Project Dieren F- verrijking week WHNVW
Info plus – Zoogdieren Kenmerken Er zijn wel 5500 soorten zoogdieren. Die zoogdieren kunnen heel verschillend zijn: zo groot als een olifant of zo klein als een muis. Zwemmend in het water als een walvis, levend op het land zoals een gorilla (die niet eens kán zwemmen!), levend onder de grond zoals een mol of vliegend in de lucht als een vleermuis. Het kunnen vleeseters zijn, planteneters of alleseters. Zoogdieren kun je op bijna alle plaatsen ter wereld vinden. Omdat ze zich goed kunnen aanpassen komen zoogdieren op alle continenten voor en in alle oceanen. Ze hebben zich aangepast aan de warmte in de woestijn, aan de kou rond de Noord- en de Zuidpool en aan de hoogte van het hooggebergte. Alleen in de diepzee en in het binnenland van Antarctica kunnen ze niet lang in leven blijven. Waarom horen deze ongelooflijk verschillende dieren toch bij dezelfde klasse? Dat komt door kenmerken die de verschillende dieren allemaal hebben. Haar Alle zoogdieren hebben haar. Dat kan veel of heel weinig zijn. Veel zoogdieren hebben een vacht. Die heeft een belangrijke taak bij het vasthouden van warmte of juist het tegenhouden van warmte. De mens heeft veel minder haar. Het meeste is verdwenen. De walvis heeft vrijwel geen haar en de naakte molrat heeft alleen nog een paar tastharen. Bij de neushoorn bestaat de hoorn uit samengeklitte haren. Huid Zoogdieren geven melk aan hun jongen. Ze hebben dus melkklieren in hun huid. Behalve melkklieren hebben ze ook zweetklieren in hun huid. Die zweetklieren helpen bij het regelen van de lichaamstemperatuur.
allemaal van dezelfde klasse: mol, potvis, gorilla, vleermuis, ijsbeer, koe
Onderkaak, gehoorbeentjes en tanden Alle zoogdieren hebben een onderkaak die uit 2 delen bestaat, en die verbonden is met de schedel door een kaakgewricht. Ook hebben zij 3 gehoorbeentjes, die in het middenoor zitten. Bij reptielen bestaat de kaak uit meerdere botten, en is er maar één botje in het oor. In de evolutie van reptiel naar zoogdier, zijn langzamerhand een aantal botten uit de kaak naar achteren geschoven, om daar de gehoorbeentjes te gaan vormen. Door de 3 gehoorbeentjes kunnen zoogdieren veel beter horen dan reptielen. Zoogdieren hebben verschillend gevormde tanden in hun gebit. Bijvoorbeeld bij de mens zijn snijtanden, hoektanden en kiezen verschillend van vorm. Bij haaien of krokodillen hebben alle tanden dezelfde vorm. Warmbloedig Alle zoogdieren zijn warmbloedig. Dit betekent dat zij zelf hun lichaam op temperatuur kunnen houden. Dit is in tegenstelling tot koudbloedige dieren, die afhankelijk zijn van de zon voor hun lichaamstemperatuur. Deze dieren zijn veel trager wanneer het koud is, en kunnen dan ook niet in koude gebieden leven. Maar behalve zoogdieren zijn ook vogels warmbloedig, dus het is niet een kenmerk dat alléén voor zoogdieren geldig is. Project Dieren F-verrijking week 5
1
