ALIMENTATIE, DE STAND VAN ZAKEN
Het personen- en familierecht is volop in beweging. Ook de wet- en regelgeving en rechtspraak rondom de kinder- en partneralimentatie heeft niet stilgestaan. Voor een betrokkene in het scheidingsproces is het vaak een belangrijke vraag of er na de scheiding voldoende financiële middelen aanwezig zijn voor het betalen van de kosten van het eigen levensonderhoud en de betaling van de kosten van verzorging en opvoeding van de eventuele kinderen. De vaststelling van de kinder- en partneralimentatie houdt de gemoederen dan ook bezig. In deze bijdrage wordt aan de hand van wetgeving en jurisprudentie een overzicht gegeven van de huidige stand van zaken rondom het vaststellen van een onderhoudsbijdrage voor exechtgenoten en (stief)kinderen. Mr. S.Y. Dijkstra is werkzaam als advocaat personen- en familierecht bij De Haan Advocaten & Notarissen.
WETTELIJK KADER Titel 17 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, genaamd levensonderhoud, bevat de wettelijke regeling in algemene zin betreffende het verstrekken van levensonderhoud door en aan bloed- en aanverwanten en stiefouders. In art. 1:404 tot en met 1:408 BW wordt de verplichting te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige (stief)kinderen en de verplichting te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van meerderjarige (stief)kinderen in de leeftijd van 18 tot 21 jaar beschreven. Deze laatste groep wordt vaak de ‘jongmeerderjarigen’ genoemd. In art. 1:392 BW wordt onder degenen die gehouden zijn tot het verstrekken van levensonderhoud niet de ex-echtgenoot genoemd. Art. 1:157 tot en met 1:160 BW geven een afzonderlijke regeling van de onderhoudsverplichtingen van de vroegere echtgenoot na echtscheiding. Deze regeling is van overeenkomstige toepassing voor de vroegere geregistreerde partner en voor de echtgenoot na scheiding van tafel en bed. Art. 1:397 en 1:399 BW bevatten dan nog bepalingen omtrent de maatstaven ter bepaling van het verschuldigde bedrag, art. 1:400 BW bepaalt welke categorieën personen voorrang hebben indien iemand verplicht is aan meerdere personen levensonderhoud te verstrekken. Art. 1:400 tot en met 1:402a BW bepalen ten slotte welke regelingen gelden voor eenmaal vastgestelde onderhoudsverplichtingen. Deze laatste bepalingen betreffen alle onderhoudsverplichtingen,
32
VAKBLAD FINANCIËLE PLANNING - DECEMBER 2010 NUMMER 12
dus zowel die aan de ex-echtgenoot alsook die aan de kinderen. De wettelijke maatstaven voor het vaststellen van de alimentatie zijn niet voor alle onderhoudsverplichtingen hetzelfde. De belangrijkste wettelijke maatstaven zijn behoeftigheid, draagkracht en behoefte. Voorwaarde om aanspraak te kunnen maken op betaling van een onderhoudsbijdrage door een ex-echtgenoot of (stief)ouder is dat de andere exechtgenoot of het minderjarige of jongmeerderjarige (stief)kind niet voldoende inkomsten heeft om in het eigen levensonderhoud te voorzien. Alleen als die voorwaarde is vervuld, kan aanspraak worden gemaakt op een onderhoudsbijdrage, te betalen door de ex-echtgenoot of de (stief)ouder. Voor de ex-echtgenoot geldt daarbij nog de aanvullende voorwaarde dat hij/zij zich die inkomsten ook niet in redelijkheid kan verwerven, ofwel de eis van behoeftigheid (art. 1:157, eerste lid, BW). Voor minderjarige (stief)kinderen en jongmeerderjarigen geldt deze aanvullende eis niet. Van hen kan dan ook niet worden geëist dat zij in eigen levensonderhoud gaan voorzien door bijvoorbeeld te gaan werken.
