingopname heffen“ (3) drukken totdat de gewenste hefhoogte bereikt is.
m
Als de eindaanslag van de ladingopname bereikt is, taster onmiddellijk loslaten.
Als de eindaanslag van de ladingopname bereikt is, taster onmiddellijk loslaten.
Neerlaten
Neerlaten
- Taster “Ladingopname neerlaten” (4) drukken.
- Taster “Ladingopname neerlaten” (4) drukken.
3 4
3 4
E8
0600.NL
10
0600.NL
10
E8
4.4
Wielarmverstelling EMB
4.4
Wielarmen rechts en links achter elkaar verstellen.
Wielarmverstelling EMB Wielarmen rechts en links achter elkaar verstellen.
f Wielarmen aan beide kanten altijd op zelfde lengde instellen. A Elke wielarm kan in stappen van 25 mm versteld worden.
f Wielarmen aan beide kanten altijd op zelfde lengde instellen. A Elke wielarm kan in stappen van 25 mm versteld worden.
- Voertuig tegen wegrollen beveiligen en aan de ene kant met behulp van krik aan optilpunt (13) optillen. - Binnenzeskantschroef SW14 (15) helemaal eruitdraaien en samen met schijf (16) verwijderen. - Wielarm (14) op gewenste lengte eruittrekken. De schroefdraad moet overeenstemmen met de boring. - Schroef met schijf (15, 16) erindraaien en met draaimomentsleutel vasttrekken (draaimoment = 195 Nm). - Voertuig met krik naar beneden laten en beveiliging tegen wegrollen verwijderen. - Andere wielarm op dezelfde manier verstellen.
- Voertuig tegen wegrollen beveiligen en aan de ene kant met behulp van krik aan optilpunt (13) optillen. - Binnenzeskantschroef SW14 (15) helemaal eruitdraaien en samen met schijf (16) verwijderen. - Wielarm (14) op gewenste lengte eruittrekken. De schroefdraad moet overeenstemmen met de boring. - Schroef met schijf (15, 16) erindraaien en met draaimomentsleutel vasttrekken (draaimoment = 195 Nm). - Voertuig met krik naar beneden laten en beveiliging tegen wegrollen verwijderen. - Andere wielarm op dezelfde manier verstellen.
16
16
15
15
13
13 14
14
13
13
4.5
Voertuig beveiligd parkeren
4.5
Voertuig beveiligd parkeren
f
Het voertuig moet altijd beveiligd geparkeerd worden. Het voertuig niet aan hellingen parkeren. De ladingopname moet altijd volledig neergelaten zijn.
f
Het voertuig moet altijd beveiligd geparkeerd worden. Het voertuig niet aan hellingen parkeren. De ladingopname moet altijd volledig neergelaten zijn.
0600.NL
- Ladingopname volledig neerlaten. - Schakelslot (10) in loodrechte stelling schakelen en sleutel uit het slot trekken.
0600.NL
- Ladingopname volledig neerlaten. - Schakelslot (10) in loodrechte stelling schakelen en sleutel uit het slot trekken.
E9
E9
F Instandhouding van het bodemtransportvoertuig
F Instandhouding van het bodemtransportvoertuig
1
1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming De in dit hoofdstuk vermeldde controles en onderhoudswerkzaamheden moeten volgens de periodes op de onderhouds-checklijsten uitgevoerd worden.
f m
De in dit hoofdstuk vermeldde controles en onderhoudswerkzaamheden moeten volgens de periodes op de onderhouds-checklijsten uitgevoerd worden.
f
Iedere verandering aan het bodemtransportvoertuig - in’t bijzonder de veiligheids-inrichtingen - is verboden. In geen geval mogen de arbeidssnelheden van het bodemtransportvoertuig veranderd worden.
m
Alleen originele onderdelen worden door ons op qualiteit gecontroleerd. Om een veilig en betrouwbaar gebruik te garanderen, mag uitsluitend van onderdelen van de producent gebruik gemaakt worden. Oude onderdelen en vervangen bedrijfs-middelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieube-scherming uit de weg geruimd worden. Voor oliewissel staat de olie-service van de producent u ter beschikking. Na het uitvoeren van controles en onderhoudswerkzaamheden moeten de handelingen uit de afdeling "Hernieuwde ingebruikname" uitgevoerd worden (vgl. hoofdstuk F).
0708.NL
m
Iedere verandering aan het bodemtransportvoertuig - in’t bijzonder de veiligheids-inrichtingen - is verboden. In geen geval mogen de arbeidssnelheden van het bodemtransportvoertuig veranderd worden. Alleen originele onderdelen worden door ons op qualiteit gecontroleerd. Om een veilig en betrouwbaar gebruik te garanderen, mag uitsluitend van onderdelen van de producent gebruik gemaakt worden. Oude onderdelen en vervangen bedrijfs-middelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieube-scherming uit de weg geruimd worden. Voor oliewissel staat de olie-service van de producent u ter beschikking. Na het uitvoeren van controles en onderhoudswerkzaamheden moeten de handelingen uit de afdeling "Hernieuwde ingebruikname" uitgevoerd worden (vgl. hoofdstuk F).
Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden
2
Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden
Personeel voor de instandhouding: Onderhoud en instandhouding het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend door vakkundig personeel van de producent uitgevoerd worden. De service-organisatie van de producent beschikt over speciaal voor deze taken geschoolde technische krachten in buitendienst. Wij bevelen u daarom het afsluiten van een onderhouds-contract met het desbetreffende steunpunt aan van de producent.
Personeel voor de instandhouding: Onderhoud en instandhouding het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend door vakkundig personeel van de producent uitgevoerd worden. De service-organisatie van de producent beschikt over speciaal voor deze taken geschoolde technische krachten in buitendienst. Wij bevelen u daarom het afsluiten van een onderhouds-contract met het desbetreffende steunpunt aan van de producent.
Oplichten en opvijzelen: Om het bodemtransportvoertuig op te lichten mogen bevesti-gingsmiddelen alleen aan de daarvoor bestemde plaatsen vastgemaakt worden. Bij het opvijzelen moet door geschikte hulpmiddelen (keggen, houten blokken) een verglijden of wegzakken uitgesloten worden. Werkzaamheden onder een opgelichte ladingvork mogen uitsluitend uitgevoerd worden als deze door een voldoende sterke ketting vastgehouden is.
Oplichten en opvijzelen: Om het bodemtransportvoertuig op te lichten mogen bevesti-gingsmiddelen alleen aan de daarvoor bestemde plaatsen vastgemaakt worden. Bij het opvijzelen moet door geschikte hulpmiddelen (keggen, houten blokken) een verglijden of wegzakken uitgesloten worden. Werkzaamheden onder een opgelichte ladingvork mogen uitsluitend uitgevoerd worden als deze door een voldoende sterke ketting vastgehouden is.
Reiniging: De bodemtransportvoertuig mag niet met brandbare vloeistoffen gereinigd worden. Vóór het begin van de reinigingswerkzaamheden moeten alle veiligheidsmaatregelen getroffen worden om vonkvorming (b.v. door kortsluiting) te voorkomen. Bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen moet de accustekker moet het slot getrokken worden. Elektrische en elektronische elementen moeten met zwakke zuig- of druklucht en niet-geleidende, antistatische penselen schoongemaakt worden.
Reiniging: De bodemtransportvoertuig mag niet met brandbare vloeistoffen gereinigd worden. Vóór het begin van de reinigingswerkzaamheden moeten alle veiligheidsmaatregelen getroffen worden om vonkvorming (b.v. door kortsluiting) te voorkomen. Bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen moet de accustekker moet het slot getrokken worden. Elektrische en elektronische elementen moeten met zwakke zuig- of druklucht en niet-geleidende, antistatische penselen schoongemaakt worden.
m
Wanneer het bodemtransportvoertuig met water of hoogdruk schoongemaakt wordt, moeten van tevoren alle elektrische en elektronische bouwelementen zorgvuldig toegedekt worden, want vochtigheid kan tot defect gedrag leiden. Schoonmaken met stoomstraal is niet geoorloofd. Na de reiniging de in de afdeling "hernieuwde ingebruikname" beschreven handelingen uitvoeren. F1
0708.NL
2
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming
Wanneer het bodemtransportvoertuig met water of hoogdruk schoongemaakt wordt, moeten van tevoren alle elektrische en elektronische bouwelementen zorgvuldig toegedekt worden, want vochtigheid kan tot defect gedrag leiden. Schoonmaken met stoomstraal is niet geoorloofd. Na de reiniging de in de afdeling "hernieuwde ingebruikname" beschreven handelingen uitvoeren. F1
Laswerkzaamheden: Om schade aan de elektrische of elektronische componenten te voorkomen, moeten deze vóór het uitvoeren van laswerkzaamheden uit het bodemtransportvoertuig genomen worden.
Laswerkzaamheden: Om schade aan de elektrische of elektronische componenten te voorkomen, moeten deze vóór het uitvoeren van laswerkzaamheden uit het bodemtransportvoertuig genomen worden.
Instelwaarden: Bij reparaties evenals bij het vervangen van hydraulische / elek-trische / elektronische componenten moeten de bij het specifieke voertuig horende instelwaarden in acht genomen worden.
Instelwaarden: Bij reparaties evenals bij het vervangen van hydraulische / elek-trische / elektronische componenten moeten de bij het specifieke voertuig horende instelwaarden in acht genomen worden.
Banden: De qualiteit van de banden heeft invloed op de standveiligheid en het rijgedrag van het bodemtransportvoertuig. Veranderingen mogen slechts na afspraak met de producent aangebracht worden. Bij het vervangen van wielen of banden moet erop gelet worden dat het bodemtransportvoertuig niet in een schuine positie komt te staan (d.w.z. wielen vervangen steeds links en rechts gelijktijdig).
Banden: De qualiteit van de banden heeft invloed op de standveiligheid en het rijgedrag van het bodemtransportvoertuig. Veranderingen mogen slechts na afspraak met de producent aangebracht worden. Bij het vervangen van wielen of banden moet erop gelet worden dat het bodemtransportvoertuig niet in een schuine positie komt te staan (d.w.z. wielen vervangen steeds links en rechts gelijktijdig).
Hydraulische slangen: Na een gebruiksduur van zes jaren moeten de slangen worden vervangen. Bij het vervangen van hydraulische komponenten moeten de slangen in dit hydraulisch systeem vervangen worden.
Hydraulische slangen: Na een gebruiksduur van zes jaren moeten de slangen worden vervangen. Bij het vervangen van hydraulische komponenten moeten de slangen in dit hydraulisch systeem vervangen worden.
F2
0708.NL
Werkzaamheden aan de elektrische installatie: Werkzaamheden aan de elektrische installatie mogen uitsluitend door elektrotechnisch geschoold personeel uitgevoerd worden. Vóór het begin van de werkzaamheden dienen zij alle maatregels te nemen die nodig zijn om een elektrisch ongeluk te voorkomen. Bovendien moet bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen door het uittrekken van de accustekker uit het stopcontact spanningsvrij gemaakt worden.
0708.NL
Werkzaamheden aan de elektrische installatie: Werkzaamheden aan de elektrische installatie mogen uitsluitend door elektrotechnisch geschoold personeel uitgevoerd worden. Vóór het begin van de werkzaamheden dienen zij alle maatregels te nemen die nodig zijn om een elektrisch ongeluk te voorkomen. Bovendien moet bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen door het uittrekken van de accustekker uit het stopcontact spanningsvrij gemaakt worden.
F2
3
Onderhouds-checklijst
3
het kunnen garanderen van de veiligheid en de levensduur van het voertuig A Voor moeten de in de onderhoudschecklist aangegeven werkzaamheden, iedere 1.000
het kunnen garanderen van de veiligheid en de levensduur van het voertuig A Voor moeten de in de onderhoudschecklist aangegeven werkzaamheden, iedere 1.000
bedrijfsuren, maar ten minste 1 x per jaar worden uitgevoerd.
bedrijfsuren, maar ten minste 1 x per jaar worden uitgevoerd.
Frame / opbouw:
Alle dragende elementen op beschadigingen controleren Schroefverbindingen controleren
Frame / opbouw:
Alle dragende elementen op beschadigingen controleren Schroefverbindingen controleren
Aandrijving:
Aandrijving op geluid en lekkages controleren
Aandrijving:
Aandrijving op geluid en lekkages controleren
Wielen:
Besturing / reminstallatie:
Op slijtage en beschadiging controleren Legering en bevestiging controleren
Wielen:
Wielmoeren op stevig vastzitten controleren, als nodig aantrekken Stuurlagerspeling controleren Functie en instelling controleren
Besturing / reminstallatie:
Gasdrukveer op terrugstelfunctie, dichtheid en beschadigingen controleren
Functie, slijtage en instelling controleren Vorktanden en vorkdrager op slijtage en beschadigingen controleren Functie controleren Verbindingen en aansluitingen op dichtheid en beschadigingen controleren a) Hydraulische Hydraulica-cilinder op dichtheid, beschadiging en installatie: bevestiging controleren Oliestand controleren Functie van drukbeperkingsventielen controleren Functie controleren Kabel op stevig vastzitten van de aansluitingen en beschadigingen controleren Elektrische installatie: Stoppen op juiste waarde controleren Waarschuwingsinrichtingen en veiligheidsschakelingen op functie controleren Accu-motors: Motorbevestiging controleren Aansluitklemmen op stevig vastzitten controleren, met poolschroevenvet invetten Accu’s: Accustekkerverbindingen op stevig vastzitten controleren Accukabel op beschadigingen controleren, als nodig vervangen
reparatie of revisie moet de exploitant de wielmoeren / wielbouten controleren op vastzitten en er evt. voor zorgen dat deze worden nagetrokken. F3
Wielmoeren op stevig vastzitten controleren, als nodig aantrekken Stuurlagerspeling controleren Functie en instelling controleren Gasdrukveer op terrugstelfunctie, dichtheid en beschadigingen controleren
Hefinstallatie:
0708.NL
Als de schroefverbindingen van het hydraulica-aggregaat niet m a) dicht zijn met een max. draaimoment van 35 Nm aantrekken. exploitant moet de onderhoudsintervallen W1 doorvoeren. A De In de inrijfase - na ca. 100 bedrijfsuren - van het interne transportmiddel, of na een
Op slijtage en beschadiging controleren Legering en bevestiging controleren
Functie, slijtage en instelling controleren Vorktanden en vorkdrager op slijtage en beschadigingen controleren Functie controleren Verbindingen en aansluitingen op dichtheid en beschadigingen controleren a) Hydraulische Hydraulica-cilinder op dichtheid, beschadiging en installatie: bevestiging controleren Oliestand controleren Functie van drukbeperkingsventielen controleren Functie controleren Kabel op stevig vastzitten van de aansluitingen en beschadigingen controleren Elektrische installatie: Stoppen op juiste waarde controleren Waarschuwingsinrichtingen en veiligheidsschakelingen op functie controleren Accu-motors: Motorbevestiging controleren Aansluitklemmen op stevig vastzitten controleren, met poolschroevenvet invetten Accu’s: Accustekkerverbindingen op stevig vastzitten controleren Accukabel op beschadigingen controleren, als nodig vervangen
Hefinstallatie:
0708.NL
Onderhouds-checklijst
Als de schroefverbindingen van het hydraulica-aggregaat niet m a) dicht zijn met een max. draaimoment van 35 Nm aantrekken. exploitant moet de onderhoudsintervallen W1 doorvoeren. A De In de inrijfase - na ca. 100 bedrijfsuren - van het interne transportmiddel, of na een reparatie of revisie moet de exploitant de wielmoeren / wielbouten controleren op vastzitten en er evt. voor zorgen dat deze worden nagetrokken. F3
Hydraulica-oliestand
4
Hydraulica-oliestand
Invulstuk hydraulica-olie
Invulstuk hydraulica-olie
A 1,4 ll 2,0
5
A 1,4 ll 2,0
Bedrijfsmiddelen
5
Het omgaan met bedrijfsmiddelen: Met bedrijfsmiddelen moet altijd juist en volgens de aanwijzingen van de producent worden omgegaan.
