advocaten
nieuwsbrief
editie juli 2015
www.adlex.be
2
Colofon Dit is een uitgave van Adlex Advocaten
voorwoord
Adlex Genk T. +32 89 32 23 00 F. +32 89 35 66 61 Grotestraat 122 B - 3600 Genk Adlex Bree T. +32 89 46 15 62 F. +32 89 47 20 37 Bocholterstraat 14 B - 3960 Bree KBO 0859 633 695
www.adlex.be
[email protected] Missie en Visie Adlex Advocaten is een ondernemend, toonaangevend, multidisciplinair advocatenkantoor. Haar advocaten leveren kwaliteitsvol advies en bijstand bij juridische vragen en conflicten. Het kantoor treedt op voor ondernemingen, overheden en particulieren en hanteert hierbij hoge professionele en ethische waarden.
Historiek Adlex Advocaten werd in 1983 opgericht en is ondertussen uitgegroeid tot een team van 25 advocaten en 14 medewerkers. Elke advocaat van de associatie is onderlegd in meerdere voorkeurmateries waardoor ons kantoor alle rechtsdomeinen behandelt. Een geschil met diverse juridische facetten of probleemstellingen wordt dan ook aan het oordeel en advies van meerdere rechtspractici van ons kantoor onderworpen.
Vormgeving & druk Drukkerij Cornelissen
Beste lezer Zoals u weet is het recht een steeds veranderende, en vaak ook complexer wordende, materie. Het is niet eenvoudig om steeds mee te zijn met de wijzigingen die doorgevoerd worden alhoewel er wél wordt verwacht dat iedereen ervan op de hoogte is. Vandaar de meerwaarde die wij periodiek wensen te verlenen door middel van onze nieuwsbrief. In deze editie zullen enkele topics aan bod komen die recent ook door Adlex Advocaten werden uiteengezet op het verzekeringsseminarie dat zowel plaats vond in Bree als in Genk. Onder andere het verschil tussen alcoholintoxicatie en dronkenschap en hun respectievelijke gevolgen, de wijze van schadebegroting alsook, gezien de stevige opmars ervan, de vraag of een verzekering en rijbewijs aan de orde zijn bij het hanteren van een elektrische fiets worden toegelicht. Het seminarie was een groot succes. Ongeveer een zestigtal Limburgse verzekeringsmakelaars woonden de lezingen bij en konden achteraf genieten van een netwerkmoment in een aangenaam kader. De lezingen werden bovendien als verzekeringsopleiding erkend. Adlex Advocaten is op vele vlakken actief. Mr. Niclaes werd in maart als plaatsvervangend rechter benoemd bij de rechtbank van koophandel te Antwerpen. Mr. Menten, Mr. Banken en Mr. Jacobs zijn opnieuw kandidaat bij de verkiezingen van respectievelijk de Raad van Orde van Advocaten en de Jonge Balie bij de Balie Tongeren, waar zij voorheen ook in zetelden, zodat het kantoor een vinger aan de pols houdt bij de sluimerende wijzigingen in het Limburgs balielandschap. Fier kunnen wij zijn op de afgesloten samenwerking met Mr. Karolien Debroux en Mr. Wim Vanlook, die beiden uitblonken op de universiteitsbanken, en vanaf september ons kantoor als eerstejaarsstagiair zullen vervoegen. Karolien zal werken in de rechtsdomeinen Aansprakelijkheids- en Familierecht. Wim vervoegt het rechtsdomein Omgevingsrecht en Overheidsopdrachten. Mr. Ilse Haeck, een ervaren advocate, zal tot slot tot het team Zekerheidsrecht en Financieel recht toetreden. Opnieuw wordt ons kantoor dus verjongd en, veel belangrijker, versterkt. Dat blijft de ambitie voor de toekomst. Ik wens u veel leesgenot. Met beste groet
Steven Menten
Partner
[email protected]
advocaten
www.adlex.be | juli 2015
3
inhoud
4 Aandachtspunten voor de syndicus bij het opstellen
van de notulen
6 De beperking van de vrijwaringsplicht voor lichte,
verborgen gebreken: een nuttige clausule in uw aannemingsovereenkomst
8
De bemiddeling, een valabel alternatief voor de rechtbank
10
Geeft de Nederlandstalige kamer van het Hof van Cassatie een nieuwe adem aan de gerechtelijke reorganisatie?
12 Nieuwe intrestvoeten voor handelszaken gekend 13 Heb ik een verzekering of rijbewijs nodig
voor mijn elektrische fiets?
14
De Omgevingsvergunning: aanwijzing van Vlaamse en provinciale projecten
16
Het onderscheid tussen alcoholintoxicatie en dronkenschap en de regresvordering van de verzekeraar
Rechtsdomeinen • Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht • Verenigingsrecht • Vennootschapsrecht • Handelsrecht • Intellectuele eigendomsrechten • Ondernemingen in moeilijkheden en insolventie • Debiteurenbeheer en incasso • Zekerheidsrecht en financieel recht • Arbeidsrecht en socialezekerheidsrecht • Medisch recht • Bouwrecht en onroerend goed • Arbitrage en bemiddeling • Internationaal en Europees recht • Sportrecht • Familierecht • Overheidsopdrachten • Omgevingsrecht • Strafrecht (economisch en sociaal) • Strafrecht (algemeen) • Fiscaal recht
18 Schadebegroting bij ongevallen: Indicatieve Tabel 20 Strengere aanpak van verkeersrecidivisten 22 Vergoedingsregeling bij verkeersongevallen
zonder zondebok
24
Rechtsplegingsvergoeding bij Raad van State blijft bestaan
26
Rechten en plichten van werknemer en werkgever bij arbeidsongeschiktheid
28 Vormingssessies voor verzekeringsmakelaars 2015 juli 2015 | www.adlex.be
advocaten
Bouwrecht en onroerend goed
4
Aandachtspunten voor de syndicus bij het opstellen van de notulen Inherent aan de jaarlijkse notulen van de algemene vergadering, en de eventuele tussentijdse notulen ingevolge bijzondere algemene vergaderingen, is dat zij diverse beslissingen bevatten die bindend zijn voor de mede-eigenaren. Het is dan ook belangrijk dat deze notulen niet enkel intern juist kunnen worden geïnterpreteerd, maar ook extern voor weinig betwisting vatbaar zijn. De gewenste duidelijkheid, met het doel betwistingen te vermijden, begint bij de syndicus als opsteller van deze notulen. Hier volgen enkele aandachtspunten.
1
Wettelijke verplichtingen
De wet schrijft voor dat de syndicus in de notulen dient te vermelden welke beslissingen werden genomen en met welke meerderheden, en desgevallend de naam van de mede-eigenaren die zich onthouden hebben of die tegen hebben gestemd. Tevens wordt wettelijk bepaald dat de notulen aan het einde van de vergadering, na lezing moeten worden ondertekend door de op dat ogenblik aanwezige medeeigenaren, de voorzitter en de secretaris. 2
Interpretatie en praktijktips
2.1 Om in notulen te kunnen nagaan welke beslissingen werden genomen, dient de tekst van de agendapunten uit de uitnodiging integraal te worden opgenomen, met telkens een gedetailleerde weergave van het resultaat van de stemming per agendapunt. De syndicus doet er goed aan eventuele informatie die hij heeft bekomen over een bepaald agendapunt, tevens te vermelden. Indien het agendapunt bijvoorbeeld de vraag betreft of de mede-eigenaren de aannemer willen aansprakelijk stellen, verdient het aanbeveling dat de syndicus eventuele technische of juridische adviezen waarover hij beschikt ook kort even toelicht in de notulen. Het is niet verplicht maar soms wel aan te raden om naast het resultaat van de stemming, ook de redenen weer te geven op basis waarvan de mede-eigenaren tot hun beslissing zijn gekomen. Dit geldt vooral bij hevige discussies, bij beslissingen met een grote financiële impact of indien een mede-eigenaar hierom verzoekt. De duidelijkheid van de intenties kan achteraf belangrijk zijn bij eventuele interpretatie en/of betwisting.
stemming per agendapunt te worden genoteerd, maar dienen ook de behaalde meerderheden te worden vermeld, en eventuele onthoudingen of tegenstemmen. Dit is op zich eenvoudig, maar verdient toch de nodige aandacht. Om nadien een derde de mogelijkheid te geven zonder veel moeite na te gaan of een bepaald agendapunt terecht werd aangenomen, dient de syndicus bij aanvang van de vergadering zowel de aanwezigheden als de volmachten stipt te controleren en te noteren, ondertekend door de aanwezige medeeigenaar, met vermelding van de aandelen waarover de bewuste mede-eigenaar (die vergadering) beschikt. Op dat ogenblik dient hij ook te noteren of het aanwezigheidsquorum bereikt werd. Bij de uiteindelijke beslissing dient de syndicus dan te vermelden of deze unaniem werd genomen, of werd genomen met onthouding of tegenstem. Bij onthouding of tegenstem, dient dan de volledige naam te worden genoteerd, maar best ook de vermelding van de aandelen. Zeker bij volmachten is alle discussie dan uitgesloten over de behaalde meerderheden. 2.3 De notulen dienen tot slot op het einde van de vergadering te worden ondertekend door de op dat ogenblik aanwezige mede-eigenaren. Hebben intussen enkele mede-eigenaren de vergadering verlaten, heeft dit geen gevolgen naar de geldigheid van de vergadering of de notulen toe. Het aanwezigheidsquorum wordt immers beoordeeld aan het begin van de vergadering. De syndicus noteert wel best op welk concreet tijdstip een mede-eigenaar de vergadering heeft verlaten, en welk agendapunt toen ter stemming voorlag, om nadien de behaalde meerderheden op de juiste wijze te kunnen berekenen. 2.4
2.2 Zoals vermeld dient niet enkel het resultaat van de
advocaten
Algemene vergaderingen kunnen wel eens langer duren dan nodig. Om tijdens de vergadering geen bijkomende
www.adlex.be | juli 2015
5 tijd te verliezen met de redactie van de notulen, worden deze best op voorhand maximaal voorbereid met vermelding van de plaats van de vergadering, met opname van een blanco lijst van alle mede-eigenaren met vermelding van hun aandelen, met opname van de agendapunten en eventuele toelichtingen vanwege de syndicus. Deze notulen kunnen dan tijdens de algemene vergadering elektronisch worden vervolledigd met het begin- en einduur, de ondertekende aanwezigheidslijst met vermelding van de aandelen, de namen van de voorzitter en de secretaris, de genomen beslissingen,…
en na de vergadering onmiddellijk worden uitgeprint ter ondertekening. De laatste stap van de ondertekening wordt dikwijls vergeten, maar is nochtans begrijpelijkerwijze cruciaal. Maak zeker komaf met halfslachtige notulen, die pas op kantoor worden vervolledigd en soms weken later pas (onvolledig) worden ondertekend. Dit is immers niet geldig, en kan aldus eenvoudig worden betwist. Draag er tot slot zorg voor dat de notulen binnen de 30 dagen na de algemene vergadering aan de medeeigenaars wordt bezorgd.
Besluit De syndicus dient de nodige zorg te besteden aan de redactie van zijn notulen. Hij zal daarbij niet enkel zorgen voor een conformiteit aan de wettelijke bepalingen, maar daarboven ook een algehele zorgvuldigheid aan de dag leggen om betwistingen over inhoud of vorm te vermijden.