ROL TREMANORMEN De wet biedt erg weinig houvast voor het nemen van beslissingen omtrent de hoogte van de alimentatiebijdrage. Deze schrijft enkel voor dat bij het vaststellen van de hoogte van de alimentatiebijdrage rekening moet worden gehouden met de draagkracht van de betaler en de behoefte van de ontvanger. De concrete invulling van de begrippen
Verkort weergegeven is steeds het uitgangspunt voor het berekenen van het voor alimentatie beschikbare bedrag het netto besteedbare inkomen van de betaler. Een bruto-inkomen wordt, rekeninghoudend met fiscale aspecten, herleid tot netto-inkomen. Vervolgens wordt berekend welke noodzakelijke kosten en lasten van de alimentatieplichtige uit dat netto-inkomen dienen te worden voldaan. Hetgeen resteert na aftrek van de kosten en lasten is de zogenoemde draagkrachtruimte. Van de draagkrachtruimte mag de alimentatieplichtige voor zichzelf een bepaald percentage behouden, afhankelijk van de eigen (gezins)situatie. Hetgeen na aftrek van dat percentage resteert, is de zogenoemde draagkracht en is bestemd voor alimentatiebetaling. De inhoud van de Tremanormen wordt regelmatig aangepast aan jurisprudentie, nieuwe wetgeving en gewijzigde inzichten. Zie voor de meest recente versie van de Tremanormen www.nvvr.org of www.rechtspraak.nl.
VOORRANG VOOR KINDERALIMENTATIE
Alimentatievaststelling heeft een grote feitelijke component en wordt veelal uitgevoerd door de feitenrechters, ofwel de rechters van de negentien rechtbanken en de vijf hoven in Nederland. Uniformiteit is wenselijk bij feitelijke vaststelling en draagt bij aan rechtseenheid. De Tremanormen zijn juridisch niet bindend en hebben derhalve niet de status van een wet. De Hoge Raad heeft verschillende malen bepaald dat de rechter niet aan de richtlijnen van de Werkgroep Alimentatienormen is gebonden. Immers, het is aan de rechter, die over de feiten oordeelt, overgelaten te beslissen of en in hoeverre een hem voorgelegd geval zich leent voor een berekening van behoefte en draagkracht aan de hand van de alimentatienormen. De rechter is ook niet verplicht aan te geven waarom hij afwijkt van de draagkrachtberekening van partijen. Daarnaast worden er geen strenge motiveringseisen gesteld aan beslissingen die uitsluitend het vaststellen en wegen van de door de onderhoudsplichtige met het oog op zijn draagkracht aangevoerde omstandigheden betreffen.
Vanwege het feit dat de alimentatienormen richtlijnen zijn en geen rechtsregels kan in cassatie bij de Hoge Raad in beginsel niet worden geklaagd over niet of onjuist toepassen van de richtlijnen. Wordt er al geklaagd dan accepteert de Hoge Raad in het algemeen echter de uitspraken van de lagere rechtspraak conform de alimentatienormen van de werkgroep. Overigens heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de afweging en waardering van de factoren die de draagkracht bepalen, zijn voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. De feitenrechter mag dus van de Tremanormen afwijken, al zal dit zoals hiervoor al aangegeven in het kader van de rechtszekerheid, niet vaak gebeuren.