f
Het onjuiste omgaan met bedrijfsmiddelen is gevaarlijk voor gezondheid, leven en het milieu. Bedrijfsmiddelen mogen alleen in voorgeschreven bakken worden opgeslagen. Ze kunnen brandbaar zijn, om deze reden niet met hete bouwdelen en open vuur in contact brengen.
Het onjuiste omgaan met bedrijfsmiddelen is gevaarlijk voor gezondheid, leven en het milieu. Bedrijfsmiddelen mogen alleen in voorgeschreven bakken worden opgeslagen. Ze kunnen brandbaar zijn, om deze reden niet met hete bouwdelen en open vuur in contact brengen.
Bij het opvullen van bedrijfsmiddelen mogen alleen schone bakken worden gebruikt. Het is verboden bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteiten te vermengen. Deze voorschrift is niet van toepassing als het vermengen van bedrijfsmiddelen in deze gebruiksaanwijzing uitdrukkelijk wordt voorgeschreven.
Bij het opvullen van bedrijfsmiddelen mogen alleen schone bakken worden gebruikt. Het is verboden bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteiten te vermengen. Deze voorschrift is niet van toepassing als het vermengen van bedrijfsmiddelen in deze gebruiksaanwijzing uitdrukkelijk wordt voorgeschreven.
Bedrijfsmiddelen niet morsen. Gemorste vloeistof moet onmiddellijk met een geschikt bindmiddel worden verwijderd en het bedrijfsmiddel-bindmiddel-mengsel zoals voorgeschreven uit de weg worden geruimd.
Bedrijfsmiddelen niet morsen. Gemorste vloeistof moet onmiddellijk met een geschikt bindmiddel worden verwijderd en het bedrijfsmiddel-bindmiddel-mengsel zoals voorgeschreven uit de weg worden geruimd.
Code A
F4
Het omgaan met bedrijfsmiddelen: Met bedrijfsmiddelen moet altijd juist en volgens de aanwijzingen van de producent worden omgegaan.
Benaming H-LP 46, DIN 51524
Gebruiken voor hydraulische installatie
Code A
0708.NL
f
Bedrijfsmiddelen
F4
Benaming H-LP 46, DIN 51524
Gebruiken voor hydraulische installatie
0708.NL
4
6
Aanwijzingen voor instandhouding
6
Aanwijzingen voor instandhouding
6.1
Voertuig voor instandhoudingswerkzaamheden voorbereiden
6.1
Voertuig voor instandhoudingswerkzaamheden voorbereiden
f 6.2
Om ongelukken bij instandhoudingswerkzaamheden te voorkomen, dienen alle noodzakelijke veiligheidsmaatregels genomen te worden. Aan volgende voorwaarden moet worden voldaan:
Om ongelukken bij instandhoudingswerkzaamheden te voorkomen, dienen alle noodzakelijke veiligheidsmaatregels genomen te worden. Aan volgende voorwaarden moet worden voldaan:
- Voertuig beveiligd parkeren (vgl. hoofdstuk E, punt 4.5). - Nood-uit-stekker (1) eruittrekken.
- Voertuig beveiligd parkeren (vgl. hoofdstuk E, punt 4.5). - Nood-uit-stekker (1) eruittrekken.
Frontkap afnemen
6.2
1
- Kapvergrendeling (2) met schroefdraaier ontgrendelen. - Frontkap (3) voorzichtig afnemen.
6.3
f
Bij werkzaamheden onder een opgevijzeld voertuig moet dit worden beveiligd, dat afglijden en wegglijden uitgesloten is. Bij het opvijzelen van het voertuig moeten bovendien de voorschriften van het hoofdstuk “Transport en eerste ingebruikname” in acht worden genomen.
Elektrische stoppen controleren - Voertuig voor instandhoudingswerkzaamheden voorbereiden (vgl. hoofdstuk F, 6.1). - Frontkap afnemen (vgl. hoofdstuk F, 6.2). - Alle stoppen volgens de tabel op juiste waarde controleren, als nodig vervangen.
Bij werkzaamheden onder een opgevijzeld voertuig moet dit worden beveiligd, dat afglijden en wegglijden uitgesloten is. Bij het opvijzelen van het voertuig moeten bovendien de voorschriften van het hoofdstuk “Transport en eerste ingebruikname” in acht worden genomen. Frontkap afnemen
1
- Kapvergrendeling (2) met schroefdraaier ontgrendelen. - Frontkap (3) voorzichtig afnemen.
2
3
6.3
4
Elektrische stoppen controleren - Voertuig voor instandhoudingswerkzaamheden voorbereiden (vgl. hoofdstuk F, 6.1). - Frontkap afnemen (vgl. hoofdstuk F, 6.2). - Alle stoppen volgens de tabel op juiste waarde controleren, als nodig vervangen.
5
Pos. 4 5
Benaming F1 F2
Beveiligen van: hoofdstop stuurstop
EMC/EMB 60 A 5A
F5
3
4
5
6
0708.NL
0708.NL
6
2
Pos. 4 5
Benaming F1 F2
Beveiligen van: hoofdstop stuurstop
EMC/EMB 60 A 5A
F5
6.4
7
Hernieuwde inbedrijfname
6.4
De hernieuwde inbedrijfname na reiniging of instandhoudingswerkzaamheden mag slechts na uitvoering van de volgende handelingen gebeuren:
De hernieuwde inbedrijfname na reiniging of instandhoudingswerkzaamheden mag slechts na uitvoering van de volgende handelingen gebeuren:
- Rem op juiste functie controleren - Claxon op juiste functie controleren
- Rem op juiste functie controleren - Claxon op juiste functie controleren
Stilleggen van het voertuig
7
Als het voertuig b.v. om bedrijfsinterne redenen langer dan 6 maanden wordt stilgelegd, mag het uitsluitend opgeslagen worden in een vorstvrije en droge ruimte en de maatregels vóór, tijdens en na stillegging dienen zoals beschreven worden nagekomen.
m
m
Het voertuig moet tijdens de stillegging zó opgevijzeld worden dat alle wielen van de grond zijn. Slechts zo is gewaarborgd dat de wielen en wiellagers niet beschadigd worden.
A Bovendien moeten de aanwijzingen van de accuproducent worden nagekomen.
- Alle openligggende elektrische contacten afspuiten met een geschikt contactspray.
- Alle openligggende elektrische contacten afspuiten met een geschikt contactspray.
Maatregels tijdens de stillegging
7.1
Maatregels tijdens de stillegging
Om de 6 maanden:
Om de 6 maanden:
- Accu opladen (vgl. hoofdstuk D, punt 3).
- Accu opladen (vgl. hoofdstuk D, punt 3).
m
Het regelmatige opladen van de accu is absoluut noodzakelijk, omdat er anders door de automatische ontlading van de accu een laagontlading plaatsvindt die de accu vernielt.
Het regelmatige opladen van de accu is absoluut noodzakelijk, omdat er anders door de automatische ontlading van de accu een laagontlading plaatsvindt die de accu vernielt.
0708.NL
de accu permanent aan de acculader met behoudlading is aangesloten is een A Als oplading om de 6 maanden ter bescherming tegen laagontlading niet nodig.
0708.NL
de accu permanent aan de acculader met behoudlading is aangesloten is een A Als oplading om de 6 maanden ter bescherming tegen laagontlading niet nodig.
F6
Het voertuig moet tijdens de stillegging zó opgevijzeld worden dat alle wielen van de grond zijn. Slechts zo is gewaarborgd dat de wielen en wiellagers niet beschadigd worden. - Accu opladen (vgl. hoofdstuk D, punt 3). - Accu afklemmen, reinigen en de poolschroeven met poolvet invetten.
A Bovendien moeten de aanwijzingen van de accuproducent worden nagekomen.
m
Stilleggen van het voertuig Als het voertuig b.v. om bedrijfsinterne redenen langer dan 6 maanden wordt stilgelegd, mag het uitsluitend opgeslagen worden in een vorstvrije en droge ruimte en de maatregels vóór, tijdens en na stillegging dienen zoals beschreven worden nagekomen.
- Accu opladen (vgl. hoofdstuk D, punt 3). - Accu afklemmen, reinigen en de poolschroeven met poolvet invetten.
7.1
Hernieuwde inbedrijfname
F6
7.2
Hernieuwde ingebruikname na stillegging -
7.2
Het voertuig grondig schoonmaken Accu reinigen, de poolschroeven met poolvet invetten en de accu vastklemmen. Accu opladen (vgl. hoofdstuk D, punt 3). Hydraulica-olie op condenswater controleren, als nodig vervangen. Voertuig in bedrijf nemen (vgl. hoofdstuk E, punt 3).
Hernieuwde ingebruikname na stillegging -
Het voertuig grondig schoonmaken Accu reinigen, de poolschroeven met poolvet invetten en de accu vastklemmen. Accu opladen (vgl. hoofdstuk D, punt 3). Hydraulica-olie op condenswater controleren, als nodig vervangen. Voertuig in bedrijf nemen (vgl. hoofdstuk E, punt 3).
f
Onmiddellijk na de inbedrijfname verscheidene keren proefremmen.
f
Onmiddellijk na de inbedrijfname verscheidene keren proefremmen.
8
Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen
8
Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen
moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoA Er erd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich
moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoA Er erd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich
biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers.
biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers.
Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.
Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.
Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten van de controle minstens twee volgende controles.
Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten van de controle minstens twee volgende controles.
De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.
De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.
optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorA Als zien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk
optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorA Als zien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk
jaar de volgende controle plaatsvindt. 9
jaar de volgende controle plaatsvindt.
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
9
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
me moet u de voorschriften voor het verwijderen van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven.
me moet u de voorschriften voor het verwijderen van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven.
0708.NL
het transportmiddel definitief en vakkundig buiten bedrijf stellen respectieveA Ulijkmoet verwijderen volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Met na-
0708.NL
het transportmiddel definitief en vakkundig buiten bedrijf stellen respectieveA Ulijkmoet verwijderen volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Met na-
F7
F7
10
Hulp bij storingen en opsporing van fouten
10
Hulp bij storingen en opsporing van fouten
10.1
Hulp bij storingen
10.1
Hulp bij storingen
Storing
Mogelijke oorzaak
Maatregels voor hulp bij storingen
Storing
Voertuig rijdt - Accustekker niet in con- niet tact - Schakelslot in positie loodrecht - Acculading te laag -
Lading kan niet worden geheven
-
Lading laat zich niet neerlaten
-
Accustekker controleren, als nodig in stopcontact steken Sleutel tot aan de aanslag na rechts draaien Acculading controleren, als nodig accu opladen Stoppen defect - Stoppen F1 en F2 controleren Netstekker bevindt zich - Netstekker in de opname van voertuig niet in de opname van steken voertuig Voertuig is niet bedrijfs- - Alle onder de storing “voertuig rijdt niet” klaar opgesomde maatregels voor hulp doorvoeren Stand hydraulica-olie te - Stand hydraulica-olie controleren laag Stop defect - Stop F1 controleren Taster ladingopname - Tasterfunctie volgens werkschakelplan heffen defect controleren Taster ladingopname - Tasterfunctie volgens werkschakelplan neerlaten defect controleren Magneetventiel defect - Functie van magneetventiel volgens Stand hydraulica-olie te werkschakelplan controlern laag Stop defect - Stop F1 controleren
Mogelijke oorzaak
Maatregels voor hulp bij storingen
Voertuig rijdt - Accustekker niet in con- niet tact - Schakelslot in positie loodrecht - Acculading te laag -
Lading kan niet worden geheven
-
Lading laat zich niet neerlaten
-
Accustekker controleren, als nodig in stopcontact steken Sleutel tot aan de aanslag na rechts draaien Acculading controleren, als nodig accu opladen Stoppen defect - Stoppen F1 en F2 controleren Netstekker bevindt zich - Netstekker in de opname van voertuig niet in de opname van steken voertuig Voertuig is niet bedrijfs- - Alle onder de storing “voertuig rijdt niet” klaar opgesomde maatregels voor hulp doorvoeren Stand hydraulica-olie te - Stand hydraulica-olie controleren laag Stop defect - Stop F1 controleren Taster ladingopname - Tasterfunctie volgens werkschakelplan heffen defect controleren Taster ladingopname - Tasterfunctie volgens werkschakelplan neerlaten defect controleren Magneetventiel defect - Functie van magneetventiel volgens Stand hydraulica-olie te werkschakelplan controlern laag Stop defect - Stop F1 controleren
de storing niet in orde gebracht kan worden, voertuig stilleggen en contact opneA Als men met de service-dienst.
de storing niet in orde gebracht kan worden, voertuig stilleggen en contact opneA Als men met de service-dienst.
