Bijlage: Overzicht wijzigingen Algemene plaatselijke verordening – behorend bij raadsvoorstel 2013/2950 tot vaststelling APV 2013
Artikel
Tekst huidig artikel
Tekst nieuw artikel
Reden wijziging
Artikel 1:2, lid 3 Beslistermijn
In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning of ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, 2:11 lid 2, 2:12 of artikel 4:11. De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.
In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning of ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, 2:11, 2:12 of artikel 4:11. De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Technische wijziging.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Lid 6 wordt aan artikel 2:1 toegevoegd. Gezien de aard van het artikel is het niet wenselijk dat de lex silencio positivo van toepassing is op het ontheffingsstelsel. Het effect van de lex silencio is namelijk dat een beschikking van rechtswege positief luidt als een overheidsinstantie niet binnen de voorgeschreven beslistermijnen een besluit op een aanvraag heeft genomen. Technische wijziging. Aanscherping en verduidelijking artikel.
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing Artikel 2:1, lid 6 Samenscholing en ongeregeldheden
Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan
1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als: a. het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg; b. het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen. 3. Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg 1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, indien: a. het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of b. het gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen. 3. Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid. 4. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik,
1
De overbodige toevoeging “of de aard van de vergunning zich daartegen verzet” is geschrapt.
Bijlage: Overzicht wijzigingen Algemene plaatselijke verordening – behorend bij raadsvoorstel 2013/2950 tot vaststelling APV 2013
4. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. 5. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor: a. evenementen als bedoeld in artikel 2:24; b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18. 6. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement. Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
1. Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg: a. indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie; b. indien het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden. 2. Het college kan het maken of veranderen van de uitweg verbieden: a. indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht; b. indien dat ten koste gaat van een openbare parkeerplaats, een fietspad of overige openbare gronden of objecten; c. indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; d. indien niet wordt voldaan aan door het college nader gestelde voorwaarden. 3. De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft gereageerd. 4. Voor het aanleggen of veranderen van een uitweg is een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag vereist, voor zover er sprake is van een uitweg van een
voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. 5. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op: a. evenementen als bedoeld in artikel 2:24; b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18; en c. overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend. 6. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of de provinciale wegenverordening. 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag: a. een uitweg te maken naar de weg; b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg; c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg. 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd: a. indien de uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of openbare objecten; b. indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht of er strijd is met het veilig en doelmatig gebruik van de weg; c. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving; d. indien het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast. 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet, voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.
Het huidige artikel roept in de praktijk praktische en juridische problemen op. Het is namelijk voor een burger niet duidelijk of de betreffende uitweg melding- of vergunningplichtig is. Aangezien dit ergernis bij de burger en procedurefouten aan de kant van de gemeente in de hand werkt, is een nieuwe regeling noodzakelijk. Het vernieuwde artikel schept duidelijkheid en is technisch en juridisch gezien juist. Een burger die een uitweg wil maken of veranderen, dient hiervoor een omgevingsvergunning aan te vragen, waarvoor een afhandelingtermijn van 8 weken geldt. De legeskosten bedragen op dit moment € 75,00. Dit is een kostendekkend tarief. Overwogen is om in plaats van een vergunningstelsel een meldingstelsel te hanteren.
2
Bijlage: Overzicht wijzigingen Algemene plaatselijke verordening – behorend bij raadsvoorstel 2013/2950 tot vaststelling APV 2013
perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, of voor zover er sprake is van doorkruising van openbare gronden zoals een trottoir, fietspad of openbaar groen. 5. De vergunning kan, onverminderd artikel 1:8, worden geweigerd indien de tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of overige openbare gronden of objecten. 6. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
Artikel 2:29 Sluitingstijden
1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd; 2. Het college maakt van tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid; 3. Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd. 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
Het is de exploitant of feitelijk leidinggevende van een horecabedrijf dat geheel of ten dele in gebruik is bij een jeugdorganisatie of – instelling verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven buiten de volgende openingstijden:
3
Bekend is dat een aanvraag om een uitrit aan te leggen in tweederde van de gevallen onderdeel uitmaakt van een meervoudige omgevingsvergunning. Dit betekent dat een burger slechts één aanvraag voor het gehele project hoeft in te dienen, waarop eventueel één voor bezwaar en beroep vatbaar besluit volgt. Het is niet mogelijk een meldingprocedure onderdeel te laten uitmaken van de digitale aanvraagprocedure om een omgevingsvergunning. Bij de keuze voor een meldingstelsel levert dit in de praktijk daarom voor meer dan tweederde van de aanvragers en voor de gemeente extra administratieve lasten op. Lid twee is overbodig en daarom geschrapt. Dit betekent overigens niet dat vanuit de gemeente geen overleg meer met de rechthebbende van een bouwwerk plaatsvindt nog voordat toepassing wordt gegeven aan dit artikel.