Het komt regelmatig voor dat een onderhoudsplichtige wordt aangesproken door meerdere onderhoudsgerechtigden. Het meest voorkomende geval is dat van de ex-echtgenoot die in het kader van een echtscheidingsprocedure wordt aangesproken voor partneralimentatie en kinderalimentatie. Op 1 maart 2009 is de wet van 27 november 2008 tot wijziging van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding in werking getreden. De inwerkingtreding heeft een belangrijke wijziging van de voorrangsregeling van de alimentatie met zich meegebracht. Voor de wetswijziging was reeds een rangorde van onderhoudsgerechtigden opgenomen. Het oude art. 1:400 BW verdeelde de onderhoudsgerechtigden in twee groepen, waarbij schoonfamilie werd achtergesteld bij alle anderen. Een verdere rangorde werd niet gegeven. Daarmee werd geen oplossing gegeven voor de situatie waarbij de ex-echtgenoot werd aangesproken voor het betalen van partneralimentatie en kinderalimentatie. Was in een dergelijke situatie bij de onderhoudsplichtige onvoldoende draagkracht aanwezig om volledig te voorzien in wat zowel de ex-echtgenoot als de kinderen als bijdrage nodig hadden, dan adviseerde de Werkgroep Alimentatienormen om uit de beschikbare financiële ruimte eerst zoveel als mogelijk te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding dan wel van levensonderhoud en studie van de kinderen en het eventuele restant aan te wenden voor het levensonderhoud van de ex-echtgenoot. In de praktijk was en is het ook zo dat de alimentatieplichtigen veelal liever betalen voor het levensonderhoud van hun kinderen dan voor het levensonderhoud van hun ex-echtgenoot. Er werd derhalve al veelal uitgegaan van een feitelijke prioriteit van kinderalimentatie. Deze prioriteit was echter op geen enkele wijze op de wet gegrond en is in de jurisprudentie zelfs meerdere malen uitdrukkelijk verworpen.
Gezien het bovenstaande lijkt dat er aan de alimentatienormen weinig waarde wordt toegekend. Een conclusie die voor de dagelijkse alimentatiepraktijk echter onjuist is. De
www.kluwer.nl/financieledienstverleners
- DECEMBER 2010 NUMMER 12
33
JURIDISCHE ASPECTEN
normen worden in het algemeen door het merendeel van de alimentatierechters vrij strikt nageleefd, dit ondanks soms zwaarwichtige argumenten vanuit de advocatuur om in bijzondere gevallen van de normen af te wijken.
VFP
‘draagkracht’ en ‘behoefte’ wordt aan de rechter overgelaten. Vanuit de rechters, maar ook vanuit de advocatuur, kwam de vraag naar uniforme richtlijnen voor het berekenen van alimentaties. Vanuit de rechterlijke macht is in 1975 de Werkgroep Alimentatienormen ingesteld. Het doel van de werkgroep was het maken van afspraken over de manier waarop de hoogte van de alimentatie wordt berekend. De werkzaamheden van de werkgroep hebben geresulteerd in de Tremanormen: een verzameling rekentabellen waarmee het vaststellen van de alimentatiehoogte grotendeels is gestandaardiseerd. De normen hebben hun naam te danken aan Trema, het tijdschrift voor de rechterlijke macht. De richtlijnen worden telkens na aanpassing gepubliceerd in voornoemd tijdschrift. De rekenmodellen moeten worden geïnterpreteerd aan de hand van de in de rapportage genoemde richtlijn. De werkgroep beveelt de toepassing van de richtlijnen aan.