Warmbloedigheid is een eigenschap die vogels en zoogdieren allebei apart hebben ontwikkeld. Het is dus niet zo dat de zoogdieren van de vogels afstammen of andersom. Warmbloedigheid zorgt er voor dat zoogdieren zich goed kunnen aanpassen en bijna overal kunnen leven, ook in koude gebieden. Warm blijven kost wel veel energie in koude gebieden. Daarom moet een klein zoogdier zoals een muis veel meer eten dan een reptiel dat even groot is. Dit is de reden dat sommige dieren een winterslaap houden: ze gebruiken dan minder energie. Een dier dat zichzelf warm moet houden verliest veel energie via zijn huid. Dat kan voor een gedeelte wel worden tegengegaan door een vacht, maar hij moet toch veel eten om zich warm te kunnen houden. Dit effect is veel groter bij een klein dier dan bij een groot dier. Het verteren van planten gaat veel langzamer dan het verteren van dierlijk voedsel. Daarom zijn kleine zoogdieren vaak insecteneters. Als ze wel plantaardig voedsel eten, leven ze vaak van noten, vruchten, zaden en knoppen, omdat daar de meeste energie van planten in zit. Bladeren en stengels leveren niet zoveel energie en kosten veel energie om te verteren. Daarom worden die meestal gegeten door grotere dieren, zoals olifanten, koeien en paarden. De grotere zoogdieren die insecten eten, zoals de miereneter en het aardvarken, leven bijna allemaal van insecten die in grote kolonies bij elkaar leven, zoals mieren en termieten, zodat ze er snel een heleboel van kunnen eten. Afstamming Zo’n 320 miljoen jaar geleden ontstond er een nieuwe groep binnen de gewervelde dieren: de zoogdierachtige reptielen. Zij konden goed op het land leven. In de loop van 100 miljoen jaar ontstonden er verschillende groepen, waaronder de cynodonten. De cynodonten hadden al een paar eigenschappen cynognathus, een zoogdierachtig reptiel die zoogdieren ook hadden. Ze hadden bijvoorbeeld al dat behoort bij de groep cynodonten verschillend gevormde tanden, zoals snij- en hoektanden. Hun gebit leek op dat van een hond, vandaar ook de naam cynodonten, omdat dat hondachtigen betekent. Ze hadden misschien ook al een vacht en waren misschien al warmbloedig. Maar ze hadden nog de kaak van een reptiel: hun kaak bestond nog uit meer dan 2 botjes. In de zelfde tijd dat de dinosauriërs verschenen, zo’n 250 miljoen jaar geleden, ontwikkelden zich de eerste zoogdieren uit de cynodonten.Dit waren kleine, behaarde dieren die op spitsmuizen leken. Ze leefden waarschijnlijk van insecten. Ze wogen maar ongeveer 30 gram. Aan de fossielen is te zien dat ze heel grote ogen hadden, dus waren het vermoedelijk nachtdieren. Hun kaakbeentjes groeiden aaneen en 3 botjes gingen de gehoorbeentjes vormen, waardoor ze veel beter konden horen dan de reptielen. Door hun kaakgewricht konden ze veel beter en krachtiger fossiel van Eomaia, het oudste kauwen. Naast de gigantische dinosauriërs vielen ze placentadier natuurlijk niet zo op. Ze speelden maar een heel kleine rol naast de dinosaurussen en konden met moeite overleven. Heel lang heeft men gedacht dat alle zoogdieren die tegelijk met de dinosauriërs leefden heel klein waren. Men heeft in China nu een paar fossielen gevonden van zoogdieren uit die tijd die wat minder klein zijn. Eén ervan was van een vleesetend dier, repenomamus (dit betekent ‘kruipborst’) dat wel een meter groot werd. Er is zelfs een fossiel gevonden waardoor duidelijk werd dat de kruipborst dino’s at, want in zijn maag werden de resten van een psittacosaurus (dat betekent ‘papegaaireptiel’) gevonden!