Kristien Dejong Associate
[email protected]
T: +32 89 32 23 00 F: +32 89 35 66 01 Grotestraat 122 B-3600 Genk
Voorkeurmateries • Bouwrecht en onroerend goed
juli 2015 | www.adlex.be
advocaten
Bouwrecht en onroerend goed
6
De beperking van de vrijwaringsplicht voor lichte, verborgen gebreken: een nuttige clausule in uw aannemingsovereenkomst Als aannemer blijft u ook na de definitieve oplevering van de door u uitgevoerde bouwwerken aansprakelijk voor verborgen gebreken. Daar waar zichtbare gebreken gedekt worden door de oplevering van de werken, dit wil zeggen dat ze geacht worden aanvaard te zijn, is dit uiteraard niet het geval voor gebreken die op het tijdstip van de oplevering verborgen waren en zich pas later manifesteren. Er bestaat echter een mogelijkheid om uw aansprakelijkheid in welbepaalde gevallen te beperken door het voorzien van een clausule in uw aannemingsovereenkomst. In deze bijdrage zal worden besproken in welke gevallen u uw aansprakelijkheid op die manier kunt beperken en op welke wijze u dit best doet. 1
Tienjarige aansprakelijkheid
Als aannemer kan u enerzijds worden aangesproken voor ernstige gebreken die de stevigheid van het gebouw of een belangrijk onderdeel ervan in gevaar brengen op basis van de tienjarige aansprakelijkheid. De tienjarige aansprakelijkheid vindt haar grondslag in de artikelen 1792 en 2270 Burgerlijk Wetboek. Elke aannemer is gedurende tien jaar aansprakelijk voor het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van bouwwerken ten gevolge van ernstige gebreken die de stevigheid van het gebouw aantasten. Het leerstuk van de tienjarige aansprakelijkheid is van openbare orde, hetgeen impliceert dat hiervan niet kan worden afgeweken. Uw aansprakelijkheid als aannemer voor ernstige gebreken die onder de toepassing van de tienjarige aansprakelijkheid vallen, kan dan ook niet contractueel worden uitgesloten of beperkt. 2
Vrijwaringsplicht voor lichte, verborgen gebreken
Anderzijds kunt u als aannemer ook aansprakelijk worden gesteld voor lichte, verborgen gebreken. Dit zijn gebreken die niet van die aard zijn dat ze de stevigheid van het bouwwerk aantasten en bijgevolg niet onder de tienjarige aansprakelijkheid vallen. Er rust op de aannemer een vrijwaringsplicht of waarborgplicht wat de lichte, verborgen gebreken betreft. Een vordering uit hoofde van lichte, verborgen gebreken dient steeds ingesteld te worden binnen een redelijke termijn vanaf kennisname van het gebrek. Hoe het begrip ‘redelijke termijn’ wordt ingevuld is een feitenkwestie: de rechter zal geval per geval oordelen of de termijn
advocaten
waarbinnen de vordering werd ingesteld als redelijk kan worden beschouwd, rekening houdende met de omstandigheden. In tegenstelling tot de tienjarige aansprakelijkheid is de vrijwaringsplicht voor lichte, verborgen gebreken niet van openbare orde, waardoor hiervan wel contractueel kan worden afgeweken. 3
Contractuele beperking van de vrijwaringsplicht voor lichte, verborgen gebreken
Zoals hoger in deze bijdrage werd uiteengezet bestaat de mogelijkheid om contractueel af te wijken van de vrijwaringsplicht voor lichte, verborgen gebreken. U kunt in uw aannemingsovereenkomst voorzien in een bevrijdingsbeding, dit is een clausule die uw vrijwaringsplicht beperkt. Die beperking kan zowel bestaan in een beperking in de tijd, als in een beperking van de omvang van uw aansprakelijkheid. Het bevrijdingsbeding kan bijvoorbeeld als volgt worden geformuleerd: “Gedurende de periode van een jaar na de oplevering waarborgt de aannemer de verborgen gebreken die niet gedekt zijn door de tienjarige aansprakelijkheid uit de artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover de opdrachtgever tijdig en voor het einde van deze periode er kennis van geeft aan de aannemer. Elke rechtsvordering uit dien hoofde is niet meer gegrond na het verstrijken van de bovenvermelde periode. Herstellingen worden steeds beperkt tot de rechtstreeks aangetaste en door ons geplaatste materialen, met
www.adlex.be | juli 2015
7 uitsluiting van alle andere schade, zoals gevolgschade.” Het voorzien van een contractuele beperking van uw vrijwaringsplicht voor lichte, verborgen gebreken kan nuttig zijn om verschillende redenen: Enerzijds creëert een dergelijke clausule meer rechtszekerheid. U weet op voorhand en exact binnen welke termijn u nog kan worden aangesproken voor lichte, verborgen gebreken. U bent dan ook niet onderworpen aan het feitelijk oordeel van een rechter
voor wat de invulling van het begrip ‘redelijke termijn’ betreft. Anderzijds kunt u aan de hand van een bevrijdingsbeding ook de omvang van uw aansprakelijkheid beperken, door bijvoorbeeld uw aansprakelijkheid voor gevolgschade uit te sluiten. Een dergelijk beperkingsbeding wordt door de rechtspraak algemeen aanvaard.
Besluit De vrijwaringsplicht voor lichte, verborgen gebreken is niet van openbare orde, waardoor hiervan contractueel kan worden afgeweken. Het voorzien van een contractuele beperking van uw vrijwaringsplicht voor lichte, verborgen gebreken kan nuttig zijn om verschillende redenen. Enerzijds creëert een dergelijke clausule meer rechtszekerheid: u weet op voorhand en exact binnen welke termijn u nog kan worden aangesproken door een opdrachtgever van een bouwwerk voor lichte, verborgen gebreken. Anderzijds kunt u aan de hand van een bevrijdingsbeding ook de omvang van uw aansprakelijkheid beperken, door bijvoorbeeld uw aansprakelijkheid voor gevolgschade uit te sluiten.
Sarah Van Heghe Associate
[email protected]
T: +32 89 32 23 00 F: +32 89 35 66 01 Grotestraat 122 B-3600 Genk
Voorkeurmateries • Debiteurenbeheer en incasso • Zekerheidsrecht en financieel recht • Bouwrecht en onroerend goed • Arbitrage en bemiddeling
juli 2015 | www.adlex.be
advocaten
Arbitrage en bemiddeling
8
De bemiddeling, een valabel alternatief voor de rechtbank U heeft het ongetwijfeld zelf ook al meegemaakt: u heeft een geschil en voor u het weet bent u verwikkeld in een gerechtelijke procedure, vaak gepaard gaande met een deskundig onderzoek, dat jaren aansleept en heel wat onzekerheid en kosten met zich meebrengt. We kunnen ons dan ook de vraag stellen of het ook anders kan. In deze bijdrage maken we kennis met de bemiddeling als valabel alternatief voor een procedure voor de rechtbank. Sinds 2005 werd de bemiddeling voorzien in de wet als een veralgemeend instrument voor conflictoplossing. Dit betekent dat voor alle materies in de wet voorzien (commercieel, sociaal en familiaal) de bemiddeling evenwaardig is aan de burgerrechtelijke procedure voor de rechtbanken en de arbitrage. 1
Wat is bemiddeling?
Bemiddeling is een vorm van ‘alternative dispute resolution’ of alternatieve conflictoplossing. Alternatieve conflictoplossing behelst de oplossing van een geschil, zonder dat men hiervoor naar de rechtbank gaat. Bijzonder aan de bemiddeling als vorm van alternatieve conflictoplossing is dat het een tussenpartijdige conflictoplossing betreft. De bemiddeling is een conflictoplossingsmethode waarbij de oplossing van de partijen zelf komt, hierin bijgestaan door een bemiddelaar die de communicatie faciliteert, structuur geeft en impasses doorbreekt. De bemiddelaar treedt op als ‘onderhandelingsdokter’ of ‘onderhandelingstechnicus’. 2
Basisprincipes van bemiddeling
De bemiddeling wordt gekenmerkt door een aantal basisprincipes. Als we een blik werpen op de toepassing van de bemiddeling in de praktijk zal het overigens duidelijk worden dat de voordelen van de bemiddeling hun oorsprong vinden in en terug gaan op die basisprincipes. 2.1 Vrijwilligheid De bemiddeling is steeds vrijwillig. Dit betekent dat de toestemming van alle partijen vereist is, zowel om tot bemiddeling over te gaan, als te allen tijden tijdens het bemiddelingstraject. Iedere partij kan derhalve op elk moment een einde maken aan de bemiddeling, zonder dat dit tot haar nadeel strekt of tegen haar gebruikt kan worden. 2.2 Vertrouwelijkheid De bemiddeling is strikt vertrouwelijk. Alle informatie die wordt vrijgegeven en uitgewisseld in het kader van het bemiddelingstraject dient als vertrouwelijk te worden behandeld. Dit betekent dat die informatie niet buiten de context van de bemiddeling gebruikt kan worden en dus ook niet in een gerechtelijke procedure kan worden aangewend. Het principe van vertrouwelijkheid dient zowel door de partijen, als door de bemiddelaar
advocaten
en eventuele derden die deelnemen aan het bemiddelingstraject (bijvoorbeeld technische experten die de partijen bijstaan) te worden gerespecteerd. 2.3 Inzet / Commitment De vrijwilligheid van de bemiddeling impliceert geen vrijblijvendheid. Partijen worden verwacht de nodige inzet of commitment aan de dag te leggen en met de juiste ingesteldheid en het juiste motief aan tafel te zitten tijdens de bemiddeling. Dit impliceert dat de partijen ook effectief de intentie moeten hebben het conflict dat tussen hen speelt op te lossen en niet louter instemden met de bemiddeling om tijd te rekken of informatie te vergaren. 2.4 Onafhankelijkheid, onpartijdigheid en neutraliteit van de bemiddelaar Partijen worden bij een bemiddeling steeds bijgestaan door een professionele, erkende bemiddelaar. Die bemiddelaar faciliteert de communicatie tussen partijen, geeft structuur aan de communicatie en tracht impasses te doorbreken wanneer die zich voordoen. De bemiddelaar stelt zich hierbij volledig onafhankelijk, onpartijdig en neutraal op. De onafhankelijkheid van de bemiddelaar impliceert dat hij zich niet laat beïnvloeden door druk van de partijen of druk van buitenaf. De onpartijdigheid van de bemiddelaar houdt in dat hij omgaat met de partijen zonder oordeel, voor- of afkeur. Ten slotte is de bemiddelaar steeds neutraal, hij neemt nooit een standpunt in. De bemiddelaar treedt op als ‘onderhandelingsdokter’ of ‘onderhandelingstechnicus’: hij biedt zelf geen oplossing aan voor het conflict tussen partijen, maar hij begeleidt de partijen zodat ze zelf en samen tot een oplossing komen.
