Alfred van Cleef De verborgen ordening Een ontdekkingsreis langs de nulmeridiaan
Cossee Amsterdam
De auteur ontving voor het schrijven van dit boek reisbeurzen van het Nederlands Letterenfonds en van het Fonds voor Bijzondere Journalistieke Projecten.
© 2010 Alfred van Cleef en Uitgeverij Cossee bv, Amsterdam Omslagfoto © Arali Ag Awari Kan Boekomslag Marry van Baar Foto auteur privébezit Typografie binnenwerk en illustraties Aard Bakker, Amsterdam Druk HooibergHaasbeek, Meppel isbn 978 90 5936 282 6 | nur 320 / 508
Inhoud
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
Nul 7 Het nulpuntritueel 15 Liefde leeft voor altijd 37 Het vinden van de juiste tijd 45 Gereed voor navigatie 53 De geografie van de eeuwigheid 61 Het nulpunt van de dood 67 De moeder van alle nulmeridianen 83 Ieder zijn eigen kapsel 90 De strijd tussen de nulmeridianen 109 De dreiging van de nul 121 Een provinciestad op de wereldkaart 139 Uitsluitend in gezondheid 165 De zestigtalligheid van de kosmos 189 De obelisk van Gao 211 Offerbloed geeft leven 239 Acht over twaalf in Fada N’Gourma 265 Het geheim van de regenaantrekker 293 Vader en zoon 305 De gespleten stad 321 Het verlangen naar de zee 338 De laatste van de stoet 360 De verste rots 387 Dankwoord 394 Bibliografie 396
53° 46' nb
grootbrittannië
frankrijk
spanje
5354 km
algerije
mali
burkina faso
ghana
togo 05° 37' nb
0
Nul
De af bakening van mijn wereld begon op een Perzisch tapijt. De banen van het kleed in de woonkamer transformeerde ik tot wegen voor mijn autootjes. Ik zette er plastic verkeersborden neer, stoplichten, boerderijen en koeien. Auto’s konden achteruit inparkeren en soms moesten ze wachten voor het stoplicht. Het verkeer op het kleed was geordend en ik was de Grote Controleur. Geleidelijk breidde mijn territorium zich uit: tussen de benedenwoning van mijn buurmeisje en onze verdieping lagen vierendertig treden. Buiten was de stoep overzichtelijk verdeeld in straattegels. In het begin moest ik op elke tegel een voet zetten, toen mijn benen groeiden werd het een ritme van om de twee tegels, met de linkervoet steeds als eerste. Ons deel van de stad was overzichtelijk en bestond uit rechte blokken, maar je had ook buurten die veel ouder waren en chaotischer. Straten hoorden tot buurten, buurten tot steden, steden tot landen, landen tot continenten. In mijn hoofd ontvouwde de wereld zich en legde ik mijn grenzen steeds verder, onbevreesd maar met een onstuitbare behoefte aan ordening. Ik had maar één oma en geen opa’s. Dat kwam omdat de grote mensen dingen hadden meegemaakt waarover je het maar beter niet kon hebben. Vanuit het raam van de huiskamer aan de drukke weg keek ik urenlang naar de auto’s die voorbijreden en ik probeerde me voor te stellen waar ze naartoe gingen. Ik begon twee landen te volgen: IJsland omdat het nergens bij leek te horen en Albanië dat ruzie had met alle andere landen op aarde en volledig van de buitenwereld was afgesloten. Zodra het woord IJsland of Albanië in de krant voorkwam – of het nu
7
0 | nul
in de weersvoorspelling was of in een uitslagenlijstje van internationale handbalwedstrijden – knipte ik het artikel uit en plakte het op vellen papier die ik op datum gesorteerd wegborg in een multomap. Op mijn zestiende mocht ik van mijn ouders mee met een Franse oom die met zijn gezin een rondreis door IJsland maakte. Van hen leerde ik dat je een reis niet kunt plannen of boeken, maar moet ondergaan. Ik raakte in de ban van de psychologie van de geografie. Later ontwikkelde ik de gewoonte bij een kruispunt de kleinste afslag te kiezen en bij het volgende kruispunt deed ik dat opnieuw, om dan te kijken waar ik uitkwam. Ik hield van geografische uithoeken: afgelegen eilanden, grensstadjes, industriegebieden. Ik noemde mezelf een reiziger, wat inhield dat ik openstond voor alles en altijd in mijn eentje vertrok om zo beter op te kunnen gaan in de cultuur waarin ik terechtkwam. Mijn ervaringen en denkbeelden verwoordde ik in lange brieven met voortdenderende zinnen die maar moeizaam tot stilstand kwamen. Het was onontkoombaar dat ik journalist werd. Ik hield me bezig met de periferie van de samenleving – hoeren, dieven, junkies, daklozen, vluchtelingen, illegalen, krakers, en berichtte ook vanuit ‘het buitenland’ dat bestond uit alle naties ter wereld behalve Nederland, en bij voorkeur zo ver mogelijk daarvan verwijderd, zoals Tonga of Madagaskar. Later schreef ik als verslaggever bij een landelijk avondblad onder meer over de oorlog in Bosnië-Herzegovina in de jaren negentig van de vorige eeuw. Tijdens mijn eerste reis naar het oorlogsgebied ontving de vrouw op wie ik vlak voor vertrek verliefd was geworden elke ochtend om half negen een door mij voorgedragen gedicht dat ik van tevoren via een belbedrijf had ingesproken en dat op vooraf bepaalde tijdstippen kon worden verzonden. Na mijn terugkomst in Nederland haakte ze af. Niet vanwege die gedichten, maar gewoon, omdat ze me niet wilde. Meestal was ik het die wegliep, maar daar kwam ik bij haar niet eens aan toe.