Project Dieren F-verrijking week 5
2
In China is ook een fossiel gevonden van Eomaia, het oudste placenta-dier dat is gevonden. ‘Placenta’ betekent ‘baarmoeder’ dus dit is het eerste dier dat zijn jong in de baarmoeder liet groeien, totdat het klaar was om geboren te worden. Toen door een ramp de dinosaurussen uitstierven in een paar duizend jaar, kwam er veel ruimte vrij voor de zoogdieren. Zij ontwikkelden zich toen enorm snel in verschillende groepen en konden ook groter worden. Verschillende soorten zoals de walvis en de vleermuis ontstonden al in die tijd. Zij werden zo phenacodus, familie van de verschillend van elkaar, omdat elke soort zich hoefdieren. aanpaste aan zijn eigen omgeving. Langzamerhand ontstond er zelfs een groep van enorm grote zoogdieren. Dit noemt men wel de megafauna. Op elk continent ontstonden er andere soorten mega-grote dieren. In Europa en Azië waren dat bijvoorbeeld de wolharige mammoet, de wolharige neushoorn, de holenbeer en het reuzenhert. 50.000 tot 10.000 jaar geleden stierven deze grote zoogdieren ineens uit. Het is niet duidelijk of dit kwam omdat het klimaat zo veranderde, of de mens er mee te maken had (die jacht maakte op deze dieren) of dat het nog andere oorzaken had. Walvissen Walvissen behoren tot de zeezoogdieren. De groep zeezoogdieren (ijsberen, zeeotters, walvissen en walvisachtigen, zeekoeien, en een groep zeeroofdieren zoals zeehonden, zeeleeuwen en walrussen) bestaat uit verschillende ordes, die niet dezelfde voorouder hebben. De verschillende soorten leefden eerst op het land en zijn langzamerhand in het water gaan leven. Ze hebben dus, onafhankelijk van elkaar, dezelfde ontwikkeling (evolutie) doorgemaakt. Dit noem je convergente evolutie (convergent betekent: samenkomend in één punt). Walvissen en walvisachtigen behoren tot de orde Cetacea. Er bestaan zo’n 80 verschillende soorten walvissen. Deze zijn ingedeeld in 2 verschillende groepen: de tandwalvissen en de baleinwalvissen. De tandwalvis stamt af van een oerwalvis, die al uitgestorven is. Uit de groep tandwalvissen ontwikkelde zich geleidelijk de groep baleinwalvissen. Baleinwalvissen hebben in hun bek een soort zeef (de baleinen uit hun naam) waarmee ze plankton en kleine visjes uit het water zeven. Naast een aantal soorten walvissen, behoren ook dolfijnen en bruinvissen tot de groep tandwalvissen. Net als andere zoogdieren ademen walvissen met behulp van hun longen. Ze zijn 1 = Noordkaper; 2 = Orka; warmbloedig, dus ze zijn warmer dan hun 3 = Groenlandse walvis; 4 = Potvis; (koude) omgeving. Ze beschermen zich 5 = Narwal; 6 = Blauwe vinvis; daartegen met een vetlaag. Walvissen brengen 7 = Noordse vinvis; 8 = Beloega levende jongen ter wereld, onder water, en ze voeden de jongen met melk. Hun lichaam is bedekt met (weinig) haar. Bij walvissen is de neus omgevormd tot neusgaten bovenop hun hoofd. Ze kunnen lang onder water blijven omdat hun lichaam heel zuinig omgaat met zuurstof. Wanneer ze aan de oppervlakte komen is er vaak een stoomwolk te zien door hun uitademing.
Project Dieren F-verrijking week 5
3