www.adlex.be | juli 2015
9 3
Soorten bemiddeling
We onderscheiden twee soorten van bemiddeling, meer bepaald de gerechtelijke bemiddeling en de vrijwillige bemiddeling. De gerechtelijke bemiddeling speelt zich af in het kader van een gerechtelijke procedure. De rechtbank of één van de procespartijen stelt voor de gerechtelijke procedure voorlopig op te schorten en een bemiddelaar aan te stellen om te trachten op die manier een oplossing te geven aan het bij de rechtbank aanhangig gemaakte conflict. Ook bij de gerechtelijke bemiddeling is de toestemming van alle partijen uiteraard vereist. De vrijwillige bemiddeling staat volledig los van een gerechtelijke procedure. Er doet zich een conflict voor tussen partijen, maar dit conflict werd nog niet aanhangig gemaakt voor de rechtbank. Partijen kiezen er vervolgens voor een bemiddelaar aan te stellen om tot een oplossing te komen. 4
Voordelen van bemiddeling
De bemiddeling als conflictoplossingsmethode kent een aantal grote voordelen ten opzichte van andere manieren van geschillenoplossing, zoals een gerechtelijke procedure of arbitrage. 4.1 Oplossing in eigen hand Het grootste voordeel van de bemiddeling is dat partijen de oplossing van hun geschil in eigen hand houden. In een bemiddelingstraject zijn het de partijen zelf die met de oplossing komen voor hun geschil. Hierdoor zet men de onvoorspelbaarheid en onzekerheid buitenspel die speelt als een conflict wordt opgelost door een derde (bijvoorbeeld een rechter, arbiter of een deskundige). Bovendien geldt dat een oplossing die
door de partijen zelf en samen wordt gevonden steeds beter aanvoelt en achteraf makkelijker uitvoering vindt. 4.2 Duurzame relaties en goede verstandhouding In het geval partijen in de toekomst nog willen of moeten samenwerken heeft de bemiddeling als conflictoplossingsmethode absoluut een streepje voor: in het kader van een bemiddeling werken de partijen namelijk samen naar een oplossing, in tegenstelling tot wat het geval is bij een gerechtelijke procedure, een deskundig onderzoek of een arbitrage. Deze aanpak komt de duurzaamheid van de relatie tussen partijen en de onderlinge verstandhouding uiteraard ten goede, hetgeen van groot belang is als partijen nog verder willen of moeten samenwerken. 4.3 Snelheid Bij een bemiddeling bepalen de partijen zelf het tempo en is men niet afhankelijk van de agenda van derden, zoals de rechtbank. Hierdoor kan er in het kader van een bemiddeling vaak veel sneller tot een oplossing worden gekomen dan bij een gerechtelijke procedure. 4.4 Beheersing van de kosten Zoals gezegd is de bemiddeling steeds vrijwillig en de partijen kunnen op elk moment beslissen de bemiddeling te stoppen zonder dat dit tot hun nadeel strekt. Hierdoor zijn de kosten van een bemiddeling veel gemakkelijker te beheersen voor de partijen dan bijvoorbeeld de kosten van een gerechtelijke procedure of een deskundig onderzoek. 4.5 Discretie Gelet op haar vertrouwelijk karakter biedt de bemiddeling een conflictoplossingsmethode die discreet is, hetgeen vaak in het belang is van de reputatie van partijen.
Besluit De bemiddeling is een alternatief instrument voor conflictoplossing, die door haar bijzondere kenmerken een aantal grote voordelen kent ten opzichte van de klassieke conflictoplossingsmethodes zoals een gerechtelijke procedure of arbitrage, en dus absoluut als een valabel alternatief in overweging genomen moet worden. Adlex Advocaten beschikt met Mr. Leo Panis en Mr. Sarah Van Heghe over drie erkende bemiddelaars. Bijgevolg kunt u steeds beroep doen op ons kantoor als bemiddelaar indien u de bemiddeling wilt aanwenden om een oplossing te geven aan uw conflict. Verder kunnen wij u door onze expertise ook gepast adviseren en bijstaan als raadsman in het kader van een bemiddeling. Sarah Van Heghe Associate
[email protected]
T: +32 89 32 23 00 F: +32 89 35 66 01 Grotestraat 122 B-3600 Genk
Voorkeurmateries • Debiteurenbeheer en incasso • Zekerheidsrecht en financieel recht • Bouwrecht en onroerend goed • Arbitrage en bemiddeling
juli 2015 | www.adlex.be
advocaten
10
Ondernemingen in moeilijkheden en insolventie
Geeft de Nederlandstalige kamer van het Hof van Cassatie een nieuwe adem aan de gerechtelijke reorganisatie? Volgens artikel 37 van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de onderneming (hierna WCO) zijn de schuldvorderingen ontstaan tijdens de procedure van gerechtelijke reorganisatie voor prestaties geleverd door een medecontractant te beschouwen als boedelschuld bij een navolgende vereffening of faillissement. Ingevolge het Franstalig arrest van het Hof van Cassatie dd. 16 mei 2014 leek de controverse omtrent de aard van RSZ schulden beslecht te zijn. Inmiddels is de controverse alleen groter geworden nu het arrest van de Nederlandstalige kamer van het Hof van Cassatie van 27 maart 2015 de redenering van de Franstalige kamer niet volgt. Bij de hervorming van het gerechtelijk akkoord naar de procedure van gerechtelijke reorganisatie, vastgelegd bij wet van 31 januari 2009, beoogde de wetgever een doorgedreven bescherming van de schuldeisers te bekomen. Het vertrouwen van deze schuldeisers is immers onontbeerlijk om de gerechtelijke reorganisatie procedure enige kans op slagen te geven. Om dit vertrouwen te versterken heeft de wetgever artikel 37 ingevoerd. Dit artikel geeft schuldvorderingen van leveranciers of dienstverleners die tijdens de gerechtelijke reorganisatie goederen dan wel prestaties hebben verstrekt die hebben bijgedragen tot de (tijdelijke) continuïteit van de schuldenaar een bijzondere voorrang op andere schuldeisers. Om de medecontractanten een voldoende waarborg op betaling te geven heeft de wetgever deze schulden het statuut van boedelschuld gegeven bij een navolgende vereffening, dan wel faillissement. Deze kwalificatie als boedelschuld betekent dat deze vorderingen beschouwd worden als een uitgave van het faillissement of vereffening en als dusdanig voor alle andere schuldeisers worden uitbetaald. Uiteraard moet bij deze bijzondere regel van voorrang rekening gehouden worden met de wettelijk voorziene voorrechten. Zodoende zal er een dubbele rangregeling moeten opgesteld worden tussen enerzijds de schuldeisers van de boedel en anderzijds alle andere schuldeisers. Het spreekt voor zich dat de creatie van deze bijzondere vorm van boedelschulden een belangrijke impact heeft op de gelden die bij een faillissement of vereffening normaal toe zouden zijn gekomen aan de schuldeisers buiten de boedel, doch die steeds bijzondere voorrechten konden laten gelden. Hierbij kan er in eerste instantie gedacht worden aan de bedrijfsvoorheffing, BTW, sociale zekerheid,…
advocaten
De strikte toepassing van artikel 37 WCO (Nederlandstalig) zou ertoe leiden dat in vele gevallen de schuldvorderingen van BTW en bedrijfsvoorheffing niet langer aanspraak zouden kunnen maken op een (gedeeltelijke) terugbetaling uit het resterende actief van het faillissement, dan wel vereffening. Zo stelt de Nederlandstalige tekst van artikel 37 WCO een dubbele voorwaarde om aanspraak te kunnen maken op de bijzondere voorrang. Zo moet de schuld ontstaan zijn tijdens de procedure van gerechtelijke reorganisatie én moet de schuld het gevolg zijn van een prestatie geleverd door een medecontractant. Op basis van deze voorwaarden oordeelden de Nederlandstalige hoven van beroep te Antwerpen en Gent dat de Belgische Staat geen medecontractant is die prestaties leverde voor de continuïteit van een schuldenaar kon worden gekwalificeerd. Bijgevolg werden de fiscale schulden die tijdens de gerechtelijke reorganisatie ontstaan waren niet als een boedelschuld beschouwd. De leveranciers en dienstverleners van een onderneming in moeilijkheden zouden door deze interpretatie dan ook in vele gevallen nog steeds aanspraak kunnen maken op een (gedeeltelijk) dividend bij het afsluiten van een faillissement of vereffening. De Franstalige Hoven van beroep hanteerden evenwel de Franstalige tekst van artikel 37 WCO hetwelk, in tegenstelling tot de Nederlandstalige tekst, niet vereist dat de geviseerde prestaties geleverd werden door een medecontractant. De Franstalige Kamer van het Hof van Cassatie oordeelde dat de kwalificatie als boedelschuld toekwam aan elke schuldvordering ten aanzien van de schuldenaar die ontstaan is als tegenprestatie voor de prestatie die voor hem verricht is tijdens de procedure van gerechtelijke reorganisatie. Deze ruime interpretatie leidde ertoe dat bedrijfsvoorheffing en vermoedelijk ook
www.adlex.be | juli 2015
11 BTW schulden zouden gekwalificeerd worden als zijnde een boedelschuld. Deze interpretatie zou evenwel de rechten van de diverse leveranciers en dienstverleners in het gedrang brengen nu in dergelijke situatie de normale regels van rangregeling zouden moeten gevolgd worden waardoor de Belgische Staat uiteindelijk opnieuw als eerste in de rij stond om een dividend te kunnen ontvangen. Door de wettelijke voorrang die dergelijke schuldvorderingen bekleden zou deze interpretatie de bijzondere bescherming van artikel 37 WCO de facto geheel uitgehollen worden voor de andere schuldeisers die lopende de procedure van gerechtelijke reorganisatie prestaties en leveringen zijn blijven verrichten voor de in moeilijkheden verkerende onderneming. De Nederlandstalige Kamer van het Hof van Cassatie heeft op 27 maart 2015 evenwel geoordeeld dat de bedrijfsvoorheffing (en dus vermoedelijk ook BTW schulden) niet als een boedelschuld kunnen worden beschouwd. Het Hof interpreteerde het artikel 37 WCO (Nederlandstalig) op een strikte wijze en oordeelde dat schulden aangegaan tijdens de procedure van gerechtelijke reorganisatie enkel als boedelschulden -bij een volgend faillissement of vereffening- kunnen worden aanvaard mits deze schulden voortvloeien uit contracten met de onderneming in moeilijkheden.
De door de Franstalige Kamer van het Hof van Cassatie opgebouwde redenering dat bedrijfsvoorheffing zou moeten worden beschouwd als tegenprestatie voor de door de werknemers geleverde arbeid wordt niet gevolgd door de Nederlandstalige kamer van het Hof van Cassatie. Dat oordeelde dat er geen wettelijke bepaling voorligt waaruit zou blijken dat de fiscus een (bijkomende) zekerheid zou moeten krijgen teneinde te blijven contracteren met de onderneming in moeilijkheden om aldus de gerechtelijke reorganisatie kans op slagen te geven. Het Hof van Cassatie is immers van oordeel dat het betalen van RSZ (en vermoedelijk dus ook BTW) voortvloeit uit een wettelijke bepaling. Door deze wettelijke verplichting is de Staat (binnen bepaalde grenzen)verplicht mee te werken aan een gerechtelijke reorganisatie zodat aangezien artikel 37 WCO ingevoerd werd teneinde het vertrouwen van de medecontractanten te stimuleren oordeelde het Hof van Cassatie –ons inziens terecht- dat de fiscus geen aanspraak kan maken op deze bijzondere bescherming voor ondernemingen die bereid zijn een verhoogd risico te lopen teneinde hun leveringen en dienstverlening ten aanzien van hun medeondernemer in moeilijkheden te handhaven. Nu de beide taalgroepen van het Hof van Cassatie lijnrecht tegenover elkaar staan bij de interpretatie van artikel 37 WCO zal deze discussie uiteindelijk definitief moeten beslecht worden door de verenigde kamer van het Hof van Cassatie. Wordt uiteraard vervolgd…
Besluit Op een jaar tijd werden twee arresten geveld door enerzijds de Franstalige en anderzijds de Nederlandstalige kamer van het Hof van Cassatie. Beide arresten staan haaks op elkaar zodat de verenigde kamers uiteindelijk de knoop zullen moeten doorhakken. Mocht de Franstalige visie gevolgd worden zou dit een uitholling van de bijzondere bescherming van de medecontracten impliceren, hetgeen vermoedelijk de finale doodsteek dreigt te worden voor de procedure van gerechtelijke reorganisatie. Mochten de verenigde kamers evenwel de visie van de Nederlandstalige kamer volgen betekent dit een bijkomende bescherming voor de medecontracten van een schuldenaar in een procedure gerechtelijke reorganisatie. Deze bijkomende bescherming zal deze medecontractanten er hopelijk mee toe aanzetten om de onderneming in moeilijkheden de nodige tijd te geven om de nodige herstructureringen door te voeren en zodoende alle kans op slagen te geven.