Nieuw artikel als gevolg van de wijziging van de Drank- en horecaverordening en het intrekking van de Beleidsnota Jeughonken- en sozenbeleid.
Bijlage: Overzicht wijzigingen Algemene plaatselijke verordening – behorend bij raadsvoorstel 2013/2950 tot vaststelling APV 2013
Maandag tot en met donderdag: 14:00 tot 17:00 uur en 19:00 tot 23:00 uur. Vrijdag: 14:00 tot 17:00 uur en 19:00 tot 01.00 uur. Zaterdag: 9:00 tot 12:00 en 14:00 tot 17:00 en 19:00 tot 01.00 uur. Zondag: 14:00 tot 21:00 uur.
Artikel 2:40 Speelautomaten
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
1. In dit artikel wordt verstaan onder: a. Wet: de Wet op de kansspelen; b. speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet; c. kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet; d. hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet; e. laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet. 2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten. 3. In laagdrempelige inrichtingen is één speelautomaat toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan. 1. Het is verboden : a. op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair; b. zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt. 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:40 Kansspelautomaten 1. In dit artikel wordt verstaan onder: a. Wet: de Wet op de kansspelen; b. kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet; c. hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet; d. laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet. 2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee kansspelautomaten toegestaan. 3. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.
1. Het is verboden: a. op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair; b. zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan gebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt. 2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
4
De regels rond sluitingstijden die in het Jeugdhonken- en sozenbeleid zijn geregeld, worden in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) opgenomen. De sluitingstijden sluiten, voor wat betreft de eindtijden, aan op de schenktijden voor jeugdhonken in de Drank- en Horecaverordening 2013. Zie ook voorstel 2013/3130. Dit artikel is aangepast aan en in overeenstemming gebracht met de (wijzigingen in de) Wet op de kansspelen.
De beperkte en verwarrende term “weggebruikers” is vervangen door het veel ruimere “gebruikers” (van de openbare plaats).
Bijlage: Overzicht wijzigingen Algemene plaatselijke verordening – behorend bij raadsvoorstel 2013/2950 tot vaststelling APV 2013
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten Artikel 2:57 Loslopende honden
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd. 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen: a. binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is; b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats; c. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen. 2. De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond. 1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet: a. op een gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemd voor het verkeer van voetgangers; b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide; c. op een andere door het college aangewezen plaats. 2. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.
Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen. 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen: a. binnen de bebouwde kom als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994, op de weg zonder dat die hond aangelijnd is; b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats; c. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen. 2. De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond. 1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats binnen de bebouwde kom als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994 begeeft, of op een buiten de bebouwde kom gelegen voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd. 2. Het eerst lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond: a. die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of b. die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.
5
Technische wijziging. Dit artikel is opnieuw geformuleerd en daardoor beter leesbaar.
Er kunnen zich situaties voordoen waarin de belangen van de hondenbezitter zich tegen strikte toepassing van het aanlijngebod verzetten. Het betreft hier niet alleen de eigenaren van blindengeleidehonden, maar ook de eigenaren van andere sociale hulphonden. Het begrip sociale hulphond is daarom aan lid twee toegevoegd. Verder is concreet aangegeven met welke definitie van de bebouwde kom we hier te maken hebben. Op dit moment is de eigenaar of houder van een hond verplicht ervoor te zorgen dat als de hond zijn behoefte doet op de onder lid 1 genoemde plaatsen, dit direct op te ruimen op straffe van een boete. Het nieuwe artikel regelt dat hondenpoep binnen de bebouwde kom moet worden opgeruimd. Buiten de bebouwde kom is dit alleen nodig op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats,
Bijlage: Overzicht wijzigingen Algemene plaatselijke verordening – behorend bij raadsvoorstel 2013/2950 tot vaststelling APV 2013
zandbak of speelweide. Hierbij kan worden gedacht aan de kinderspeelplaats in Siddeburen, die gedeeltelijk buiten de bebouwde kom ligt.