10.2
10.2
Opsporing van fouten (lichtcodes LED besturingsprintkaartplatine) Op de besturingsprintkaartplatine bevindt zich een LED voor het opsporen van storingen (6). Met behulp van dit lichtsignaal is het mogelijk een storing te herkennen.
m
Op de besturingsprintkaartplatine bevindt zich een LED voor het opsporen van storingen (6). Met behulp van dit lichtsignaal is het mogelijk een storing te herkennen.
m
De hier beschreven storingen mogen alleen door vakkundig personeel of servicetechnici worden verholpen.
De hier beschreven storingen mogen alleen door vakkundig personeel of servicetechnici worden verholpen.
0708.NL
6
0708.NL
6
F8
Opsporing van fouten (lichtcodes LED besturingsprintkaartplatine)
F8
Oplicht- respectievelijk lichtcodes hebben volgende betekennis: Oplicht-/ lichtsignaal 1x
Mogelijke oorzaak
- Besturingslogica niet in orde.
Oplicht- respectievelijk lichtcodes hebben volgende betekennis:
Verhelpen van storing
Oplicht-/ lichtsignaal
- Toestel aan schakelschlot uit- en weer inschakelen.
1x
Mogelijke oorzaak
- Besturingslogica niet in orde.
- Besturing vervangen.
2x
3x
4x 5x
7x
8x Permanent oplichten
- Rijschakelaar was bij het inschakelen gedrukt. - Inschakelvolgorde niet nagekomen.
- Rijschakelaar was bij het inschakelen gedrukt. - Inschakelvolgorde niet nagekomen.
- Voertuig uitschakelen. - Rijschakelaar in 0-positie brengen. - Voertuig weer inschakelen en in juiste volgorde starten.
- Draadverbinding rijschakelaar naar vervangen fout.
- Draden aan rijschakelaar controleren en als nodig juist verbinden.
- Draadverbinding rijschakelaar naar vervangen fout.
- Draden aan rijschakelaar controleren en als nodig juist verbinden.
- Motoraansluiting niet in orde.
- Motoraansluitingen controleren en als nodig aansluiten.
- Motoraansluiting niet in orde.
- Motoraansluitingen controleren en als nodig aansluiten.
- Kortsluiting van de motor tegen omhulsel.
- Controleren of er een kortsluiting is, als nodig oorzaak vaststellen en vakkundig verhelpen.
- Kortsluiting van de motor tegen omhulsel.
- Controleren of er een kortsluiting is, als nodig oorzaak vaststellen en vakkundig verhelpen.
-
Prestatieonderdeel defect. MOSFET-insturing defect. Besturing defect. Rijschakelaarpotmeter buiten de tolerantie - Stroomsensor defect. - Besturingslogica defect. - Overtemperatuur (>75° C) bij warme besturing.
2x
3x
- Besturing vervangen. - Rijschakelaar vervangen.
4x
- Besturing vervangen.
5x
- Motorstroom controleren, als nodig mechanische of elektrische overbelasting verwijderen.
7x
- Overtemperatuur (>75 °C) bij - Besturing vervangen. koude besturing (koellichaam). - Hoofdrelaisspoel defect. - Besturing vervangen. - Accucapaciteit te laag.
8x Permanent oplichten
- Accu opladen.
Stroomloopplan
10.3
A De stroomloopplan voor de EMC/EMB bevindt zich op de volgende pagina. F9
-
Prestatieonderdeel defect. MOSFET-insturing defect. Besturing defect. Rijschakelaarpotmeter buiten de tolerantie - Stroomsensor defect. - Besturingslogica defect. - Overtemperatuur (>75° C) bij warme besturing.
- Besturing vervangen. - Rijschakelaar vervangen. - Besturing vervangen. - Motorstroom controleren, als nodig mechanische of elektrische overbelasting verwijderen.
- Overtemperatuur (>75 °C) bij - Besturing vervangen. koude besturing (koellichaam). - Hoofdrelaisspoel defect. - Besturing vervangen. - Accucapaciteit te laag.
- Accu opladen.
- Draadverbinding controleren, als nodig vervangen. - Beide rijrichtingen tegelijkertijd Permanent licht - Rijschakelaar op functie gedrukt. controleren, als nodig vervangen.
0708.NL
0708.NL
- Toestel aan schakelschlot uit- en weer inschakelen. - Besturing vervangen.
- Voertuig uitschakelen. - Rijschakelaar in 0-positie brengen. - Voertuig weer inschakelen en in juiste volgorde starten.
- Draadverbinding controleren, als nodig vervangen. - Beide rijrichtingen tegelijkertijd Permanent licht - Rijschakelaar op functie gedrukt. controleren, als nodig vervangen. 10.3
Verhelpen van storing
Stroomloopplan
A De stroomloopplan voor de EMC/EMB bevindt zich op de volgende pagina. F9
Legende stroomloopplan
Legende stroomloopplan
1
aandrijvingsmotor
13
2 3
acculader pompenmotor
4 5 6
1
aandrijvingsmotor
13
14 omkeren in geval van nood 15 claxon
2 3
acculader pompenmotor
14 omkeren in geval van nood 15 claxon
hoofdstop
16
heffen
4
hoofdstop
16
heffen
stuurstop sleutelschakelaar
17 18
neerlaten veiligheidsschakelaar vor pompen
5 6
stuurstop sleutelschakelaar
17 18
neerlaten veiligheidsschakelaar vor pompen
7 8
rijbescherming disselschakelaar
19 20
zinkventiel besturing
7 8
rijbescherming disselschakelaar
19 20
zinkventiel besturing
9
accuontladingsindicator
21
claxon
9
accuontladingsindicator
21
claxon
22
accu
10 magneetrem
22
accu
10 magneetrem
2. trap rijden / potentiometer
11 voorwaarts 12 achterwaarts
11 voorwaarts 12 achterwaarts
2
2
22 -B
M
+B
22 4 5
M1 M2
6
3 M
18
21 20
11 12 13 14
1 M
7
D6 D2 D3 D5 D1 D4 E4 E2 E1 E3 F4 F2 F9 F3 F10 F6 F14 F1 F8 G4 G2 G1 G3
8
M
10
11 12 13 14 15 16 17
21 20
7
D6 D2 D3 D5 D1 D4 E4 E2 E1 E3 F4 F2 F9 F3 F10 F6 F14 F1 F8 G4 G2 G1 G3
15 16 17
9 8
10
11 12 13 14 15 16 17
18
19 0708.NL
F 10
11 12 13 14
4 5
M1 M2
6
18
18
+B
3
15 16 17
9
-B
19 0708.NL
1
2. trap rijden / potentiometer
F 10
G Aanbouwapparaten
G Aanbouwapparaten
1
Kraanhaak
1
Kraanhaak
1.1
Doelmatig gebruik
1.1
Doelmatig gebruik
De elektro-disselhefwagen EMB met kraanhaak is bij gebruik van de toegelaten bevestigingsmiddelen geschikt voor het heffen en transporteren van ladingen. Het is verboden met de kraanhaak ladingen te trekken en te schuiven.
f
Voor ingebruikname van het transportvoertuig dient gecontroleerd te worden dat de pen voor het vergrendelen van de kraanhaak beveiligd is!
Voor ingebruikname van het transportvoertuig dient gecontroleerd te worden dat de pen voor het vergrendelen van de kraanhaak beveiligd is!
Ladingen mogen alleen binnen de toegelaten ladingzwartepuntafstanden en de daarbijhorende draagcapaciteiten (Qmax) geheven en getransporteerd worden (zie ladingdiagram "Draagcapaciteit / ladingzwartepunt / kraanhaak").
Ladingen mogen alleen binnen de toegelaten ladingzwartepuntafstanden en de daarbijhorende draagcapaciteiten (Qmax) geheven en getransporteerd worden (zie ladingdiagram "Draagcapaciteit / ladingzwartepunt / kraanhaak").
Het rijden met aangehangen lading is alleen geoorloofd als de lading beveiligd en zo ver als mogelijk neergelaten is.
Het rijden met aangehangen lading is alleen geoorloofd als de lading beveiligd en zo ver als mogelijk neergelaten is.
voor het beveiligen van de lading bevinden zich aan het horizontale gedeelte A Ogen van de kraanarm.
voor het beveiligen van de lading bevinden zich aan het horizontale gedeelte A Ogen van de kraanarm.
m
m
De algemene informatie voor het doelmatig gebruik van het voertuig in hoofdstuk A van deze gebruiksaanwijzing is ook verder geldig.
G1
0600.NL
0600.NL
f
De elektro-disselhefwagen EMB met kraanhaak is bij gebruik van de toegelaten bevestigingsmiddelen geschikt voor het heffen en transporteren van ladingen. Het is verboden met de kraanhaak ladingen te trekken en te schuiven.
De algemene informatie voor het doelmatig gebruik van het voertuig in hoofdstuk A van deze gebruiksaanwijzing is ook verder geldig.
G1
1.2
Technische gegevens EMB met kraanhaak
1.2
Technische gegevens EMB met kraanhaak
van de technische gegevens volgens VDI 2198. A Opsomming Onder voorbehoud van technische veranderingen en toevoegingen.
van de technische gegevens volgens VDI 2198. A Opsomming Onder voorbehoud van technische veranderingen en toevoegingen.
1.3
1.3
Prestatiegegevens voor EMB met kraanhaak
Q C
Benaming
EMB
Nominale draagcapaciteit Zwaartepuntafstand lading
750 500
kg mm
3,5 / 4 8,0 / 11,0
km/h cm/s
Rijsnelheid met/zonder geheven lading Hefsnelheid heffen met/zonder geheven lading
20 / 7
cm/s
Hefsnelheid neerlaten met/zonder geheven lading
Rijsnelheid met/zonder geheven lading Hefsnelheid heffen met/zonder geheven lading Hefsnelheid neerlaten met/zonder geheven lading
Q C
Afmetingen EMB met kraanhaak
h1
1.4
Benaming
EMB
Hoogte hefinstallatie
1970
h3
Heffen
y l1
Wielstand
Lengte voertuig Afstand, aandrijvingswiel <-> frontframe Wa Draaistraal Ast* Breedte arbeidsgang b4** Afstand wielarmen binnen b1/b2** Afstand wielarmen buiten Lengte bovenkant kraanarm <-> onderkant kraanhaak
EMB 750 500
kg mm
3,5 / 4 8,0 / 11,0
km/h cm/s
20 / 7
cm/s
Afmetingen EMB met kraanhaak Benaming
EMB
mm
h1
Hoogte hefinstallatie
1970
mm
1560/2000
mm
h3
Heffen
1560/2000
mm
1170
mm
Wielstand
1710
mm
y l1
150
mm
1405 2190
mm
970 - 1270 1170 - 1470 340
1170
mm
1710
mm
150
mm
1405 2190
mm
mm
Lengte voertuig Afstand, aandrijvingswiel <-> frontframe Wa Draaistraal Ast* Breedte arbeidsgang b4** Afstand wielarmen binnen
970 - 1270
mm
mm
b1/b2** Afstand wielarmen buiten
1170 - 1470
mm
340
mm
Lengte bovenkant kraanarm <-> onderkant kraanhaak
mm
* Ast incl. 200 mm veilige afstand
* Ast incl. 200 mm veilige afstand
* instelbar in trappen van 50mm
* instelbar in trappen van 50mm
0600.NL
G2
Benaming Nominale draagcapaciteit Zwaartepuntafstand lading
0600.NL
1.4
Prestatiegegevens voor EMB met kraanhaak
G2
340
150
y
150
W a
175 Kg
250 Kg
350 Kg
986 1173 1350 h3
h1
b4
b1/ b2
y
W a
b4
b1/ b2
100
100
Ast
Ast
m
De maximale hoogte van de hooggetroken kraanhaak bedraagt 3490 mm. Op doorrijhoogte in werkgebied letten!
0600.NL
De maximale hoogte van de hooggetroken kraanhaak bedraagt 3490 mm. Op doorrijhoogte in werkgebied letten!
0600.NL
m
600 Kg
h1
Q = 750 Kg
175 Kg
250 Kg
h3
700 Kg
C = 500 600 800
986 1173 1350 350 Kg
600 Kg
700 Kg
Q = 750 Kg
C = 500 600 800
340
G3
G3
Plaatjes
1.5
Plaatjes
In vergelijking met de standaard versies EMC/EMB verschillen volgende plaatjes:
In vergelijking met de standaard versies EMC/EMB verschillen volgende plaatjes:
- ladingdiagram - draagcapaciteit Qmax - typeplaatje voertuig
- ladingdiagram - draagcapaciteit Qmax - typeplaatje voertuig
Ladingdiagram "Draagcapaciteit / ladingzwartepunt / kraanhaak"
Ladingdiagram "Draagcapaciteit / ladingzwartepunt / kraanhaak"
Het ladingdiagram geeft de draagcapaciteit Q kg van de kraanhaak aan. In een diagram wordt aangegeven hoe groot de daadwerkelijke draagcapaciteit is bij verschillende ladingzwartepunten (C in mm).
Het ladingdiagram geeft de draagcapaciteit Q kg van de kraanhaak aan. In een diagram wordt aangegeven hoe groot de daadwerkelijke draagcapaciteit is bij verschillende ladingzwartepunten (C in mm).
Q kg
750 700 600
350 250
0
Draagcapaciteit Qmax De nominale draagcapaciteit bedraagt bij gemonteerde kraanhaak bij een ladingzwartepuntafstand van 500 mm 750 kg!
500 600 800 986 1173 1350 mm
4 5 6
5 6
De nominale draagcapaciteit bedraagt bij gemonteerde kraanhaak bij een ladingzwartepuntafstand van 500 mm 750 kg!