Intelligentie Walvissen, dolfijnen en bruinvissen hebben grote hersenen in verhouding tot hun lichaam. Dit kan komen omdat dolfijnen nooit helemaal kunnen slapen, omdat ze adem moeten halen aan de oppervlakte. Hun hersenhelften slapen daarom om de beurt. Dieren die maar met één hersenhelft slapen hebben altijd vrij grote hersenen. Maar je kunt merken dat dolfijnen intelligent zijn. Ze zijn bijvoorbeeld gemakkelijk te trainen, ze gebruiken soms sponzen om zichzelf te beschermen en ze roepen een ander met een speciaal geluid dat bij die dolfijn hoort: een soort naam dus. dolfijn In Japan is een dolfijn zelfs voor de spiegeltest geslaagd: hij herkende zichzelf in een spiegel. Zintuigen Dolfijnen kunnen niet ruiken, maar wel proeven. Ze kunnen goed horen en zien. Daarnaast hebben ze nog een speciaal zintuig: de sonar. Sonar heet ook wel echolocatie. Het werkt zo: een dolfijn stoot een geluid uit via het blaasgat op zijn kop. Dit geluid wordt voortgeplant door het water, tot het ergens tegenop botst en teruggekaatst wordt. De dolfijn vangt het geluid weer op via zijn onderkaak en dat wordt dan verder geleid naar echolocatie: de rode golven zijn het zijn middenoor. Aan de echo van zijn eigen geluid kan hij uitgezonden geluid, de groene golven merken hoever weg het voorwerp is waar het geluid het geluid dat weerkaatst wordt tegenaan is gebotst, in welke richting het ligt en welke vorm het heeft. Op deze manier kan hij voedsel opsporen en gevaren vermijden. Communicatie Walvissen, dolfijnen en bruinvissen gebruiken vooral geluid om met elkaar te communiceren. Geluid plant zich namelijk goed voort door water, terwijl het zien vaak moeilijk is. De manier waarop walvissen communiceren maakt hen heel bijzonder. Ze doen dit door geluiden te maken. Er is wel een groot verschil tussen het geluid van tandwalvissen en het geluid van baleinwalvissen. De tandwalvissen, zoals dolfijnen en orka’s, maken hoge klik- en fluitgeluiden. Losse klikjes gebruiken ze voor echolocatie, dus om hun omgeving te ‘bekijken’. Combinaties van klikjes en fluitjes gebruiken ze om met elkaar te communiceren. Een groep dolfijnen kan een behoorlijk lawaai maken. Helaas is de taal van dolfijnen tot nu toe niet te begrijpen voor mensen. De baleinwalvissen communiceren juist met lage tonen, met een soort gezangen, waarmee ze elkaar op grote de stembanden van een afstanden kunnen horen. Dit gezang kan urenlang duren. dolfijn (in rood) Er is nog niet bekend hoe zij dit geluid maken, want zij hebben geen stembanden. Uitsterven De walvis wordt met uitsterven bedreigd. Hij is daarom een symbool is geworden voor natuurbeschermers. De oorzaak van het gevaar van uitsterven kan zijn milieuvervuiling, de opwarming van de aarde, en bevissing. De communicatie van walvissen wordt tegenwoordig verstoord doordat het scheepvaartverkeer veel lawaai in het water veroorzaakt. Daardoor kunnen de walvissen elkaar minder goed horen, en elkaar misschien ook minder goed vinden. samen springen, dol fijn! Project Dieren F-verrijking week 5
4
Wist je dat…
walvissen en dolfijnen als baby in de baarmoeder meer haar hebben dan als ze geboren zijn? de blauwe vinvis, een baleinwalvis, het grootste dier is dat ooit heeft geleefd? Hij kan wel 30 meter lang worden en 150.000 kilo zwaar. Als een blauwe vinvis geboren wordt is hij al ongeveer 7 meter lang en weegt hij 2500 kilogram. een kenner aan de vorm van een ademwolk van een walvis kan zien welke soort het is? de oerwalvis waarschijnlijk is ontstaan uit het oerhoefdier? dit de walvis familie maakt van het nijlpaard en het aardvarken?
nijlpaard, aardvarken en walvis: duidelijk (?) familie
Info plus – Opdrachten 1. Reken de inhoud en de oppervlakte van deze 2 kubussen uit. Vergelijk de verhouding tussen inhoud en oppervlakte van de ene kubus met de verhouding tussen inhoud en oppervlakte van de andere kubus. 10x10x10 cm→ ←2x2x2 cm
2.
3.
4. 5.