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander: a. anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt; b. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt. 2. In afwijking van artikel 2:57, eerste lid onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, nietverwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand. 3. In het eerste lid wordt verstaan onder: a. muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht
1. Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijnen muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander. 2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter. 3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die: a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen; b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn. 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op
6
Met een openbare plaats wordt bedoeld:alle voor het openbaar verkeer opstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten. Hiertoe behoren ook trottoirs, voetpaden, voetgangersgebieden, rijwielpaden en parkeerplaatsen/terreinen. Technische wijziging. Het artikel is opnieuw geformuleerd en daardoor beter leesbaar.
Bijlage: Overzicht wijzigingen Algemene plaatselijke verordening – behorend bij raadsvoorstel 2013/2950 tot vaststelling APV 2013
Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn. b. kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter. 1. Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren: a. aanwezig te hebben, of b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, of c. aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven. 2. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven. 3. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod. 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats. 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken. 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht. 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.
1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren: a. aanwezig te hebben; b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels; c. aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven. 2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen plaats die een krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.
Een uitspraak van de Rechtbank Den Haag geeft aanleiding tot wijziging van dit artikel. In het oude artikel wordt de indruk gewekt dat het college door de gebiedsaanwijzing een verbod in het leven roept, terwijl het college daartoe niet bevoegd is. Met de nieuwe formulering is duidelijk dat de raad in haar verordening het verbod creëert.
Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats. 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken. 3. De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Het nogal ouderwetse woord “bezigen” is vervangen door “gebruiken”.
7
Verder wordt het vierde lid geschrapt. Het betreft hier al een aanwijzing/verbod voor en specifieke situatie. Het verlenen van ontheffing is daarom niet aan de orde.
Bijlage: Overzicht wijzigingen Algemene plaatselijke verordening – behorend bij raadsvoorstel 2013/2950 tot vaststelling APV 2013
Artikel 3:5, id 2 en onder b Gedragseisen exploitant en beheerder
b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
Artikel 3:9 Straatprostitutie
1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken: a. op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden; b. gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden. 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen. 3. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen. 4. De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid. 5. De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is. 6. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.
b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten; 1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken: a. op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden; b. gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden. 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen. 3. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen. 4. De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid. 5. De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.
8
Aangepast vanwege de staatkundige verandering van het land. De BES-eilanden zijn ingevoegd.
Lid 6 is geschrapt. De plicht om aan een bevel als bedoeld in artikel 3:9, vierde lid onmiddellijk gevolg te geven, vloeit voort uit artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht, evenals de sanctie op niet-naleving.
Bijlage: Overzicht wijzigingen Algemene plaatselijke verordening – behorend bij raadsvoorstel 2013/2950 tot vaststelling APV 2013
Artikel 3:12, lid 1 Beslistermijn
1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.
Artikel 3:13, lid 2 Weigeringsgronden
2. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van: a. de openbare orde; b. het voorkomen of beperken van overlast; c. het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat; d. de veiligheid van personen of goederen; e. de verkeersvrijheid of – veiligheid; f. de gezondheid of zedelijkheid; g. de arbeidsomstandigheden van de prostituee.
Artikel 3:16 Overgangsbepaling
1. Op het exploiteren van een bestaande seksinrichting of escortbedrijf is het gestelde in artikel 3:4, eerste lid, niet van toepassing: a. gedurende 8 weken na het in werking treden daarvan; b. na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, heeft ingediend, totdat op die aanvraag door het bevoegd bestuursorgaan een besluit is genomen. 2. Gedurende de periode bedoeld in het eerste lid, kan het bevoegd bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen de exploitant aanschrijven tot het treffen van in die aanschrijving vermelde voorzieningen.
Artikel 4:6, lid 1 Overige geluidhinder
1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, beslist het bevoegd bestuursorgaan op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is. 2. Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van: a. het voorkomen of beperken van overlast; b. het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat; c. de veiligheid van personen of goederen; d. de verkeersvrijheid of -veiligheid; e. de gezondheid of zedelijkheid; of f. de arbeidsomstandigheden van de prostituee.