Qmax 750kg
G4
175
500 600 800 986 1173 1350 mm
Qmax 750kg
Typeplaatje voertuig
1 Xxx Xxxx Xxxx Xxxx
Xxxxx Xxxxx Xxxxx Xxxxx
xx
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx
X
Xx
xx
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
Xxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx
Xxxxxxx Xxxxxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxxx
3
10
Xxxxxx Xxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxx
Xxxxxx
Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxx Xxxxxxxxx Xxxxxxxxx
2
11 Xxxxxx Xxxxxx Xxxxxxx Xxxxxx
Xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxx Xxxxxx
xx
xx
4
9
5
xx
8
6
Xxx Xxxx Xxxx Xxxx
11 Xxxxxx Xxxxxx Xxxxxxx Xxxxxx
Xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxx Xxxxxx
Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxx Xxxxxxxxx Xxxxxxxxx Xxxxx Xxxxx Xxxxx Xxxxx
Benaming Type Serie-nr. (voertuig-nr.) Order-nr. Nominale draagcapaciteit in kg Accu: spannung V ampère-uur Ah Producent
Pos. 7 8 9 10 11
Benaming Zwaartepuntafstand lading in mm Accugewicht min/max in kg Eigen gewicht zonder accu in kg Bouwjaar
Pos. 1 2 3 4
Type-nr.
5 6
xx
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx
X
Xx
xx
Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
Xxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx
Xxxxxxx Xxxxxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxxx
xx
xx
9
xx
8
Benaming Type Serie-nr. (voertuig-nr.) Order-nr. Nominale draagcapaciteit in kg Accu: spannung V ampère-uur Ah Producent
Pos. 7 8 9 10 11
Benaming Zwaartepuntafstand lading in mm Accugewicht min/max in kg Eigen gewicht zonder accu in kg Bouwjaar Type-nr.
er vragen met betrekking op het voertuig zijn c.q. bij de bestelling van verA Als vangstukken svp. altijd serienummer (2) aangeven. 0600.NL
Werken met de EMB met kraanhaak
10
Xxxxxx Xxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxx
Xxxxxx
7
er vragen met betrekking op het voertuig zijn c.q. bij de bestelling van verA Als vangstukken svp. altijd serienummer (2) aangeven. 1.6
250
0
7 Pos. 1 2 3 4
350
Draagcapaciteit Qmax
1
3
600
175
Typeplaatje voertuig
2
Q kg
750 700
1.6
G4
Werken met de EMB met kraanhaak
0600.NL
1.5
f Veiligheidsregels voor rijgebruik nakomen (zie hoofdstuk E, punt 4.1). A Rijden, besturen, remmen zie hoofdstuk E, punt 4.2.
f Veiligheidsregels voor rijgebruik nakomen (zie hoofdstuk E, punt 4.1). A Rijden, besturen, remmen zie hoofdstuk E, punt 4.2.
Ladingen opnemen en neerzetten
Ladingen opnemen en neerzetten
- Toegelaten bevestigingsmiddelen aan lading bevestigen. - Bevestigingsmiddel aan kraanhaak bevestigen. - Lading heffen.
- Toegelaten bevestigingsmiddelen aan lading bevestigen. - Bevestigingsmiddel aan kraanhaak bevestigen. - Lading heffen.
m
Lading slechts zo ver als nodig heffen. Ze moet zich een stuk boven de grond bevinden.
m
Lading slechts zo ver als nodig heffen. Ze moet zich een stuk boven de grond bevinden.
f
Het oponthoud onder de lading en in het bereik van de slingerende lading is verboden.
f
Het oponthoud onder de lading en in het bereik van de slingerende lading is verboden. - Lading beveiligen. Ogen voor het beveiligen van de lading bevinden zich aan het horizontale gedeelte van de kraanarm. - Lading tot plaats van bestemming transporteren. - Beveiliging van de lading verwijderen. - Lading neerlaten.
0600.NL
0600.NL
- Lading beveiligen. Ogen voor het beveiligen van de lading bevinden zich aan het horizontale gedeelte van de kraanarm. - Lading tot plaats van bestemming transporteren. - Beveiliging van de lading verwijderen. - Lading neerlaten.
G5
G5
2
Platform
2
Platform
2.1
Doelmatig gebruik
2.1
Doelmatig gebruik
Het platform is bestemd voor het gebruik als transportabel werktafel in verbinding met EMC/EMB.
f
Het is verboden goederen op het platform te transporteren!
2.2
Technische gegevens
f
Het is verboden goederen op het platform te transporteren!
2.2
Technische gegevens 1200
600
2.3
186
600
186
1200
Het platform is bestemd voor het gebruik als transportabel werktafel in verbinding met EMC/EMB.
Plaatje
2.3
Typ:
77900041
Herstell-Nr.:
ESP:
Herstellungsjahr: Inhalt:
Eigengewicht:
Tragfähigkeit:
/
m
3
Stapelbar:
32
Typ:
kg
600 mm 1000 /
77900041
Herstell-Nr.:
Inhalt:
-fach
Eigengewicht: ESP:
Herstellungsjahr:
kg
Tragfähigkeit:
/
m
3
Stapelbar:
32
kg
600 mm 1000 /
kg
-fach
0600.NL
Tragfähigkeit des Staplers beachten Gabelzinken bis Einfahrtaschenende einfahren
0600.NL
Tragfähigkeit des Staplers beachten Gabelzinken bis Einfahrtaschenende einfahren
G6
Plaatje
G6
2.4
Platform transporteren
2.4
- Voertuig met ladingopname helemaal onder het platform rijden.
m
Platform transporteren - Voertuig met ladingopname helemaal onder het platform rijden.
m
De houdnokken (12) van het platform moeten zich direct boven de uitsparingen voor het lastwiel van de ladingopname bevinden.
De houdnokken (12) van het platform moeten zich direct boven de uitsparingen voor het lastwiel van de ladingopname bevinden.
12
12
- Platform optillen.
f
- Platform optillen.
f
Voordat het platform getransporteerd kan worden, moet gecontroleerd worden dat de houdnokken (12) in de uitsparingen van het lastwiel liegen! - Platform tot plaats van bestemming transporteren en neerlaten.
Veiligheidsadviezen voor het werken met het platform
2.5
f
Voor het werken met het platform moet het voertuig tegen gebruik door derden beveiligd worden. Daarvoor schakelslot in loodrechte positie schakelen en sleutel aftrekken.
0600.NL
f
- Platform tot plaats van bestemming transporteren en neerlaten.
Veiligheidsadviezen voor het werken met het platform Voor het werken met het platform moet het voertuig tegen gebruik door derden beveiligd worden. Daarvoor schakelslot in loodrechte positie schakelen en sleutel aftrekken.
0600.NL
2.5
Voordat het platform getransporteerd kan worden, moet gecontroleerd worden dat de houdnokken (12) in de uitsparingen van het lastwiel liegen!
G7
G7
3
Platform met rollen
3
Platform met rollen
3.1
Doelmatig gebruik
3.1
Doelmatig gebruik
Het platform met rollen is bestemd voor het gebruik als transportabel rolbaan in verbinding met EMC/EMB.
Het platform met rollen is bestemd voor het gebruik als transportabel rolbaan in verbinding met EMC/EMB.
f
Het transporteren van goederen op het platform is alleen geoorloofd met omgeklapte stoppers.
f
Het transporteren van goederen op het platform is alleen geoorloofd met omgeklapte stoppers.
3.2
Technische gegevens
3.2
Technische gegevens 1200
600
3.3
246
600
246
1200
Plaatje
3.3
Typ:
77900042
Eigengewicht:
66
Typ:
kg
77900042
Eigengewicht:
66
kg
Herstell-Nr.:
ESP:
600 mm
Herstell-Nr.:
ESP:
600 mm
Herstellungsjahr:
Tragfähigkeit:
500
Herstellungsjahr:
Tragfähigkeit:
500
Inhalt:
/
m3 Stapelbar:
/
kg
Inhalt:
-fach
/
m3 Stapelbar:
/
kg
-fach
0600.NL
Tragfähigkeit des Staplers beachten Gabelzinken bis Einfahrtaschenende einfahren
0600.NL
Tragfähigkeit des Staplers beachten Gabelzinken bis Einfahrtaschenende einfahren
G8
Plaatje
G8
3.4
Platform met rollen transporteren
3.4
- Voertuig met ladingopname helemaal onder het platform rijden.
m
Platform met rollen transporteren - Voertuig met ladingopname helemaal onder het platform rijden.
m
De houdnokken (13) van het platform moeten zich direct boven de uitsparingen voor het lastwiel van de ladingopname bevinden.
De houdnokken (13) van het platform moeten zich direct boven de uitsparingen voor het lastwiel van de ladingopname bevinden.
13
13
- Platform optillen.
f
- Platform optillen.
f
Voordat het platform getransporteerd kan worden, moet gecontroleerd worden dat de houdnokken (13) in de uitsparingen van het lastwiel liegen! - Platform tot plaats van bestemming transporteren en neerlaten.
Veiligheidsadviezen voor het werken met het platform met rollen
3.5
f
Voor het werken met het platform moet het voertuig tegen gebruik door derden beveiligd worden. Daarvoor schakelslot in loodrechte positie schakelen en sleutel aftrekken.
0600.NL
f
- Platform tot plaats van bestemming transporteren en neerlaten.
Veiligheidsadviezen voor het werken met het platform met rollen Voor het werken met het platform moet het voertuig tegen gebruik door derden beveiligd worden. Daarvoor schakelslot in loodrechte positie schakelen en sleutel aftrekken.
0600.NL
3.5
Voordat het platform getransporteerd kan worden, moet gecontroleerd worden dat de houdnokken (13) in de uitsparingen van het lastwiel liegen!
G9
G9
4
Automatische hefpositionering
4
Automatische hefpositionering
4.1
Juist gebruik
4.1
Juist gebruik
De automatische hefpositionering kent twee toestanden:
De automatische hefpositionering kent twee toestanden:
- „Beladen“ (Het laadhulpmiddel is met goederen beladen en de slede wordt overeenkomstig de ingestelde werkhoogte neergelaten) - „Ontladen“ (Goederen worden ontladen en de slede wordt tot op de ingestelde werkhoogte geheven)
- „Beladen“ (Het laadhulpmiddel is met goederen beladen en de slede wordt overeenkomstig de ingestelde werkhoogte neergelaten) - „Ontladen“ (Goederen worden ontladen en de slede wordt tot op de ingestelde werkhoogte geheven)
G 10
0600.NL
De automatische hefpositionering is bestemd voor het positioneren van een laadhulpmiddel op een vrij kiesbare ergonomische grijphoogte.
0600.NL
De automatische hefpositionering is bestemd voor het positioneren van een laadhulpmiddel op een vrij kiesbare ergonomische grijphoogte.
G 10
4.2
Technische gegevens
4.2
Benaming
Maat
Werkhoogte Rijkwijdte
800-1930 600
Technische gegevens Benaming
mm mm
Maat
Werkhoogte Rijkwijdte
14
800-1930 600
14
f
800-1930
600
800-1930
600
4.3
mm mm
Met de automatische hefpositionering werken
4.3
f
Het oponthoud onder de geheven lading is verboden. Wanneer met de automatische hefpositionering gewerkt wordt, dienen beschermhandschoenen gebruikt te worden.
Het oponthoud onder de geheven lading is verboden. Wanneer met de automatische hefpositionering gewerkt wordt, dienen beschermhandschoenen gebruikt te worden. - Het gekozen laadhulpmiddel opnemen en voertuig op werkplek parkeren. - Sensor (14) overeenkomstig de werkhoogte zijdelings aan de mast positioneren. - Schakelaar onder het schakelslot in de gewenste positie („ontladen“ c.q. „beladen“) schakelen.
0600.NL
0600.NL
- Het gekozen laadhulpmiddel opnemen en voertuig op werkplek parkeren. - Sensor (14) overeenkomstig de werkhoogte zijdelings aan de mast positioneren. - Schakelaar onder het schakelslot in de gewenste positie („ontladen“ c.q. „beladen“) schakelen.
Met de automatische hefpositionering werken
G 11
G 11
4.4
Sensor instellen
4.4
De gevoeligheid van de sensor is ingesteld als in het volgende beschreven:
De gevoeligheid van de sensor is ingesteld als in het volgende beschreven:
-
-
Ladingen met passende afstand opnemen. Pallet c.q. laadhulpmiddel tot op hoogte van sensor heffen (schakelaar in 0-positie). Schroef (18) losdraaien en kap (17) verwijderen. LED (16) controleren. Indien nodig gevoeligheid van de snesor met stelschroef (15) instellen LED (16) continu schijnt.
Ladingen met passende afstand opnemen. Pallet c.q. laadhulpmiddel tot op hoogte van sensor heffen (schakelaar in 0-positie). Schroef (18) losdraaien en kap (17) verwijderen. LED (16) controleren. Indien nodig gevoeligheid van de snesor met stelschroef (15) instellen LED (16) continu schijnt.
LED-opgave LED schijnt continu
Verklaring Voldoende gevoeligheid
LED-opgave LED schijnt continu
Verklaring Voldoende gevoeligheid
LED knippert
Gevoeligheid niet voldoende
LED knippert
Gevoeligheid niet voldoende
18
18
17
17 16
16
0600.NL
15
0600.NL
15
G 12
Sensor instellen
G 12
Gebruiksaanwijzing
Gebruiksaanwijzing
Jungheinrich Tractiebatterij
Jungheinrich Tractiebatterij
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave
1
1
Jungheinrich Tractiebatterij met buisjesplaat EPzS en EPzB..................................................................2-6
Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................7
Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................7
Gebruiksaanwijzing
Gebruiksaanwijzing
water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III ........................................................8-12
water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III ........................................................8-12
Jungheinrich Tractiebatterij
2
Jungheinrich Tractiebatterij Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS................13-17
Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................17
Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................17
0506.NL
Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS................13-17
0506.NL
2
Jungheinrich Tractiebatterij met buisjesplaat EPzS en EPzB..................................................................2-6
1
1
Jungheinrich Tractiebatterij
1
met buisjesplaat EPzS en EPzB
met buisjesplaat EPzS en EPzB
Nominale waarden
Nominale waarden
1. 2. 3. 4.