Leg met behulp van de uitkomsten uit waarom een klein zoogdier in verhouding meer energie verbruikt dan een groot zoogdier. Paleontologie (van de Griekse woorden paleon= oud en logos= wetenschap) is de wetenschap die de ontwikkeling van het leven op aarde in het verleden bestudeert, en die kijkt naar fossiele resten en sporen van planten of dieren. Een paleontoloog is blij wanneer hij fossiele botten vindt. Waarom is hij extra blij wanneer hij een schedel of een onderkaak vindt? In het stuk over walvissen kun je lezen dat de groep zeezoogdieren bestaat uit verschillende soorten, die niet dezelfde voorouder hebben. Verschillende soorten hebben dus dezelfde eigenschappen ontwikkeld. Dit noem je convergente evolutie (convergent betekent: samenkomend in één punt). In de tekst staat nóg een voorbeeld van convergente evolutie. Schrijf dit voorbeeld op. Kun je de term convergent verklaren? Wat komt er samen, en in welk punt? De indeling van alle levende wezens is best ingewikkeld. Je hebt de 4 rijken: bacteriën, schimmels, planten en dieren. Deze rijken zijn weer verder onderverdeeld. Op de volgende bladzijde zie je een stukje van de onderverdeling van het dierenrijk:
Project Dieren F-verrijking week 5
5
Rijk: Stam: Onderstam: Klasse: Orde: Familie: Geslacht: Soorten:
Animalia (=dieren) Chordata (=dieren met een stevige streng over hun rug) Vertebrata (=gewervelde dieren) Mammalia (=zoogdieren) Carnivora (=vleeseters) Felidae (=katachtigen) Panthera (=panterachtigen) Panthera Leo (=leeuw) Panthera Tigris (=tijger) Panthera Pardus (=luipaard oftewel panter) Panthera Onca (=jaguar)
Een leeuw is dus een soort, die hoort bij het geslacht Panthera. Hij hoort bij de familie van de katachtigen. Katachtigen behoren tot de orde van de vleeseters, die allemaal weer van de klasse der zoogdieren zijn. Alle zoogdieren horen bij de onderstam van de gewervelde dieren. De gewervelde dieren zijn een onderstam van de stam van de Chordata. De stam van de Chordata behoort tot het dierenrijk. a. De klasse van de zoogdieren kun je onderverdelen in 3 onderklassen. Bedenk eens welke dat kunnen zijn. Tip: het heeft te maken met de manier van voortplanten. (Kom je er niet uit? Lees dan nog eens de Infotekst in je boek op bladzijde 25 en 26) b. Schrijf de afstamming van de Familie dolfijn op, volgens het schema hieronder. Kijk voor een voorbeeld hoe je zo’n schema in moet vullen hierboven. De Familie dolfijn bestaat uit 34 soorten verdeeld over 16 geslachten. Die hoef je er niet meer bij te schrijven. Rijk: Stam: Onderstam: Klasse: Orde: Onderorde: Familie: Dolfijn
Project Dieren F-verrijking week 5
6
Project Dieren F- verrijking week WHNVW
Info plus – Erfelijkheid Lees eerst de Extra Info in je boek op bladzijde 45 en 46. Ga dan hieronder verder. Erven van eigenschappen Eigenlijk zijn mensen al heel lang bezig met erfelijkheid. Veehouders hadden al lang geleden ontdekt dat de jongen van een rustig dier ook vaak rustig zijn. Ze gingen daarom fokken: ze gebruikten alleen de dieren met de goede eigenschappen om jonge dieren te krijgen. Zo zijn bijvoorbeeld verschillende hondenrassen ontstaan; ze zijn gefokt omdat een bepaalde eigenschap heel goed uitkwam. Ook met planten kun je dit doen. Alleen noem je het dan niet fokken, maar veredelen. Wanneer je bijvoorbeeld een plant die veel voedsel oplevert kruist met een plant die goed tegen ziektes kan, krijg je na een paar generaties planten die én veel voedsel opleveren én goed tegen ziektes kunnen. Darwin (zie Week 2) heeft bedacht hoe het kon dat er verschillende