8
Ik ontwikkelde een fascinatie voor wereldbollen en landkaarten waarvan ik er uiteindelijk honderden bezat. Op een van de globes vond ik in het zuidelijk deel van de Indische Oceaan – tussen Afrika en Australië – het meest afgelegen eiland op aarde: Amsterdam. Dat werd enkele jaren later mijn nieuwe bestemming en onderwerp van een boek: ik zegde mijn baan bij het avondblad op en verbrak mijn relatie van dat moment. Ik schreef een autobiografische roman met een hoofdpersoon die verslaafd was aan overzichten, opsommingen en marihuana. Daarna begon ik aan een nieuw boek, een spannend verhaal over een eenzame, morsige man die onverwacht verzeild raakte in een bloedstollende zoektocht naar de dader van een dertig jaar eerder gepleegde verkrachting. Bij hoofdstuk vijf bleef ik steken. Op advies van mijn beste vriendin raadpleegde ik een coach. Zij was van het type dat resoluut en messcherp haar vragen op me afvuurde en binnen een kwartier duidelijk had wat er aan de hand was. Ik was niet iemand om de hele dag in mijn eentje achter een scherm te zitten, constateerde ze. Ik moest geen romans meer schrijven, maar terugkeren naar de non-fictie. Mensen ontmoeten! Onderzoek doen! Reizen! Dan zou ik het geluk hervinden. Ik wist wat me te doen stond. In mijn hoedanigheid als kinderloze alleenstaande man zonder reguliere baan was ik een vrij mens. Ik zocht naar houvast, een nieuwe richting, en viel terug op de aarde zelf. De oudst vastgelegde kennisbehoefte van de mens is een antwoord op de vragen ‘waar ben ik?’ en ‘welke tijd is het?’ Vragen waarop de Babyloniërs en de oude Egyptenaren al een rudimentair antwoord hadden. Zesduizend jaar later staan ons daarvoor landkaarten, navigatiesystemen, computers, horloges, atoomklokken en mobiele telefoons ter beschikking, maar aan de vraagstelling is niets veranderd. Ik draaide mijn globes rond en bestudeerde het lijnenstelsel waarin de aarde was onderverdeeld. Omdat hij precies halverwege de polen is gelegen, vormt de evenaar de onbetwiste na-
9
0 | nul
tuurlijke referentie voor breedtegraden. Bij lengtegraden ligt dat anders: de standaardmeridiaan van noord naar zuid kan in principe overal worden getrokken. Niet alleen de geografische plaatsbepaling met behulp van coördinaten, maar ook het tijdzonesysteem is gebaseerd op deze nulmeridiaan, die daarmee een prominente weerspiegeling vormt van de menselijke behoefte aan ordening. De mondiale aanvaarding van Greenwich als bakermat van de universele nulmeridiaan kreeg gestalte in 1884 tijdens een conferentie in Washington. Het zou een van de meest succesvolle verdragen uit de menselijke geschiedenis worden: alle landen ter wereld houden zich eraan. De Greenwich-meridiaan is permanent in het dagelijks leven aanwezig, al is niet iedereen die op zijn horloge of op het scherm van zijn autonavigatiesysteem kijkt zich daarvan bewust. De nulmeridiaan loopt voor twee derde deel over water, hij doorkruist de continenten Europa, Afrika en Antarctica, en slechts acht landen: Groot-Brittannië, Frankrijk, Spanje, Algerije, Mali, Burkina Faso, Togo en Ghana. Ik raakte in de ban van deze universele onzichtbare lijn en begon landkaarten te verzamelen van de landen waar hij doorheen liep. Alleen kaarten waarop lengte- en breedtegraden waren aangegeven kwamen in aanmerking voor mijn verzameling, waardoor ik soms was aangewezen op minder goede uitgaven of verouderde drukken. Elke nieuwe aanwinst spreidde ik uit op de grond en ik markeerde de nullijn met een gele fluorescerende stift. Om ze makkelijk op volgorde te kunnen leggen, voorzag ik alle kaarten van een etiket dat de breedtegraden aangaf waartussen het afgebeelde gebied lag. Van noord naar zuid gerekend was mijn eerste kaart die van Northern England, The Midlands (53 tot 52 graden noorderbreedte, afgekort tot 53-52° nb) en de laatste was getiteld Accra. Lomé. Porto Novo (8-5° nb). Er waren kaarten bij van dichtbevolkte gebieden vol autowegen en spoorlijnen, maar daartegenover stond
10