Thomas Niclaes Associate
[email protected]
T: +32 89 32 23 00 F: +32 89 35 66 01 Grotestraat 122 B-3600 Genk
Voorkeurmateries • Verenigingsrecht • Vennootschapsrecht • Ondernemingen in moeilijkheden en insolventie
juli 2015 | www.adlex.be
advocaten
12
Handelsrecht
Nieuwe intrestvoeten voor handelszaken gekend Zoals inmiddels algemeen gekend werd bij wet van 2 augustus 2002 een bijzondere intrestvoet voor handelstransacties ingevoerd. Deze intrestvoet kan toegepast worden bij invordering van bijv. onbetaalde facturen, op voorwaarde dat beide partijen ‘handelaar’ zijn. Op 16 maart 2015 verscheen in het Belgisch Staatsblad de nieuwe intrestvoet aan te rekenen bij onbetaalde facturen tussen ondernemers. De intrestvoet werd voor het eerste semester vastgelegd op 7,50% voor overeenkomsten die dateren van voor 16 maart 2013. Ingeval van uitvoering van overeenkomsten daterend vanaf 16 maart 2013 bedraagt de intrest voor het eerste semester 2015 8,50%.
Bovendien is het zo dat ook het nieuwe wetboek economisch recht het toepassingsgebied van deze intrestvoeten aanzienlijk heeft uitgebreid. Dit wetboek heeft immers afstand gedaan van het klassieke begrip handelaar en heeft dit vervangen door het modernere begrip ondernemer. Hierdoor kan iedereen die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft ten aanzien van zijn mede-ondernemer gebruik maken van deze hoge intrestvoeten.
Besluit De bijzondere intresten voor handelaars werden uitgebreid naar alle ondernemers en kunnen dan ook in de meeste van de professionele geschillen worden toegepast. Voor een exacte berekening van de door uw debiteuren verschuldigde intresten kunt u steeds beroep doen op één van onze specialisten.
Thomas Niclaes Associate
[email protected]
T: +32 89 32 23 00 F: +32 89 35 66 01 Grotestraat 122 B-3600 Genk
Voorkeurmateries • Verenigingsrecht • Vennootschapsrecht • Ondernemingen in moeilijkheden en insolventie
advocaten
www.adlex.be | juli 2015
Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht
Heb ik een verzekering of rijbewijs nodig voor mijn elektrische fiets? Meer en meer Belgen kopen een elektrische fiets zonder dat zij stil staan bij de (mogelijke) wettelijke gevolgen die deze aankoop met zich meebrengt. Veel mensen gaan er bijna vanzelfsprekend vanuit dat zij niet over een rijbewijs of verzekering hoeven te beschikken om een elektrische fiets te mogen besturen. Niets is echter minder waar. Het wettelijk statuut van de elektrische fiets is immers afhankelijk van meerdere factoren die hieronder worden besproken. 1
Elektrische fiets met trapondersteuning: gelijkschakeling met gewone fiets
De Belgische wetgever beschouwt een elektrische fiets als een ‘gewone’ fiets als zij wordt aangedreven door een elektrische hulpmotor met een maximaal vermogen van 0,25 kW, waarvan de aandrijfkracht geleidelijk vermindert en ten slotte wordt onderbroken wanneer de elektrische fiets een snelheid van 25 km/u bereikt, of eerder, indien de bestuurder ophoudt met trappen. Wanneer uw elektrische fiets voldoet aan alle voormelde voorwaarden, hoeft u geen aparte verzekering burgerlijke aansprakelijkheid (BA-verzekering) af te sluiten en dient u evenmin over een rijbewijs te beschikken om uw elektrische fiets te mogen besturen. Uw familiale verzekering zal normaliter tussenkomen bij een schadegeval waarin uw aansprakelijkheid is betrokken. 2
Overige elektrische fietsen: gelijkschakeling met bromfiets
Wanneer uw elektrische fiets op een horizontale weg niet sneller kan rijden dan 25 km/u en niet kan worden beschouwd als een normale fiets (bijvoorbeeld omdat de elektrische motor niet afslaat bij een snelheid van 25 km/u – zie hierboven), beschouwt de wetgever uw elektrische fiets als een bromfiets klasse A zodat u niet alleen verplicht bent om een valhelm te dragen, maar ook om een BA-verzekering af te sluiten wanneer u zich op de openbare weg begeeft. U dient niet over een rijbewijs te beschikken, doch dient uw elektrische fiets wel te voorzien van een gele signalisatieplaat. Wanneer uw elektrische fiets een maximaal vermogen van ten hoogste 4 kW heeft en op een horizontale weg niet sneller kan rijden dan 45 km/u, beschouwt de wetgever uw elektrische fiets als een bromfiets klasse B en dient u eveneens over een rijbewijs AM te beschikken. Niet onbelangrijk om te weten tenslotte is dat u sedert 31 maart 2014 eveneens verplicht over een S-kenteken dient te beschikken wanneer u deze elektrische fiets nieuw aankoopt, zodat uw elektrische fiets eveneens onderworpen zal zijn aan de verkeersbelasting.
Besluit Het wettelijk statuut van de elektrische fiets is afhankelijk van meerdere factoren, doch kan eenvoudig worden onthouden aan de hand van volgende vuistregels: wanneer uw elektrische fiets niet enkel met spierkracht in beweging kan worden gezet, zal u steeds verplicht zijn om een BA-verzekering af te sluiten indien u zich op de openbare weg wenst te begeven. Indien uw elektrische fiets vervolgens sneller kan rijden dan 25 km/u, zal u eveneens over een rijbewijs categorie AM dienen te beschikken en zal u uw elektrische fiets dienen in te schrijven bij het DIV. U informeert u bijgevolg best uitvoerig bij uw verkoper omtrent de technische specificaties van uw elektrische fiets vooraleer u overgaat tot aankoop. U loopt immers het risico voor de strafrechter te worden gedagvaard en te worden veroordeeld tot betaling van een zware geldboete en tot een rijverbod wanneer u een elektrische fiets bestuurt zonder geldig rijbewijs, zonder BA-verzekering en/of geldig inschrijvingsbewijs. Robby Loos Associate
[email protected]
T: +32 89 46 15 62 F: +32 89 47 20 37 Bocholterstraat 14 B - 3960 Bree
Voorkeurmateries • Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht • Bouwrecht en onroerend goed • Strafrecht (algemeen)
juli 2015 | www.adlex.be
advocaten
13
14
Omgevingsrecht
De Omgevingsvergunning: aanwijzing van Vlaamse en provinciale projecten Het Besluit van de Vlaamse Regering tot aanwijzing van de Vlaamse en provinciale projecten ter uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, lijst de projecten op waarvoor de Vlaamse Regering resp. de deputatie bevoegd worden in eerste aanleg. De restbevoegdheid ligt bij het college van burgemeester en schepenen waar het project gesitueerd is. Vandaag de dag worden stedenbouwkundige vergunningen in regel ingediend bij het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar het goed gelegen is. Enkel voor een limitatieve lijst van bijzondere (en meestal in het kader van het algemeen belang) projecten is het Vlaams Gewest bevoegd. Milieuvergunningsaanvragen worden ingediend naar gelang hun klasse van hinderlijkheid. Voor klasse 1-inrichtingen (meest hinderlijk) is de deputatie bevoegd, voor klasse 2-inrichtingen (minder hinderlijk) is het college van burgemeester en schepenen bevoegd. Welnu, met de introductie van de Omgevingsvergunning in het verschiet wordt tevens de bevoegdheidsverdeling herschikt. Het is algemeen geweten dat de Omgevingsvergunning zowel de stedenbouwkundigeals de milieuvergunning omvat. In de regel zal het college van burgemeester en schepenen bevoegd blijven voor de alle vergunningsaanvragen/veranderingen, behalve wanneer er een decretale toewijzing geldt aan de Vlaamse regering dan wel de deputatie. Anders gezegd, het college van burgemeester en schepenen houdt de “restbevoegdheid”. Het Omgevingsvergunningsdecreet geeft de Vlaamse regering de mogelijkheid om ook een lijst van exclusieve “gemeentelijke projecten” op te maken, maar de Vlaamse regering heeft dat (tot op heden) niet gedaan. Welke projecten worden nu toegewezen aan de Vlaamse regering: - De Vlaamse projecten; - projecten die uitsluitend mobiele of verplaatsbare inrichtingen of activiteiten omvatten over 2 of meer provincies. Een “uitsluitend mobiele of verplaatsbare inrichting of activiteit” is bijvoorbeeld een verplaatsbare betoncentrale. De Vlaamse regering heeft 23 “Vlaamse projecten” geselecteerd. Hieronder worden enkele voorbeelden opgelijst: - aanvragen met betrekking tot openbare spoorwegen voor het personen- en goederenvervoer met inbegrip van de perrons, de stelplaatsen en de stations;
advocaten
- aanvragen met betrekking tot het beheer of de veiligheid van het luchtverkeer, zoals radar- en surveillanceinstallaties, controletorens, satellieten navigatieapparatuur en meteorologische installaties; - aanvragen met betrekking tot de natte en droge infrastructuur met openbaar karakter binnen de grenzen van de zeehavens van Oostende, Zeebrugge, Gent en Antwerpen, zoals afgebakend in een ruimtelijk uitvoeringsplan; - aanvragen met betrekking tot kerncentrales en installaties voor de berging en verwerking van splijtstoffen; - aanvragen met betrekking tot infrastructuur voor het vervoer via pijpleiding van vloeibare stoffen en gassen naar het openbare distributienet, met uitzondering van leidingen voor hemelwater, oppervlaktewater, afvalwater en water; - aanvragen ingediend door de militaire overheid. - … Welke projecten worden nu toegewezen aan de provincies (deputatie): - provinciale projecten; - projecten die uitsluitend mobiele of verplaatsbare inrichtingen of activiteiten omvatten over 2 of meer gemeenten binnen de provincie; - alle projecten die betrekking hebben op klasse 1-inrichtingen of -activiteiten die niet geheel of gedeeltelijk werden opgenomen bij de Vlaamse of provinciale projecten. De lijst met “provinciale projecten” wordt beperkt tot 6 projecten: - aanvragen met betrekking tot fietspaden die functioneren binnen een bovenlokaal fietsnetwerk, voor zover ze niet gelegen zijn langs een weg of waterweg; - aanvragen met betrekking tot de natte en droge infrastructuur met openbaar karakter van: o onbevaarbare waterlopen van de tweede of de derde categorie; o overstromingsgebieden langs die waterlopen of aangelegd door de beheerders van die waterlopen.
www.adlex.be | juli 2015
15 - aanvragen voor: o recreatieve terreinen, die beheerd worden door het gewest of de provincie (Bv. Bokrijk, Dommelhof (Neerpelt), Nieuwenhoven (SintTruiden), …) o permanente omlopen voor motorvoertuigen of motorvaartuigen (Bv. Horensbergdam, …); o golfterreinen met meer dan 8, en minder dan 18 holes. - aanvragen voor ontginningsgebieden; - aanvragen voor gebouwen of gebouwencomplexen met een totale nuttige vloeroppervlakte van het deel met de functie handel van minstens 15.000 m², buiten de 13 Vlaamse centrumsteden (Aalst, Antwerpen, Brugge, Genk, Gent, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout); - aanvragen voor installaties voor het opwekken
van elektriciteit door windenergie, tot en met vier windturbines per aanvraag, en met een vermogen per windturbine van meer dan 1.500 kW, buiten de grenzen van de zeehavens (Oostende, Zeebrugge, Gent en Antwerpen). Belangrijk is hier dat er gekeken wordt naar het aantal turbines per aanvraag (1 tot 4), en niet naar het totale aantal bestaande en nieuwe turbines ter plaatse. Bij de evaluatie zal de deputatie echter wél rekening moeten houden met de gecumuleerde effecten van alle turbines samen; De opdeling van de projecten is in werking getreden op 14 maart 2015. Geen onbelangrijk detail: de Omgevingsvergunning zelf bestaat nog niet op heden. De bedoeling van de Vlaamse regering om nu reeds een opdeling te maken tussen de verschillende vergunningverlenende overheden kadert in de regelgeving inzake “complexe projecten”.