soorten zijn ontstaan. Maar hij had niet bedacht hoe het kwam dat een jong een eigenschap kon erven van zijn ouder(s). Gregor Mendel kwam er (rond 1850) achter hoe dat werkt. Mendel deed allerlei proeven met erwten, waardoor hij merkte hoe de erfelijke eigenschappen van verschillende erwtensoorten doorgegeven werden. Hij kruiste een erwtensoort met ronde zaden met een erwtensoort met gedeukte zaden. De ‘kinderen’ bleken allemaal ronde zaden te hebben. Toen hij die ‘kinderen’ met elkaar kruiste, bleken de nakomelingen voor ¾ ronde zaden te hebben, en voor ¼ gedeukte zaden. Hij ontdekte zo dat ieder individu eigenschappen in zich draagt van de vader én van de moeder. Sommige eigenschappen zijn de baas over een andere (dat noem je dominant), zodat je die aan de buitenkant ziet. Die andere eigenschap zie je niet aan de buitenkant, maar is nog wel aanwezig in het erfelijke materiaal (het DNA). Bij de erwten is de eigenschap ‘ronde zaden’ de baas over de eigenschap ‘gekreukte zaden’. ‘Ronde zaden’ is dus schema van het erven van eigenschappen: dominant, en zie je aan de met de letter F wordt de generatie aangegeven: F 1 is de buitenkant terug. ‘Gekreukte eerste generatie, F2 de tweede et cetera. zaden’ is recessief en zie je niet aan de buitenkant, maar is nog wel aanwezig in het erfelijke materiaal. Maar wanneer je 2 zaadjes met elkaar kruist, die er wel rond uitzien, maar ook de eigenschap gedeukte zaden in zich dragen, komt die eigenschap bij een deel van de nakomelingen weer naar buiten zodat je het kunt zien. Door zijn proeven kwam Mendel achter de wetten van de erfelijkheid, die ook voor dieren en mensen gelden. Pas later, toen de techniek was verbeterd waardoor er weer veel meer kon worden ontdekt, ontdekte men hoe dat erfelijk materiaal eruitzag en waar het uit bestond. Project Dieren F-verrijking week 5
7
DNA De eigenschappen van elk levend wezen worden door het erfelijkheidsmateriaal van dat wezen bepaald. Het erfelijke materiaal noemen we DNA. DNA is een nucleïnezuur. Op het plaatje hieronder zie je hoe DNA in elkaar zit. Lees de uitleg per gekleurd vak.
De cel: Elk levend wezen bestaat uit cellen. De mens heeft ongeveer 1 biljoen cellen. Bijna elke cel in élk levend wezen bevat een kopie van ál het erfelijkheidsmateriaal van dat wezen.
De kern: Elke cel heeft een kern: de nucleus. In die kern bevindt zich het erfelijke materiaal in de vorm van chromosomen. De hoeveelheid chromosomen in de kern verschilt per soort. Bij de mens zijn het er 46, bij de aardappel 48.
← Een chromosoom: Chromosomen zijn opgebouwd uit strengen DNA, die de vorm hebben van een wenteltrap. Chromosomen zijn 2 aan 2 gelijk en vormen met die gelijken een paar. Ze zien er dan uit als een x-vorm zoals op het plaatje. Mensen hebben dus 23 chromosomenparen. Het 23e paar is het geslachtschromosoom en bepaalt of iemand een man of een vrouw is. Twee keer een X is een vrouw, één X en één Y is een man. Zoals je ziet is de X veel groter dan de Y!
Basenpaar: De treden van de DNA-dubbelstreng worden gevormd door 4 stoffen (basen): guanine, cytosine, adenine en thymine, die afgekort worden tot G, C, A en T. Elke tree wordt gevormd door 2 van zulke basen, waarbij G alleen een tree kan vormen met C en A alleen maar met T.
Project Dieren F-verrijking week 5
DNA-dubbelstreng: Het DNA in de chromosomen is gevormd als een soort wenteltrap. Dit wordt ook wel een dubbelstreng genoemd of de dubbele helix. De zijkanten van de ‘trap’ worden gevormd door een soort suiker dat desoxyribose genoemd wordt en fosforzuur.