Vanaf 1 maart 2009 is in het eerste lid van art. 1:400 BW een voorrangsregeling voor kinderalimentatie opgenomen. De tekst luidt als volgt: Indien een persoon verplicht is levensonderhoud te verstrekken aan twee of meer personen en zijn draagkracht onvoldoende is om dit volledig aan allen te verschaffen, hebben zijn kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van een en twintig nog niet hebben bereikt voorrang boven alle andere onderhoudsverplichtingen en hebben zijn echtgenoot, zijn vroegere echtgenoot, zijn geregistreerd partner, zijn vroegere geregistreerd partner, zijn ouders en kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van een en twintig jaren hebben bereikt voorrang boven zijn behuwdkinderen en stiefkinderen. Kinderalimentatie heeft nu voorrang boven alle andere onderhoudsverplichtingen. Bij de bepaling van de draagkracht van de onderhoudsplichtige ouder zal geen rekening meer worden gehouden met de aanwezigheid van een nieuwe partner of echtgenoot. Van de beschikbare draagkracht moet eerst de kinderalimentatie worden voldaan. Wat daarna van de draagkracht resteert, is beschikbaar voor de eventuele andere onderhoudsverplichtingen. Dit geldt voor kinderalimentatie die wordt vastgesteld na 1 maart 2009. De wetswijziging werkt niet terug. In het rapport alimentatienormen 2009 is een nieuwe, aangescherpte, richtlijn opgenomen ten aanzien van de vaststelling van kinderalimentatie. De werkgroep beveelt in het kader van de berekening van kinderalimentatie een van de draagkrachtberekening afwijkende methode aan, waarbij met minder lasten rekening wordt gehouden. Voor het invoeren van de nieuwe richtlijn werd rekening gehouden met meerdere lasten aan de zijde van de alimentatieplichtige waardoor er in veel gevallen weinig ruimte overbleef om kinderalimentatie te betalen. Dit had tot gevolg dat de verzorgende ouder, veelal de moeder die in veel gevallen al minder inkomen heeft, degene is die voor de kosten van de kinderen kwam te staan. Dit werd als onrechtvaardig maar ook als onbevredigend ervaren. Ter bepaling van de draagkracht van de onderhoudsplichtige ouder wordt nu in beginsel geen rekening meer gehouden met bijvoorbeeld de premie begrafenisverzekering, kosten advocaat en reiskosten in verband met halen en brengen van de kinderen in het kader van de zorgregeling. Niet langer is het behoud van draagkracht van de alimentatieplichtige uitgangspunt, maar dient te worden uitgegaan van het beginsel dat ouders in de eerste plaats gezamenlijk verantwoordelijk zijn en blijven voor hun kinderen, ook in financieel opzicht. Toepassing van art. 1:400 BW leidt ook tot de conclusie dat betaling van kinderalimentatie tevens dient te prevaleren boven de afdracht die in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) aan de boedel dient te worden verricht (zie o.a. Hof ’s-Hertogenbosch 9 februari 2010, LJN: BL3657). In juli 2010 is deze jurisprudentie vastgelegd in een nieuwe richtlijn in het rapport alimentatienormen, inhoudende dat wanneer een onderhoudsplichtige wordt toegelaten tot de schuldsanering ervan wordt uitgegaan dat bij het vaststellen
34
VAKBLAD FINANCIËLE PLANNING - DECEMBER 2010 NUMMER 12
van het ‘vrij te laten bedrag’ rekening wordt gehouden met de op dat moment geldende kinderalimentatie. Als ook partneralimentatie is verzocht dienen er sinds 1 maart 2009 twee verschillende draagkrachtberekeningen te worden gemaakt. Eerst de aangescherpte berekening voor de kinderalimentatie en als daarna nog draagkracht resteert, de gangbare draagkrachtberekening voor de partneralimentatie.
INVLOED NIEUWE PARTNER/ NIEUWE ECHTGENOOT VAN DE ALIMENTATIEPLICHTIGE Vaak moet worden beoordeeld in hoeverre het feitelijk verstrekken van levensonderhoud door een alimentatieplichtige aan een nieuwe partner of een nieuw gezin een rol mag spelen bij de beoordeling van de draagkracht. In de jurisprudentie wordt voor de bepaling van de invloed op de draagkracht niet doorslaggevend geacht of de nieuwe relatie al dan niet bezegeld is door een huwelijk.