Technische wijziging. Verduidelijking van het artikel.
1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
De formulering van het eerste lid is aangepast. Door een toevalligheid wekte de tekst de indruk dat er naar het reeds lang ingetrokken “Besluit toestellen en geluidapparaten” werd verwezen. In artikel 4:1 staat vermeldt dat met het Besluit wordt bedoeld:
9
De afbakening tussen deze bepaling en artikel 1:8 was niet duidelijk. Dat is aangepast. In artikel 1:8 is al bepaald dat een vergunning kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde.
Geschrapt omdat het een overbodig geworden artikel betreft.
Bijlage: Overzicht wijzigingen Algemene plaatselijke verordening – behorend bij raadsvoorstel 2013/2950 tot vaststelling APV 2013
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Het is verboden binnen de bebouwde kom als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994, zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
4:12.9 Bestrijding van iepziekte
1. In deze afdeling wordt verstaan onder: a. iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau); b. iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scoltytus scolytus (F.) en Scolytus multistratus (Marsch) en Scolytus pygmaeus. 2. indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders gevaar opleveren van verspreiding van de iepziekte of vermeerdering van de iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college van burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn: a. indien de iepen in de grond staan deze te vellen; b. de iepen te ontbasten en de bast te vernietigen; c. de niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen. 3. a. Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhand of in voorraad te hebben of te vervoeren; b. het verbod is niet van toepassing op geheel ontbast iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 centimeter; c. Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van het onder a. van dit lid gestelde verbod. 4. Het niet voldoen aan de in het tweede lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden, voor risico en
1. In deze afdeling wordt verstaan onder: a. iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau); b. iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scoltytus scolytus (F.) en Scolytus multistratus (Marsch) en Scolytus pygmaeus. 2. Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders gevaar opleveren van verspreiding van de iepziekte of vermeerdering van de iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college van burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn: a. indien de iepen in de grond staan deze te vellen; b. de iepen te ontbasten en de bast te vernietigen; c. de niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen. 3. Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhand of in voorraad te hebben of te vervoeren. 4. Het verbod in het derde lid is niet van toepassing op geheel ontbast iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 centimeter. 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in lid 3 gestelde verbod.
10
het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. Voor de duidelijkheid en in lijn met de verordening wordt verwezen naar de van toepassing zijnde definitie van bebouwde kom. Technische wijziging. Verduidelijking van het artikel. Verder is lid 4 overbodig en daarom geschrapt. Toepassing van bestuursdwang volgt namelijk al rechtstreeks uit de Algemene wet bestuursrecht.
Bijlage: Overzicht wijzigingen Algemene plaatselijke verordening – behorend bij raadsvoorstel 2013/2950 tot vaststelling APV 2013
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
voor rekening van aangeschrevene, door of namens de gemeente kunnen worden verricht. 1. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de open lucht en buiten de weg gelegen, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben: a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan; b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan; c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:22 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; d. mestopslagen, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen. 2. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben. 3. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen. 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door of krachtens de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale Verordening. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.
1. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de open lucht en buiten de weg gelegen, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben: a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan; b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan; c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; d. mestopslagen, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen. 2. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen. 3. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door of krachtens de Wet ruimtelijke ordening of de Omgevingsverordening provincie Groningen.
De verwijzing in lid 1 onder c is gecorrigeerd. Verder is lid 2 overbodig en daarom geschrapt.
1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving. 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.
Technische wijziging. Lid 2 is ter verduidelijking aan het artikel toegevoegd.
11
Bijlage: Overzicht wijzigingen Algemene plaatselijke verordening – behorend bij raadsvoorstel 2013/2950 tot vaststelling APV 2013
Artikel 4:17 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief verblijf
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. 1. Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen. 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:18, vierde lid.
Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
1. Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:18, eerste lid niet geldt. 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:18, vierde lid.
Artikel 5:12 APV Overlast van fiets of bromfiets
1. Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan. 2. Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting
1. Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. 2. Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een verbod in te stellen: a. op door het college aangewezen openbare plaatsen, of b. voor bepaalde dagen en uren.
1. Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet verboden: a. op door het college aangewezen openbare plaatsen;
12
Technische wijziging. De verwijzing is gecorrigeerd.