8
In het plaatje op de vorige bladzijde zie je geen genen staan. Een gen is een stukje van het DNA dat de code bevat voor een bepaalde eigenschap. Genen liggen verspreid op de chromosomen. Er zijn wel eigenschappen die door 1 gen worden bepaald, maar voor de meeste eigenschappen zijn een aantal genen samen verantwoordelijk. De mens heeft ongeveer 25.000 genen. DNA-code Het DNA was al een hele tijd ontdekt: in 1869 door de Zwitserse wetenschapper Miescher. Maar het duurde bijna een eeuw voordat iemand snapte waar dat rare spul voor nodig was. Dat men zo lang niet snapte waar het voor diende, heeft verschillende redenen. De eerste is dat DNA weinig reageert. Niemand kon zich voorstellen dat een stof die zo weinig doet, te maken heeft met het belangrijkste (het voortbestaan!) van het leven. De andere reden is dat DNA voornamelijk uit maar 4 stoffen bestaat: de basen A, T, G en C. Dat leek veel te simpel voor zoiets ingewikkelds als het bepalen van de eigenschappen van een levend wezen! de chromosomen van een mens Zoals je al gelezen hebt bij het plaatje op bladzijde 2, wordt elke sport van de DNA-trap gevormd door 2 van de 4 basen, waarbij A alleen met T een verbinding kan vormen, en G alleen met C. Wanneer je kijkt welke verbindingen van boven naar beneden aan één zijkant van de trap zitten kom je dus achter elkaar steeds één van de 4 verschillende letters tegen: A, T, G of C. Deze letters achter elkaar vormen de DNA-code. Elk stukje van 3 letters zorgt ervoor dat een bepaald aminozuur wordt gemaakt. Aminozuren zijn de bouwstenen van eiwitten. De volgorde van de aminozuren bepaalt de eigenschappen van het eiwit. Eiwitten zijn de bouwstenen van het lichaam. De DNA-codes worden door de cellen heel nauwkeurig gekopieerd. Maar soms wordt er een foutje gemaakt en komt er een letter op de verkeerde plaats terecht. Meestal heeft dat geen effect, maar soms zorgt zo’n foutje voor een klein voordeel of nadeel in de eigenschappen. Die kleine foutjes kunnen er voor zorgen dat soorten zich kunnen aanpassen. Zo werkt de evolutie dus. RNA Een stukje DNA. Je ziet de DNA kan zelf niet zoveel doen. Het heeft wel de codes voor basenparen zitten op de wat er gedaan moet worden, maar kan deze boodschappen ‘ladder’. 3 letters op een rij geven de code voor een niet doorgeven. Daar zorgt RNA voor. RNA lijkt wel wat op aminozuur, bijvoorbeeld GCA DNA, maar heeft 1 andere base. In plaats van de T geeft het aminozuur Alanine (thymine) heeft het RNA uracil (U). Ook gebruikt RNA een (Ala). andere suiker dan DNA (ribose in plaats van desoxyribose). Het DNA kan steeds een stukje opengeritst worden, en het RNA kan dat stukje dan aflezen en de boodschap doorgeven. Het RNA zorgt er voor dat dan de juiste aminozuren door het lichaam worden gemaakt. Er zijn 20 verschillende aminozuren. Dit betekent dat sommige combinaties van letters voor hetzelfde aminozuur zorgen. Soort Fruitvliegje Mens Chimpansee Paard Hond
Aantal chromosomen 8 46 48 64 78
Project Dieren F-verrijking week 5
Soort Muis Kikker Aardappel Erwt Zwarte moerbei
Aantal chromosomen 40 26 48 14 308
9
Wist je dat…
jij het product bent van 2 ouders, die het product zijn van 4 ouders, die het product zijn van 8 ouders, die het product zijn van 16 ouders, en dat je zo doorgaand na 30 generaties al meer dan een miljard voorouders hebt? wanneer je 64 generaties teruggaat tot aan de tijd van de Romeinen je aan ongeveer 1.000.000.000.000.000.000 voorouders komt? er nooit zoveel mensen hebben geleefd en we dus wel allemaal familie van elkaar moeten zijn? DNA de afkorting is van het Engelse DesoxyriboNucleic Acid en in het Nederlands DesoxyriboNucleïnezuur heet? het grootste deel van het DNA (80-90%!) geen functie in het coderen heeft en men het daarom junk-DNA noemt? dat dat junk-DNA juist handig is voor de politie om mensen op te sporen? als je een muizen-gen inplant in een vlieg, dit daar gewoon zijn werk doet alsof het vliegenDNA is? 60 % van de genen van de mens gelijk is aan de genen van de fruitvlieg, en 90% va de genen van de mens gelijk is aan de genen van de muis? er geen relatie is gevonden tussen de lengte van het erfelijk materiaal en hoe ingewikkeld een wezen is? Er is een amoebe (dat is een ééncellig wezen) die 200 keer zoveel DNA heeft als de mens. Kogelvissen hebben 10 keer zo weinig DNA als de mens, maar wel evenveel genen.