Kinderalimentatie De onderhoudsverplichting tegenover minderjarige en jongmeerderjarige kinderen en stiefkinderen heeft sinds de wetswijziging van 1 maart 2009 ingevolge art. 1:400, eerste lid, BW voorrang boven alle andere onderhoudsverplichtingen. Gegeven deze wettelijke voorrang wordt geen rekening gehouden met de kosten van levensonderhoud van een nieuwe partner van de alimentatieplichtige, tenzij de alimentatieplichtige feiten en omstandigheden stelt en bij betwisting aannemelijk maakt op grond waarvan geoordeeld moet worden dat toepassing van deze regel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De berekende draagkracht van de alimentatieplichtige dient naar rato van behoefte verdeeld te worden over alle kinderen voor wie een onderhoudsverplichting geldt, derhalve over eigen kinderen en stiefkinderen.
Partneralimentatie In zeer veel gevallen acht de alimentatieplichtige zich niet (meer) in staat bij te dragen in het levensonderhoud van een ex-echtgenoot vanwege de onderhoudsverplichting tegenover een nieuwe echtgenoot of partner. Bij de beoordeling van de draagkracht geldt hier hetgeen ook gold bij de beoordeling van de draagkracht in het kader van kinderalimentatie voor 1 maart 2009: de rechter dient rekening te houden met alle redelijke uitgaven die ten laste van de alimentatieplichtige komen. Tot die uitgaven moeten in het algemeen ook worden gerekend redelijke uitgaven van de alimentatieplichtige om te voorzien of bij te dragen in het levensonderhoud van de nieuwe partner met wie wordt samengewoond en van de eventuele kinderen van de nieuwe partner. Het afwegingspunt is derhalve welke lasten redelijk zijn. Daarbij zal zeker een rol spelen welke mogelijkheden tot inkomensverwerving de nieuwe partner heeft. Uitgangspunt in de jurisprudentie is veelal dat een nieuwe partner in eigen levensonderhoud kan voorzien en bij kan dragen in de woonlasten.
Uitspraken of afspraken betreffende alimentatie vereisen vaak dan ook tussentijdse aanpassing. Art. 1:401 BW noemt de voorwaarden waaronder wijziging of intrekking van een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud mogelijk is. Een rechterlijke uitspraak en een overeenkomst (bijvoorbeeld opgenomen in een echtscheidingsconvenant) kunnen worden gewijzigd indien de uitspraak of overeenkomst nadien door wijziging van omstandigheden zijn opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen (art. 1:401, eerste lid, BW). Een rechterlijke uitspraak kan daarnaast nog gewijzigd worden wanneer deze van de aanvang af niet heeft beantwoord aan de wettelijke maatstaven doordat bij die uitspraak is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens (art. 1:401, vierde lid, BW). Een overeenkomst kan tenslotte nog worden gewijzigd wanneer die is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven (art. 1:401, vijfde lid, BW). Hierna wordt aandacht besteed aan wijziging van de alimentatiebijdrage naar aanleiding van een wijziging van omstandigheden. Op grond van art. 1:401, eerste lid, BW kunnen partijen verzoeken een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak te wijzigen of in te trekken wanneer die nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Bij de toepassing van deze bepaling kunnen twee fasen worden onderscheiden: ten eerste de beoordeling of er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden en, zo ja, ten tweede de nieuwe vaststelling van de alimentatie. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin van art. 1:401, eerste lid, BW is niet van belang of die omstandigheden bij het aangaan van de overeenkomst bekend dan wel onvoorzienbaar zijn geweest, maar of daarmee destijds zodanig rekening is gehouden dat zij geacht moeten worden aan de vaststelling van de alimentatie ten grondslag te hebben gelegen (HR 12 september 1997, LJN: ZC2429). Het moet dus gaan om een ten tijde van de uitspraak waarvan wijziging wordt verzocht nog toekomstige omstandigheid waarmee in die uitspraak geen rekening is gehouden. Om dezelfde reden wordt een alimentatieovereenkomst op de voet van art. 1:401, eerste lid, BW getoetst of de wijziging van de omstandigheden is verdisconteerd in de gemaakte afspraken. Geen wijziging van omstandigheden ingevolge art. 1:401, eerste lid, BW werd aangenomen in de situatie waar verlaging van de alimentatieverplichting werd gevraagd wegens