Nominale capaciteit C5: Ontlaad eindspanning: Nominale ontlaadstroom: Nominale elektrolyt dichtheid* Type EPzS: Type EPzB: Treinverlichting: 5. Nominale batterij temperatuur: 6. Nominale Elektrolytniveau:
zie type plaat 2,0 V x aantal cellen C5/5h
1. 2. 3. 4.
Nominale capaciteit C5: Ontlaad eindspanning: Nominale ontlaadstroom: Nominale elektrolyt dichtheid* Type EPzS: Type EPzB: Treinverlichting: 5. Nominale batterij temperatuur: 6. Nominale Elektrolytniveau:
1,29 kg/l 1,29 kg/l zie type plaat 30° C bis Elektrolytstandmarke „max.“
* zal binnen 10 cycli worden bereikt.
zie type plaat 2,0 V x aantal cellen C5/5h 1,29 kg/l 1,29 kg/l zie type plaat 30° C bis Elektrolytstandmarke „max.“
* zal binnen 10 cycli worden bereikt.
•Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophangen! •Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!
•Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophangen! •Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!
•Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en beschermende kleding! •De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272-3, DIN 50110-1 in acht nehmen! •Roken verboden! •Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorkomen i.v.m. explosiegevaar!
•Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en beschermende kleding! •De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272-3, DIN 50110-1 in acht nehmen! •Roken verboden! •Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorkomen i.v.m. explosiegevaar!
•Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen. •Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.
•Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen. •Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.
•Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!
•Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!
•Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!
•Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!
•Batterij nooit omkiepen! •Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.
•Batterij nooit omkiepen! •Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.
•Gevaarlijke elektrische spanning! •Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daarom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!
•Gevaarlijke elektrische spanning! •Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daarom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij! 0506.NL
2
Jungheinrich Tractiebatterij
0506.NL
1
2
Bij niet in acht nemen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele vervangings onderdelen, zelfgemachtigde ingrepen en toevoegingen aan het elektrolyt (vermeend verbeteringsmiddel) zal de garantie komen te vervallen.
Bij niet in acht nemen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele vervangings onderdelen, zelfgemachtigde ingrepen en toevoegingen aan het elektrolyt (vermeend verbeteringsmiddel) zal de garantie komen te vervallen.
Voor batterijen I en II gelden de voorschriften volgens de wettelijke bepaling (zie bijgevoegde verklaring).
Voor batterijen I en II gelden de voorschriften volgens de wettelijke bepaling (zie bijgevoegde verklaring).
1. Ingebruikname gevuld en geladen batterijen Ingebruikname van een ongevulde batterij zie afzonderlijke voorschriften.
1. Ingebruikname gevuld en geladen batterijen Ingebruikname van een ongevulde batterij zie afzonderlijke voorschriften.
De batterij controleren op mechanische schade, of deze is verbonden met de juiste verbinders en volgens de juiste elektrische schakeling.
De batterij controleren op mechanische schade, of deze is verbonden met de juiste verbinders en volgens de juiste elektrische schakeling.
Batterij stekker en laadkabel correct verbinden (+ aan +, - aan -) anders kan de batterij en de lader beschadigd worden.
Batterij stekker en laadkabel correct verbinden (+ aan +, - aan -) anders kan de batterij en de lader beschadigd worden.
Draaimomente voor polschroeven van de eindafleider en verbinder:
Draaimomente voor polschroeven van de eindafleider en verbinder:
M 10
Staal 23 ± 1 Nm
M 10
Staal 23 ± 1 Nm
De batterij opladen volgens punt 2.2
De batterij opladen volgens punt 2.2
2. In gebruikname
2. In gebruikname
Voor het ingebruik stellen van tractiebatterijen voor elektrische voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Industriebatterijen voor elektrische voertuigen».
Voor het ingebruik stellen van tractiebatterijen voor elektrische voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Industriebatterijen voor elektrische voertuigen».
2.1 Ontladen
2.1 Ontladen
Ontluchtingsgaten mogen niet afgesloten of bedekt worden.
Ontluchtingsgaten mogen niet afgesloten of bedekt worden.
Openen of sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in stroomloze toestand gebeuren.
Openen of sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in stroomloze toestand gebeuren.
Om een optimale levensduur te bereiken moeten gebruiksmatige ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit worden vermeden (diepontlading).
Om een optimale levensduur te bereiken moeten gebruiksmatige ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit worden vermeden (diepontlading).
Dit correspondeert met een minimale elektrolyt dichtheid van 1,13 Kg/l aan het einde van de ontlading. Ontladen batterijen moeten direct worden herladen en mogen niet ontladen blijven staan. Dit geldt ook voor gedeeltelijk ontladen batterijen.
Dit correspondeert met een minimale elektrolyt dichtheid van 1,13 Kg/l aan het einde van de ontlading. Ontladen batterijen moeten direct worden herladen en mogen niet ontladen blijven staan. Dit geldt ook voor gedeeltelijk ontladen batterijen.
2.2 Laden
2.2 Laden
Alle laders met karakteristiek, zoals beschreven in DIN 41773 en DIN 41774 mogen worden gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte type lader is een wisselende rimpelstroom toegestaan in de laadstroom van de batterij. Afwisselende stroom kan bijdragen aan een verhoogde batterij temperatuur, dit kan de batterijplaten schaden. Alleen toegekende laders geschikt voor de capaciteit en type batterij mogen worden gebruikt.
Alle laders met karakteristiek, zoals beschreven in DIN 41773 en DIN 41774 mogen worden gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte type lader is een wisselende rimpelstroom toegestaan in de laadstroom van de batterij. Afwisselende stroom kan bijdragen aan een verhoogde batterij temperatuur, dit kan de batterijplaten schaden. Alleen toegekende laders geschikt voor de capaciteit en type batterij mogen worden gebruikt.
0506.NL
Het elektrolyt niveau is te controleren. Is dit onder de separatoren of de keerplaat, dan bijvullen met gedemineraliseerd water (DIN 43530 deel 4) tot deze hoogte.
0506.NL
Het elektrolyt niveau is te controleren. Is dit onder de separatoren of de keerplaat, dan bijvullen met gedemineraliseerd water (DIN 43530 deel 4) tot deze hoogte.
3
3
Schakel de lader aan als de batterijtemperatuur lager dan 45° C en hoger dan 10° C is. Tijdens de lading zal de temperatuur met 10 K stijgen. Een correcte lading kan alleen met de juiste temperatuur plaatsvinden. De lading is beëindigd als de elektrolyt dichtheid en het batterijvoltage gedurende 2 uur constant zijn.
Schakel de lader aan als de batterijtemperatuur lager dan 45° C en hoger dan 10° C is. Tijdens de lading zal de temperatuur met 10 K stijgen. Een correcte lading kan alleen met de juiste temperatuur plaatsvinden. De lading is beëindigd als de elektrolyt dichtheid en het batterijvoltage gedurende 2 uur constant zijn.
Speciale instructies voor batterijen gebruik in gevaarlijke omgeving. Deze batterijen worden gebruikt volgens EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I omgeving met mijngas of Ex II explosiegevaarlijke omgeving. De batterijdeksel moet tijdens het laden en nagassen zover geopend worden dat de gevaarlijke gassen die tijdens het laden ontstaan door voldoende ventilatie zijn brandbaarheid verliest. De deksel mag niet worden gesloten tot 30 minuten na het beëindigen van de lading.
Speciale instructies voor batterijen gebruik in gevaarlijke omgeving. Deze batterijen worden gebruikt volgens EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I omgeving met mijngas of Ex II explosiegevaarlijke omgeving. De batterijdeksel moet tijdens het laden en nagassen zover geopend worden dat de gevaarlijke gassen die tijdens het laden ontstaan door voldoende ventilatie zijn brandbaarheid verliest. De deksel mag niet worden gesloten tot 30 minuten na het beëindigen van de lading.
2.3 Vereffeningslading
2.3 Vereffeningslading
Een Vereffeningslading is nodig om de levensduur en capaciteit te garanderen, of na onvolledige lading (IU karakteristiek). Een Vereffeningslading volgt na een normale lading. e laadstroom mag niet hoger zijn dan 5A/100Ah an de nominale capaciteit.
Een Vereffeningslading is nodig om de levensduur en capaciteit te garanderen, of na onvolledige lading (IU karakteristiek). Een Vereffeningslading volgt na een normale lading. e laadstroom mag niet hoger zijn dan 5A/100Ah an de nominale capaciteit.
et op de temperatuur!
et op de temperatuur!
2.4 Temperatuur
2.4 Temperatuur
Alle technische gegevens zijn gebaseerd op een nominale temperatuur van 30° C. Hogere temperaturen kunnen de levensduur ernstig bekorten. Lagere temperaturen reduceren de beschikbare capaciteit. De absolute grenstemperatuur is 55° C en deze is niet als gebruikstemperatuur toegestaan.
Alle technische gegevens zijn gebaseerd op een nominale temperatuur van 30° C. Hogere temperaturen kunnen de levensduur ernstig bekorten. Lagere temperaturen reduceren de beschikbare capaciteit. De absolute grenstemperatuur is 55° C en deze is niet als gebruikstemperatuur toegestaan.
2.5 Elektrolyt
2.5 Elektrolyt
De nominale zuurdichtheid van het elektrolyt is gerelateerd aan de nominale temperatuur van 30° C en het elektrolyt niveau van een volledig geladen batterij. Hogere temperaturen verlagen de dichtheid, lagere temperaturen verhogen dit. De temperatuur correctiefactor is -0,0007 Kg/l per K. (zie tabel).
De nominale zuurdichtheid van het elektrolyt is gerelateerd aan de nominale temperatuur van 30° C en het elektrolyt niveau van een volledig geladen batterij. Hogere temperaturen verlagen de dichtheid, lagere temperaturen verhogen dit. De temperatuur correctiefactor is -0,0007 Kg/l per K. (zie tabel).
Het elektrolyt volgens zuiverheid voorschriften conform DIN 43530 deel 2.
Het elektrolyt volgens zuiverheid voorschriften conform DIN 43530 deel 2.
4
0506.NL
In de gassingsfase mag de stroomgrens volgens DIN EN 50272-3 niet overschreden worden. Als de lader niet samen met de batterij wordt aangekocht is het raadzaam deze te laten testen door de batterij leverancier. Open voor het laden de batterij deksel, of verwijder deze. De ventilerende doppen op de cellen moeten gesloten blijven. Sluit de lader aan op de uitgeschakelde lader met de correcte polariteit (+ aan +, aan -).
0506.NL
In de gassingsfase mag de stroomgrens volgens DIN EN 50272-3 niet overschreden worden. Als de lader niet samen met de batterij wordt aangekocht is het raadzaam deze te laten testen door de batterij leverancier. Open voor het laden de batterij deksel, of verwijder deze. De ventilerende doppen op de cellen moeten gesloten blijven. Sluit de lader aan op de uitgeschakelde lader met de correcte polariteit (+ aan +, aan -).
4
3.1 Dagelijks
3.1 Dagelijks
De batterij na iedere lading direct herladen. Na de lading kan de electrolytstand worden gecontroleerd. Vul indien nodig bij met gedemineraliseerd water (zie 2.2). Het elektrolyt niveau mag nooit lager zijn dan de separatoren of keerplaat.
De batterij na iedere lading direct herladen. Na de lading kan de electrolytstand worden gecontroleerd. Vul indien nodig bij met gedemineraliseerd water (zie 2.2). Het elektrolyt niveau mag nooit lager zijn dan de separatoren of keerplaat.
3.2 Wekelijks
3.2 Wekelijks
Controleer de verbinder schroeven of deze vast zitten. Bij laden met IU karakteristiek regelmatig een vereffeningslading toepassen (zie 2.3).
Controleer de verbinder schroeven of deze vast zitten. Bij laden met IU karakteristiek regelmatig een vereffeningslading toepassen (zie 2.3).
3.3 Maandelijks
3.3 Maandelijks
Meet van alle cellen het voltage aan het einde van de lading (met de lader ingeschakeld). De elektrolyt dichtheid na lading van alle cellen controleren (de lader uitgeschakeld).
Meet van alle cellen het voltage aan het einde van de lading (met de lader ingeschakeld). De elektrolyt dichtheid na lading van alle cellen controleren (de lader uitgeschakeld).
Waarschuw de servicedienst indien u duidelijke verschillen meet ten opzichte van vorige metingen.
Waarschuw de servicedienst indien u duidelijke verschillen meet ten opzichte van vorige metingen.
3.4 Jaarlijks
3.4 Jaarlijks
De batterij isolatie weerstand zoals beschreven in DIN VDE 0117, DIN EN 50272-3 en DIN EN 60 254-1.
De batterij isolatie weerstand zoals beschreven in DIN VDE 0117, DIN EN 50272-3 en DIN EN 60 254-1.
De gemiddelde isolatie weerstand van de batterij mag niet lager zijn dan 50 Ω ./ Volt nominale spanning.
De gemiddelde isolatie weerstand van de batterij mag niet lager zijn dan 50 Ω ./ Volt nominale spanning.
Bij batterijen tot 20 volt nominale spanning is dit minstens 1000 Ω.
Bij batterijen tot 20 volt nominale spanning is dit minstens 1000 Ω.
4. Verzorging
4. Verzorging
De batterij altijd schoon en droog houden om lekspanningen te voorkomen. Vloeistof in de container wegzuigen en volgens de voorgeschreven voorschriften afvoeren.
De batterij altijd schoon en droog houden om lekspanningen te voorkomen. Vloeistof in de container wegzuigen en volgens de voorgeschreven voorschriften afvoeren.
Beschadigingen aan de trog isolatie moet na het reinigen van de beschadigde delen worden hersteld om de isolatie waarde volgens DIN EN 50272-3 veilig te stellen en trog corrosie te vermijden. Het beste kunt u hiervoor uw servicedienst bellen.
Beschadigingen aan de trog isolatie moet na het reinigen van de beschadigde delen worden hersteld om de isolatie waarde volgens DIN EN 50272-3 veilig te stellen en trog corrosie te vermijden. Het beste kunt u hiervoor uw servicedienst bellen.