Besluit De Vlaamse regering heeft – alvorens de inwerkingtreding van de Omgevingsvergunning – reeds een oplijsting gemaakt van Vlaamse, dan wel provinciale projecten. Voor deze projecten zal de Vlaamse regering dan wel de deputatie bevoegd zijn om in eerste aanleg uitspraak te doen over de vergunningsaanvraag/-verandering. De restbevoegdheid gaat naar het college van burgemeester en schepenen. Zij zijn dus de bevoegde vergunningverlenende overheid voor alle projecten die niet als Vlaams, dan wel provinciaal project zijn vastgesteld. Nu is het enkel nog wachten op de daadwerkelijke inwerkingtreding van de Omgevingsvergunning.
Chris Schijns Associate
[email protected]
T: +32 89 32 23 00 F: +32 89 35 66 01 Grotestraat 122 B-3600 Genk
Voorkeurmateries • Bouwrecht en onroerend goed • Omgevingsrecht • Overheidsopdrachten
juli 2015 | www.adlex.be
advocaten
Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht
16
Het onderscheid tussen alcoholintoxicatie en dronkenschap en de regresvordering van de verzekeraar Het is wettelijk verboden om een voertuig te besturen in staat van alcoholintoxicatie of in staat van dronkenschap. Beide begrippen zijn niet hetzelfde en kunnen verschillende gevolgen met zich meebrengen, niet alleen voor wat betreft de bestraffing maar ook voor wat betreft het verhaalsrecht van de verzekeraar opzichtens haar verzekerde. 1
Alcoholintoxicatie – dronkenschap
De begrippen dronkenschap en alcoholintoxicatie worden vaak naast en door elkaar gebruikt, toch is er een onderscheid tussen beide dat grotere gevolgen met zich meebrengt dan men op het eerste zicht zou denken. In de wet wordt voorzien dat het verboden is te rijden in staat van intoxicatie, d.w.z. wanneer de ademtest heeft uitgewezen dat de alcoholconcentratie hoger is dan 0,22 milligram per liter uitgeblazen lucht of 0,5 promille. Niet elke persoon die geïntoxiceerd is, verkeert echter automatisch in staat van dronkenschap. Vooreerst is er een verschil wat betreft de bestraffing, waarbij de bestraffing voor dronkenschap zwaarder is dan deze voor alcoholintoxicatie. Daar waar alcoholintoxicatie wetenschappelijk wordt gemeten met een geijkt meetinstrument en weergeeft hoeveel promille alcohol per liter bloed in een lichaam zit op het moment van de vaststelling, wordt dronkenschap in de rechtspraak omschreven als het verlies van de bestendige controle over zijn daden ingevolge alcoholinname. Of het parket zal vervolgen voor dronkenschap en de rechtbank vervolgens al dan niet zal overgaan tot veroordeling is niet enkel afhankelijk van het promillegehalte maar wordt tevens bepaald door de vaststellingen van de verbalisanten. Meer bepaald zal er gekeken worden naar de uiterlijke kenmerken en het gedrag van de tegengehouden persoon op het ogenblik van de controle. Naast de zwaardere bestraffing voor rijden in staat van dronkenschap, zijn er ook consequenties met betrekking tot het eventueel instellen van een regresvordering door de verzekeraar tegen haar verzekerde.
2
Regres door de verzekeraar
Indien de verzekerde persoon een ongeval veroorzaakt en zijn verzekeraar is overgegaan tot vergoeding van de door het slachtoffer geleden schade, kan de verzekeraar regres uitoefenen op haar verzekerde wanneer deze het ongeval in dronken toestand heeft veroorzaakt. Dit wordt voorzien in artikel 152 Wet Verzekeringen en wordt tevens voorzien in artikelen 24 en 25 van de Modelovereenkomst. Het verhaalsrecht heeft een facultatief karakter maar dient uitdrukkelijk in de afgesloten verzekeringsovereenkomst te zijn voorbehouden. In artikel 25.2.b van de modelovereenkomst wordt bepaald dat de verzekeraar een recht van verhaal heeft op haar verzekerde, dader van het schadegeval, die het schadegeval heeft veroorzaakt in staat van dronkenschap of in een gelijkaardige toestand die het gevolg is van het gebruik van producten, andere dan alcoholische dranken. De verzekeraar heeft de bewijslast van de grove schuld en dient daarenboven het oorzakelijk verband aan te tonen tussen de grove schuld en het schadegeval. Indien er hierover geen betwisting kan gevoerd worden, is de verzekeraar nog steeds gehouden te voldoen aan een aantal vereisten met betrekking tot de kennisgevingsplicht. De intentie om verhaal in te stellen dient op een duidelijke en ondubbelzinnige wijze gegeven te worden aan de persoon zelf tegen wie het verhaal desgevallend zal worden uitgeoefend, en dient tijdig te gebeuren. De verplichting van een tijdige kennisgeving houdt in dat zij moet gebeuren van zodra de verzekeraar op de hoogte is van de feiten. Indien de kennisgeving te vroeg (alvorens de verzekeraar
advocaten
www.adlex.be | juli 2015
17 kennis kon nemen van de ongevalsomstandigheden) of te laat (verschillende maanden nadat hij er kennis van kon nemen) gebeurt, is het recht van de verzekeraar immers vervallen.
van de aanrijding, om af te leiden dat er sprake was van dronkenschap, zodat ze een kennisgeving richtte aan haar verzekerde van haar voornemen om verhaal uit te oefenen.
Ook de politierechter te Leuven oordeelde hierover zeer recent in een vonnis van 03.02.2015:
De rechtbank oordeelde terecht dat de verzekeraar op dat ogenblik, toen zij slechts kennis had van het attest van de Federale Politie met vermelding van code 85 en de aangifte van de makelaar, geenszins kon weten dat haar verzekerde had gereden in staat van dronkenschap zodat de verzekeraar haar kennisgeving niet ‘van zodra’ maar ‘alvorens’ zij kennis had van de feitelijke omstandigheden van het ongeval.
De verzekeraar in kwestie had op 02.05.2011 van de makelaar van haar verzekerde vernomen dat haar verzekerde een ongeval had veroorzaakt. Hierbij werd haar een attest van de Federale Politie Houthalen meegezonden met de daarop vermelde ‘code 85’. Die code 85 luidt: ‘verkeersongevallen met gewonden samenhangend met dronkenschap of alcoholintoxicatie en/of vluchtmisdrijf. Weigeren ademtest/bloedproef en/ of samenhangend met vlucht.’ De verzekeraar baseerde zich op deze code in combinatie met de gegevens over de omstandigheden en de ernst
De voorwaarden met betrekking tot de kennisgevingsplicht werden niet vervuld zodat de rechtbank heeft besloten dat de verzekeraar van haar recht van verhaal vervallen was en heeft de verhaalsvordering van de verzekeraar opzichtens haar verzekerde afgewezen als onontvankelijk.
Besluit Wanneer u een ongeval heeft veroorzaakt nadat u alcohol heeft gedronken is het van belang dat u zo normaal mogelijk tracht over te komen bij de verbalisanten aangezien zij zullen uitmaken of u verkeert in staat van dronkenschap. Dit kan verregaande gevolgen met zich meebrengen. Niet enkel zal u zwaarder bestraft kunnen worden door de rechtbank, ook uw verzekeraar kan de schadevergoeding die zij aan tegenpartij heeft uitbetaald van u terugvorderen. Van zodra u een dagvaarding, dan wel een brief van uw verzekeraar met haar intentie voor het instellen van verhaal heeft ontvangen, neemt u alleszins best zo snel mogelijk contact met ons op. Onze kosten zullen normaal gezien gedekt worden door uw rechtsbijstandsverzekeraar.
Annelies Vandersanden Associate
[email protected]
T: +32 89 32 23 00 F: +32 89 35 66 01 Grotestraat 122 B-3600 Genk
Voorkeurmateries • Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht • Intellectueel eigendomsrecht • Medisch recht en gezondheidsrecht • Bouwrecht en onroerend goed • Strafrecht (algemeen)
juli 2015 | www.adlex.be
advocaten
18
Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht
Schadebegroting bij ongevallen: Indicatieve Tabel In 2013 vonden er 41.279 verkeersongevallen met lichamelijke letsels plaats in gans België waarbij er 53.967 mensen zwaar- of lichtgewond geraakten en 724 mensen het leven lieten. Slachtoffers van ongevallen en nabestaanden komen vervolgens niet zelden terecht in een administratieve en juridische mallemolen die zij onvoldoende kennen. Weet u echter ook welke schade wordt vergoed en op welke manier? U heeft recht op een schadeloosstelling wanneer u kan aantonen dat u het slachtoffer bent geworden van een fout door een derde waardoor u schade heeft geleden die in oorzakelijk verband staat met de gemaakte fout. U zal niet alleen het bestaan van de schade moeten bewijzen, doch eveneens de omvang ervan. Het is daarbij van groot belang om de in aanmerking te nemen schade te omschrijven, die het resultaat is van het verschil tussen twee situaties: (1) de toestand waarin u zich bevindt ingevolge het ongeval en (2) deze waarin u zich zou bevonden hebben indien het ongeval niet was gebeurd. Slechts wanneer u niet in dezelfde toestand kan worden geplaatst als die waarin u zich zonder ongeval zou bevinden, kan uw schade het voorwerp uitmaken van een financiële compensatie die steeds concreet dient te worden begroot. In veel gevallen zal de concrete omvang van uw schade echter niet vaststaan bij gebrek aan precieze gegevens. Wanneer u bijvoorbeeld het slachtoffer bent geworden van een ongeval met tijdelijke en blijvende lichamelijke letsels tot gevolg, zal de verzekeringsof gerechtsdeskundige u bepaalde percentages van invaliditeit toekennen die vervolgens als grondslag zullen dienen voor het berekenen van de omvang van uw schade. Wegens het ontbreken van enige wettelijke afbakening waarin zowel de patrimoniale als extrapatrimoniale schade wordt becijferd, heeft de rechtspraak en rechtsleer een reeks van richtlijnen en aanbevelingen ontwikkeld, namelijk de ‘Indicatieve Tabel’. Sinds 2012 wordt er op het gebied van tijdelijke en blijvende letselschade een onderscheid gemaakt tussen drie onderscheiden schadeposten, nl. (1) de persoonlijke ongeschiktheid die het gevolg is van de aantasting van de fysieke en psychische integriteit op de handelingen en gedragingen in het dagelijks extrapatrimoniaal leven, (2) de huishoudelijke ongeschiktheid die het gevolg is van de aantasting van de geschiktheid tot het vervullen van huishoudelijke taken waarbij rekening wordt gehouden met de actuele familiale situatie en (3) de economische
advocaten
ongeschiktheid die het gevolg is van de aantasting van de fysieke en psychische integriteit op de handelingen en de gedragingen in het professioneel en lucratief leven van het slachtoffer alsook de aantasting van de concurrentiekracht op de arbeidsmarkt, rekening houdend met de individuele omstandigheden. Wanneer bepaalde letsels niet kunnen worden ondergebracht in een van de drie genoemde ongeschiktheden, zal de expert hier melding van maken onder een rubriek ‘bijzondere schade’ (pijnen, esthetische schade, seksuele schade of genoegenschade). De tijdelijke ongeschiktheden worden in principe op forfaitaire wijze vergoed. De persoonlijke tijdelijke ongeschiktheid wordt vergoed middels een bedrag van e 31,00 per gewone dag hospitalisatie en middels e 25,00 per dag tijdelijke ongeschiktheid aan 100% en vervolgens pro rata. De huishoudelijke ongeschiktheid wordt vergoed middels een bedrag van e 20,00 per dag tijdelijke ongeschiktheid aan 100%, bedrag dat wordt verhoogd met e 5,00 per kind ten laste. Deze vergoedingen kunnen worden aangepast in functie van de bijdrage die elke partner in het huishouden levert, die bij gebrek aan concrete gegevens wordt gesplitst tot beloop van 65% voor de vrouw en 35% voor de man. De tijdelijke economische ongeschiktheid dient steeds in concreto te worden berekend aan de hand van het netto-loonsverlies. De blijvende ongeschiktheden kunnen worden vergoed door een herzienbare en geïndexeerde rente, door kapitalisatie of door een forfaitaire vergoeding die in principe steeds wordt gebruikt voor de vergoeding van alle blijvende ongeschiktheden lager dan 15%. De forfaitaire bedragen houden rekening met zowel de graad van ongeschiktheid als met de leeftijd van het slachtoffer op de datum van consolidatie van de letsels en worden geacht de blijvende schade vanaf de consolidatie te vergoeden voortvloeiend zowel uit de persoonlijke, de huishoudelijke als de economische ongeschiktheid en dit in gelijke delen in verhouding tot de door de expert weerhouden graden en waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen ongeschiktheden lager dan 6% en ongeschiktheden van 6% en hoger.