www.kluwer.nl/financieledienstverleners
- DECEMBER 2010 NUMMER 12
De vraag of een bestaande alimentatieverplichting ingevolge art. 1:401, eerste lid, BW gewijzigd kan worden is op dit moment een actuele nu veel inkomens in deze tijd van economische crisis drastisch zijn verlaagd. De crisis leidt tot meer alimentatiewanbetalers, zo liet het Landelijk Buro Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) onlangs weten. Wijziging van inkomen als gevolg van de recessie kan een grond opleveren voor wijziging van de alimentatie. De rechter zal daarbij kritisch bekijken of de alimentatieplichtige niets te verwijten valt en of er sprake is van voor herstel vatbaar inkomensverlies. Degene die wordt ontslagen omdat de kantjes er vanaf worden gelopen, kan minder rekenen op een verlaging van alimentatie wegens wijziging van omstandigheden. Dit zal anders zijn in het geval de alimentatie deels gebaseerd is op een riante bonusregeling die al jaren onderdeel is van het salaris, maar die in deze tijden van crisis niet meer wordt uitbetaald. Is de wijzigingsgrond van art. 1:401, eerste lid, aanwezig dan moet de rechter vervolgens een nieuwe alimentatie vaststellen. De alimentatierechter dient daarbij rekening te houden met alle terzake dienende omstandigheden van het geval. Hij is daarbij niet gebonden aan geschilbeslissingen of oordelen over bepaalde omstandigheden in de uitspraak waarvan wijziging wordt verzocht. De rechter dient de nieuwe alimentatie te bepalen op basis van alle ten tijde van de door hem te wijzen beschikking bestaande relevante omstandigheden. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met nog steeds bestaande omstandigheden, zelfs als met die omstandigheden bij de eerdere beslissing geen rekening was gehouden. Vermeldenswaardig in dit kader is de uitspraak van Rechtbank Zwolle van 29 oktober 2009 (LJN: BK1547). In deze zaak vraagt de alimentatiegerechtigde de rechter om een partneralimentatie vast te stellen van € 2.300 bruto per maand. De alimentatieplichtige geeft aan geen draagkracht te hebben voor betaling van een dergelijke bijdrage gezien de ernstige gevolgen van de economische crisis. Door de rechter wordt de draagkracht van de alimentatieplichtige, die eigenaar is van een eenmanszaak, vastgesteld aan de hand van de inkomsten gedurende de laatste jaren van het huwelijk te weten 2005, 2006 en 2007. De rechter laat echter de resultaten over het jaar 2009 buiten beschouwing omdat de alimentatieplichtige in dat jaar diverse opdrachtgevers is kwijtgeraakt vanwege de economische crisis. De verwachting is dat het inkomen van de alimentatieplichtige in 2010 zeer gering zal zijn. Een consequente toepassing van de Tremanormen zou ertoe leiden dat de alimentatieplichtige een aanzienlijk bedrag aan de alimentatiegerechtigde moet betalen. De rechtbank is van oordeel dat van de alimentatiegerechtigde in dit geval niet gevergd kan worden
35
JURIDISCHE ASPECTEN
Het inkomsten- en uitgavenpatroon van de meeste alimentatieplichtigen is aan schommelingen onderhevig. Het vaststellen van een alimentatiebedrag volgens de Tremanormen is dan ook niet meer dan het doen van een toekomstvoorspelling op basis van een momentopname.
het ontbreken van verdiensten. De alimentatieplichtige had gereisd en geleefd van spaargeld. De Hoge Raad oordeelde in deze kwestie dat de rechter bij de bepaling van de draagkracht niet alleen rekening hoeft te houden met hetgeen de alimentatieplichtige heeft verdiend maar ook met hetgeen hij zich redelijkerwijs kon verwerven.