0506.NL
3. Onderhoud
0506.NL
3. Onderhoud
5
5
5. Buiten gebruik stellen
5. Buiten gebruik stellen
Een batterij die buiten gebruik wordt gezet voor een langere periode moet volledig volgeladen worden weggezet in een vorstvrije ruimte. Om schade te voorkomen moet één van de volgende methoden worden gebruikt:
Een batterij die buiten gebruik wordt gezet voor een langere periode moet volledig volgeladen worden weggezet in een vorstvrije ruimte. Om schade te voorkomen moet één van de volgende methoden worden gebruikt:
1. Maandelijkse vereffeningslading volgens punt 2.3
1. Maandelijkse vereffeningslading volgens punt 2.3
2. Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 Volt x het aantal cellen De levensduur van de batterij wordt ook als de batterij niet word gebruikt, met deze periode vermindert.
2. Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 Volt x het aantal cellen De levensduur van de batterij wordt ook als de batterij niet word gebruikt, met deze periode vermindert.
6. Storingen
6. Storingen
Indien storingen aan batterij of lader worden gesignaleerd dan kunt u het beste de servicedienst inschakelen. Meetgegevens (punt 3.3) vereenvoudigen het traceren van een storing.
Indien storingen aan batterij of lader worden gesignaleerd dan kunt u het beste de servicedienst inschakelen. Meetgegevens (punt 3.3) vereenvoudigen het traceren van een storing.
Een servicekontrakt met ons afsluiten helpt het tijdig signaleren en voorkomen van fouten.
Een servicekontrakt met ons afsluiten helpt het tijdig signaleren en voorkomen van fouten.
Terug naar leverancier!
Terug naar leverancier!
Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.
Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.
Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt als gevaarlijke stof!
Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt als gevaarlijke stof!
6
0506.NL
Technische wijzigingen voorbehouden.
0506.NL
Technische wijzigingen voorbehouden.
6
7. Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij
2/3 4 10 12 7
1
2
Typ Type
6 5 11 13
Baujahr Year of manufacture
Serien-Nr. Serial-Nr.
3
Lieferanten Nr. Supplier No. 5
Kapazität Capacity
Nennspannung Nominal Voltage 7
9
Hersteller Manufacturer
4
6 5
Batteriegewicht min/max Battery mass min/max
Zellenzahl Number of Cells
8
Betekenis Logo Batterijbenaming Batterijtype Batterijnummer Batterijbak-nummer Afleveringsdatum Logo batterijfabrikant
8
2/3 4 10 12
Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany Pb
7 1
Pb
9
Pos. 1 2 3 4 5 6 7
7. Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij 2
Lieferanten Nr. Supplier No. 5
Kapazität Capacity
Nennspannung Nominal Voltage 7
9
6 5
Batteriegewicht min/max Battery mass min/max
Zellenzahl Number of Cells
Hersteller Manufacturer
4
Pos. 1 2 3 4 5 6 7
Pb
1
Pb
14
Pos. 8 9 10 11 12 13 14
Betekenis Recyclingsymbool Afvalcontainer / materiaalaanduiding Nominale spanning van batterij Nominale capaciteit van batterij Aantal cellen van batterij Batterijgewicht Veiligheids- en waarschuwingssymbolen
* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.
0506.NL
0506.NL
* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.
Betekenis Logo Batterijbenaming Batterijtype Batterijnummer Batterijbak-nummer Afleveringsdatum Logo batterijfabrikant
8
Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany
9
Betekenis Recyclingsymbool Afvalcontainer / materiaalaanduiding Nominale spanning van batterij Nominale capaciteit van batterij Aantal cellen van batterij Batterijgewicht Veiligheids- en waarschuwingssymbolen
6 5 11 13
Baujahr Year of manufacture 3
8
14
Pos. 8 9 10 11 12 13 14
1
Typ Type Serien-Nr. Serial-Nr.
7
7
Water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III voor Jungheinrich tractiebatterijen met pantserplaatcellen EPzS en EPzB
Water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III voor Jungheinrich tractiebatterijen met pantserplaatcellen EPzS en EPzB
Aquamatic-vuldoppenindeling voor de gebruiksaanwijzing
Aquamatic-vuldoppenindeling voor de gebruiksaanwijzing Cellenseries* EPzS EPzB 2/120 – 10/ 600 2/ 42 – 12/ 252 2/160 – 10/ 800 2/ 64 – 12/ 384 – 2/ 84 – 12/ 504 – 2/110 – 12/ 660 – 2/130 – 12/ 780 – 2/150 – 12/ 900 – 2/172 – 12/1032 – 2/200 – 12/1200 – 2/216 – 12/1296 2/180 – 10/900 – 2/210 – 10/1050 – 2/230 – 10/1150 – 2/250 – 10/1250 – 2/280 – 10/1400 – 2/310 – 10/1550 –
Aquamatic-vuldoptype (lengte) Frötek (geel) BFS (zwart) 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 72,0 mm 66,0 mm 72,0 mm 66,0 mm
Aquamatic-vuldop BFS III met diagnoseopening
Aquamatic-vuldop met diagnoseopening
lengte
slag
lengte
slag
lengte
Hierbij gaat het om cellen met de positieve plaat 60Ah. De typecodering van een cel luidt bijv. 2 EPzS 120.
slag
Hierbij gaat het om cellen met de positieve plaat 60Ah. De typecodering van een cel luidt bijv. 2 EPzS 120.
lengte
* De cellenseries omvatten cellen met twee tot tien (twaalf) positieve platen, bijv. kolom EPzS . 2/120 – 10/600.
slag
* De cellenseries omvatten cellen met twee tot tien (twaalf) positieve platen, bijv. kolom EPzS . 2/120 – 10/600.
Aquamatic-vuldop met diagnoseopening
8
Aquamatic-vuldoptype (lengte) Frötek (geel) BFS (zwart) 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 50,5 mm 51,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 56,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 61,0 mm 72,0 mm 66,0 mm 72,0 mm 66,0 mm
Aquamatic-vuldop BFS III met diagnoseopening
Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele onderdelen, bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen en gebruik van additieven bij de elektrolyten (zogenaamde verbeteringsmiddelen) vervalt de aanspraak op garantie.
Voor batterijen volgens I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie bijbehorend attest).
Voor batterijen volgens I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie bijbehorend attest).
0506.NL
Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele onderdelen, bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen en gebruik van additieven bij de elektrolyten (zogenaamde verbeteringsmiddelen) vervalt de aanspraak op garantie.
8
0506.NL
Cellenseries* EPzS EPzB 2/120 – 10/ 600 2/ 42 – 12/ 252 2/160 – 10/ 800 2/ 64 – 12/ 384 – 2/ 84 – 12/ 504 – 2/110 – 12/ 660 – 2/130 – 12/ 780 – 2/150 – 12/ 900 – 2/172 – 12/1032 – 2/200 – 12/1200 – 2/216 – 12/1296 2/180 – 10/900 – 2/210 – 10/1050 – 2/230 – 10/1150 – 2/250 – 10/1250 – 2/280 – 10/1400 – 2/310 – 10/1550 –
Installatie voor water-bijvulsysteem
Installatie voor water-bijvulsysteem
1. Voorraadtank
1. Voorraadtank
2. Niveauschakelaar
2. Niveauschakelaar
3. Tappunt met kogelkraan
3. Tappunt met kogelkraan
4. Tappunt met magneetventiel
4. Tappunt met magneetventiel
5. Laadapparaat 6. Snelkoppeling
6. Snelkoppeling 7. Sluitnippel
8. Ionenwisselaarpatroon met geleidingsmeter en magneetventiel
8. Ionenwisselaarpatroon met geleidingsmeter en magneetventiel
9. Leidingwateraansluiting
9. Leidingwateraansluiting
10. Laadleiding
10. Laadleiding
1. Uitvoering
1. Uitvoering
De water-bijvulsystemen voor batterijen Aquamatic/BFS worden ingezet voor de automatische instelling van het nominale elektrolytniveau. Voor het afvoeren van de bij het laden ontstane gassen zijn betreffende ontluchtingsopeningen voorzien. De vuldoppensystemen beschikken naast een visuele niveau-indicator ook over een diagnoseopening voor de meting van de temperatuur en de dichtheid van de elektrolyt. Alle batterijcellen van het type EPzS; EPzB kunnen met het Aquamatic/BFS-vulsysteem worden uitgerust. Door de slangverbindingen van de afzonderlijke Aquamatic/ BFS-vuldoppen is het bijvullen van water via een centrale snelkoppeling mogelijk.
De water-bijvulsystemen voor batterijen Aquamatic/BFS worden ingezet voor de automatische instelling van het nominale elektrolytniveau. Voor het afvoeren van de bij het laden ontstane gassen zijn betreffende ontluchtingsopeningen voorzien. De vuldoppensystemen beschikken naast een visuele niveau-indicator ook over een diagnoseopening voor de meting van de temperatuur en de dichtheid van de elektrolyt. Alle batterijcellen van het type EPzS; EPzB kunnen met het Aquamatic/BFS-vulsysteem worden uitgerust. Door de slangverbindingen van de afzonderlijke Aquamatic/ BFS-vuldoppen is het bijvullen van water via een centrale snelkoppeling mogelijk.
2. Toepassing
2. Toepassing
Het water-bijvulsysteem voor batterijen Aquamatic/BFS is bedoeld voor tractiebatterijen van interne transportmiddelen. Voor de watertoevoer wordt het bijvulsysteem op een centrale leidingwateraansluiting aangesloten. Voor deze aansluiting alsook voor de slangen van de afzonderlijke vuldoppen worden zachte pvc-slangen toegepast. De slanguiteinden worden telkens op de aansluitmoffen van de T- resp. <-stukken gestoken.
Het water-bijvulsysteem voor batterijen Aquamatic/BFS is bedoeld voor tractiebatterijen van interne transportmiddelen. Voor de watertoevoer wordt het bijvulsysteem op een centrale leidingwateraansluiting aangesloten. Voor deze aansluiting alsook voor de slangen van de afzonderlijke vuldoppen worden zachte pvc-slangen toegepast. De slanguiteinden worden telkens op de aansluitmoffen van de T- resp. <-stukken gestoken.
3. Functie
3. Functie
Het in de vuldop aanwezige ventiel, in combinatie met de vlotter en de vlotterstangen, stuurt het bijvulproces m.b.t. de noodzakelijke hoeveelheid water. Bij het Aquamaticsysteem zorgt de aanwezige waterdruk bij het ventiel voor het afsluiten van de watertoevoer en voor het veilig sluiten van het ventiel. Bij het BFS-systeem wordt door de vlotter en de vlotterstangen via een hefboomsysteem bij het bereiken van het maximale niveau, het ventiel met de vijfvoudige hefkracht gesloten en hierdoor de watertoevoer afgesloten.
Het in de vuldop aanwezige ventiel, in combinatie met de vlotter en de vlotterstangen, stuurt het bijvulproces m.b.t. de noodzakelijke hoeveelheid water. Bij het Aquamaticsysteem zorgt de aanwezige waterdruk bij het ventiel voor het afsluiten van de watertoevoer en voor het veilig sluiten van het ventiel. Bij het BFS-systeem wordt door de vlotter en de vlotterstangen via een hefboomsysteem bij het bereiken van het maximale niveau, het ventiel met de vijfvoudige hefkracht gesloten en hierdoor de watertoevoer afgesloten.
9
0506.NL
0506.NL
7. Sluitnippel
5. Laadapparaat
minstens 3 m
Schematische weergave
minstens 3 m
Schematische weergave
9
Het vullen van de batterijen met accuwater dient bij voorkeur vlak voor het beëindigen van het volladen van de accu's te gebeuren. Hierbij dient zeker gesteld te zijn dat het bijgevulde water met de elektrolyt wordt vermengd. Bij normaal gebruik is het in principe voldoende om eenmaal wekelijks water bij te vullen.
Het vullen van de batterijen met accuwater dient bij voorkeur vlak voor het beëindigen van het volladen van de accu's te gebeuren. Hierbij dient zeker gesteld te zijn dat het bijgevulde water met de elektrolyt wordt vermengd. Bij normaal gebruik is het in principe voldoende om eenmaal wekelijks water bij te vullen.
5. Aansluitdruk
5. Aansluitdruk
De bijvulinstallatie dient zo te worden gebruikt dat een waterdruk in de waterleiding van 0,3 bar tot 1,8 bar aanwezig is. Het Aquamatic-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,2 bar tot 0,6 bar. Het BFS-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,3 bar tot 1,8 bar. Afwijkingen van het werkdrukbereik beïnvloedt het correct functioneren van de systemen. Dit brede werkdrukbereik maakt drie vulmethoden mogelijk.
De bijvulinstallatie dient zo te worden gebruikt dat een waterdruk in de waterleiding van 0,3 bar tot 1,8 bar aanwezig is. Het Aquamatic-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,2 bar tot 0,6 bar. Het BFS-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,3 bar tot 1,8 bar. Afwijkingen van het werkdrukbereik beïnvloedt het correct functioneren van de systemen. Dit brede werkdrukbereik maakt drie vulmethoden mogelijk.
5.1 Valwater
5.1 Valwater
Naar gelang welk vulsysteem er wordt gebruikt, dient de hoogte van de voorraadtank te worden gekozen. Aquamatic-systeem plaatsingshoogte 2 m tot 6 m en het BFSsysteem plaatsingshoogte 3 m tot 18 m boven het batterijoppervlak.
Naar gelang welk vulsysteem er wordt gebruikt, dient de hoogte van de voorraadtank te worden gekozen. Aquamatic-systeem plaatsingshoogte 2 m tot 6 m en het BFSsysteem plaatsingshoogte 3 m tot 18 m boven het batterijoppervlak.
5.2 Drukwater
5.2 Drukwater
Instelling van het drukverminderingsventiel Aquamatic-systeem 0,2 bar tot 0,6 bar. BFS-systeem 0,3 bar tot 1,8 bar.
Instelling van het drukverminderingsventiel Aquamatic-systeem 0,2 bar tot 0,6 bar. BFS-systeem 0,3 bar tot 1,8 bar.
5.3 Vulwagen (ServiceMobil)
5.3 Vulwagen (ServiceMobil)
De in de voorraadtank van het ServiceMobil aanwezige dompelpomp zorgt voor de nodige vuldruk. Er mag tussen de positie van het ServiceMobil en de positie van de batterij geen hoogteverschil bestaan.