www.adlex.be | juli 2015
19 Besluit Zoals zijn naam het aangeeft, is de Indicatieve Tabel geen wet, noch een dwingend voorschrift en laat het de soevereine appreciatiemacht om te oordelen over de omvang van uw schade van de rechter ten gronde onverlet. Het kan bijgevolg enkel dienen als hulpmiddel in de zoektocht naar de vergoeding van slachtoffers. Bij gebrek aan concrete gegevens om de omvang van de schade te bepalen, zal de Indicatieve Tabel echter vaak een rode draad zijn voor zowel verzekeringsmaatschappijen, advocaten als rechters waarop kan worden teruggevallen. Adlex Advocaten heeft met haar cel Verzekeringsrecht in de loop der jaren de nodige ervaring, expertise en specialisatie opgedaan om u met raad en daad bij te staan en ervoor te zorgen dat u ook daadwerkelijk de schadevergoeding ontvangt waar u recht op heeft.
Robby Loos Associate
[email protected]
T: +32 89 46 15 62 F: +32 89 47 20 37 Bocholterstraat 14 B - 3960 Bree
Voorkeurmateries • Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht • Bouwrecht en onroerend goed • Strafrecht (algemeen)
juli 2015 | www.adlex.be
advocaten
Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht
20
Strengere aanpak van verkeersrecidivisten U zal het wellicht al hebben vernomen in de media: sedert 1 januari 2015 zijn de straffen in het verkeersrecht behoorlijk verzwaard ingevolge de wet van 9 maart 2014 tot wijziging van de wet betreffende de politie over het wegverkeer. De wetgever zet hiermee de ingeslagen weg van een strengere beteugeling van verkeersdelinquenten verder. De wetgever beoogt namelijk om het totaal aantal verkeersdoden gevoelig te doen dalen. Hoewel deze wet eveneens veranderingen aanbrengt op procedureel vlak, beperkt dit artikel zich tot een bespreking van de verlaging van het strafbare alcoholgehalte voor professionele bestuurders enerzijds en de verruiming en zwaardere bestraffing van bijzondere herhalingsvormen anderzijds. 1
Verlaging strafbare alcoholgehalte voor professionele bestuurders
De eerste belangrijke wijziging die de wet van 9 maart 2014 invoert, is een verlaging van het strafbare alcoholgehalte voor professionele bestuurders naar 0,2 promille in het bloed of 0,09 mg/l in alveolaire lucht. De verstrenging is enkel van toepassing op de volgende categorieën van bestuurders: - bestuurders van een voertuig waarvoor een rijbewijs C1, C, C1+E, C+E, D, D1, D1+E of DE vereist is; - bestuurders die personen vervoeren met een voertuig van een andere rijbewijscategorie voor wie dezelfde medische voorschriften gelden als voor de bestuurders van vrachtwagens, autobussen of autocars. Er kan o.a. worden gedacht aan taxichauffeurs, chauffeurs van limousines, leerlingenvervoer, ambulances, enz. Wanneer bij een beroepschauffeur een alcoholgehalte wordt gemeten tussen 0,2 promille en 0,5 promille in het bloed of 0,09 mg/l en 0,22 mg/l in alveolaire lucht, zal het deze bestuurder voortaan verboden zijn een voertuig te besturen voor de duur van twee uren. In dit geval is het parket verplicht om de bestuurder eveneens een voorstel tot onmiddellijke inning over te maken indien het feit geen schade aan derden heeft veroorzaakt. Het strafbaar alcoholgehalte voor de overige chauffeurs, inclusief de chauffeurs die minder dan twee jaar in het bezit zijn van hun rijbewijs (de zgn. ‘jonge bestuurders’) blijft voorlopig onveranderd. 2 Verruiming en verstrenging van het herhalingsregime De wetgever voert daarnaast een resem belangrijke wijzigingen aan de bijzondere herhalingsregimes in het verkeersrecht in. Een overtreder bevindt zich juridisch in herhaling wanneer de betrokkene reeds eerder bij een rechterlijke beslissing werd veroordeeld en thans opnieuw (doorgaans binnen drie jaar na de vorige rechterlijke beslissing) een misdrijf begaat. Vóór 1 januari
advocaten
2015, bevond een overtreder zich in de regel pas in staat van herhaling wanneer hij nadien binnen een tijdsbestek van drie jaar na de vorige veroordeling een identieke overtreding beging. Van deze algemene herhalingsregels werd reeds een eerste keer afgeweken met de wet van 2 december 2011 waarin de herhalingsregimes werden uitgebreid naar eerdere misdrijven van dezelfde aard, met name overtredingen van zware alcoholintoxicatie (> 0,8 promille in bloed of 0,35 mg/l in alveolaire lucht), het sturen in staat van dronkenschap of soortgelijke toestand en het sturen onder invloed van drugs. Wanneer bijvoorbeeld een veroordeling voor sturen onder invloed van drugs was voorafgegaan door een veroordeling wegens zware alcoholintoxicatie, verkeerde u reeds in wettelijke staat van herhaling. Vanaf 1 januari 2015 bevindt u zich voortaan in staat van herhaling voor een combinatie van de zwaarste inbreuken op de verkeerswetgeving, met name: − overtredingen van de zgn. vierde graad (o.a. het negeren van politiebevelen, het uitdagen van een bestuurder tot overdreven snel rijden, spookrijden, etc.); − zware snelheidsovertredingen; − rijden zonder (geldig) rijbewijs; − vluchtmisdrijf; − zware alcoholintoxicatie (> 0,8 promille in bloed of 0,35 mg/l in alveolaire lucht); − dronkenschap of soortgelijke toestand; − drugs. De gevolgen van het nieuwe bijzondere herhalingsregime zijn uitsluitend te situeren op het vlak van de strafmaat, namelijk op het niveau van het rijverbod en de voortaan verplichte herstelexamens. De strafmaat voor de geldboetes blijft voorlopig ongewijzigd. Indien de verkeersovertreder voor één van de hierboven vermelde misdrijven binnen de drie jaar na zijn veroordeling recidiveert, wordt er een onderscheid gemaakt inzake het op te leggen rijverbod naar gelang van het aantal nieuwe inbreuken:
www.adlex.be | juli 2015
21 − 1 nieuwe inbreuk binnen drie jaar: minimaal rijverbod van 3 maanden; − 2 nieuwe inbreuken binnen drie jaar: minimaal rijverbod van 6 maanden; − 3 nieuwe inbreuken binnen drie jaar: minimaal rijverbod van 9 maanden. Bovendien wordt het herstel in het recht tot sturen verplicht afhankelijk gemaakt van het slagen voor het theoretisch en praktisch rijexamen alsook medische en psychologische proeven. Last but not least, zal de politierechter voortaan geen modaliteiten (weekendrijverbod of beperking van het rijverbod tot bepaalde categorieën van het rijbewijs) meer kunnen koppelen aan het rijverbod wanneer de wet voorziet in het opleggen van één van de vier herstelexamens. De achterliggende redenering is dat bezwaarlijk kan worden verantwoord dat iemand onvoldoende theoretische of praktische kennis zou hebben of medisch of psychologisch ongeschikt zou zijn tijdens de weekends, maar niet op weekdagen. Evenmin
kan worden verantwoord dat bijvoorbeeld een vrachtwagenbestuurder onvoldoende theoretische of praktische kennis zou hebben of medisch of psychologisch ongeschikt zou zijn om zijn vrachtwagen te besturen, maar niet om zijn personenwagen te besturen. 3 Vanaf wanneer is de verstrenging van toepassing? Zoals medegedeeld, is de verstrengde verkeerswetgeving van toepassing op strafbare feiten gepleegd vanaf 1 januari 2015. Indien u bijvoorbeeld in 2013 zou zijn veroordeeld voor een zware snelheidsovertreding en vóór 1 januari 2015 werd betrapt voor rijden onder invloed van drugs, zal de rechtbank niet verplicht zijn om een rijverbod van drie maanden op te leggen. Het herstel in het recht tot sturen daarentegen wordt wel onmiddellijk afhankelijk gemaakt van het slagen voor de vier herstelexamens. Indien u zich na 1 januari 2015 plichtig maakt aan een van de hogergenoemde zware verkeersovertredingen na een vorige, zware verkeersovertreding, zijn de nieuwe herhalingsregimes integraal van toepassing.
Besluit De nadruk van de nieuwe verkeerswetgeving komt hoofdzakelijk te liggen op het verruimen van het rijverbod alsook het slagen voor de herstelexamens. Vooral de verzwaring van het herhalingsregime in combinatie met de onmogelijkheid om modaliteiten (weekend of categorie van voertuig) te koppelen aan het rijverbod, zal voor veel recidivisten een gevoelige verstrenging van de sancties met zich meebrengen. Jeffrey Amankwah Associate
[email protected]
T: +32 89 46 15 62 F: +32 89 47 20 37 Bocholterstraat 14 B - 3960 Bree
Voorkeurmateries • Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht
Robby Loos Associate
[email protected]
T: +32 89 46 15 62 F: +32 89 47 20 37 Bocholterstraat 14 B - 3960 Bree
Voorkeurmateries • Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht
juli 2015 | www.adlex.be
advocaten
Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht
22
Vergoedingsregeling bij verkeersongevallen zonder zondebok Bent u met uw voertuig betrokken bij een verkeersongeval en weet u niet wie verantwoordelijk is voor het ongeval en uw schade? Blijkt dat de betrokken bestuurders en eventuele getuigen tegenstrijdige verklaringen afleggen zodat het onzeker is wie nu juist in fout is? Blijkt uit het ingevuld aanrijdingsformulier evenmin wie aansprakelijk is voor het ongeval? In dat geval zou u wel eens beroep kunnen doen op de “kettingbotsingbepaling” van artikel 19bis-11, §2 WAM en vergoeding kunnen vragen van de betrokken verzekeringsmaatschappijen die de burgerlijke aansprakelijkheid van de betrokken bestuurders dekken. 1
Wat houdt de bepaling juist in?
Artikel 19bis-11, §2 WAM houdt in dat wanneer er verscheidene voertuigen bij het ongeval zijn betrokken en indien het niet mogelijk is vast te stellen welk voertuig het ongeval heeft veroorzaakt, de schadevergoeding van de benadeelde persoon in gelijke delen wordt verdeeld onder de verzekeraars die de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de bestuurders van deze voertuigen dekken. Een betrokken verzekeraar zal enkel niet gehouden zijn tot vergoeding indien hij kan bewijzen dat de bestuurder van wie hij de aansprakelijkheid dekt absoluut niet aansprakelijk is. Net zoals artikel 29bis WAM (de vergoedingsregeling van verkeersongevallen met zwakke weggebruikers) is de bepaling van artikel 19bis11, §2 WAM een automatische vergoedingsregeling 1. 2
Wat zijn de toepassingsvoorwaarden?