Info plus – Opdrachten 1. Waarom eet niet iedereen scharrelvlees? Leg je mening uit. 2. De evolutietheorie gaat er van uit dat allerlei kleine veranderingen door toeval ontstaan, en dat de veranderingen die gunstig zijn blijven voortbestaan. Hoe zorgden mensen zelf voor een soort gestuurde evolutie? 3. Wat betekent ‘kruisen’ als je het hebt over het kruisen van planten? 4. Bij de voortplanting hebben de mannelijke en de vrouwelijke voortplantingscellen altijd maar de helft van de gewone hoeveelheid erfelijk materiaal. Vrijwel alle andere cellen hebben wel de gewone hoeveelheid. Waarom is dat zo? 5. Schrijf de tabel van de volgende bladzijde over in je schrift. In de tabel staan de eigenschappen van een vader en een moeder met bruine ogen (een dominante eigenschap), die allebei de (recessieve) eigenschap ‘blauwe ogen’ in zich dragen. Een dominante eigenschap schrijf je met hoofdletters, een niet-dominante eigenschap met kleine letters. Bovenaan (horizontaal) staan de eigenschappen van de vader. Links (verticaal) staan de eigenschappen van de moeder. Elk kind erft één van de eigenschappen van de vader en één van de moeder. Schrijf bij elk kind in de tabel nu dus twee woorden. Eigenschap BRUIN vader → moeder ↓
blauw
BRUIN
Kind 1:
Kind 2:
blauw
Kind 3:
Kind 4:
Project Dieren F-verrijking week
a. Hoeveel kinderen hebben bruine ogen? b. Hoeveel kinderen dragen de eigenschap ‘blauwe ogen’ in hun erfelijk materiaal? c. Hoeveel kinderen hebben blauwe ogen?
10
In werkelijkheid zit het wel iets ingewikkelder in elkaar. In plaats van 4 kinderen zijn het eigenlijk 4 kansen. Elk kind heeft: ¼ kans op eigenschap 1 van de vader en eigenschap 1 van de moeder, ¼ kans op eigenschap 1 van de vader en eigenschap 2 van de moeder, ¼ kans op eigenschap 2 van de vader en eigenschap 1 van de moeder, en ¼ kans op eigenschap 2 van de vader en eigenschap 2 van de moeder. Twee ouders met bruine ogen kunnen dus best twee kinderen krijgen met blauwe ogen, al is die kans niet zo groot. Ze kunnen zelfs 4 kinderen krijgen met blauwe ogen, al is die kans weer een stuk kleiner. 6. Kind 2, een jongen, wordt volwassen en vindt een partner, een vrouw met blauwe ogen. Maak nu zelf een tabel waarin je de eigenschappen van Kind 2 en zijn partner invult en daarna de eigenschappen van de 4 kansen bij hun kinderen.
Eigenschap vader → moeder ↓ Kans 1:
Kans 2:
Kans 3:
Kans 4:
a. Hoeveel kans hebben hun kinderen op bruine ogen? b. Hoe groot is de kans dat kinderen de eigenschap ‘blauwe ogen’ in hun erfelijk materiaal dragen? c. Hoeveel kans hebben hun kinderen op blauwe ogen?
7. Leg eens uit op welke manier je met 4 verschillende letters toch een heleboel woorden zou kunnen maken. Probeer je idee kort en duidelijk op te schrijven. 8. Wanneer je kijkt welke verbindingen van boven naar beneden aan één zijkant van de trap zitten kom je dus steeds achter elkaar verschillende letters tegen: A, T, G of C. Deze letters achter elkaar vormen de DNA-code. Hierdoor weet je eigenlijk ook precies welke letters je tegen zou komen als je naar de andere kant van de trap zou kijken. Leg dit eens uit.
Overleg met je leerkracht Voor meer interessante informatie over erfelijkheid: kijk op: http://www.erfelijkheid.nl bij DNA, chromosomen, genen Kijk als je een animatie wil zien over het erven van een bepaalde eigenschap op: http://www.erfelijkheid.nl/overerving.php Kijk als je een animatie wil zien over hoe chromosomenonderzoek in zijn werk gaat op: http://www.erfelijkheid.nl/umc.php
Project Dieren F-verrijking week 5
11