De in de voorraadtank van het ServiceMobil aanwezige dompelpomp zorgt voor de nodige vuldruk. Er mag tussen de positie van het ServiceMobil en de positie van de batterij geen hoogteverschil bestaan.
6. Vulduur
6. Vulduur
De vulduur van de batterijen is afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden van de accu, van de omgevingstemperaturen en van de vulmethode resp. de vuldruk. De vultijd bedraagt ca. 0,5 tot 4 minuten. De watertoevoer dient na beëindiging van het handmatige vullen van de batterij te worden losgekoppeld.
De vulduur van de batterijen is afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden van de accu, van de omgevingstemperaturen en van de vulmethode resp. de vuldruk. De vultijd bedraagt ca. 0,5 tot 4 minuten. De watertoevoer dient na beëindiging van het handmatige vullen van de batterij te worden losgekoppeld.
7. Waterkwaliteit
7. Waterkwaliteit
Voor het vullen van de batterijen mag uitsluitend bijvulwater worden gebruikt dat m.b.t. de kwaliteit aan DIN 43530 deel 4 moet voldoen. De bijvulinstallatie (voorraadtank, buisleidingen, ventielen enz.) mogen volstrekt geen vervuilingen bevatten die het correct functioneren van de Aquamatic-/BFS-vuldop nadelig zouden kunnen beïnvloeden. Uit veiligheidsoverwegingen dient het aanbeveling om in de hoofdtoevoerleiding van de batterij een filterelement (optie) met een max. doorlaat van 100 tot 300 µm in te bouwen.
Voor het vullen van de batterijen mag uitsluitend bijvulwater worden gebruikt dat m.b.t. de kwaliteit aan DIN 43530 deel 4 moet voldoen. De bijvulinstallatie (voorraadtank, buisleidingen, ventielen enz.) mogen volstrekt geen vervuilingen bevatten die het correct functioneren van de Aquamatic-/BFS-vuldop nadelig zouden kunnen beïnvloeden. Uit veiligheidsoverwegingen dient het aanbeveling om in de hoofdtoevoerleiding van de batterij een filterelement (optie) met een max. doorlaat van 100 tot 300 µm in te bouwen.
10
0506.NL
4. Vullen (handmatig/automatisch)
0506.NL
4. Vullen (handmatig/automatisch)
10
Het aansluiten van de slangen op de afzonderlijke vuldoppen dient langs de aanwezige elektrische schakeling te worden uitgevoerd. Veranderingen mogen niet worden uitgevoerd.
Het aansluiten van de slangen op de afzonderlijke vuldoppen dient langs de aanwezige elektrische schakeling te worden uitgevoerd. Veranderingen mogen niet worden uitgevoerd.
9. Bedrijfstemperatuur
9. Bedrijfstemperatuur
De grenstemperatuur voor het bedrijf van tractiebatterijen is vastgelegd bij 55° C. Een overschrijding van deze temperatuur kan schade aan de batterij veroorzaken. De vulsystemen voor batterijen mogen binnen een temperatuurbereik van > 0 °C tot max. 55° C worden gebruikt.
De grenstemperatuur voor het bedrijf van tractiebatterijen is vastgelegd bij 55° C. Een overschrijding van deze temperatuur kan schade aan de batterij veroorzaken. De vulsystemen voor batterijen mogen binnen een temperatuurbereik van > 0 °C tot max. 55° C worden gebruikt.
ATTENTIE:
ATTENTIE:
Batterijen met automatische EXIDE-water-bijvulsystemen mogen uitsluitend in ruimten met temperaturen van > 0° C worden opgeslagen (anders gevaar voor bevriezing van het systeem).
Batterijen met automatische EXIDE-water-bijvulsystemen mogen uitsluitend in ruimten met temperaturen van > 0° C worden opgeslagen (anders gevaar voor bevriezing van het systeem).
9.1 Diagnoseopening
9.1 Diagnoseopening
Om de probleemloze meting van zuurdichtheid en temperatuur mogelijk te maken, beschikken de bijvulsystemen over een diagnoseopening met een Ø van 6,5 mm Aquamatic-vuldop en 7,5 mm BFS-vuldop.
Om de probleemloze meting van zuurdichtheid en temperatuur mogelijk te maken, beschikken de bijvulsystemen over een diagnoseopening met een Ø van 6,5 mm Aquamatic-vuldop en 7,5 mm BFS-vuldop.
9.2 Vlotter
9.2 Vlotter
Naar gelang de cellenuitvoering en het type worden verschillende vlotters gebruikt.
Naar gelang de cellenuitvoering en het type worden verschillende vlotters gebruikt.
9.3 Reiniging
9.3 Reiniging
De reiniging van de vuldopsystemen dient uitsluitend met water te worden uitgevoerd. Er mogen geen onderdelen van de vuldoppen met oplosmiddelen of zeep in aanraking komen.
De reiniging van de vuldopsystemen dient uitsluitend met water te worden uitgevoerd. Er mogen geen onderdelen van de vuldoppen met oplosmiddelen of zeep in aanraking komen.
10. Accessoires
10. Accessoires
10.1 Stromingsindicator
10.1 Stromingsindicator
Voor de bewaking van het vulproces kan vanaf de batterij in de watertoevoer een stromingsindicator worden ingebouwd. Bij het vullen wordt het schoepenwieltje door het doorstromende water gedraaid. Na beëindiging van het vulproces komt het wieltje tot stilstand waardoor het einde van het vulproces wordt aangegeven (artikelnr. 50219542).
Voor de bewaking van het vulproces kan vanaf de batterij in de watertoevoer een stromingsindicator worden ingebouwd. Bij het vullen wordt het schoepenwieltje door het doorstromende water gedraaid. Na beëindiging van het vulproces komt het wieltje tot stilstand waardoor het einde van het vulproces wordt aangegeven (artikelnr. 50219542).
10.2 Vuldoplichter
10.2 Vuldoplichter
Voor de demontage van de vuldoppensystemen mag alleen het bijbehorende speciale gereedschap (vuldoppenlichter) worden gebruikt. Om beschadigingen aan de vuldoppensystemen te voorkomen, dient het eruit wrikken van de vuldoppen met de grootste zorgvuldigheid te gebeuren.
Voor de demontage van de vuldoppensystemen mag alleen het bijbehorende speciale gereedschap (vuldoppenlichter) worden gebruikt. Om beschadigingen aan de vuldoppensystemen te voorkomen, dient het eruit wrikken van de vuldoppen met de grootste zorgvuldigheid te gebeuren.
0506.NL
8. Slangen op batterij aansluiten
0506.NL
8. Slangen op batterij aansluiten
11
11
10.2.1 Borgring-gereedschap
10.2.1 Borgring-gereedschap
Met het borgring-gereedschap kan ter verhoging van de aandrukkracht van de slangen op de slangolijven van de vuldoppen een borgring worden geschoven resp. weer worden losgemaakt.
Met het borgring-gereedschap kan ter verhoging van de aandrukkracht van de slangen op de slangolijven van de vuldoppen een borgring worden geschoven resp. weer worden losgemaakt.
10.3 Filterelement
10.3 Filterelement
In de aanvoerleiding van de batterij naar de wateraanvoer kan uit veiligheidsoverwegingen een filterelement (artikelnr. 50307282) worden ingebouwd. Dit filterelement heeft een max. doorlaatdoorsnede van 100 tot 300 µm en is als slangfilter uitgevoerd.
In de aanvoerleiding van de batterij naar de wateraanvoer kan uit veiligheidsoverwegingen een filterelement (artikelnr. 50307282) worden ingebouwd. Dit filterelement heeft een max. doorlaatdoorsnede van 100 tot 300 µm en is als slangfilter uitgevoerd.
10.4 Snelkoppeling
10.4 Snelkoppeling
De watertoevoer naar de water-bijvulsystemen (Aquamatic/BFS) gebeurt via een centrale aanvoerleiding. Deze wordt via een snelkoppelingssysteem met het wateraanvoersysteem van het laadstation verbonden. Aan de kant van de batterij is een sluitnippel (artikelnr. 50219538) gemonteerd. Aan de kant van de wateraanvoerleiding dient door de klant een snelkoppeling (verkrijgbaar onder artikelnr. 50219537) te worden gemonteerd.
De watertoevoer naar de water-bijvulsystemen (Aquamatic/BFS) gebeurt via een centrale aanvoerleiding. Deze wordt via een snelkoppelingssysteem met het wateraanvoersysteem van het laadstation verbonden. Aan de kant van de batterij is een sluitnippel (artikelnr. 50219538) gemonteerd. Aan de kant van de wateraanvoerleiding dient door de klant een snelkoppeling (verkrijgbaar onder artikelnr. 50219537) te worden gemonteerd.
11. Functiegegevens
11. Functiegegevens
PS - Automatische afsluitdruk Aquamatic > 1,2 bar
PS - Automatische afsluitdruk Aquamatic > 1,2 bar
BFS - systeem geen D
BFS - systeem geen
- Doorstroomhoeveelheid van het geopende ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 350ml/min
D
D1 - Max. toelaatbaar lekpercentage van het gesloten ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 2ml/min
D1 - Max. toelaatbaar lekpercentage van het gesloten ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 2ml/min
T
T
- Toelaatbaar temperatuurbereik 0° C tot max. 65° C
- Toelaatbaar temperatuurbereik 0° C tot max. 65° C
0506.NL
Pa - Werkdrukbereik 0,2 tot 0,6 bar Aquamatic-systeem Werkdrukbereik 0,3 tot 1,8 bar BFS-systeem
0506.NL
Pa - Werkdrukbereik 0,2 tot 0,6 bar Aquamatic-systeem Werkdrukbereik 0,3 tot 1,8 bar BFS-systeem
12
- Doorstroomhoeveelheid van het geopende ventiel bij een aanwezige druk van 0,1 bar 350ml/min
12
Jungheinrich Tractiebatterijen
2
Jungheinrich Tractiebatterijen
Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS
Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS
Nominale gegevens
Nominale gegevens
1. Nominale capaciteit C5:
zie typeplaatje
1. Nominale capaciteit C5:
zie typeplaatje
2. Nominale spanning:
2,0 volt x aantal cellen
2. Nominale spanning:
2,0 volt x aantal cellen
3. Ontlaadstroom:
C5/5h
3. Ontlaadstroom:
C5/5h
4. Nominale temperatuur:
30° C
4. Nominale temperatuur:
30° C
EPzV batterijen zijn gesloten batterijen met vaste elektrolyt waarbij tijdens de gehele gebruiksduur geen bijvullen met water toegestaan is. Als afsluitdoppen worden overdrukventielen gebruikt die bij het openen vernield worden. Tijdens het gebruik gelden voor gesloten batterijen
dezelfde veiligheidsvoorwaarden als voor batterijen met vloeibare elektrolyt, namelijk het voorkomen van een elektrische schok, een explosie van de elektrolytische laadgassen alsook, in het geval van een vernieling van de batterijbak, het gevaar van de bijtende elektrolyt.
dezelfde veiligheidsvoorwaarden als voor batterijen met vloeibare elektrolyt, namelijk het voorkomen van een elektrische schok, een explosie van de elektrolytische laadgassen alsook, in het geval van een vernieling van de batterijbak, het gevaar van de bijtende elektrolyt.
• Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophangen! • Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!
• Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophangen! • Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!
• Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en beschermende kleding! • De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272, DIN 50110-1 in acht nehmen!
• Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en beschermende kleding! • De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272, DIN 50110-1 in acht nehmen!
• Roken verboden! • Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorkomen i.v.m. explosiegevaar!
• Roken verboden! • Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorkomen i.v.m. explosiegevaar!
• Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen. • Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.
• Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een arts raadplegen. • Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.
• Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!
• Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!
• Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur! • Bij normaal gebruik is aanraking met de elektrolyt uitgesloten. Bij vernieling van de behuizing is de vrijkomende vaste elektolyt even sterk bijtend als vloeibare elektrolyt.
• Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur! • Bij normaal gebruik is aanraking met de elektrolyt uitgesloten. Bij vernieling van de behuizing is de vrijkomende vaste elektolyt even sterk bijtend als vloeibare elektrolyt.
• Batterij nooit omkiepen! • Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.
• Batterij nooit omkiepen! • Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders of kabels veroorzaken.
• Gevaarlijke elektrische spanning! • Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daarom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!
• Gevaarlijke elektrische spanning! • Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daarom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij! 0506.NL
EPzV batterijen zijn gesloten batterijen met vaste elektrolyt waarbij tijdens de gehele gebruiksduur geen bijvullen met water toegestaan is. Als afsluitdoppen worden overdrukventielen gebruikt die bij het openen vernield worden. Tijdens het gebruik gelden voor gesloten batterijen
0506.NL
2
13
13
Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele onderdelen en bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen vervalt de aanspraak op garantie.
Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele onderdelen en bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen vervalt de aanspraak op garantie.
Voor batterijen conform I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie bijbehorend attest).
Voor batterijen conform I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie bijbehorend attest).
1. Ingebruikneming
1. Ingebruikneming
De batterij dient op mechanisch correcte toestand te worden gecontroleerd.
De batterij dient op mechanisch correcte toestand te worden gecontroleerd.
De accupolen dienen contactveilig en met de juiste polariteit te worden verbonden.
De accupolen dienen contactveilig en met de juiste polariteit te worden verbonden.
De batterij dient conform punt 2.2 te worden bijgeladen.
De batterij dient conform punt 2.2 te worden bijgeladen.
Aanhaalmoment voor de poolbouten van de accupolen en connectors:
Aanhaalmoment voor de poolbouten van de accupolen en connectors:
M 10
Staal 23 ± 1 Nm
M 10 2. Gebruik
Voor het gebruik van tractiebatterijen voor voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Tractiebatterijen voor elektrovoertuigen».
Voor het gebruik van tractiebatterijen voor voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Tractiebatterijen voor elektrovoertuigen».
2.1 Ontladen
2.1 Ontladen
Ventilatieopeningen mogen niet gesloten of afgedekt zijn.
Ventilatieopeningen mogen niet gesloten of afgedekt zijn.
Openen en sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in spanningsvrije toestand gebeuren.
Openen en sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in spanningsvrije toestand gebeuren.
Voor het bereiken van een optimale bruikbaarheidsduur dienen ontladingen van meer dan 60% van de nominale capaciteit te worden voorkomen.