Een uitspraak van de Rechtbank Den Haag geeft aanleiding tot wijziging van dit artikel. In het oude artikel wordt de indruk gewekt dat het college door de gebiedsaanwijzing een verbod in het leven roept, terwijl het college daartoe niet bevoegd is. Met de nieuwe formulering is duidelijk dat de raad in haar verordening het verbod creëert. Een uitspraak van de Rechtbank Den Haag geeft aanleiding tot wijziging van dit artikel. In het oude artikel wordt de indruk gewekt dat het college door de gebiedsaanwijzing een verbod in het leven roept, terwijl het college daartoe niet bevoegd is. Met de nieuwe formulering is duidelijk dat de raad in haar verordening het verbod creëert. Verder is lid 2 geschrapt omdat artikel 5:5 hier al in voorziet. Een uitspraak van de Rechtbank Den Haag geeft aanleiding tot wijziging van dit artikel. In het oude artikel wordt de indruk gewekt dat het college door de gebiedsaanwijzing een verbod in het leven roept, terwijl het college daartoe niet bevoegd is. Met de nieuwe formulering is duidelijk dat de raad in haar verordening het verbod creëert.
Bijlage: Overzicht wijzigingen Algemene plaatselijke verordening – behorend bij raadsvoorstel 2013/2950 tot vaststelling APV 2013
3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid. Artikel 5:25 Aanwijzingen ligplaats
Artikel 5:26 Verbod innemen ligplaats Artikel 5:31 Crossterreinen
1. Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente. 2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen. 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, of de Wet beheer rijkswaterstaatswerken. 4. Dit artikel geldt niet voor vaartuigen waarop de Woonschepenverordening van toepassing is. Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:24 tweede lid en artikel 5:25 tweede lid bepaalde. 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben. 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen: a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast; b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;
of b. op door het college aangewezen dagen en uren. 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid. 1. Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente. 2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen. 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, of de Wet beheer rijkswaterstaatswerken. 4. Dit artikel geldt niet voor vaartuigen waarop de Woonschepenverordening van toepassing is. Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:24, vierde lid en 5:25, tweede lid bepaalde. 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, of een bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainingsof proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben. 2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen : a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast; b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van
13
De eerste zinsnede van artikel 5:25, lid 1 is overbodig en daarom geschrapt.
Technische wijziging. De verwijzing is gecorrigeerd. Een uitspraak van de Rechtbank Den Haag geeft aanleiding tot wijziging van dit artikel. In het oude artikel wordt de indruk gewekt dat het college door de gebiedsaanwijzing een verbod in het leven roept, terwijl het college daartoe niet bevoegd is. Met de nieuwe formulering is duidelijk dat de raad in haar verordening het verbod creëert. Verder is in lid 1 de verwijzing naar regelgeving geactualiseerd. Lid 3 is overbodig, nu hier al in artikel 1:1 (begripsbepalingen) naar wordt verwezen.
Bijlage: Overzicht wijzigingen Algemene plaatselijke verordening – behorend bij raadsvoorstel 2013/2950 tot vaststelling APV 2013
Artikel 5:32 Beperking verkeer in natuurgebieden
c. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek. 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat. 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren. 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard. 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen: a. in het belang van het voorkomen van overlast; b. in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden; c. in het belang van de veiligheid van het publiek. 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden: a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten; b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld; c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;
andere milieuwaarden; c. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek. 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren. 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder e, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard. 2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen: a. in het belang van het voorkomen van overlast; b. in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden; c. in het belang van de veiligheid van het publiek. 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden: a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten; b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld; c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;
14
Een uitspraak van de Rechtbank Den Haag geeft aanleiding tot wijziging van dit artikel. In het oude artikel wordt de indruk gewekt dat het college door de gebiedsaanwijzing een verbod in het leven roept, terwijl het college daartoe niet bevoegd is. Met de nieuwe formulering is duidelijk dat de raad in haar verordening het verbod creëert.
Bijlage: Overzicht wijzigingen Algemene plaatselijke verordening – behorend bij raadsvoorstel 2013/2950 tot vaststelling APV 2013
d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld; e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen. 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet: a. op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994; b. binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'. 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld; e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen. 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet: a. op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994; b. binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'. 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
15