de kaart van Erg Chech (28-24° nb), een gebied van 650 bij 440 kilometer in de Algerijnse Sahara dat een vrijwel lege vlakte was in diverse geeltinten die volgens de legenda respectievelijk ‘zand’, ‘gefi xeerd zand’ of ‘bewegend zand’ voorstelden, met twee ‘hoofdkamelenroutes’ en in de uiterste rechterhoek het stadje Adrar waarlangs één ‘gestabiliseerde weg’ liep. De rest van het Algerijnse Sahara-traject was goed voor drie soortgelijke leegtekaarten. Ik bestudeerde de plaatsen die mijn gemarkeerde lijnen doorkruisten: Peacehaven, Saint-Hilaire-de-la-Noaille, Castellón de la Plana, Senkansé, Warkambou, Odumase Krobo. Hadden deze plaatsen iets met elkaar gemeen? Wie woonden op de grens van het westelijk en het oostelijk halfrond? Wat was er van de ordening in hun dagelijks leven terechtgekomen? Wisten ze dat ze op de universele nulmeridiaan leefden? En maakte dat iets uit? Maandenlang raadpleegde ik de kaarten en op een bepaalde manier ging ik van de geel gemarkeerde lengtegraad houden: hij bood structuur. Langzaam maar zeker rijpte het idee de nulmeridiaan helemaal af te reizen. Toen mijn besluit vaststond, kocht ik een global positioning system-ontvanger (gps) ter grootte van een mobiele telefoon, en een batterijloze zaklamp annex telefoonlader die met een slinger kon worden opgeladen. Handig voor in de woestijn. Ik wist twee instellingen te overtuigen van het belang van mijn meridionale missie en het boek dat ik erover wilde schrijven, sleepte daarmee twee reissubsidies binnen, maakte overzichten en lijsten van alles wat voor vertrek gedaan moest worden en stelde de spelregels vast. Omdat ik vooral geïnteresseerd was in gebieden waar mensen wonen, mocht ik de zeeën en de polen overslaan. Ik reisde van noord naar zuid en zou dus beginnen in Tunstall, een dorp in het Engelse graafschap Yorkshire, het noordelijkste punt waar de meridiaan land ‘raakt’. Ik hoopte zoveel mogelijk dorpen en steden te bereiken die op de nulmeridiaan lagen en waar ik steeds op zoek zou gaan naar het absolute
11
0 | nul
nulpunt: een lengtegraad van nul graden, nul minuten en nul seconden. Dat kon een afgelegen boerderij zijn, een raamkozijnenfabriek, een snackbar in een troosteloze voorstad, of een open riool in een sloppenwijk. Ik wist van tevoren niet wie ik onderweg zou ontmoeten en wat mij te wachten stond, maar steeds zou ik me kunnen vastklampen aan die ene onzichtbare lijn. Van de acht nulmeridiaanlanden grensden er slechts twee niet aan zee: Mali en Burkina Faso. De totale afstand van Tunstall tot de Ghanese havenstad Tema, waar de meridiaan verdween in de Atlantische Oceaan, bedroeg volgens mijn berekeningen ruim 4800 kilometer, zeegedeeltes niet meegerekend. Ik wilde dit traject in één keer afleggen, bij voorkeur per openbaar vervoer. Op voorhand onderscheidde ik twee soorten nulpunten: gewone en magische. Een gewoon nulpunt was elk deel van de nulmeridiaan dat ik wist te bereiken. Magische nulpunten waren de plaatsen waar de nulmeridiaan uit zee verrees of juist erin verdween – dat lag er maar aan van welke kant je het bekeek. Spanje was koploper met drie magische nulpunten, Engeland had er twee, Frankrijk, Algerije en Ghana hadden er ieder een, Mali, Burkina Faso en Togo geen enkele. Aan de magische nulpunten Tunstall en Tema, respectievelijk begin- en eindpunt van het af te leggen landtraject van de meridiaan, kende ik de speciale status van ‘ultiem nulpunt’ toe. Het Europese deel van de nulmeridiaan zou gemakkelijk te bereizen zijn, daarna werd het ingewikkelder. Ik had visa nodig voor Algerije, Mali, Burkina Faso, Togo en Ghana. Het probleem was dat ze binnen drie maanden na uitgifte gebruikt dienden te worden. In geen geval wilde ik mijn reis onderbreken en daarom besloot ik op een Europese identiteitskaart van Engeland naar Spanje te reizen, terwijl mijn paspoort in die tijd tussen de diverse ambassades circuleerde. Mijn beste vriendin zou de pas met visa in Spanje komen brengen en meteen een satelliettelefoon meenemen, zodat ik indien nodig vanuit de woestijn een noodsignaal kon verzenden.
12