De regeling vervat in artikel 19bis-11, §2 WAM is een reactie van de Belgische wetgever op het arrest van het Arbitragehof van 20 september 2000 (waarin het Arbitragehof een discriminatie in de Belgische wetgeving had vastgesteld). Een belangrijk gevolg daarvan is dat die bepaling enkel van toepassing is op ongevallen die zich op het Belgisch grondgebied hebben voorgedaan (dan past men immers Belgisch recht toe) 2. Voor de toepassing van artikel 19bis-11, §2 WAM is vereist dat er verscheidene voertuigen betrokken zijn. Men neemt aan dat de wetgever met voertuigen verwijst naar de term motorrijtuig zoals opgenomen in artikel 1 WAM, namelijk rij- of voertuigen, bestemd om zich over de grond te bewegen en die door een mechanische kracht kunnen worden gedreven, zonder aan spoorstaven te zijn
gebonden (auto’s, bussen, vrachtwagen, en dergelijke meer). De term verscheidene verwijst in het dagelijks taalgebruik naar vele voertuigen. Het arrest van het Grondwettelijk hof van 3 februari 2011 heeft daaromtrent verduidelijking gebracht en bepaalt dat artikel 19bis-11, §2 WAM ook van toepassing is van zodra twee of meer voertuigen betrokken zijn bij een verkeersongeval. Verder vereist artikel 19bis-11, §2 WAM de betrokkenheid van de verscheidene voertuigen. Een voertuig is betrokken (dit geldt ook voor artikel 29bis WAM) wanneer het door zijn aanwezigheid een rol heeft gespeeld in de totstandkoming van het ongeval 3. Een betrokkenheid vereist geen fysisch contact tussen de voertuigen en de slachtoffers. Het is zelfs niet van belang of het voertuig al dan niet in beweging was op het ogenblik van het ongeval. Ten slotte is artikel 19bis-11, §2 WAM enkel van toepassing wanneer het niet mogelijk is om vast te stellen welk voertuig het ongeval heeft veroorzaakt. De loutere overweging dat de handelwijze van één van de betrokken bestuurders mogelijkerwijze foutief was, verantwoordt de afwijzing van de vordering gesteund op artikel 19bis-11, § 2 WAM niet 4. 3 Welke schade komt in aanmerking voor vergoeding? Artikel 19bis-11, §2 WAM spreekt enkel in algemene bewoordingen over de schadevergoeding van de benadeelde persoon zonder een onderscheid te maken tussen lichamelijke of stoffelijke schade. Tot voor kort bestond er onduidelijkheid over welke schade nu juist in
1
GwH 3 februari 2011, VAV 2011, afl. 3, 164. We maken dan wel abstractie van het Verdrag van Den Haag van 4 mei 1971 inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg. Volgens het Verdrag van Den Haag kan het Belgisch recht ook van toepassing zijn op verkeersongevallen die plaatsvinden in het buitenland. Omgekeerd kan ook buitenlands recht worden toegepast op verkeersongevallen die in België plaatsvinden. 3 B. TUERLINKCX, “Artikel 29bis W.A.M. toepassing in de praktijk na de wetswijziging van 13 april 1995”, TPR 1996, 26, nr. 35. 4 Cass. 30 januari 2014, RABG 2014, afl. 11, 714. 2
advocaten
www.adlex.be | juli 2015
23 aanmerking komt voor vergoeding. Zijn de verzekeraars enkel gehouden tot het vergoeden van de schade uit lichamelijke letsels (zoals het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds in bepaalde gevallen) of dienen zij ook de materiële schade te vergoeden? Onlangs hebben zowel het Hof van Cassatie als het Grondwettelijk Hof zich uitgesproken over de vergoedbare schade 5. Beide gerechtshoven zijn het eens dat de verzekeraars ook de materiële schade moeten vergoeden. De wetgeving interpreteren op zulke wijze dat de benadeelde in toepassing van artikel 19bis11, §2 WAM geen recht heeft op de vergoeding van zijn materiële schade zou een discriminatie uitmaken. Volgens het Grondwettelijk Hof verschilt het financiële risico ten gevolge van de schade die voortvloeit uit een ongeval waarbij het niet mogelijk is vast te stellen welk voertuig het ongeval heeft veroorzaakt, voor die verzekeraars niet wezenlijk van het financiële risico van de schade die voortvloeit uit een ongeval waarbij het wel mogelijk is vast te stellen welk voertuig het ongeval heeft veroorzaakt. In beide gevallen gaat het om een risico dat door de verzekeringspremies dient te worden gedekt. Bijgevolg is het niet verantwoord dat die verzekeraars de door de benadeelde geleden materiële schade niet zouden dienen te vergoeden. Indien wij de principes ontwikkeld door het Grondwettelijk Hof doortrekken, kunnen wij niet anders dan concluderen dat ook de benadeelde die zelf betrokken is in het verkeersongeval vergoeding
kan vorderen van zijn voertuigschade. Bovendien zou hij dit kunnen vorderen van zijn eigen verzekeraar. De vergoedingsregeling is immers een automatische vergoedingsregeling en dat betekent dat die regeling niet is onderworpen aan de beperkingen opgelegd door de WAM-wet. 4
Wie moet u aanspreken?
Tot wie moet u zich richten wanneer u als betrokkene schade lijdt ten gevolge van een verkeersongeval en het niet mogelijk is om te bepalen wie nu aansprakelijk is? Ook hierover spreekt de wet zich niet uit. Artikel 19bis11, §2 WAM stelt enkel dat de schadelast wordt verdeeld in gelijke delen onder de verzekeraars van de betrokken motorrijtuigen, met uitzondering van de verzekeraar van de bestuurder wiens aansprakelijkheid ongetwijfeld niet in het geding komt. In het laatste geval is de verzekeraar van wie de bestuurder zeker niet aansprakelijk is vrijgesteld van betaling. Wij zijn van oordeel dat u zich voor de volledige schade kan beperken tot het aanspreken van één betrokken verzekeraar. Dat kan zelfs uw eigen verzekeraar zijn. De verzekeraar die overgaat tot betaling dient zich dan na de betaling van de vergoeding te richten tot de andere betrokken verzekeraars. Zoals reeds gemeld, is een betrokken verzekeraar enkel niet gehouden tot vergoeding wanneer hij kan aantonen dat de bestuurder die hij verzekert absoluut niet aansprakelijk is.
Besluit Wanneer uw voertuig met minstens één ander voertuig betrokken is in een verkeersongeval en het is niet mogelijk om vast te stellen wie aansprakelijk is voor het ongeval, kan u aanspraak maken op vergoeding van uw schade uit lichamelijke letsels en materiële schade (bijvoorbeeld de schade aan uw voertuig). U dient zich dan te richten tot één van de betrokken verzekeraars. In principe kan u van de verzekeraar die u aanspreekt uw volledige schade recupereren. Verzekeraars proberen echter de toepassing van dit artikel te ondermijnen. Een vergoeding kan dan ook lang op zich laten wachten en moet soms worden afgedwongen via een gerechtelijke procedure. Het is daarom van belang dat u zich laat bijstaan door een gespecialiseerde advocaat.
Jeffrey Amankwah Associate
[email protected]
T: +32 89 46 15 62 F: +32 89 47 20 37 Bocholterstraat 14 B - 3960 Bree
Voorkeurmateries • Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht • Sportrecht • Strafrecht (algemeen)
5
GwH 4 december 2014, NJW 2015, afl. 314, 100, noot G. JOCQUÉ; T. Verz. 2015, afl. 1, 48 en VAV 2015, afl. 1, 11, noot O. DIERCKX DE CASTERLE; Cass. 6 november 2014, T. Verz. 2015, afl. 1, 51.
juli 2015 | www.adlex.be
advocaten
24
Omgevingsrecht
Rechtsplegingsvergoeding bij Raad van State blijft bestaan In een eerdere nieuwsbrief berichtten wij u reeds uitvoerig omtrent de invoering van een rechtsplegingsvergoeding bij de Raad van State, dit naar analogie met de regeling van de rechtsplegingsvergoeding die geldt voor de klassieke rechtbanken en hoven. Een aantal misnoegde burgers had tegen de invoering van voornoemde rechtsplegingsvergoeding bij de Raad van State, een beroep ingesteld bij het Grondwettelijk Hof. Zij waren namelijk van mening dat de kwestieuze regeling manifest strijdig is met de Grondwet: o.a. het gelijkheidsbeginsel, het recht op toegang tot de rechter en buitensporige kosten conform artikel 23 Grondwet. Dit beroep werd door het Grondwettelijk Hof afgewezen. De rechtsplegingsvergoeding is de forfaitair vastgestelde vergoeding die de verliezende partij dient te betalen aan de winnende partij als tegemoetkoming voor diens advocatenkosten. Wat betreft het gelijkheidsbeginsel meenden de beroepsindieners dat er een fundamenteel verschil rijst tussen de rechtsplegingsvergoedingsregeling voor de klassieke rechtbanken en hoven en deze voor de Raad van State. Immers, deze laatste voorziet in een algemene rechtsplegingsvergoedingsregeling zonder uitzonderingen. Anders gezegd, ongeacht het voorwerp van de bestreden bestuursakte zal de verliezende partij een forfaitair bedrag voor de advocatenkosten van andere partij moeten betalen. In het klassieke recht zijn hierop een reeks van uitzonderingen toepasselijk: o.a. bij sociale zekerheidsgeschillen. Het Hof volgt de argumentatie van de beroepsindieners niet, stellende dat die uitzondering is ingevoerd om de kosteloosheid van procedures te verzekeren voor sociaal verzekerden wier sociale rechten worden betwist. Bij de Raad van State zijn er slechts enkele uitzonderingen op de strikte rechtsplegingsvergoedingsregeling: de Raad van State kan afwijken van het basisbedrag van de rechtsplegingsvergoeding en ze verhogen of verlagen – mits hij tussen een minimum- en maximumbedrag blijft. De Raad houdt bij zijn beslissing onder meer rekening met de financiële draagkracht van de verliezende partij. Bovendien kan de Raad - wanneer de verliezende partij juridische tweedelijnsbijstand krijgt - zelfs beslissen om geen of maar een symbolische rechtsplegingsvergoeding toe te kennen aan de winnende partij. Dit wanneer hij vindt dat het onredelijk zou zijn om de vergoeding vast te leggen op het bij KB vastgelegde minimum. Inzake de vermeende beperking van het recht op toegang tot de rechter meenden de beroepsindieners dat de drempel tot de toegang tot de rechter aanzienlijk wordt verhoogd aangezien de verzoekende partijen vooraf reeds weten dat zij – bij “verlies” –
advocaten
veroordeeld kunnen worden tot het betalen van een rechtsplegingsvergoeding. Het Hof volgt deze redenering niet. Vooreerst is het recht op toegang tot de rechter niet absoluut. Daarnaast wordt de kwestieuze rechtsplegingsvergoedingsregeling strikt geregeld. De rechter heeft geen carte blanche, maar kan wel de hoogte van deze vergoeding naar gelang de concrete situatie aanpassen. Tot slot wees het Grondwettelijk Hof de vermeende schending van artikel 23 van de Grondwet wegens vermeende buitensporige kosten af. Voornoemd artikel 23 van de Grondwet voorziet in een “standstillverplichting”. De wetgever mag het beschermingsniveau die de bestaande wetgeving biedt niet aanzienlijk verminderen zonder dat daarvoor redenen zijn die verband houden met het algemeen belang. Dat artikel verbiedt de wetgever evenwel niet om een rechtsplegingsvergoeding in te stellen. Het Grondwettelijk Hof wijst erop dat de rechtsplegingsvergoeding geen integrale vergoeding is voor de kosten van de in het gelijk gestelde partij, maar enkel een forfaitaire vergoeding. Daarnaast kan de Raad van State ook afwijken van het vastgestelde basisbedrag, binnen de grenzen van de minima en maxima. En zelfs afwijken van het minimale bedrag bij mensen met juridische tweedelijnsbijstand. Het Grondwettelijk Hof besluit hieruit dat de procedure voor het toekennen van een rechtsplegingsvergoeding volledig voldoet aan de door het Hof van Justitie gestelde voorwaarden. Er is dus geen sprake van buitensporige kosten. Het Grondwettelijk Hof concludeert uit dit alles dat de rechtsplegingsvergoeding bij de Raad van State niet ongrondwettig is. Het Grondwettelijk Hof verwerpt dan ook het vernietigingsberoep.
www.adlex.be | juli 2015
25 Besluit De introductie van een rechtsplegingsvergoedingsregeling bij de Raad van State stuitte op weerstand van een reeks misnoegde burgers. Deze burgers adiëerden het Grondwettelijk Hof wegens vermeende schendingen van verschillende bepalingen van de Grondwet. Het Hof verwierp het beroep integraal. Het Hof was van mening dat de kwestieuze rechtsplegingsvergoedingsregeling voldoende waarborgen omvat opdat de Raad van State naar gelang de specifieke situatie van de “verliezende” partij een passende rechtsplegingsvergoeding kan vaststellen. Bovendien betreft de rechtsplegingsvergoeding een forfaitaire schadeloosstelling en geen integrale schadeloosstelling. De volledige advocatenkosten zijn hierdoor normaliter niet gedekt.