VFP
WIJZIGING VAN DE ALIMENTATIEBIJDRAGE IN VERBAND MET WIJZIGING VAN OMSTANDIGHEDEN
dat hij naast zijn eigen levensonderhoud in de huidige en nog komende uitzonderlijke crisismaanden alimentatie aan de alimentatiegerechtigde betaalt. De door de alimentatieplichtige te betalen bijdrage is door de rechtbank tijdelijk, tot herstel van de economie, op nihil vastgesteld.
DUUR ALIMENTATIEVERPLICHTING Kinderalimentatie is verschuldigd aan de verzorgende ouder totdat het betreffende kind 18 jaar oud is. Voor meerderjarige kinderen tot 21 jaar geldt een voortgezette onderhoudsplicht, die alleen geldend gemaakt kan worden door het jongmeerderjarige kind zelf. De bijdrage dient ook aan het jongmeerderjarige kind zelf te worden voldaan, tenzij andere afspraken met het kind worden gemaakt. Is het kind ouder dan 21 jaar, dan heeft de ouder slechts een verplichting bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van dat kind voor het geval deze behoeftig is. Dit wil zeggen dat de verplichting tot het betalen van een bijdrage slechts bestaat wanneer het kind niet met eigen inkomsten in het levensonderhoud kan voorzien en deze inkomsten ook niet in redelijkheid kan verwerven. Ingevolge de Wet limitering alimentatie (WLA) eindigt vanaf 1 juli 1994 de partneralimentatie van rechtswege na een periode van twaalf jaar na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Dit is slechts anders indien: – een kortere termijn door partijen wordt overeengekomen of door de rechter wordt vastgesteld (art. 1:157, derde lid, BW); – er sprake is van een kinderloos huwelijk van korter dan vijf jaar, op grond van art. 1:157, zesde lid, BW geldt dan een termijn welke in beginsel gelijk is aan de duur van het huwelijk; – de twaalfjaarstermijn of de termijn gelijk aan de duur van het kinderloze huwelijk op verzoek van de alimentatiegerechtigde door de rechter wordt verlengd. De laatstgenoemde uitzondering staat beschreven in art. 1:157, vijfde respectievelijk zesde lid, BW. Op grond van deze regeling wordt de mogelijkheid geboden om binnen drie maanden na beëindiging verlenging van de alimentatie te verzoeken. De rechter kan de termijn verlengen indien de beëindiging van de uitkering van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van de alimentatiegerechtigde niet kan worden gevergd. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van deze bijzondere omstandigheden rust op de alimentatiegerechtigde. Vanaf 1 juli 2006, derhalve precies twaalf jaar na het inwerkingtreden van de regeling, is er een stroom van verlengingsverzoeken op gang gekomen. De algemene tendens is dat een verlengingsverzoek slechts in zeer uitzonderlijke situaties wordt toegewezen. Op 19 december 2008 (LJN: BF3928) heeft de Hoge Raad criteria gegeven voor de beoordeling van een verlengingsverzoek. Allereerst dient de alimentatiegerechtigde te stellen en te bewijzen dat er bijzondere omstandigheden zijn waardoor een beëindiging van
36
VAKBLAD FINANCIËLE PLANNING - DECEMBER 2010 NUMMER 12
de alimentatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet gevergd kan worden. Deze omstandigheden betreffen met name de ingrijpendheid van de beëindiging van de betaling voor de alimentatiegerechtigde, de financiele situatie van de alimentatiegerechtigde, in hoeverre de behoefte aan voortduring van de uitkering nog verband houdt met het huwelijk en of de alimentatiegerechtigde alles in het werk heeft gesteld om in eigen levensonderhoud te voorzien. Slaagt de alimentatiegerechtigde niet in dit bewijs, dan dient het verzoek te worden afgewezen zonder dat de omstandigheden van de alimentatieplichtige in de beoordeling