Voor het bereiken van een optimale bruikbaarheidsduur dienen ontladingen van meer dan 60% van de nominale capaciteit te worden voorkomen.
Ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit zijn diepontladingen en zijn niet toegestaan.
Ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit zijn diepontladingen en zijn niet toegestaan.
Ze verkorten de bruikbaarheidsduur van de batterij aanzienlijk. Voor het controleren van de ontladingstoestand dienen alleen de door de batterijfabrikant toegestane meters voor de ontladingstoestand te worden gebruikt.
Ze verkorten de bruikbaarheidsduur van de batterij aanzienlijk. Voor het controleren van de ontladingstoestand dienen alleen de door de batterijfabrikant toegestane meters voor de ontladingstoestand te worden gebruikt.
Ontladen batterijen moeten onmiddellijk worden opgeladen en mogen niet in ontladen toestand blijven staan. Dit geldt ook voor diepontladen batterijen.
Ontladen batterijen moeten onmiddellijk worden opgeladen en mogen niet in ontladen toestand blijven staan. Dit geldt ook voor diepontladen batterijen.
2.2 Laden
2.2 Laden
Er mag alleen met gelijkstroom worden geladen. De laadprocédés conform DIN 41773 en DIN 41774 dienen alleen in de door de fabrikant toegestane modificering te worden toegepast. Daarom moeten uitsluitend de door de fabrikant aanbevolen laadapparaten worden gebruikt. Aansluiting alleen op het toegewezen en voor het batterijtype toegestane laadapparaat, om overbelasting van de elektrische leidingen en contacten alsook ontoelaatbare gasvorming te voorkomen. EPzV-batterijen zijn gasvormingsarm, maar niet gasvormingsvrij.
Er mag alleen met gelijkstroom worden geladen. De laadprocédés conform DIN 41773 en DIN 41774 dienen alleen in de door de fabrikant toegestane modificering te worden toegepast. Daarom moeten uitsluitend de door de fabrikant aanbevolen laadapparaten worden gebruikt. Aansluiting alleen op het toegewezen en voor het batterijtype toegestane laadapparaat, om overbelasting van de elektrische leidingen en contacten alsook ontoelaatbare gasvorming te voorkomen. EPzV-batterijen zijn gasvormingsarm, maar niet gasvormingsvrij. 0506.NL
2. Gebruik
0506.NL
14
Staal 23 ± 1 Nm
14
Bij het laden moet voor een correcte afzuiging van de laadgassen worden gezorgd. Deksels resp. afdekkingen van de batterijbak die ingebouwd zijn, moeten geopend of verwijderd worden.
De batterij dient met de juiste polariteit (plus aan plus resp. min aan min) aan het uitgeschakelde laadapparaat te worden aangesloten. Daarna kan het laadapparaat worden ingeschakeld. Tijdens het laden stijgt de temperatuur in de batterij met ca. 10 K. Daarom dient met het laden pas begonnen te worden wanneer de temperatuur onder 35° C ligt. De temperatuur moet voor het laden minstens 15° C bedragen, omdat anders geen correcte lading wordt bereikt. Zijn de temperaturen steeds hoger dan 40° C of lager dan 15° C, dan is een temperatuurafhankelijke constant-spanningsregeling van het laadapparaat noodzakelijk.
De batterij dient met de juiste polariteit (plus aan plus resp. min aan min) aan het uitgeschakelde laadapparaat te worden aangesloten. Daarna kan het laadapparaat worden ingeschakeld. Tijdens het laden stijgt de temperatuur in de batterij met ca. 10 K. Daarom dient met het laden pas begonnen te worden wanneer de temperatuur onder 35° C ligt. De temperatuur moet voor het laden minstens 15° C bedragen, omdat anders geen correcte lading wordt bereikt. Zijn de temperaturen steeds hoger dan 40° C of lager dan 15° C, dan is een temperatuurafhankelijke constant-spanningsregeling van het laadapparaat noodzakelijk.
Hierbij dient de correctiefactor conform DIN EN 50272-1 (ontwerp) met 0,005 V/Z per K te worden toegepast.
Hierbij dient de correctiefactor conform DIN EN 50272-1 (ontwerp) met 0,005 V/Z per K te worden toegepast.
Bijzondere aanwijzing voor het gebruik van batterijen in gevarenzones:
Bijzondere aanwijzing voor het gebruik van batterijen in gevarenzones:
Dit zijn batterijen die conform EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I in mijngasgevaarlijke, resp. Ex II in explosiegevaarlijke omgevingen worden gebruikt. De waarschuwingen op de batterij dienen te worden opgevolgd.
Dit zijn batterijen die conform EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I in mijngasgevaarlijke, resp. Ex II in explosiegevaarlijke omgevingen worden gebruikt. De waarschuwingen op de batterij dienen te worden opgevolgd.
2.3 Vereffeningslading
2.3 Vereffeningslading
Vereffeningsladingen dienen voor het waarborgen van de bruikbaarheidsduur en het behoud van de capaciteit. Vereffeningsladingen dienen in aansluiting aan een normale lading te worden uitgevoerd.
Vereffeningsladingen dienen voor het waarborgen van de bruikbaarheidsduur en het behoud van de capaciteit. Vereffeningsladingen dienen in aansluiting aan een normale lading te worden uitgevoerd.
Ze zijn noodzakelijk na diepontladingen en na herhaaldelijk onvoldoende lading. Voor de vereffeningslading dienen eveneens uitsluitend de door de fabrikant toegestane laadapparaten te worden gebruikt.
Ze zijn noodzakelijk na diepontladingen en na herhaaldelijk onvoldoende lading. Voor de vereffeningslading dienen eveneens uitsluitend de door de fabrikant toegestane laadapparaten te worden gebruikt.
Op temperatuur letten!
Op temperatuur letten!
2.4 Temperatuur
2.4 Temperatuur
De batterijtemperatuur van 30° C wordt als nominale temperatuur beschouwd. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verminderen de beschikbare capaciteit. 45° C is de grenstemperatuur en als bedrijfstemperatuur niet toelaatbaar.
De batterijtemperatuur van 30° C wordt als nominale temperatuur beschouwd. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verminderen de beschikbare capaciteit. 45° C is de grenstemperatuur en als bedrijfstemperatuur niet toelaatbaar.
2.5 Elektrolyt
2.5 Elektrolyt
De elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolyt is niet meetbaar.
De elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolyt is niet meetbaar.
3. Onderhoud
3. Onderhoud
Geen water bijvullen!
Geen water bijvullen!
3.1 Dagelijks
3.1 Dagelijks
Batterij na elke ontlading opladen.
Batterij na elke ontlading opladen.
3.2 Wekelijks
3.2 Wekelijks
Visuele controle op vervuilingen en mechanische schade.
Visuele controle op vervuilingen en mechanische schade.
0506.NL
0506.NL
Bij het laden moet voor een correcte afzuiging van de laadgassen worden gezorgd. Deksels resp. afdekkingen van de batterijbak die ingebouwd zijn, moeten geopend of verwijderd worden.
15
15
Na vollading en een standtijd van minstens 5 uur dient gemeten en geregistreerd te worden:
Na vollading en een standtijd van minstens 5 uur dient gemeten en geregistreerd te worden:
• totale spanning
• totale spanning
• enkele spanning
• enkele spanning
Indien er wezenlijke verschillen t.o.v. vorige metingen of verschillen tussen de cellen resp. blokbatterijen worden geconstateerd, dient voor de verdere inspectie resp. de reparatie de klantenservice te worden geraadpleegd.
Indien er wezenlijke verschillen t.o.v. vorige metingen of verschillen tussen de cellen resp. blokbatterijen worden geconstateerd, dient voor de verdere inspectie resp. de reparatie de klantenservice te worden geraadpleegd.
3.4 Jaarlijks
3.4 Jaarlijks
Conform VDE 0117 dient naar behoefte, maar minstens een keer per jaar, de isolatieweerstand van het voertuig en van de batterij door een elektrospecialist te worden gecontroleerd.
Conform VDE 0117 dient naar behoefte, maar minstens een keer per jaar, de isolatieweerstand van het voertuig en van de batterij door een elektrospecialist te worden gecontroleerd.
De controle van de isolatieweerstand van de batterij dient conform DIN 43539 deel 1 te worden uitgevoerd.
De controle van de isolatieweerstand van de batterij dient conform DIN 43539 deel 1 te worden uitgevoerd.
De geconstateerde isolatieweerstand van de batterij mag conform DIN EN 50272-3 niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.
De geconstateerde isolatieweerstand van de batterij mag conform DIN EN 50272-3 niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.
Bij batterijen tot 20 V nominale spanning is de minimumwaarde 1000 Ω.
Bij batterijen tot 20 V nominale spanning is de minimumwaarde 1000 Ω.
4. Instandhouden
4. Instandhouden
De batterij moet steeds schoon en droog zijn om kruipstromen te voorkomen. Reinigen conform het ZVEI-toelichtingenblad «Reinigen van batterijen». Vloeistof in de batterijbak dient weggezogen en verwijderd te worden.
De batterij moet steeds schoon en droog zijn om kruipstromen te voorkomen. Reinigen conform het ZVEI-toelichtingenblad «Reinigen van batterijen». Vloeistof in de batterijbak dient weggezogen en verwijderd te worden.
Beschadigingen aan de isolatie van de batterijbak dienen na reiniging van de beschadigde plekken te worden hersteld, om de isolatiewaarde conform DIN EN 50272-3 te waarborgen en corrosie van de batterijbak te voorkomen. Indien het uitbouwen van cellen noodzakelijk is, is het zinvol hiervoor de klantenservice te raadplegen.
Beschadigingen aan de isolatie van de batterijbak dienen na reiniging van de beschadigde plekken te worden hersteld, om de isolatiewaarde conform DIN EN 50272-3 te waarborgen en corrosie van de batterijbak te voorkomen. Indien het uitbouwen van cellen noodzakelijk is, is het zinvol hiervoor de klantenservice te raadplegen.
5. Opslag
5. Opslag
Indien batterijen tijdens een langere periode buiten gebruik zijn, dienen deze volgeladen in een droge, vorstvrije ruimte te worden opgeslagen.
Indien batterijen tijdens een langere periode buiten gebruik zijn, dienen deze volgeladen in een droge, vorstvrije ruimte te worden opgeslagen.
Om de inzetbaarheid van de batterij te waarborgen, kan uit de volgende laadbehandelingen worden gekozen:
Om de inzetbaarheid van de batterij te waarborgen, kan uit de volgende laadbehandelingen worden gekozen:
1. Driemaandelijks vollading volgens punt 2.2. Bij aangesloten verbruiker, bijv. meeten controleapparatuur, kan het volladen reeds elke twee weken noodzakelijk zijn.
1. Driemaandelijks vollading volgens punt 2.2. Bij aangesloten verbruiker, bijv. meeten controleapparatuur, kan het volladen reeds elke twee weken noodzakelijk zijn.
2. Druppellading bij een laadspanning van 2,25 Volt x aantal cellen.
2. Druppellading bij een laadspanning van 2,25 Volt x aantal cellen.
Bij de bruikbaarheidsduur dient rekening gehouden te worden met de opslagtijd.
Bij de bruikbaarheidsduur dient rekening gehouden te worden met de opslagtijd.
16
0506.NL
3.3 Driemaandelijks
0506.NL
3.3 Driemaandelijks
16
6. Storingen
6. Storingen
Indien er storingen aan de batterij of het laadapparaat worden geconstateerd, dient onmiddellijk met de klantenservice contact te worden opgenomen. Meetgegevens volgens 3.3 vereenvoudigen het opsporen van fouten en het verhelpen ervan.
Indien er storingen aan de batterij of het laadapparaat worden geconstateerd, dient onmiddellijk met de klantenservice contact te worden opgenomen. Meetgegevens volgens 3.3 vereenvoudigen het opsporen van fouten en het verhelpen ervan.
Een servicecontract met ons zorgt voor het vroegtijdig herkennen van fouten.
Een servicecontract met ons zorgt voor het vroegtijdig herkennen van fouten.
Terug naar leverancier!
Terug naar leverancier!
Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.
Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.
Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt als gevaarlijke stof!
Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt als gevaarlijke stof!
Technische wijzigingen voorbehouden.
Technische wijzigingen voorbehouden.
7. Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij
7. Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij
2/3 4 10 12 7
1
2
3
Lieferanten Nr. Supplier No. 5
Kapazität Capacity
Nennspannung Nominal Voltage 7
9
Hersteller Manufacturer
4
6 5
Batteriegewicht min/max Battery mass min/max
Zellenzahl Number of Cells
8
Betekenis Logo Batterijbenaming Batterijtype Batterijnummer Batterijbak-nummer Afleveringsdatum Logo batterijfabrikant
8
2/3 4 10 12
Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany Pb
7 1
Pb
9
Pos. 1 2 3 4 5 6 7
6 5 11 13
Baujahr Year of manufacture
Typ Type Serien-Nr. Serial-Nr.
2
Lieferanten Nr. Supplier No. 5
Kapazität Capacity
Nennspannung Nominal Voltage 7
9
5
Batteriegewicht min/max Battery mass min/max
Zellenzahl Number of Cells
Hersteller Manufacturer
4
6
Pos. 1 2 3 4 5 6 7
Pb
1
Pb
14
Pos. 8 9 10 11 12 13 14
Betekenis Recyclingsymbool Afvalcontainer / materiaalaanduiding Nominale spanning van batterij Nominale capaciteit van batterij Aantal cellen van batterij Batterijgewicht Veiligheids- en waarschuwingssymbolen
* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt. 0506.NL
0506.NL
* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.
Betekenis Logo Batterijbenaming Batterijtype Batterijnummer Batterijbak-nummer Afleveringsdatum Logo batterijfabrikant
8
Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany
9
Betekenis Recyclingsymbool Afvalcontainer / materiaalaanduiding Nominale spanning van batterij Nominale capaciteit van batterij Aantal cellen van batterij Batterijgewicht Veiligheids- en waarschuwingssymbolen
6 5 11 13
Baujahr Year of manufacture 3
8
14
Pos. 8 9 10 11 12 13 14
1
Typ Type Serien-Nr. Serial-Nr.
17
17
18 18 0506.NL
0506.NL