Chris Schijns Associate
[email protected]
T: +32 89 32 23 00 F: +32 89 35 66 01 Grotestraat 122 B-3600 Genk
Voorkeurmateries • Bouwrecht en onroerend goed • Omgevingsrecht • Overheidsopdrachten
juli 2015 | www.adlex.be
advocaten
Arbeidsrecht en socialezekerheidsrecht
26
Rechten en plichten van werknemer en werkgever bij arbeidsongeschiktheid Deze bijdrage spitst zich toe op het systeem van de arbeidsongeschiktheid en op de gevolgen hiervan voor de werknemer en voor de werkgever. Wanneer wordt een werknemer als arbeidsongeschikt beschouwd en wat zijn de gevolgen daarvan? En welke opties heeft een werkgever om de arbeidsongeschiktheid te controleren? 1
Wanneer is een werknemer arbeidsongeschikt en wat zijn de gevolgen?
Er is sprake van arbeidsongeschiktheid indien de werknemer in de onmogelijkheid verkeert de overeengekomen arbeid te verrichten ten gevolge van een ziekte of een ongeval. De arbeidsongeschiktheid brengt de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst met zich mee. Tijdens de schorsing van de arbeidsovereenkomst heeft de werknemer recht op gewaarborgd loon vanwege de werkgever, waarvan de uitbetalingsduur afhankelijk is van het statuut van de werknemer. Zo heeft een arbeider recht op maximaal twee weken gewaarborgd loon, terwijl een bediende gedurende maximaal een maand van gewaarborgd loon kan genieten. Tot slot werd de carensdag voor arbeiders afgeschaft, zodat zij recht hebben op gewaarborgd loon vanaf de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid. 2
Rechten en verplichtingen van de werknemer
Opdat de werknemer van het gewaarborgd loon kan genieten, dient hij enkele verplichtingen na te leven. De niet-naleving van die verplichtingen wordt op verschillende wijzen gesanctioneerd. 2.1 Meldingsplicht In geval van arbeidsongeschiktheid is de werknemer verplicht zijn werkgever hiervan onmiddellijk op de hoogte te brengen (zijnde uiterlijk de dag waarop de arbeidsongeschiktheid aanvat). Die verwittiging kan op verschillende manieren gebeuren, zolang de werkgever er kennis van kan nemen (bijvoorbeeld per telefoon, per fax, per e-mail, per sms of via een familielid of een collega). Het is aan de werknemer om aan te tonen dat hij aan de meldingsplicht voldaan heeft, zodat hij de verwittiging om bewijsredenen best doet in de vorm van een e-mail, fax of sms. De werknemer die, behoudens overmacht, naliet zijn werkgever tijdig te verwittigen kan het recht worden ontzegd op gewaarborgd loon voor de dagen van ongeschiktheid die de dag van de verwittiging voorafgingen. Dat is een sanctie die reeds lang aanvaard werd door de rechtsleer en de rechtspraak maar die sinds 1 januari 2014 ook expliciet opgenomen werd in de arbeidsovereenkomstenwet.
advocaten
2.2 Plicht tot afgifte geneeskundig getuigschrift De werknemer is verplicht een geneeskundig getuigschrift voor te leggen aan de werkgever indien die hierom verzoekt. Indien de voorlegging van een geneeskundig getuigschrift voorgeschreven is in het arbeidsreglement of in een toepasselijke sectorale cao, dan geldt die verplichting zelfs zonder het uitdrukkelijke verzoek van de werkgever. De werknemer dient dat geneeskundig getuigschrift te verzenden naar de werkgever of voor te leggen op de onderneming (persoonlijk of via een derde) binnen twee werkdagen vanaf de ongeschiktheid of vanaf het verzoek daartoe vanwege de werkgever. Een voorbeeld: bij arbeidsongeschiktheid vanaf vrijdag moet de werknemer het geneeskundig getuigschrift uiterlijk verzenden op maandag. Het tijdstip van verzending is daarbij doorslaggevend, zonder dat een aangetekende verzending vereist is (doch om bewijsredenen is een aangetekende verzending wel aangewezen). De (precieze datum van) verzending en voorlegging van het geneeskundig getuigschrift kunnen door de werknemer met alle middelen van het recht worden bewezen. Het geneeskundig getuigschrift moet de volgende gegevens vermelden: de aard van de arbeidsongeschiktheid, de verwachte duur ervan en het feit of de werknemer zich al dan niet buitenshuis mag begeven. Indien de werknemer het geneeskundig getuigschrift niet tijdig voorlegt aan de werkgever dan kan die opnieuw weigeren om gewaarborgd loon uit te betalen voor de dagen van ongeschiktheid die voorafgaan aan de voorlegging van het geneeskundig getuigschrift. 3
Recht op controle van de werkgever
De werkgever heeft het recht om de arbeidsongeschiktheid in hoofde van zijn werknemers te controleren. De werkgever kan die controle in principe verrichten op eender welke wijze, doch in de praktijk zal hij een beroep doen op een controlearts die zal nagaan of er daadwerkelijk sprake is van arbeidsongeschiktheid of dat de werknemer die arbeidsongeschiktheid louter veinst.
www.adlex.be | juli 2015
27 3.1 Aanduiden van een controlearts De werkgever heeft de vrije keuze in de aanduiding van een controlearts. De controlearts zal nagaan of de werknemer, die voorhoudt arbeidsongeschikt te zijn, ook daadwerkelijk in de onmogelijkheid verkeert om zijn arbeid te verrichten. Ondanks het feit dat de controlearts door de werkgever aangeduid en vergoed wordt, oefent hij zijn opdracht geheel onafhankelijk uit.
uren tussen 07u00 en 20u00 gedurende hetwelk de werknemer zich ter beschikking moet houden voor een bezoek van de controlearts in zijn woonplaats of een aan de werkgever meegedeelde verblijfplaats. Wanneer de werknemer wel de mogelijkheid heeft om zich buitenshuis te verplaatsen en bepaalde onkosten maakt om zich te begeven naar de controlearts dan moeten die onkosten door de werkgever vergoed worden. 3.3 Weigering en belemmering van de controle
3.2 Plaats van de controle De werknemer is in principe verplicht om zich aan te bieden bij de controlearts, behoudens het geval waarin het geneeskundig getuigschrift bepaalt dat de werknemer zich niet buitenshuis mag verplaatsen. In dat laatste geval zal de controlearts zich wenden tot de plaats waar de immobiele werknemer zich bevindt. De werknemer moet alle maatregelen treffen teneinde het onderzoek door de controlearts mogelijk te maken. In dat opzicht kan een sectorale cao of het arbeidsreglement een dagdeel bepalen van maximum vier aaneengesloten
De werknemer mag niet weigeren een door de werkgever aangeduide controlearts te ontvangen. Hij mag evenmin weigeren zich door een controlearts te laten onderzoeken. Wanneer de werknemer zich desalniettemin aan de controle onttrekt dan kan hem wederom het recht op gewaarborgd loon worden ontzegd voor de dagen die aan de controle zijn voorafgegaan. De controleweigering of de belemmering van de controle kan zelfs een grondslag uitmaken van een ontslag om dringende reden.
Besluit De werkgever beschikt reeds lang over de mogelijkheid om een controlearts aan te stellen die de arbeidsongeschiktheid van zijn werknemers controleert. De afschaffing van de carensdag deed bij de werkgevers evenwel de vrees ontstaan voor een aanzienlijke meerkost: zij zijn gehouden tot betaling van gewaarborgd loon vanaf de eerste dag arbeidsongeschiktheid, terwijl de controle door de controlearts in praktijk slechts enkele dagen later plaatsvindt. De wetgever erkende die vrees van de werkgevers en voorzag dan ook in bijkomende maatregelen die een verscherpt toezicht op de arbeidsongeschiktheid mogelijk maken en die de werkgever toelaten om werknemers ter kwader trouw te sanctioneren in geval van geveinsde arbeidsongeschiktheid.
Jochen Panis Associate
[email protected]
T: +32 89 32 23 00 F: +32 89 35 66 01 Grotestraat 122 B-3600 Genk
Voorkeurmateries • Arbeidsrecht en socialezekerheidsrecht • Sportrecht
juli 2015 | www.adlex.be
advocaten
28
Vormingssessies voor verzekeringsmakelaars 2015 Adlex Advocaten gelooft in “beter voorkomen dan genezen”. Advies is een van onze kerntaken. Daarom hebben onze specialisten van het rechtsdomein “Aansprakelijkheids- en verzekeringsrecht” de afgelopen maanden twee vormingssessies gegeven specifiek gericht op verzekeringsmakelaars uit de provincie Limburg. Tijdens deze sessies hebben zij tal van actuele topics aangesneden relevant voor het doelpubliek. De respons was zeer positief. Hieronder enkele sfeerbeelden:
advocaten
www.adlex.be | juli 2015
29
juli 2015 | www.adlex.be
advocaten
30
advocaten
www.adlex.be | juli 2015
31
juli 2015 | www.adlex.be
advocaten
Ivo Budé
Leo Panis
Jan Vandersanden
Guy Heyvaert
Mathieu Cilissen
Partner
Partner
Partner
Partner
Partner
Jan Verlinden
Steven Menten
Ine Vanbuel
Thomas Niclaes
Michiel Ryckalts
Partner
Partner
Senior Associate
Associate
Associate
Kristien Dejong
Anneleen Meylaerts
Gerry Banken
Annelies Vandersanden
Jochem Martens
Associate
Associate
Associate
Associate
Associate
Vicky Spiridakis
Chris Schijns
Sarah Van Heghe
Ive Pareyns
Jeffrey Amankwah
Associate
Associate
Associate
Associate
Associate
Robby Loos
Tine Vandeurzen
Stefan Jacobs
Jochen Panis
Caroline Pincemin
Associate
Associate
Associate
Associate
Associate
Linda Rogiers office manager
e-mail:
[email protected]
advocaten B - 3600 Genk, Grotestraat 122 T : +32 89 32 23 00 B - 3960 Bree, Bocholterstraat 14 T : +32 89 46 15 62 www.adlex.be KBO 0859 633 695
F : +32 89 35 66 61 F : +32 89 47 20 37
[email protected]