worden betrokken. Pas indien de rechter de bijzondere omstandigheden aan de zijde van de alimentatiegerechtigde zwaarwegend genoeg acht, worden de omstandigheden aan de zijde van de alimentatieplichtige relevant, waaronder zijn of haar draagkracht. Het in art. 1:157, vijfde en zesde lid, BW genoemde verzoek tot verlenging dient te worden ingediend voordat drie maanden sinds de beëindiging zijn verstreken. De genoemde driemaandentermijn betreft een vervaltermijn. Vaak wordt de alimentatieplichtige geadviseerd om de betaling van de alimentatie nog drie maanden na het verstrijken van de wettelijke termijn voort te zetten, met als doel de alimentatiegerechtigde niet wakker te schudden. De drie maanden na het einde van de alimentatieverplichting kunnen dan verstrijken zonder dat de alimentatiegerechtigde gebruikmaakt van de mogelijkheid verlenging te vragen. Gezien het feit dat de driemaandentermijn een vervaltermijn betreft zou gezegd kunnen worden dat er dan een definitief einde is gekomen aan de alimentatieverplichting. Op 21 mei 2010 (LJN: BL9543) deed de Hoge Raad echter een opmerkelijke uitspraak, waarmee aan deze wijze van advisering een einde wordt gemaakt. In deze zaak vroeg de alimentatiegerechtigde na afloop van de driemaandentermijn om verlenging van de alimentatieverplichting. De alimentatieplichtige had op basis van een daartoe luidend advies drie maanden langer alimentatie betaald dan waartoe hij wettelijk gezien verplicht was. De Hoge Raad komt echter tot het oordeel dat, wanneer na ommekomst van de termijn van twaalf jaar de alimentatiebetalingen worden voortgezet, moet worden aangenomen dat daaraan een (stilzwijgende) overeenkomst tot het laten voortduren van de alimentatieplicht ten grondslag ligt, tenzij de alimentatieplichtige bij de betaling meedeelt dat daaraan een andere titel ten grondslag ligt. De alimentatiegerechtigde werd (alsnog) ontvankelijk verklaard in haar verlengingsverzoek. De alimentatieverplichting werd verlengd tot de pensioengerechtigde leeftijd van de alimentatieplichtige. De Hoge Raad merkt nog op dat bij voortzetting van de alimentatiebetalingen de vervaltermijn van drie maanden pas gaat lopen wanneer de stilzwijgend overeengekomen verlenging van de alimentatietermijn eindigt, dan wel op het moment dat de laatste feitelijke betaling heeft plaatsgevonden. Aangegeven wordt nog dat met deze uitspraak de onzekerheid over het voortduren van de alimentatieverplichting vergroot wordt. De alimentatieplichtige lijkt er ver-
CONCLUSIE
Informatie:
[email protected]
VFP
Resumerend lijkt er de laatste tijd een tendens te zijn waarbij de positie van de onderhoudsplichtige kritischer wordt benaderd. Kinderalimentatie heeft in elk geval prioriteit gekregen ten opzichte van de draagkracht van de onderhoudsplichtige. De nieuwe partner of echtgenoot van de onderhoudsplichtige dient in beginsel niet ten laste te komen van de onderhoudsplichtige, maar wordt geacht in eigen
levensonderhoud te voorzien, in elk geval bij de bepaling van de kinderalimentatie maar ook veelal bij de bepaling van de partneralimentatie. De nieuwe partner wordt als het ware als een zelfstandige economische eenheid beschouwd. Of wijziging van de alimentatieverplichting aan de orde is, wordt grotendeels bepaald door de feiten en omstandigheden. Het stellen en zo nodig bewijzen van de omstandigheden van het geval is derhalve een aspect dat de nodige aandacht verdient.
JURIDISCHE ASPECTEN
standig aan te doen om bij de laatste betaling van de wettelijke termijn ook te melden dat het de laatste betaling betrof.
www.kluwer.nl/financieledienstverleners
- DECEMBER 2010 NUMMER 12
37